Etaamb.openjustice.be
Decreet van 17 juli 1998
gepubliceerd op 28 augustus 1998

Decreet houdende diverse dringende maatregelen in verband met het onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1998029357
pub.
28/08/1998
prom.
17/07/1998
ELI
eli/decreet/1998/07/17/1998029357/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 JULI 1998. - Decreet houdende diverse dringende maatregelen in verband met het onderwijs (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Maatregelen betreffende het onderwijs HOOFDSTUK I Wijzigingen aan het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het secundair onderwijs met beperkt leerplan

Artikel 1.In artikel 8, 1ste lid, 4° van het decreet van 3 juli 1991 tot regeling van het secundair onderwijs met beperkt leerplan worden de bewoordingen « getuigschrift van het lager secundair onderwijs » aangevuld met de bewoordingen « of getuigschrift van het secundair onderwijs van de tweede graad. »

Art. 2.In hetzelfde decreet wordt artikel 11bis ingevoegd dat als volgt luidt : « Voor de leerlingen die één van de opleidingsprofielen volgen zoals bedoeld in artikel 39 van het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire opdrachten definieert van het onderwijs waarvan de Regering, krachtens artikel 49 van bovengenoemd decreet, de realisatie toestaat door middel van een alternerende opleiding conform dit decreet, legt de Regering de bepalingen vast die deze studies bekrachtigen. »

Art. 3.Artikel 18 van hetzelfde decreet, zoals dat werd aangevuld door het decreet van 18 maart 1996 en gewijzigd door het decreet van 24 juli 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van het minimumaantal leerlingen, zoals bedoeld in artikelen 3 en 4 van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, wordt de helft van het aantal regelmatige leerlingen op 1 oktober in aanmerking genomen. Dit aantal wordt toegevoegd aan het aantal leerlingen in de instelling waar zij het overgrote deel van hun uren beroepspraktijk volgen. »

Art. 4.Artikel 21 van hetzelfde decreet, zoals dat werd gewijzigd door het decreet van 18 maart 1996, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de lessen conform artikelen 11bis en 30 telt een opdracht met volledige prestaties hetzelfde aantal wekelijkse lestijden als vereist is voor eenzelfde functie in het onderwijs met volledig leerplan. Deze opdracht kan lestijden inhouden die het mogelijk maken de co°rdinatie tussen de praktijkopleiding en de algemene vakken, de technische vakken en de opleiding binnen een onderneming te verzekeren. »

Art. 5.Artikel 30 van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 18 maart 1996, wordt hersteld in de volgende vorm : « In afwachting van de omschrijving van de bekwaamheden en de opleidingsprofielen bedoeld in artikelen 35, 39 en 44 van bovengenoemd decreet van 24 juli 1997, kan de Regering bij wijze van proef voor de jaren 1998-1999 en 1999-2000 een beperkt aantal instellingen toestaan de doelstellingen voor studieori`ntatie, gevolgd door een onderwijs met volledig leerplan door een alternerende opleiding conform dit decreet, te realiseren. De Regering legt de bepalingen vast die de studies van deze proefbeschikking bekrachtigen. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs

Art. 6.In artikel 5, § 2, lid 3, van het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, wordt het getal « 300 » vervangen door het getal « 250 ».

Art. 7.In artikel 6, § 4, lid 3, van hetzelfde decreet, wordt het getal « 350 » vervangen door het getal « 400 ».

Art. 8.In artikel 32 van hetzelfde decreet, wordt lid 3 geschrapt. HOOFDSTUK III. - Diverse wijzigingen aan de bepalingen betreffende het secundair onderwijs

Art. 9.In artikel 6, § 2, 2° van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij besluit van de Regent d.d. 31 december 1949, worden aan de bewoordingen « alsook het 7de leerjaar van dit onderwijs georganiseerd met het oog op de afgifte van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs » de volgende bewoordingen toegevoegd : « of het leerjaar georganiseerd in het secundair beroepsonderwijs met beperkt leerplan met het oog op de afgifte van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, of diegenen die het 2de leerjaar van de hogere graad van het secundair beroepsonderwijs met beperkt leerplan, alsook het leerjaar van dat onderwijs georganiseerd met het oog op de afgifte van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs of het 7de leerjaar georganiseerd in het secundair beroepsonderwijs met het oog op de afgifte van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs met vrucht hebben beïndigd ».

