Etaamb.openjustice.be
Decreet van 18 juli 2001
gepubliceerd op 02 oktober 2001

Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2001027523
pub.
02/10/2001
prom.
18/07/2001
ELI
eli/decreet/2001/07/18/2001027523/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 JULI 2001. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie (1)


De Waalse Gewestraad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Federale Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie wordt goedgekeurd.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Namen, 18 juli 2001.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Economie, K.M.O.'s, Onderzoek en Nieuwe Technologieën, S. KUBLA De Minister van Vervoer, Mobiliteit en Energie, J. DARAS De Minister van Begroting, Huisvesting, Uitrusting en Openbare Werken, M. DAERDEN De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET De Minister van Landbouw en Landelijke Aangelegenheden, J. HAPPART De Minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Ambtenarenzaken, Ch. MICHEL De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA _______ Nota (1) Zitting 2000-2001 Stukken van de Raad 251, (2000-2001) Nr 1. Volledig verslag, openbare vergadering van 18 juli 2001. Bespreking. - Stemming.

BIJLAGE Samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie Gelet op het artikel 35 van de Grondwet en de overgangsbepaling bij dit artikel;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, inzonderheid artikel 92bis, § 1;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op de artikelen 4, 6 en 92bis, § 1, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 42;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming van de instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de wet van 18 juli 1990, inzonderheid op artikel 55bis;

Gelet op het advies nr. 3 betreffende de sociale economie uitgebracht door de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, d.d. 7 december 1998;

Gelet op de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren voor het jaar 2000, inzonderheid richtsnoer 12;

Gelet op het federaal regeerakkoord van 14 juli 1999;

Gelet op het Vlaams regeerakkoord van 13 juli 1999 waarin gepleit wordt voor de verdere uitbouw van de sociale economie op grond van een samenwerkingsakkoord met de federale overheid;

Gelet op het Waals regeerakkoord van 14 juli 1999;

Gelet op het Brussels regeerakkoord van 14 juli 1999;

Gelet op de regeringsverklaring van de Duitstalige Gemeenschap van 6 september 1999 waarin beoogd wordt de sociale economie te ondersteunen in het kader van het Gemeenschapspact met betrekking tot de tewerkstelling en de opleiding;

Overwegende dat de Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten van oordeel zijn dat de uitbouw van een sociale economie in het perspectief dient geplaatst van de uitbouw van een solidaire economie;

Overwegende dat dit samenwerkingsakkoord de waarde beklemtoont van initiatieven die sociale en maatschappelijke doelstellingen combineren met een economische dynamiek, waarbij prioritair aandacht gaat naar de initiatieven die de socio-professionele integratie van moeilijk bemiddelbare werkzoekenden bevorderen via de ontwikkeling van een economische activiteit, maar waarbij eveneens andere waarden worden gevaloriseerd zoals het behoud of het herstel van de sociale cohesie en van duurzame relaties met het leefmilieu;

Overwegende dat deze doelstellingen ook kunnen beschouwd worden als een belangrijke uitdaging voor de economie in haar totaliteit en dat derhalve de overheid ook in die zin haar ondersteuningsbeleid moet oriënteren met respect voor de concurrentieregels en hierbij oneerlijke concurrentie uit te sluiten;

Overwegende dat op het vlak van de ontwikkeling van nabijheidsdiensten, inzonderheid dan op het vlak van dienstverlening aan huishoudens of met het oog op de vervulling van collectieve behoeften op lokaal vlak belangrijke groeikansen op het vlak van werkgelegenheid aanwezig zijn;

Overwegende dat de Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten vanuit hun respectieve bevoegdheden initiatieven in die zin kunnen en moeten ondersteunen;

Overwegende dat het derhalve wenselijk is dat tussen de Staat, de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten in het kader van een wederzijdse afstemming van de beleidsmaatregelen, een gecoördineerde inzet van budgettaire middelen en een nauwgezette monitoring van de vooropgestelde doelstellingen een samenwerkingsakkoord tot stand komt;

