Etaamb.openjustice.be
Decreet van 18 juli 2008
gepubliceerd op 01 september 2008

Decreet tot democratisering van het hoger onderwijs, ter bevordering van de slaagkansen van de studenten en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2008029421
pub.
01/09/2008
prom.
18/07/2008
ELI
eli/decreet/2008/07/18/2008029421/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JULI 2008. - Decreet tot democratisering van het hoger onderwijs, ter bevordering van de slaagkansen van de studenten en tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Democratisering door verhoging van de slaagkansen HOOFDSTUK I. - Beleid ter bevordering van de slaagkansen

Artikel 1.De hogescholen bestemmen voor de bevordering van de slaagkansen van de studenten, voor de studenten van de eerste generatie die ze ontvangen, binnen hun instelling, een bedrag dat overeenstemt met één tot drie procent van de globale jaartoelage die ze genieten.

Dat percentage wordt door de Regering binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten vastgelegd. Zo niet, dan bedraagt het één procent.

Die middelen worden voor de bevordering van de slaagkansen bij voorrang voor die categorie studenten bestemd.

Zonder dat de lijst exhaustief is, bestaan de maatregelen ter bevordering van de slaagkansen uit : 1° de verplichte aanwijzing binnen de hogeschool van personeel dat specifiek bestemd is voor de bevordering van de slaagkansen.Dat personeel heeft als opdracht de studenten te informeren, te oriënteren en, in het algemeen, te begeleiden, om hun de mogelijkheid te bieden om hun studieproject tot een goed einde te brengen. Dat personeel wordt samengebracht binnen een duidelijk geïdentificeerde dienst voor de bevordering van de slaagkansen, opgericht binnen de hogeschool of verschillende hogescholen en/of in medewerking met een dienst van een universitaire instelling die dezelfde doelstellingen heeft; 2° het verplichte aanbod van specifieke activiteiten voor de studenten van de eerste generatie, om hun de mogelijkheid te bieden om de methoden en technieken te verwerven die hun slaagkansen kunnen verhogen;3° de terbeschikkingstelling van zelfevaluatie-instrumenten en van raadgevingsdiensten voor het opsporen van de vaardigheden van de studenten of van hun eventuele leemten;4° de verplichte organisatie, vóór 1 december van elk academiejaar, van een onderwijs binnen kleine groepen, besteed aan praktische oefeningen in ten minste één vak dat voor de gekozen studiecategorie specifiek is, om zich van de goede oriëntatie van de student te vergewissen;5° de ontwikkeling van vernieuwende didactische methoden, gericht op het profiel van studenten van de eerste generatie in een bijzondere studiecategorie;6° het verplichte voeren van een beleid, gericht op de sociaal-economisch kansarme bevolkingsgroepen die in het hoger onderwijs komen, om aan hun specifieke behoeften en vragen te beantwoorden;7° het organiseren van een opleiding bestemd voor de verbetering van de taalvaardigheden;8° de ondertekening, met het centrum voor hogere didactiek van de universitaire academie naar hun keuze, van een medewerkingsovereenkomst voor de begeleiding van de leerkrachten die zich met de betrokken leerlingen bezighouden.Het centrum voor hogere didactiek waarmee de hogeschool een medewerkingsovereenkomst heeft gesloten, is ter beschikking van de leerkrachten en de directies die het willen raadplegen om ze, in voorkomend geval, raadgevingen te verstrekken, en samen oplossingen te vinden voor de verbetering van het verstrekte onderwijs.

De Regering kan daartoe bijkomende middelen aan de hogescholen toekennen en bepaalt de wijze waarop kan worden bewezen dat die middelen uitsluitend voor zulke activiteiten worden aangewend.

Art. 2.Als student van de eerste generatie wordt beschouwd, iedere student die in het eerste studiejaar regelmatig ingeschreven is en die nooit ingeschreven is geweest in een studiejaar in het Belgische of buitenlandse hoger onderwijs of voor cursussen die voorkomen in het programma van één studiejaar van die instellingen.