Art. 10.In artikel 10, <4;24>4 van dezelfde wetten wordt tussen de punten 2° en 3° een nieuw punt 3° ingevoegd dat luidt als volgt : « 3° voor het secundair beroepsonderwijs met beperkt leerplan, de regelmatigheid van de studies voor het eerste en tweede leerjaar van het hoger secundair onderwijs alsook voor het leerjaar georganiseerd met het oog op de afgifte van het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, in onderwijs met volledig leerplan of in het secundair beroepsonderwijs met beperkt leerplan; ».

Art. 11.In artikel 19, § 2, eerste lid, van het decreet van 29 juli 1992 houdende organisatie van het secundair onderwijs met volledig leerplan, vervangen door het decreet van 2 april 1996, worden de bewoordingen « ten gunste van de inrichtingen gelegen op minstens 12 km van een andere, gelijkaardige inrichting waarin eenzelfde keuze, jaar of graad wordt georganiseerd » geschrapt.

Art. 12.In artikel 13, § 3, van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het officieel gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs, worden de volgende woorden geschrapt : « met goedkeuring van deze laatste ».

Art. 13.In artikel 17 van het besluit van de Regering van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Een nieuwe § 3, als volgt geformuleerd, wordt ingevoegd tussen de §§ 2 en 3 : « § 3.Ieder personeelslid dat ze ter beschikking heeft gesteld of niet meer en niet kon reaffecteren noch wedertewerkstellen, elk wervingsambt van het opvoedend personeel toewijzen, waarvoor de betrokkene het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit. »; 2° In § 3, die verandert in § 4, worden de bewoordingen « of elk wervingsambt van het opvoedend personeel, waarvoor de betrokkene het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit » geschrapt. HOOFDSTUK IV. - Diverse wijzigingen van bepalingen betreffende de verschillende onderwijsniveaus

Art. 14.Artikel 28 van de wet van 29 mei 1959 houdende wijzigingen van een aantal bepalingen betreffende het onderwijs, gewijzigd door de wet van 11 juli 1973 en door het decreet van 26 juni 1992, wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer een personeelslid op het moment van zijn aanstelling het voorwerp is van een schorsing bij tuchtmaatregel, van een tuchtrechtelijke schorsing, van een terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of van een tuchtrechtelijke op non-activiteitstelling opgelegd door de inrichtende macht van die instelling of die instellingsafdeling of door enige andere inrichtende macht van hetzelfde onderwijsnet of van een ander onderwijsnet, voor zover de informatie toegankelijk was voor de inrichtende macht, mag het totale bedrag van de weddetoelagen uitgekeerd aan dat personeelslid, inclusief de verminderde weddetoelage of wachtweddetoelage als gevolg van de toepassing van één van bovengenoemde maatregelen, niet hoger zijn dan de weddetoelage(n) waar hij recht op had toen hij het voorwerp was van °°n van deze maatregelen. Als de opdracht van het personeelslid niet volledig was op het moment van de inwerkingtreding van de strafmaatregel, komt de referentie-weddetoelage overeen met de weddetoelage van een opdracht met volledige prestaties. »

Art. 15.In artikel 69 van het decreet van 1 februari 1993 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, worden de bewoordingen « met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst » geschrapt.

Art. 16.Artikel 70 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 17.Een nieuw artikel 111bis, als volgt geformuleerd, wordt ingevoegd in hetzelfde decreet : «

Artikel 111bis.§ 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de weddetoelage voor ieder personeelslid waarvan de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing of het gedeeltelijk verlies van de opdracht niet wordt doorgegeven.

In het geval van een gedeeltelijk verlies van de opdracht wordt het verlies van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren lestijden. § 2. De inrichtende macht die nalaat de reaffectatiecommissie in te lichten over de bezetting van een betrekking door een tijdelijk personeelslid, die in aanmerking zou kunnen komen voor reaffectatie, wedertewerkstelling of voorlopige terugroeping in dienst, verliest het voordeel van de weddetoelage toegekend aan dat personeelslid. § 3. De inrichtende macht die zonder geldige reden heeft geweigerd gevolg te geven aan een reaffectatie, een wedertewerkstelling of een voorlopige terugroeping in actieve dienst beslist door het orgaan voor reaffectatie dat in het leven is geroepen door de Regering, of die niet aan zijn verplichtingen voldoet op het gebied van verlenging van reaffectaties, wedertewerkstellingen of voorlopige terugroepingen, verliest het voordeel van de weddetoelage toegekend aan het tijdelijke personeelslid dat de betrekking bezet die was toegewezen aan die reaffectatie, die tewerkstelling of die voorlopige terugroeping in dienst. § 4. De Regering richt een ingebrekestelling aan de inrichtende macht waarin zij deze verzoekt om, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ingebrekestelling, het bewijs te leveren dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is. De Regering kan, bij besluit, deze bevoegdheid overdragen aan de daartoe bevoegde minister.