De Federale Staat, vertegenwoordigd door de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid en Gelijke Kansenbeleid, de Vice-Eerste Minister, Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en de Minister van Economie, Wetenschappelijk Onderzoek en Stedelijk Beleid;

De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van de Minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de Minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van de Minister van Economie, K.M.O., Onderzoek en Nieuwe Technologieën en de Minister van Werkgelegenheid en Vorming;

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van de Minister van Werkgelegenheid, Economie, Energie en Herwaardering van de Wijken;

De Duitstalige Gemeenschap, vertegenwoordigd door haar Regering, in de persoon van de Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, Komen overeen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene doelstellingen en toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Het is belangrijk de economie in haar globaliteit te beschouwen waarbij niet alleen economische maar ook sociale, ecologische en ethische doelstellingen worden geïntegreerd. Men moet er ook voor zorgen dat er projecten ontwikkeld worden die de sociale objectieven zoals begeleiding, vorming of integratie van kansengroepen in de maatschappij meer beklemtonen. Nieuwe constructieve partnerships en een maatschappelijke dialoog zijn belangrijke factoren voor de ontwikkeling van een zogenaamde solidaire economie. De drie pijlers van de solidaire economie die met dit samenwerkingsakkoord worden ondersteund, zijn : sociale economie, maatschappelijk verantwoord ondernemen en nabijheidsdiensten. § 2. De Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap en de Federale Staat verbinden zich ertoe om samen inspanningen te leveren op het vlak van onderzoek, informatieverzameling en bevordering van de solidaire economie, dit teneinde : 1° de ontwikkeling van sociale economie-initiatieven en bedrijven verder te ondersteunen die de volgende basisprincipes eerbiedigen : voorrang van arbeid op kapitaal, beheersautonomie, dienstverlening aan de leden en aan de gemeenschap, democratische besluitvorming, duurzame ontwikkeling met respect voor het leefmilieu;2° ondersteuning van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, dit is een wijze van ondernemen waarbij gestreefd wordt naar economisch succes met respect voor de sociale cohesie en het ecologische evenwicht;3° ondersteuning van nabijheidsdiensten, inzonderheid de gepresteerde diensten met het oog op het verbeteren van de leefomstandigheden van de burgers of om tegemoet te komen aan lokale collectieve noden, op voorwaarde dat deze diensten duurzame werkgelegenheid creëert en geen andere vorm van uitsluiting of dualisering veroorzaakt zowel op het vlak van vraag en aanbod op de markt, als op het vlak van de arbeidsmarkt. HOOFDSTUK II. - Gezamenlijke verbintenissen

Art. 2.§ 1. De contracterende partijen verbinden zich ertoe, elk binnen hun bevoegdheid, de nodige maatregelen te nemen en middelen vrij te maken met het oog op de ontwikkeling van de in artikel 1 genoemde drie pijlers. § 2. De contracterende partijen verbinden zich ertoe volwaardige en duurzame werkgelegenheid en maximale kansen voor de « kansengroepen » steeds voorop te stellen in de verdere ontwikkeling van de drie pijlers. Hierbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de duurzame integratie van de groep van bestaansminimumgerechtigden en de financiële steuntrekkers.

Daarom verbinden de ondertekenende partijen zich ertoe om in de globaliteit van alle werkgelegenheidsmaatregelen een evenredige vertegenwoordiging van de groep van bestaansminimumgerechtigden en financiële steuntrekkers als objectief voorop te stellen en daarvoor maximale inspanningen te doen om dit te bereiken. De evenredigheid betreft het proportioneel aandeel van deze groep in de globale populatie van werkzoekenden. § 3. In uitvoering van dit samenwerkingsakkoord verbinden de ondertekenende partijen zich ertoe binnen de termijn van deze legislatuur het aantal jobs, op basis van de door het overlegcomité zoals omschreven in artikel 5 van dit akkoord - ontwikkelde indicatoren, in de door de respectieve overheden als sociale economie erkende initiatieven te verdubbelen.