Met die jaren hogere studies worden gelijkgesteld, de studiejaren of jaren ter voorbereiding van de proeven of vergelijkende examens voor de toelating die door Belgische of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs worden georganiseerd.

Art. 3.Met het oog op een goede verdeling van de studie- en evaluatieopdrachten in het eerste studiejaar, verdeelt het bestuur van de hogeschool, op advies van de pedagogische raad, de cursussen van het programma op evenwichtige wijze over de eerste twee quadrimesters van het academiejaar.

De proeven, werken en examens in verband daarmee worden op gelijkaardige wijze verdeeld.

Art. 4.De dienst voor bevordering van de slaagkansen van de hogeschool ontwikkelt een programma tot organisatie van de voogdij over de studenten van het eerste bachelorjaar die als studenten in moeilijkheden worden beschouwd door studenten die voor één van de studiejaren in het hoger onderwijs ingeschreven zijn, op grond van een door de dienst geldig verklaarde kandidatuur.

De studenten die zich met die voogdij bezighouden, genieten een forfaitaire vergoeding die door het bestuur van de hogeschool wordt toegekend. Het bestuur van de hogeschool bepaalt in het studiereglement de nadere regels voor de werking van die voogdij.

Art. 5.Vanaf het begin van het academiejaar 2008-2009, organiseert het bestuur van de hogeschool een systeem voor de systematische evaluatie van de cursussen door de studenten.

De deelneming van de studenten is verplicht.

Die evaluaties geschieden om de twee jaar in de laatste maand gedurende welke de cursus wordt verstrekt. Ze bieden alle waarborgen inzake vertrouwelijkheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In geen geval kunnen de resultaten van die evaluaties worden gebruikt om administratieve handelingen of beslissingen te rechtvaardigen die in het kader van de loopbaan van de personeelsleden worden genomen.

De pedagogische raad van de hogeschool bepaalt de doelstellingen en het kader van die evaluatie in medewerking met de betrokken categorieraad en stelt het ontwerp van vragenlijst op.

Die vragenlijst wordt voor kennisgeving aan de overlegorganen meegedeeld.

De vragenlijst wordt door de pedagogische raad vóór elk academiejaar, uiterlijk op 15 maart, goedgekeurd, alvorens aan de studenten te worden uitgedeeld.

De resultaten van die evaluatie worden door de pedagogische raad geanalyseerd in medewerking met de categorieraad en in overleg met de betrokken leerkracht(en).

Art. 6.In artikel 23 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, zoals gewijzigd, wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Als er schriftelijke dragers zijn, nemen het bestuur van de hogescholen, de academische autoriteiten van de universiteit, het bestuur van de hogere kunstschool en het bestuur van het hoger instituut voor architectuuronderwijs alle passende maatregelen om die ter beschikking te stellen van de studenten van het eerste bachelorjaar uiterlijk 20 werkdagen na het begin van elke onderwijsactiviteit. »

Art. 7.Het bestuur van de hogeschool organiseert, voor de studenten van het eerste bachelorjaar, vóór het einde van het eerste quadrimester, een cyclus verplichte vorming die tot doel heeft bij alle studenten minimale basisvaardigheden te ontwikkelen en de ontwikkeling van werkinstrumenten en -methoden te bevorderen waardoor de hogere studies met zoveel mogelijke slaagkansen kunnen worden ondernomen.

De dienst voor de bevordering van de slaagkansen wordt belast met de organisatie van die vormingscyclus.

Art. 8.De student van de eerste generatie die gezakt is op het einde van het eerste quadrimester, krijgt een verbintenishandvest door de hogeschool voorgesteld, waarin zowel deze als de student zich ertoe verbinden alle middelen aan te wenden om de slaagkansen te bevorderen.

Het personeel van de dienst voor bevordering van de slaagkansen wordt belast met de organisatie van die gesprekken en met de sluiting van die handvesten.