Indien, na het verstrijken van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht geen bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop <4;24>1, 2 en/of 3 van toepassing is, verliest deze, zoals aangegeven in die paragrafen, het voordeel van de weddetoelage voor een periode die begint op de vervaldag van bovengenoemde termijn van dertig dagen en die loopt tot op de dag dat de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is.

Een kopie van de ingebrekestelling zoals bedoeld in het eerste lid, wordt naar het betrokken personeelslid gestuurd. § 5. Het personeelslid dat zich niet aanbood bij de inrichtende macht waarbij hij werd gereaffecteerd, wedertewerkgesteld of voorlopig in dienst werd teruggeroepen, verliest het voordeel van iedere weddetoelage of wachtweddetoelage vanaf de dag waarop hij zich had moeten aanbieden bij deze inrichtende macht. De betaling van de wachtweddetoelage of de weddetoelage zal worden hervat vanaf de dag dat de centrale reaffectatiecommissie het personeelslid dat bij haar beroep heeft aangetekend, in het gelijk stelt. »

Art. 18.In artikel 25 van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De 1ste paragraaf, 1° wordt aangevuld met : « Het beroep heeft geen opschortende werking.»; 2° In § 2 worden de bewoordingen « vijf dagen » en « tien dagen » respectievelijk vervangen door de bewoordingen « vijf werkdagen » en « tien werkdagen ».

Art. 19.In hoofdstuk X « Raden van beroep » van hetzelfde decreet, wordt een artikel 79bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 79bis.De raad van beroep kan slechts bijeenkomen van 15 juli tot en met 15 augustus, behalve in geval van hoogdringendheid, unaniem erkend door alle aanwezige leden met inbegrip van de voorzitter. »

Art. 20.Hoofdstuk XI « Terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst » van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 21.In artikel 100 van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd door het decreet van 10 april 1995, wordt de 1e paragraaf aangevuld met de bewoordingen : « , in de toewijzingen uitgeoefend op 31 december 1994 ».

Art. 22.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 101quater ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 101quater.§ 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de weddetoelage voor ieder personeelslid waarvan hij niet de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking of het gedeeltelijk verlies van opdracht doorgeeft.

In het geval van gedeeltelijk verlies van de opdracht is het verlies van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren lestijden. § 2. De inrichtende macht die het nalaat de reaffectatiecommissies in te lichten over de betrekking die bezet wordt door een tijdelijk personeelslid en die in aanmerking zou kunnen komen voor reaffectatie en voor voorlopige terugroeping in actieve dienst, verliest het voordeel van weddetoelage die werd toegekend voor dat personeelslid. § 3. De inrichtende macht die zonder geldige reden heeft geweigerd gevolg te geven aan een reaffectatie of een voorlopige terugroeping in actieve dienst zoals beslist door het orgaan voor reaffectatie dat in het leven is geroepen door de Regering, of die niet aan zijn verplichtingen voldoet op het gebied van verlenging van reaffectaties en voorlopige terugroepingen in actieve dienst, verliest het voordeel van de weddetoelage die is toegekend aan het tijdelijke personeelslid die de betrekking die was toegewezen aan die reaffectatie of aan die voorlopige terugroeping in actieve dienst, bezet. § 4. De Regering richt een ingebrekestelling aan de inrichtende macht waarin zij deze verzoekt om, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ingebrekestelling, het bewijs te leveren dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is. De Regering kan, bij besluit, deze bevoegdheid overdragen aan de daartoe bevoegde minister.

Indien, na het verstrijken van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht geen bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop <4;24>1, 2 en/of 3 van toepassing is, verliest deze, zoals aangegeven in die paragrafen, het voordeel van de weddetoelage voor een periode die begint op de vervaldag van bovengenoemde termijn van dertig dagen en die loopt tot op de dag dat de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is.

