Etaamb.openjustice.be
Decreet van 16 mei 2019
gepubliceerd op 21 juni 2019

Gezamenlijk decreet en ordonnantie met betrekking tot de Brusselse ombudsman

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2019012900
pub.
21/06/2019
prom.
16/05/2019
ELI
eli/decreet/2019/05/16/2019012900/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MEI 2019. - Gezamenlijk decreet en ordonnantie met betrekking tot de Brusselse ombudsman


Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen, het geen volgt :

Artikel 1.Dit gezamenlijk decreet en ordonnantie regelt aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 39, 127, 128 en 135 van de Grondwet, en zulks in voorkomend geval met toepassing van de artikelen 135bis en 138 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - De Brusselse ombudsman

Art. 2.Er is een Brusselse ombudsman die het behoorlijk bestuur versterkt en toeziet op de vrijwaring van de grondrechten. Hiertoe heeft deze als opdracht : 1° klachten te onderzoeken over de werking van : a) bestuurlijke overheden die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;b) bestuurlijke overheden die de aan de Brusselse Agglomeratie toegewezen bevoegdheden uitoefenen;c) bestuurlijke overheden die ressorteren onder de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;d) bestuurlijke overheden die ressorteren onder de Franse Gemeenschapscommissie;e) intercommunales waarop het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het toezicht uitoefent;f) gemeenten die tot het ambtsgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren zolang deze geen eigen ombudsman hebben aangesteld om de klachten over hun werking te onderzoeken;g) instellingen die belast zijn met een opdracht van openbaar nut door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de gemeenten : natuurlijke personen of publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, zonder dat zij bestuurlijke overheden zijn in de zin van 1° a), c) en d) die, op grond van een ordonnantie of een decreet of een opdracht die hun uitdrukkelijk werd toevertrouwd door de Regering, taken van openbaar nut verzekeren en daartoe op zijn minst voor 50 % gefinancierd worden door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de gemeenten;2° op verzoek van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie of op eigen initiatief, alle mogelijke onderzoeken te voeren naar de werking van de bestuurlijke diensten die ressorteren onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de intercommunales en gemeenten waarop het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het toezicht uitoefent;3° uitgaand van de vaststellingen die zijn gedaan naar aanleiding van de uitvoering van de opdrachten bedoeld in het 1° en 2°, aanbevelingen te formuleren en verslag uit te brengen over de werking van de desbetreffende bestuurlijke overheden;4° de meldingen te onderzoeken van personeelsleden van de in 1° bedoelde instanties die bij de uitoefening van hun functie de in artikel 15 bedoelde veronderstelde integriteitsschendingen vaststellen. Als een vrouw de functie van ombudsman vervult, wordt zij « ombudsvrouw » genoemd.

Art. 3.De ombudsman wordt aangesteld door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, voor een mandaat van vijf jaar, na een openbare oproep tot kandidaten. Op het einde van elk mandaat wordt een openbare oproep tot kandidaturen uitgeschreven met het oog op de aanstelling van een volgende ombudsman. Het mandaat van ombudsman is voor eenzelfde kandidaat evenwel slechts één keer hernieuwbaar. Indien zijn het mandaat niet hernieuwd wordt, blijft de ombudsman zijn functie uitoefenen tot een opvolger is aangesteld.

Om te worden aangesteld als ombudsman, moet men : 1° Belg zijn of onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie;2° blijk geven van onberispelijk gedrag en alle politieke en burgerrechten genieten;3° houder zijn van een diploma dat toegang verstrekt tot functies van niveau A in de besturen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie;4° tweetalig zijn;5° beschikken over een nuttige beroepservaring van minstens tien jaar, hetzij in het juridisch, administratief of sociaal domein, hetzij in een ander domein dat van nut is bij de uitoefening van de functie;6° onderworpen zijn geweest aan een hoorzitting voor het Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie teneinde zijn kwaliteiten, titels en verdiensten te evalueren. Eenzelfde persoon mag niet meer dan twee mandaten van ombudsman uitoefenen, ongeacht of die al dan niet op elkaar volgen.