Art. 3.§ 1. Op elk van de in artikel 2 vermelde verbintenissen zullen in overleg tussen de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap enerzijds en de Federale Staat anderzijds zowel kwantitatieve als kwalitatieve operationele doelstellingen worden vastgesteld, die op regelmatige tijdstippen worden opgevolgd en geëvalueerd. § 2. Elke overheid organiseert in haar schoot overleg met de sociale partners aangaande de aangelegenheden van onderhavig samenwerkingsakkoord.

Art. 4.Om de in artikel 3, § 1, vermelde doelstellingen te realiseren engageren de ondertekenende partijen zich ertoe de federale en de gewestelijke maatregelen maximaal op elkaar af te stemmen zodat ze elkaar aanvullen en elkaar versterken. Hierbij zullen volgende principes gehanteerd worden : - Effectiviteit (wordt beoogde doelgroep en doelstelling bereikt); - Efficiëntie (kosten-baten analyse); - Eenvoudigheid (onder meer inzake administratie, procedures, uitbetalingsmodaliteiten, duidelijkheid) zowel voor gebruiker als voor het bedrijf als voor de overheidsinstanties; - Transparantie; - Zekerheid (onder meer duidelijke interpretaties, zekere toepassingsperiodes); - Opvolgingsmogelijkheid (monitoring); - Complementariteit.

Art. 5.§ 1. De ondertekenende partijen engageren zich om bij de ondertekening van dit akkoord over te gaan tot de onmiddellijke oprichting van het Interministerieel Overlegcomité Sociale Economie, hierna genoemd het « Overlegcomité ». § 2. Het Overlegcomité is belast met : - de uitvoering en de opvolging van het samenwerkingsakkoord, inzonderheid het uitvaardigen en opvolgen van kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen; - het omzetten in uitvoeringsmodaliteiten en evalueren van de principes bepaald in artikel 4; - de evaluatie van de uitvoering van het samenwerkingsakkoord en het geven van adviezen met betrekking tot de uitvoering van het samenwerkingsakkoord. § 3. In het Overlegcomité zetelen : - voor de federale overheid : de Minister bevoegd voor Sociale Economie, de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de Minister bevoegd voor Economie; de Minister bevoegd voor Consumentenzaken; - voor de Vlaamse overheid : de Ministers bevoegd voor Werkgelegenheid, de Minister bevoegd voor Economie; - voor de Waalse overheid : de Ministers bevoegd voor Werkgelegenheid, de Minister bevoegd voor Economie en Sociale Economie; - voor de Brusselse overheid : de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid en voor Economie; - voor de Duitstalige overheid : de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid. § 4. Het secretariaat en de ermee verbonden werkingskosten van het Overlegcomité worden ten laste genomen van de Federale Staat. § 5. Het Overlegcomité komt minstens viermaal per jaar samen en rapporteert rechtstreeks aan de bevoegde regeringen.

Art. 6.§ 1. In uitvoering van artikel 1, § 2, verbinden de ondertekenende partijen er zich toe samen te werken op het vlak van de verzameling en de verwerking van relevante statistische informatie met het oog op een beter inzicht van de meerwaardeneconomie. § 2. Een werkgroep, samengesteld uit vertegenwoordigers van de ondertekenende partijen zal de modaliteiten van dergelijk samenwerkingsverband bepalen.