De student is niet verplicht het verbintenishandvest te ondertekenen. HOOFDSTUK II. - Financiering van de bevordering van de slaagkansen in de hogescholen

Art. 9.In artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, gewijzigd bij het decreet van 11 januari 2008, eerste lid, wordt het bedrag « 270.446.772 euro » vervangen door het bedrag « 270.153.009 euro ».

Art. 10.In artikel 10 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 december 2007, wordt het tweede lid afgeschaft. HOOFDSTUK III. - Verantwoording van de middelen bestemd voor de bevordering van de slaagkansen

Art. 11.Elk jaar deelt elke hogeschool aan de Regering, voor 15 maart, een financieel verslag mee ter verantwoording van de aanwending van het bedrag, bekomen bij toepassing van artikel 1, eerste lid, van het vorige burgerlijk jaar.

Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt, ten belope van minstens vijfenzeventig procent, bestemd voor de uitgaven voor het personeel, met inbegrip van het contractueel personeel en de gastleraars, of voor de vergoeding van de studenten bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Het verslag identificeert de personeelsleden die verbonden zijn aan de dienst voor de bevordering van de slaagkansen.

Art. 12.Artikel 81 bis, § 1, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, ingevoegd door het decreet van 30 juni 2006, waarvan de huidige tekst een eerste lid zal uitmaken, wordt aangevuld met de volgende leden, luidend als volgt : « Het activiteitenverslag omvat ook een hoofdstuk betreffende de bevordering van de slaagkansen van de studenten, met vermelding van : 1° de staat van de voortgang van de maatregelen ten gunste van de studenten van de eerste generatie bedoeld in artikel 2 van het decreet van 18 juli 2008 tot democratisering van het hoger onderwijs, ter bevordering van de slaagkansen van de studenten en tot oprichting van het waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs;2° de initiatieven die worden genomen voor de bevordering van de slaagkansen van de andere studenten. Dat hoofdstuk bepaalt inzonderheid : 1° het beleid dat wordt gevoerd inzake omkadering van de studenten van de eerste generatie;2° de maatregelen ter bestrijding van falen;3° de maatregelen voor het beleid inzake onthaal, informatie, evaluatie, oriëntatie, remediëring en heroriëntatie. Dat hoofdstuk wordt doorgezonden naar het waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 15 van het decreet van 18 juli 2008 tot democratisering van het hoger onderwijs, ter bevordering van de slaagkansen van de studenten en tot oprichting van het waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs.

Art. 13.Als de hogeschool het geheel of een deel van het bedrag bekomen bij toepassing van artikel 1, eerste lid, overeenkomstig artikel 11 niet verantwoordt, dan wordt het niet verantwoorde saldo afgetrokken van de globale jaartoelage van het volgende jaar.

TITEL II. - Democratisering door maatschappelijke hulpverlening

Art. 14.In artikel 16 van het decreet tot regeling, voor de Franse Gemeenschap, van de toekenning van de studietoelagen, gecoördineerd op 7 november 1983, gewijzigd bij de decreten van 27 maart 1985 en 8 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « 6° twee leden die de representatieve studentenorganisaties vertegenwoordigen.» 2° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid : « De leden vermeld in de punten 2°, 3°, 4° en 6° hierboven worden bij voorrang uit de leden van de hoge raad voor de studietoelagen gekozen. » TITEL III. - Waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs

Art. 15.Binnen het ministerie van de Franse Gemeenschap wordt uiterlijk voor 1 januari 2009 een waarnemingscentrum voor het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap opgericht, hierna « waarnemingscentrum » genoemd.