Art. 4.Voordat hij in dienst treedt, legt de ombudsman bij de voorzitters van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie de volgende eed af : « Ik zweer de Grondwet na te leven en de plichten die voortvloeien uit mijn functies naar geweten en in volkomen onpartijdigheid te vervullen. ».

Art. 5.Tijdens de duur van zijn mandaat, mag de ombudsman geen van de onderstaande functies en betrekkingen of mandaten uitoefenen : 1° de functie van magistraat, notaris of gerechtsdeurwaarder;2° het beroep van advocaat;3° de functie van bedienaar van een erkende eredienst of van gedelegeerde van een door de wet erkende organisatie voor niet-confessionele morele dienstverlening;4° een openbaar mandaat verkregen door verkiezingen;5° een bezoldigde betrekking in de openbare diensten bedoeld in artikel 2. De ombudsman oefent zijn mandaat voltijds uit. Hij mag geen openbare of andere functie uitoefenen die de waardigheid of de uitoefening van zijn functie kan schaden. Hij richt een toelatingsaanvraag tot het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, indien hij een bijkomende activiteit wil uitoefenen.

Voor de toepassing van dit artikel, worden gelijkgesteld met een openbaar mandaat verkregen door verkiezingen : een functie van burgemeester benoemd buiten de gemeenteraad, een mandaat van bestuurder in een instelling van openbaar nut en een functie van regeringscommissaris, met inbegrip van een functie van gouverneur, van adjunct-gouverneur of vicegouverneur.

Art. 6.Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie kunnen een einde maken aan de functie van ombudsman : 1° op zijn verzoek;2° wanneer hij de pensioenleeftijd bereikt;3° wanneer zijn gezondheidstoestand de uitoefening van de functie ernstig en definitief in gevaar brengt. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie ontzetten de ombudsman uit zijn ambt wanneer hij een van de functies of een van de betrekkingen of mandaten uitoefent die bedoeld zijn in artikel 5.

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie kunnen om ernstige redenen een einde maken aan de functie van ombudsman. De beslissing om hem om ernstige redenen uit zijn ambt te ontzetten, dient te worden goedgekeurd met een tweederdemeerderheid in elke assemblee.

Art. 7.Binnen de perken van zijn bevoegdheden, ontvangt de ombudsman van geen enkele overheid instructies.

Hij kan enkel van zijn opdracht worden ontheven tengevolge van handelingen die hij verricht in het kader van zijn functies. HOOFDSTUK II. - De klachten

Art. 8.Elke belanghebbende kan kosteloos een schriftelijke of mondelinge klacht indienen bij de ombudsman over handelingen of over de werking van de bestuurlijke overheden bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°.

De belanghebbende dient vooraf met deze overheden contact op te nemen om genoegdoening te krijgen.

Art. 9.De ombudsman mag weigeren een klacht te behandelen wanneer : 1° de identiteit van de klager onbekend is;2° de klacht betrekking heeft op feiten die zich hebben voorgedaan meer dan drie jaar vóór de indiening van de klacht;3° de klager bij de desbetreffende bestuurlijke overheid klaarblijkelijk geen stappen gedaan heeft om genoegdoening te krijgen. De ombudsman weigert een klacht te behandelen wanneer : 1° de klacht klaarblijkelijk niet gegrond is;2° de klacht in essentie dezelfde is als een klacht die reeds door de ombudsman is verworpen en geen nieuwe feiten bevat. Wanneer de klacht betrekking heeft op een bestuurlijke overheid van een federale, gewestelijke, gemeenschaps- of andere overheid die op grond van een wettelijke regelgeving over een eigen ombudsman beschikt, bezorgt de ombudsman deze onverwijld aan deze laatste.

Art. 10.De ombudsman brengt de klager onverwijld op de hoogte van zijn beslissing om de klacht al dan niet in behandeling te nemen of om deze aan een andere ombudsman te bezorgen. De weigering om een klacht te behandelen wordt gemotiveerd.

De ombudsman brengt de bestuurlijke overheid op de hoogte van de klacht die hij beoogt te onderzoeken.