Art. 7.§ 1. In uitvoering van artikel 1, § 2, 1°, verbinden de ondertekenende partijen zich ertoe gezamenlijke inspanningen te leveren ter versterking van sociale economie initiatieven. Hierbij zal aandacht gaan naar pro-actieve, indien mogelijk tijdelijke, ondersteuning van startende sociale economiebedrijven, de oprichting van specifieke incubatiecentra ten behoeve van sociale economie-initiatieven, de managementondersteuning en de informatieverstrekking. § 2. In uitvoering van artikel 1, § 2, 2°, verbinden de ondertekenende partijen zich ertoe gezamenlijke inspanningen te leveren ter versterking van het perspectief van de meerwaardeneconomie in het bedrijfsleven. Hiertoe zullen onder andere gezamenlijke impulsacties worden opgezet ter ondersteuning van vrijwillige innovaties inzake maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en social auditing. § 3. De ondertekenende partijen zullen overleg plegen omtrent het inwerking stellen van een ondersteuningsmechanisme ten behoeve van de in § 2 genoemde projecten. § 4. De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe bij de uitvaardiging van een regelgeving ter ondersteuning van de nabijheidsdiensten bijzondere stimulansen in te bouwen ter ondersteuning van de in artikel 1, § 2, 3°, bedoelde doelstellingen en aanvullende financiering te voorzien teneinde de universele toegankelijkheid van de dienstverlening te waarborgen en uitsluitend met erkende ondernemingen te werken. § 5. In uitvoering van artikel 1, § 2, 3°, en artikel 2, § 2, verbinden de ondertekenende partijen zich tot een versterking van de structurele samenwerking tussen de lokale werkgelegenheidsactoren.

Art. 8.§ 1. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 9 wordt voor het begrotingsjaar 2000 door de federale overheid een bedrag van 250 000 000 BEF voorzien ter cofinanciering van gezamenlijke inspanningen te leveren met de betrokken gewesten en de Duitstalige Gemeenschap volgens de volgende verdeling : 139 250 000 BEF of 55,7 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Vlaamse Gewest; 82 500 000 BEF of 33 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Waals Gewest; 25 000 000 BEF of 10 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 3 250 000 BEF of 1,3 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met de Duitstalige Gemeenschap. § 2. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 9 wordt voor het begrotingsjaar 2001 door de federale overheid een bedrag van 500 000 000 BEF voorzien ter cofinanciering van gezamenlijke inspanningen te leveren met de betrokken gewesten en de Duitstalige Gemeenschap volgens de volgende verdeling : 278 500 000 BEF of 55,7 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Vlaamse Gewest; 165 000 000 BEF of 33 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Waals Gewest; 50 000 000 BEF of 10 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 6 500 000 BEF of 1,3 % van deze federale middelen ter beschikking voor gezamenlijke initiatieven met de Duitstalige Gemeenschap. § 3. Vertrekkend vanuit de middelen zoals vastgelegd in het begrotingsjaar 2001 wordt voor de periode 2002-2004 in functie van de beschikbare begrotingsmiddelen een financieel schema vastgelegd. Een evaluatie van de effecten van dit samenwerkingsakkoord zal worden gemaakt vooraleer deze begrotingsbesprekingen aan te vatten. § 4. Onverminderd het in artikel 9, § 3, bepaalde worden de in artikel 8, § 1, § 2 en § 3, bedoelde bedragen middels een koninklijk besluit aan de betrokken overheden overgemaakt op basis van afzonderlijke conventies. Deze zijn met het beheer en de verdere toewijzing van deze middelen belast. Per betrokken overheid kunnen meerdere conventies worden afgesloten. § 5. De verdeling van de middelen over bedoelde acties is indicatief en kan mits akkoord van de federale Minister, bevoegd voor Sociale Economie door het betrokken gewest of Duitstalige Gemeenschap worden herschikt indien kan worden aangetoond dat dit de realisatie van de in artikel 2, § 2 en § 3, bedoelde doelstellingen dichterbij brengt.

In voorkomend geval lichten de betrokken gewesten of de Duitstalige Gemeenschap de federale overheid voorafgaandelijk in over de geplande herschikkingen.