Een kopie van de ingebrekestelling zoals bedoeld in het eerste lid, wordt naar het betrokken personeelslid gestuurd. § 5. Het personeelslid dat zich niet aanbood bij de inrichtende macht waarbij hij werd gereaffecteerd of voorlopig in actieve dienst werd teruggeroepen, verliest het voordeel van iedere weddetoelage of wachtweddetoelage vanaf de dag waarop hij zich had moeten aanbieden bij deze inrichtende macht. De betaling van de weddetoelage of de wachtweddetoelage zal worden hervat vanaf de dag dat de centrale reaffectatiecommissie het personeelslid dat bij haar beroep heeft aangetekend, in het gelijk stelt. »

Art. 23.In artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 1993 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1994, 2 april 1996 en 24 juli 1997, wordt lid 4 vervangen door de volgende bepaling : « Het personeelslid dat titularis van een bevorderingsambt is, kan alleen dan een wedde of een wachtweddetoelage van 75 % genieten zoals aangegeven in lid 5, als de betrekking die zou vrijkomen als gevolg van de toewijzing van het bevorderingsambt, kan worden toegewezen aan een personeelslid dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking of zijn opdracht gedeeltelijk heeft verloren, nadat de reaffectaties hebben plaatsgevonden.

In het geval dat aan deze voorwaarde niet is voldaan en het personeelslid zijn eis handhaaft, zal de wedde of de wachtgeldwedde worden berekend conform artikel 8. »

Art. 24.Artikel 18 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 betreffende de rechtspositie van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van instellingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs en onderwijs voor sociale promotie van de Staat, alsmede de internaten die van deze instellingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze instellingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 maart 1971, 18 maart 1976 en bij de besluiten van de Regering van 10 juni 1993 en 9 januari 1996, wordt aangevuld met een punt 9, dat luidt als volgt : « 9. Geen voorwerp zijn van een schorsing bij tuchtmaatregel, een tuchtrechtelijke schorsing, een terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of een tuchtrechtelijke op non-activiteitstelling, opgelegd door de inrichtende macht of elke andere inrichtende macht van een ander onderwijsnet. »

Art. 25.Artikel 31, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van de Regering van 9 januari 1996, wordt aangevuld met een punt 12!, dat luidt als volgt : « 12° Geen voorwerp zijn van een schorsing bij tuchtmaatregel, een tuchtrechtelijke schorsing, een terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel of een tuchtrechtelijke op non-activiteitstelling, opgelegd door de inrichtende macht elke andere inrichtende macht van een ander onderwijsnet. »

Art. 26.In artikel 164 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij decreet van 24 juni 1996, wordt het punt b) geschrapt.

Art. 27.In artikel 167bis van hetzelfde besluit, worden de woorden « met zijn goedkeuring » geschrapt.

Art. 28.In het koninklijk besluit van 18 januari 1974, uitgevaardigd in toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vastlegging van de rechtspositie van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel van instellingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede de internaten die van deze instellingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze instellingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Hoofdstuk II, bevattende de artikelen 4 tot en met 6, wordt opgeheven;2° In artikel 15 worden de woorden « wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst » geschrapt.

Art. 29.Artikel 13, <4;24>2 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde instellingen voor technisch onderwijs, secundair beroepsonderwijs met volledig leerplan en onderwijs voor sociale promotie wordt aangevuld door een punt 3, dat luidt als volgt : « 3. De leden van het bestuurspersoneel van een instelling voor buitengewoon secundair beroepsonderwijs van de lagere graad die in het bezit zijn van een onderwijzersdiploma genieten van een weddeschaal toegekend aan directeuren van de lagere graad van een secundaire onderwijsinstelling van de Franse Gemeenschap krachtens het koninklijk besluit van 27 juni 1974 tot vaststelling, op 1 april 1972, van de weddeschalen van de leden van het opvoedend hulppersoneel, het paramedisch personeel van staatsinstellingen voor onderwijs, het personeel van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze instellingen, het personeel van de inspectiedienst voor schriftelijk onderwijs en gesubsidieerd lager onderwijs, en van de gradenschalen van de personeelsleden van psycho-medisch-sociale centra van de Staat, zoals dat werd gewijzigd. » TITEL II. - Maatregelen betreffende het hoger onderwijs HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs en hogescholen

Art. 30.In artikel 9, § 3, lid 2, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs en hogescholen, worden de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « zestig dagen ».

In paragraaf 4, lid 2, van hetzelfde artikel worden de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « zestig dagen ».