Art. 11.De ombudsman kan dwingende antwoordtermijnen opleggen aan personeelsleden of diensten waaraan hij vragen richt bij de uitvoering van zijn opdrachten. Indien de ombudsman geen afdoend antwoord krijgt binnen de door hem vastgelegde termijn, mag hij zijn aanbevelingen openbaar maken.

Hij kan eveneens vaststellingen doen ter plaatse, zich alle documenten en inlichtingen laten meedelen die hij noodzakelijk acht en alle betrokken personen horen.

Personen die uit hoofde van hun hoedanigheid of beroep kennis hebben van geheimen die hun zijn toevertrouwd, worden ontheven van hun geheimhoudingsplicht naar aanleiding van een door de ombudsman gevoerd onderzoek.

De ombudsman kan zich laten bijstaan door deskundigen.

Art. 12.Indien de ombudsman bij de uitoefening van zijn functies een feit vaststelt dat een misdaad of een wanbedrijf kan zijn, dan dient hij overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering de Procureur des Konings daarvan op de hoogte te brengen.

Indien hij bij de uitoefening van zijn functie een feit vaststelt dat een disciplinaire inbreuk kan zijn, dan dient hij de bevoegde bestuurlijke overheid daarvan onmiddellijk op de hoogte te brengen.

Art. 13.Wanneer een administratief of gerechtelijk beroep wordt ingediend, kan de ombudsman parallel hiermee de klacht onderzoeken.

Art. 14.De klager wordt op gezette tijden op de hoogte gehouden van het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven.

De ombudsman tracht het standpunt van de klager en van de betrokken diensten te verzoenen.

Hij kan tot de bestuurlijke overheid alle aanbevelingen richten die hij dienstig acht. In dat geval informeert hij de minister, het collegelid, het gemeentecollege of de raad van bestuur die daarvoor verantwoordelijk is. De ombudsman bezorgt zijn advies gelijktijdig aan de klager en aan het betrokken bestuur.

Wanneer de ombudsman een aanbeveling formuleert, vermeldt hij de termijn waarbinnen de bestuurlijke overheid verzocht wordt deze uit te voeren. Indien aan dit verzoek niet is voldaan op het ogenblik waarop de door de ombudsman vastgestelde termijn verstrijkt, wordt de bestuurlijke overheid geacht de uitvoering hiervan te weigeren. De bestuurlijke overheid richt in dit geval tot de ombudsman een gemotiveerd antwoord waarin de redenen van deze weigering geformuleerd worden. HOOFDSTUK III. - Systeem voor de melding van veronderstelde integriteitsschendingen

Art. 15.§ 1. Wanneer een personeelslid bedoeld in artikel 2, 1° een integriteitsschending vermoedt en dat wenst te melden, geniet hij een beschermings- en onderzoeksregeling die uit een interne en een externe component bestaat.

Onder « veronderstelde integriteitsschending » worden verstaan een ernstige nalatigheid, een misbruik of een inbreuk die een dreiging vormt of het openbaar belang schaadt en werd begaan in een instantie bedoeld in artikel 2, 1°. § 2. De Regering, het Verenigd College en het College van de Franse Gemeenschapscommissie bepalen, elk voor wat hem betreft, de nadere regels voor de werking van de interne component van het systeem voor de melding van veronderstelde integriteitsschendingen, inzonderheid de nadere regels voor de mededeling, de behandeling en het onderzoek na een interne melding. § 3. Binnen de ombudsdienst wordt een « meldpunt voor veronderstelde integriteitsschendingen » opgericht dat de externe component van het systeem voor de melding van veronderstelde integriteitsschendingen vormt.

Elk personeelslid dat verbonden is aan een Brusselse bestuurlijke overheid kan schriftelijk, mondeling of per e-mail een veronderstelde integriteitsschending melden bij het in het eerste lid bedoelde meldpunt, indien het personeelslid : - van oordeel is dat er, na kennisgeving aan zijn hiërarchische meerdere, binnen een termijn van dertig dagen geen of onvoldoende gevolg werd gegeven aan de melding; - of, louter wegens de bekendmaking of melding van de onregelmatigheden, onderworpen wordt of zal worden aan een tuchtstraf of aan een andere vorm van openbare of verdoken straf.