Art. 9.§ 1. Over de periode 2000-2004 voorzien de betrokken gewesten en de Duitstalige Gemeenschap ter cofinanciering van de gezamenlijke inspanningen jaarlijks een ten opzichte van de begroting 1999 bijkomende financiële inspanning die minstens gelijk is aan het bedrag dat de federale overheid volgens de in artikel 8 bepaalde verdeelsleutel jaarlijks voorziet voor het in artikel 8, § 4, vermelde gezamenlijk programma in bedoelde periode. § 2. Het bedrag dat de federale overheid volgens de in artikel 8 bepaalde verdeelsleutel voor cofinanciering van de in artikel 8, § 4, vermelde gezamenlijke acties in de betrokken gewesten of de Duitstalige Gemeenschap in een gegeven begrotingsjaar van de periode 2000-2004 inzet kan nooit groter zijn dan de door het betrokken gewest of de Duitstalige Gemeenschap feitelijk gerealiseerde inspanning in dit begrotingsjaar.

Jaarlijks en dit uiterlijk vóór 1 juli wordt door de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap aan de federale overheid een overzicht bezorgd van de voor het volgend begrotingsjaar voorgenomen inzet van financiële middelen. § 3. De feitelijk gerealiseerde inspanning van het betrokken gewest of de Duitstalige Gemeenschap wordt gecontroleerd op basis van de effectieve vastleggingen.

Jaarlijks en dit uiterlijk vóór 1 maart wordt door de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap aan de federale overheid een overzicht bezorgd van de effectieve besteding van de middelen in het afgelopen begrotingsjaar. § 4. Wanneer de in § 3 bedoelde inspanning voor een gegeven begrotingsjaar in bedoelde periode lager ligt dan de in artikel 9, § 1, voorziene inspanning, kan de federale overheid in het daaropvolgend begrotingsjaar het in artikel 8, § 4, bedoelde bedrag verminderen met het verschil tussen dit laatste bedrag en de in artikel 9, § 3, bedoelde inspanning, tenzij het betrokken gewest of de Duitstalige Gemeenschap een gegronde reden kan aangeven voor deze situatie. Het overlegcomité zal hiertoe de nadere regels vastleggen. § 5. De besteding van de krachtens artikel 9, § 4, vrijgekomen middelen maakt het voorwerp uit van overleg tussen de betrokken overheden. Dit overleg vindt plaats in het kader van het Overlegcomité, zoals voorzien in artikel 5.

Art. 10.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe om met betrekking tot de overige financiële middelen die door hen worden ingezet ter ondersteuning van de in artikel 1, § 2, vermelde pijlers elkaar te informeren teneinde de in artikel 4 bedoelde principes te respecteren. HOOFDSTUK III. - Verbintenissen van de Federale Staat

Art. 11.In uitvoering van artikel 1, § 2, 1° en 3°, verbindt de federale overheid er zich toe tijdens deze legislatuur de nodige maatregelen te nemen om te komen tot de correcte toepassing van de artikelen 41 en 42 van de wet van 4 mei 1999 met het oog op de ontwikkeling van de sociale economie. Het toepassingsgebied van deze maatregel, inzonderheid de erkenning van de eventueel in aanmerking komende operatoren, zal in gezamenlijk overleg met de betrokken partijen vastgesteld worden.

Art. 12.De federale overheid verbindt er zich toe om in samenspraak met de Duitstalige Gemeenschap en de Gewesten de toepassing van en de wetgeving inzake de rechtsvormen (v.z.w. of vennootschapswetgeving) en hun fiscaal regime te evalueren in het licht van de in art. 1, § 2, 1°, vermelde doelstellingen en de maatregelen te onderzoeken die het gebruik ervan in deze optiek bevorderen. Het is de Minister van Financiën die hiervoor zal instaan.

Art. 13.§ 1. In uitvoering van artikel 1, § 2, 1°, verbindt de federale overheid er zich toe voor initiatieven in de sociale economie de toegankelijkheid tot de markt van overheidsopdrachten en de beroepen te vereenvoudigen. § 2. In uitvoering van artikel 1, § 2, 1° en 3°, verbindt de federale overheid er zich toe om de wettelijke mogelijkheden inzake de invoering van sociale clausules binnen het kader van de uitvoeringsvoorwaarden voor overheidsopdrachten te onderzoeken en een voorstel uit te werken.