Art. 31.Artikel 21bis van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de studies zoals bedoeld in de richtlijn van de Raad 77/453/EEG dat voorziet in de coördinatie van de wettelijke, reglementaire en administratieve bepalingen met betrekking tot de activiteiten van de verpleegkundige die verantwoordelijk is voor de algemene verzorging, brengt het programma van elk studiejaar de verplichting voor de student met zich mee om ten minste 1.500 uren aan zijn opleiding te wijden. De examenjury stelt vast of de student deze verplichting is nagekomen wanneer hij beslist over zijn toelating tot een hoger studiejaar of de toekenning van één van de graden zoals bedoeld in de richtlijn. »

Art. 32.In artikel 26, eerste paragraaf, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Regering kan evenwel, in afwijking van het eerste lid, op advies van de pedagogische raad, bij wijze van uitzondering toestaan dat een student zich na 15 november inschrijft, wanneer de ingeroepen omstandigheden dit rechtvaardigen. » In artikel 26, § 6, 1°, worden de woorden « of georganiseerd door een of meerdere universitaire instellingen » ingevoegd tussen de woorden « hetzij door het slagen voor een examen dat met die bedoeling werd georganiseerd door een of meerdere hogescholen » en de woorden « volgens de bepalingen zoals die zijn vastgesteld door de Regering op advies van de Algemene Raad van Hogescholen ».

In paragraaf 6, lid 3 van hetzelfde artikel worden de woorden « of van de Vlaamse Gemeenschap » ingevoegd tussen de woorden « Het diploma ter bekrachtiging van de laatste cyclus van het secundair onderwijs of van een cyclus in een instelling voor hoger onderwijs dat afhangt van de Duitstalige Gemeenschap » en de woorden « en waar het onderwijs gedeeltelijk in het Frans wordt gegeven, wordt gelijkgesteld met een van de diploma's zoals bedoeld in lid 2, 3°. »

Art. 33.In artikel 27, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « 2 weken » vervangen door de woorden « zestig dagen ».

Art. 34.In artikel 36, eerste paragraaf, van hetzelfde decreet worden de woorden « Uiterlijk op 1 augustus van elk jaar » vervangen door de woorden « Uiterlijk op 31 maart van elk jaar ».

In paragraaf 2, eerste lid van hetzelfde artikel worden de woorden « 60 dagen » vervangen door de woorden « 90 dagen ».

Art. 35.In artikel 37, lid 3, van hetzelfde decreet worden de woorden « vanaf 1 september 1998 » vervangen door de woorden « vanaf 1 september 1999 ».

In lid 4 van hetzelfde artikel worden de woorden « 60 dagen » vervangen door de woorden « drie maanden ».

Art. 36.In artikel 42, lid 2, van hetzelfde van decreet worden de punten 7°, 8°, 9° en 10° ingevoegd, die luiden als volgt : « 7° de voorwaarden voor vrijstellingen voor de studenten die in de loop van hun studie van hogeschool veranderen; 8° de voorwaarden voor vrijstellingen voor studenten die eenzelfde jaar opnieuw beginnen;9° de voorwaarden en modaliteiten voor voorwaardelijke overgang naar een hoger studiejaar;10° de voorwaarden en modaliteiten voor de verlenging van de herexamenperiode van het laatste studiejaar.»

Art. 37.In artikel 22, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden « Onverminderd de artikelen 23 en 24 » worden vervangen door de woorden « Onverminderd de bepalingen voorzien in de artikelen 23, 24, 34, 35 en 42, lid 2, 9° ».

Art. 38.In artikel 55, § 3, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « De Regering werkt bij besluit jaarlijks de lijst bij zoals bedoeld in het eerste lid, die ten minste van elke hogeschool de naam, de categorie`n, de afdelingen, de opties, de specialisatiestudies en de adressen van de vestigingen waar deze worden georganiseerd omvat op ten laatste 15 juni. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen

Art. 39.In artikel 8, eerste paragraaf, van het decreet van 9 september betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen wordt 3° vervangen door de volgende bepaling : « 3° de studenten die, na tweemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar of in om het even welke andere onderafdeling van studie, in welke discipline ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich daar inschrijven binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn; » In hetzelfde lid wordt een 3°bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3°bis de studenten die, na driemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar of in om het even welke andere onderafdeling van studie, in welke discipline ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met inbegrip van het universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich daar inschrijven binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn; » HOOFDSTUK III. - Wijziging van het decreet van 5 augustus 1995 houdende diverse dringende maatregelen betreffende het hoger onderwijs

Art. 40.De artikelen 1 tot en met 4 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende diverse dringende maatregelen betreffende het hoger onderwijs, worden vervangen door de volgende artikelen : « Eerste artikel. - Voor de toepassing van de omkaderingsnormen en de bepaling van het aantal betrekkingen binnen de functies voor administratief personeel in het hoger onderwijs van het lange type, voor de vastlegging van het aantal toegelaten lestijden en voor de vastlegging van het aantal betrekkingen binnen de functies voor het opvoedend hulppersoneel en het administratief personeel in het hoger onderwijs van het korte type, is in 1998-1999 het aantal studenten dat voor subsidie in aanmerking komt en waarmee rekening wordt gehouden, het resultaat van de optelsom van het aantal studenten dat voor subsidie in aanmerking kwam op 1 februari 1996, op 1 februari 1997 en op 1 februari 1998, gedeeld door drie.