Een reglement dat is goedgekeurd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Assemblee van de Franse Gemeenschapscommissie bepaalt de voorwaarden voor de ontvankelijkheid van de klacht en de onderzoeksprocedure.

Het personeelslid dat een veronderstelde integriteitsschending meldt, wordt op zijn verzoek onder bescherming van de ombudsman geplaatst.

De Regering, het Verenigd College en het College van de Franse Gemeenschapscommissie, elk voor wat hem betreft, stellen met de ombudsdienst een protocol op voor de beschermingsduur en de beschermingsmaatregelen die ten minste voorzien in de schorsing van de tuchtprocedures en de vaststelling van regels voor de toewijzing van de bewijslast, die noodzakelijkerwijze bij de bestuurlijke overheid ligt.

In geval van onderzoek of opsporingsonderzoek naar de gemelde onregelmatigheid wordt het optreden van de ombudsman beperkt tot een summier onderzoek met het oog op de bescherming van het betrokken personeelslid. HOOFDSTUK IV. - De verslagen van de ombudsman

Art. 16.De ombudsman stuurt het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie jaarlijks uiterlijk op 31 maart een verslag van zijn activiteiten. Hij kan daarenboven ook tussentijdse verslagen voorleggen indien hij dat nuttig acht. Deze verslagen bevatten de aanbevelingen die de ombudsman nuttig acht en vermelden de eventuele problemen die hij vaststelt bij de uitoefening van zijn functie.

De identiteit van de klagers en van de personeelsleden van de bestuurlijke overheden mag hierin niet worden vermeld.

Zodra de verslagen zijn ingediend bij het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, publiceert de ombudsman deze verslagen. De verslagen worden door het Parlement, de Verenigde Vergadering en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie onderzocht binnen een maand na de indiening.

De respectieve regeringen worden verzocht in het kader van dit jaarlijks onderzoek van het verslag mee te delen welk gevolg zij geven aan de aanbevelingen die hun aanbelangen.

De ombudsman kan steeds gehoord worden door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie, hetzij op zijn verzoek, hetzij op vraag van een van die wetgevende vergaderingen. HOOFDSTUK V. - Diverse bepalingen

Art. 17.Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de ombudsman en zijn personeel.

Art. 18.De ombudsman stelt een huishoudelijk reglement op.

Dit huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie.

Art. 19.Onverminderd de delegaties die hij zichzelf toekent, staat de ombudsman in voor de aanstelling, het ontslag en de leiding van de personeelsleden die hem bijstaan bij de uitoefening van zijn functie.

Het personeelsstatuut en de personeelsformatie worden vastgesteld door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie op voorstel van de ombudsman.

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie kunnen dit statuut en deze formatie wijzigen na het advies van de ombudsman te hebben gehoord. Dit advies wordt geacht gunstig te zijn indien het niet wordt uitgebracht binnen zestig dagen na de adviesaanvraag.

Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie oefenen hun bevoegdheden uit voor alle aangelegenheden die hun gezamenlijk worden toevertrouwd door dit akkoord.

Art. 20.Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie bepalen het type en het bedrag van de bezoldiging van de ombudsman, alsook de daaraan verbonden uitkeringsmodaliteiten.

Art. 21.De begroting en de rekeningen van de ombudsdienst worden jaarlijks goedgekeurd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie op voorstel van de ombudsman. De overeenstemmende middelen worden ingeschreven in de begroting van het Parlement, de Verenigde Vergadering en de Vergadering.

De ombudsman legt zijn rekeningen voor aan het Rekenhof.

Art. 22.Artikel 15, § 3, treedt in werking zes maanden na de inwerkingtreding van het in § 2 bedoelde besluit en uiterlijk 18 maanden na de bekendmaking van dit gezamenlijk decreet en ordonnantie in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen Dit gezamenlijk decreet en ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 16 mei 2019.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Ontwikkelingssamenwerking, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie, C. FREMAULT _______ Nota Documenten van het Parlement : Gewone zitting 2018-2019 A-744/1 Voorstel van gezamenlijk decreet en ordonnantie A-744/2 Verslag Integraal verslag : Bespreking : vergadering van maandag 29 april 2019 Aanneming : vergadering van dinsdag 30 april 2019

^