Art. 14.§ 1. In uitvoering van artikel 2, § 2, verbindt de federale overheid er zich toe middels specifieke conventies tussen de Federale Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en de betrokken overheden, voor wie steeds optreedt de Minister bevoegd voor Werkgelegenheid en Sociale Economie, een activering van de bestaansminimumuitkeringen te realiseren ter cofinanciering van tewerkgestelde bestaansminimumgerechtigden en financiële steuntrekkers binnen deze programma's die door de diensten van de gewesten of de Duitstalige Gemeenschap worden uitgevoerd of onder het beheer ervan plaatsvinden en die belangrijke werkgelegenheidskansen bieden voor kansengroepen. § 2. In uitvoering van artikel 1, § 2, 1°, en artikel 2, § 2, verbindt de federale overheid er zich toe om ten behoeve van de terbeschikkingstelling van bestaansminimumgerechtigden en financiële steuntrekkers aan sociale economie initiatieven verhoogde staatstussenkomst te verstrekken. Het toepassingsgebied van deze maatregel wordt in gezamenlijk overleg met de betrokken partijen vastgesteld. § 3. In uitvoering van artikel 1, § 2, 1°, en artikel 2, § 2, verbindt de federale overheid er zich toe duurzame activering van de werkloosheids- en bestaansminimumuitkeringen tot stand te brengen voor tewerkstellingen binnen sociale economie initiatieven. Het toepassingsgebied van deze maatregel wordt in gezamenlijk overleg met de betrokken partijen vastgesteld. HOOFDSTUK IV. - Gezamenlijke verbintenissen van de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap

Art. 15.De gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden zich ertoe om in het kader van hun bevoegdheden te voorzien in toeleiding en trajectbegeleiding om werkzoekenden en meer specifiek kansengroepen toe te leiden naar volwaardige werkgelegenheid.

Art. 16.In uitvoering van artikel 1, § 2, 1°, verbinden de gewesten en de Duitstalige Gemeenschap er zich toe om in het kader van hun bevoegdheden initiatieven te nemen om de toegang voor de sociale economie tot risicokapitaal en investeringskredieten te optimaliseren en bestaande structuren op dit vlak voor de sociale economie in voorkomend geval bij te sturen en waar nodig aan te vullen.

Art. 17.De gewesten en de Duitstalige Gemeenschap verbinden zich ertoe om de Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn op het niveau van het werkgelegenheidsbeleid als volwaardige partner te erkennen.

Hiertoe zullen gezamenlijk tussen vernoemde partijen, de lokale overheden of de representatieve organisaties voor de lokale besturen en de federale overheid afzonderlijke overeenkomsten worden afgesloten.

Art. 18.De budgettaire inspanningen die door de ondertekenende partijen in het kader van artikelen 8 en 9 van dit samenwerkingsakkoord worden genomen, kunnen tevens worden beschouwd als publieke cofinanciering in het kader van het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Opgemaakt te Brussel, op 4 juli 2000 in 9 originele exemplaren (Nederlands, Frans).

Voor de Federale Staat : Mevr. L. ONKELINX, De Vice-Eerste Minister, Minister van Werkgelegenheid en Gelijke Kansenbeleid J. VANDE LANOTTE, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie Ch. PICQUE, De Minister van Economie, Wetenschappelijk Onderzoek en Stedelijk Beleid, Voor het Vlaams Gewest : R. LANDUYT, De Minister van Werkgelegenheid en Toerisme D. VAN MECHELEN, De Minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media Voor het Waalse Gewest : S. KUBLA, De Minister van Economie, K.M.O., Onderzoek en Nieuwe Technologieën Mevr. M. ARENA, De Minister van Werkgelegenheid en Vorming Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : E. TOMAS, De Minister van Werkgelegenheid, Economie, Energie en Herwaardering van de Wijken Voor de Duitstalige Gemeenschap : K.-H. LAMBERTZ, De Minister-president, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport

^