Artikel 2.De coëfficiënt waarvan sprake is in artikel 14, § 5, van de wet van 18 februari 1977 met betrekking tot de organisatie van het hoger onderwijs en in het bijzonder van het hoger technisch onderwijs en het hoger landbouwonderwijs van het lange type, zoals dit gewijzigd is, en in artikel 8, § 4, van de wet van 18 februari 1977 betreffende de organisatie van de architectuur, zoals dit gewijzigd is, wordt voor het jaar 1998-1999 vastgesteld op 84 voor alle instellingen voor hoger onderwijs van het lange type.

Artikel 3.De coëfficiënt waarvan sprake is in artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 20 juli 1982 dat het globale aantal toegelaten lestijden vastlegt voor het voltijds hoger onderwijs van het korte type dat wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, is voor het jaar 1998-1999 vastgesteld op 70 voor alle instellingen voor hoger onderwijs van het korte type.

Artikel 4.In afwijking van de bepalingen van de artikelen 1 en 3, kunnen de instellingen voor hoger onderwijs van het korte type waarvan het aantal studenten tussen 1 februari 1997 en 1 februari 1998 met ten minste 2 % is toegenomen, hetzelfde aantal toegelaten lestijden organiseren als hun was toegekend in 1997-1998, als de modaliteiten zoals die worden omschreven in de artikelen 1 en 3, leiden tot een daling van het aantal toegelaten lestijden voor 1998-1999 in vergelijking met het aan hen toegekende aantal periodes in 1997-1998.

In afwijking van de bepalingen van de artikelen 1 en 2, hebben de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, waarvan het aantal studenten tussen 1 februari 1997 en 1 februari 1998 met ten minste 2 % is toegenomen, recht op eenzelfde aantal omkaderingseenheden als hen in 1997-1998 werd toegekend, als de modaliteiten zoals die worden omschreven in de artikelen 1 en 2, leiden tot een daling van het aantal omkaderingseenheden voor 1998-1999 in vergelijking met het hen toegekende aantal in 1997-1998. »

Art. 41.In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt de eerste paragraaf vervangen door de volgende bepaling : « Eerste paragraaf. Een regelmatig ingeschreven student in een instelling voor hoger kunstonderwijs van het korte type of van het lange type, of in een instelling voor hoger kunstonderwijs van de derde graad, hierna genoemd de instelling, is een student die, beantwoordend aan de toelatingsvoorwaarden zoals die zijn voorzien in de wets- en reglementsbepalingen op dat vlak, is ingeschreven op de voorgeschreven wijze voor het geheel van voorgeschreven en goedgekeurde onderwijsactiviteiten van een welbepaalde afdeling en die bovengenoemde activiteiten regelmatig volgt met het oog op het behalen, indien er grond bestaat, van de rechten die verbonden zijn aan het slagen voor de examens, aan het einde van het schooljaar of academiejaar, al naar gelang van de situatie. »

Art. 42.In artikel 7 van hetzelfde decreet worden de bewoordingen « a) met de Luxemburgse nationaliteit » vervangen door de bewoordingen « a) afkomstig uit een lidstaat van de Europese Unie ».

Art. 43.In artikel 9 van hetzelfde decreet, wordt 3! vervangen door de volgende bepaling : « 3° De studenten die, na tweemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar of in om het even welke andere onderafdeling van studie, in welke discipline ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich daar inschrijven binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn; » In hetzelfde lid wordt een 3°bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3°bis De studenten die, na driemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar of om het even welke andere onderafdeling van studie, in welke discipline ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met inbegrip van het universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich daar inschrijven binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn; » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen

Art. 44.Artikel 15, 1°, van het decreet van 25 juli 1996 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° hetzij vast benoemd of in vast verband aangeworven voor één of meer van de volgende functies : meesterassistent, docent, werkleider, hoogleraar, hoofd van studiebureau; hetzij vast benoemd geworden zijn of in vast verband aangeworven zijn vóór de hervorming van de hogescholen in de functie van directeur, onderdirecteur of adjunct-directeur in een instelling voor hoger onderwijs van het korte type of het lange type.

Het personeelslid dat de functie van categoriaal directeur bekleedt in toepassing van artikel 100 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs en de hogescholen, wordt geacht aan de voorwaarde te voldoen zoals die gesteld wordt in het eerste lid, om in aanmerking te komen voor de functie van directeur-voorzitter. »

Art. 45.Artikel 62bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 62bis : Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 10, § 7, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs, van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de hogescholen die georganiseerd of gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap, en van artikel 13, eerste paragraaf, 2 a) en b) en 3 a) en b), kunnen ten laatste op 1 januari 1999 de personeelsleden die op die datum sinds ten minste twee academiejaren een hoofdambt als werkleider of als hoofd van de studiedienst bekleden, vast benoemd worden of in vaste dienst genomen worden. » HOOFDSTUK V. - Wijziging van het decreet van 24 juli 1997 dat de rechtspositie vastlegt van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen die georganiseerd of gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap

Art. 46.Artikel 256 van het decreet van 24 juli 1997 dat de rechtspositie vastlegt van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen die georganiseerd of gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap, wordt aangevuld met een 5°, dat luidt als volgt : « 5° De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden kunnen zich laten bijstaan door technische adviseurs, waarvan het aantal zal worden bepaald door het reglement van interne orde zoals bedoeld in artikel 255. »

Art. 47.Artikel 316 van het decreet van 24 juli 1997 dat de rechtspositie vastlegt van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen die georganiseerd of gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 316.In afwijking van artikel 10, 17°, van het besluit van de Franse Gemeenschapsexecutieve van 22 april 1969 dat de vereiste bekwaamheidsbewijzen vastlegt van de leden het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel en van het sociaal personeel van de instellingen voor voorschools, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger, niet-universitair onderwijs en voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap en de internaten die van deze instellingen afhangen, worden de personeelsleden die in dienst zijn getreden hoewel ze niet aan de voor die functie vereiste voorwaarden op het vlak van bekwaamheidsbewijzen en/of ervaring voldeden, omdat op dat moment geen enkel personeelslid aan deze twee voorwaarden kon voldoen, beschouwd als personeelsleden die titularis zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor de uitoefening van die functie vanaf het moment dat zij voor deze functie zes jaar anci`nniteit hebben. » HOOFDSTUK VI. - Bepalingen betreffende het universitair onderwijs

Art. 48.In artikel 14 van de wet van 28 april 1953 betreffende de organisatie van het universitair onderwijs door de Staat, wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « De leden van de raad van beheer worden aangewezen voor een termijn van vier jaar, met uitzondering van de vertegenwoordigers van de studenten die worden aangewezen voor een termijn van twee jaar. »

Art. 49.Artikel 19bis, eerste lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De raad kiest uit zijn midden een dagelijks bestuur voor twee termijnen van twee jaar. De eerste termijn gaat in op het moment van oprichting van de raad van beheer. »

Art. 50.Een artikel 68bis wordt in dezelfde wet ingevoegd en luidt als volgt : « Met uitzondering van de Faculteit Landbouwkunde van Gembloers, wordt het mandaat van de leden bedoeld in artikel 8, eerste lid, 3°, 4° en 5°, die in functie zijn op 1 maart 1998, verlengd tot en met 30 september 2001, terwijl de uitoefening van het mandaat van de leden bedoeld in artikel 8, eerste lid, 7!, en die in functie zijn op 1 maart 1998, afloopt op 30 september 1998. »

Art. 51.In artikel 16, lid 5, a), van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van universitaire studies en academische graden worden de woorden « of georganiseerd door een of meerdere hogescholen » ingevoegd tussen de woorden « hetzij door het slagen voor een examen dat met die bedoeling is georganiseerd door een of meerdere universitaire instellingen » en de woorden « volgens de bepalingen vastgelegd door de Regering op collegiaal advies van rectoren en na raadpleging van het CIUF ».

Ditzelfde artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Het diploma ter bekrachtiging van de laatste cyclus van het secundair onderwijs of van een cyclus hoger onderwijs in een instelling die valt onder de bevoegdheid van de Duitstalige Gemeenschap of de Vlaamse Gemeenschap en waar het onderwijs gedeeltelijk in het Frans wordt gegeven, wordt gelijkgesteld met een van de diploma's bedoeld in lid 5, c). »

Art. 52.Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « In de loop van hetzelfde academiejaar mag een student zich niet meer dan twee keer voor hetzelfde examen aanbieden.

Behoudens weigering om disciplinaire redenen, heeft elke student het recht om zich in de loop van hetzelfde academiejaar voor elk examen tweemaal aan te bieden. »

Art. 53.In artikel 27, <4;24>7, van de wet van 27 juli 1971 betreffende de financiering en het toezicht op de universitaire instellingen, wordt 3! vervangen door de volgende bepaling : « 3° vanaf het academiejaar 1998-1999, de studenten die na tweemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar, in welke studierichting ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met uitzondering van het hoger niet-universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich inschrijven in het universitair onderwijs binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn; » In hetzelfde hoofdstuk wordt een 3°bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3°bis vanaf het academiejaar 1998-1999, de studenten die, na driemaal regelmatig ingeschreven te zijn geweest voor eenzelfde studiejaar of om het even welke andere onderafdeling van studie, in welke discipline ook, in een Belgisch of buitenlands systeem voor hoger onderwijs, met inbegrip van het hoger niet-universitair onderwijs, zonder daarvoor te zijn geslaagd, zich inschrijven in het universitair onderwijs binnen vijf jaar nadat ze voor de laatste keer gezakt zijn. » HOOFDSTUK VII. - Bepalingen betreffende de hogescholen

Art. 54.De afdeling « luchtvaarttechniek » wordt opgericht. De afdeling valt onder het hoger onderwijs van het korte type en wordt georganiseerd in de categorie bedoeld in artikel 12, 7°, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs en de hogescholen.

Deze afdeling omvat de volgende opties : 1° vliegtuigonderhoudstechnieken;2° luchtvaartelektronica;3° vliegtuigbouw.

Art. 55.De graad van graduaat in luchtvaarttechniek wordt ingesteld.

Deze graad wordt toegekend en het bijbehorende diploma wordt uitgereikt na het be`indigen van drie studiejaren : - hetzij door een hogeschool die wordt georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap en die een afdeling luchtvaartelektronica binnen het technisch hoger onderwijs van het korte type heeft die wordt georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Franse Gemeenschap, conform de bepalingen van het onderhavige decreet en van titel II van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs en de hogescholen; - hetzij door een jury ingesteld door de Regering van de Franse Gemeenschap conform artikel 43 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs en de hogescholen.

Art. 56.Eerste paragraaf. De studies die leiden tot het behalen van de graad en het diploma van graduaat in luchtvaarttechniek, omvatten, naast de 90 uren onderwijsactiviteit die door de inrichtende macht van de hogeschool vrij kunnen worden ingevuld, de volgende gemeenschappelijke opleiding : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze uren worden verdeeld over het tweede en derde studiejaar.

Art. 57.In afwijking van de artikelen 20 en 21 van het decreet van 5 augustus dat de algemene organisatie vastlegt van het hoger onderwijs en de hogescholen, kunnen alleen de scholen die voor 30 september 1997 een dossier houdende de instelling van studies hebben ingediend en die daarvoor een gunstig advies hebben gekregen van de Algemene Raad van Hogescholen vóór 1 mei 1998, toestemming krijgen om die studies te organiseren, of erkenning van en subsidies voor deze studies krijgen, al naargelang het gaat om een door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hogeschool gaat, vanaf het jaar 1999-2000.

Art. 58.Het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 dat de plannen vastlegt voor rationalisering en programmering van het hoger onderwijs van het korte type en de wetgeving wijzigt betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type, is niet van toepassing op de hogescholen met uitzondering van de artikelen 14, 15 en 24.

TITEL 3 Slotbepalingen

Art. 59.Artikel 21 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995.

De artikelen 36 en 37 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1996.

Artikel 20 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

De artikelen 41, 42 en 47 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997.

Artikel 32, eerste lid, heeft uitwerking met ingang van 15 november 1997.

Artikel 34, eerste lid, heeft treedt in werking op 31 juli 1998.

De artikelen 32, lid 2, 35, eerste lid, en 51 treden in werking op 1 augustus 1998.

De artikelen 1 tot en met 20, 22 tot en met 28, 30, 31, 33, 34, lid 2, 35, lid 2, 38, 39, 40, 43, 44, 45, 46, 52 en 53 treden in werking op 1 september 1998.

De artikelen 54 tot en met 58 treden in werking op 15 september 1998.

De artikelen 48, 49 en 50 treden in werking op 30 september 1998.

Dit decreet treedt in werking op 1 september Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt Brussel, 17 juli 1998.

De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PIQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota (1) Zitting 1997-1998 : Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 256-1. - Commissieamendementen, nrs. 256-2 tot en met 256-12. Verslag, nr. 256-13. - Amendementen van de zitting, nr. 256-14.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Zitting van 17 juli 1998.

^