Het waarnemingscentrum heeft de volgende opdrachten : 1° een systeem voor het inzamelen en analyseren van de statistische gegevens voor het hoger onderwijs beheren, in medewerking met het overheidsbedrijf voor de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën(ETNIC), en de bestaande instrumenten verzamelen;2° een jaarlijks dashboard voor het hoger onderwijs publiceren;3° op aanvraag van het Parlement en de Regering, indicatoren in verband met elke maatregel genomen voor het hoger onderwijs regelmatig leveren;meer bepaald, de maatregelen betreffende de bevordering van slaagkansen alsook de verslagen die door de instellingen voor hoger onderwijs in dat kader worden voorgelegd, op statistisch vlak opvolgen en analyseren; 4° wetenschappelijke studies en onderzoeken betreffende het hoger onderwijs, inzonderheid betreffende de studenten en de uitgereikte diploma's, op eigen initiatief of op aanvraag van de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, verwezenlijken of doen verwezenlijken;5° bijdragen tot de ontwikkeling van de instrumenten voor de analyse en de evaluatie van het hoger onderwijs, een inventaris bijhouden van de statistische studies en onderzoeken die op dat gebied werden verwezenlijkt en een wachtfunctie uitoefenen betreffende gelijkaardige instrumenten die worden ontwikkeld in de Franse Gemeenschap en op Europees of internationaal vlak;6° elk initiatief bevorderen en laten kennen dat tot doel heeft de slaagkansen in het hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap te verhogen;7° als informatiebron dienen voor het Agentschap voor de evaluatie van de kwaliteit van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde onderwijs, de Hoge Raad voor de studentenmobiliteit, de interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap, de algemene raad voor hogescholen, de hoge raad voor het kunsthoger onderwijs, de hoge raad voor het architectuuronderwijs, alsook de commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij de hogescholen, de universiteiten en de kunsthogere scholen;8° voor de aangelegenheid hoger onderwijs in de Franse Gemeenschap, de bepalingen vervat in de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en verdere ontwikkeling van statistieken over onderwijs en levenslang leren vaststellen en toepassen.

Art. 16.Na de toestemming van de bevoegde minister te hebben gekregen, bepaalt het waarnemingscentrum met elke andere internationale of buitenlandse, gemeenschaps, gewest- of locale publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instelling de medewerkingsverbanden die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn opdrachten.

Art. 17.Ten einde de in de artikelen 15, 5° en 15, 7°, bedoelde opdrachten te vervullen, worden alle verslagen van de studies of onderzoeken betreffende het hoger onderwijs, uitgevoerd op initiatief van de Franse Gemeenschap of door haar gesubsidieerd, aan het waarnemingscentrum overgezonden.

Art. 18.Elk jaar, vóór 30 juni, legt het waarnemingscentrum, door toedoen van de bevoegde minister, een activiteitenverslag over het afgelopen jaar aan het Parlement en de Regering voor.

Om de drie jaar zendt het waarnemingscentrum de Regering, door toedoen van de bevoegde minister, een verslag over het opvolgen van de evolutie van de slaagpercentages in het hoger onderwijs toe, en deelt het, zo nodig, voorstellen voor de verbetering van de toestand mee.

Art. 19.De verschillende producties, behalve deze die in het tweede lid van dit artikel bedoeld zijn, die uit de opdrachten van het waarnemingscentrum voortvloeien, en zijn actviteitenverslag worden ter beschikking van het publiek gesteld, inzonderheid door toedoen van zijn internetsite.

De analysen en onderzoeken die door of op aanvraag van het waarnemingscentrum overeenkomstig artikel 15, 4°, worden uitgevoerd, worden door het waarnemingscentrum bekendgemaakt, tenzij de minister bevoegd voor het hoger onderwijs anders daarover beslist binnen de maand die volgt op de ontvangst door deze van een advies of een onderzoeksverslag, inzonderheid door toedoen van zijn internetsite.

Art. 20.§ 1. Het opmaken van een statistische databank betreffende het hoger onderwijs moet bijdragen tot de vaststelling van de behoeften inzake hoger onderwijs en tot de bepaling van een gemeenschapsbeleid. § 2. De universiteiten zenden het waarnemingscentrum, individueel of collectief, de aangevraagde gegevens over in het kader van de inzameling van statistische gegevens.

De hogescholen, de hogere kunstscholen en de hogere instituten voor architectuuronderwijs zenden het waarnemingscentrum de aangevraagde gegevens over in het kader van de inzameling van statistische gegevens. § 3. De Regering stelt de lijst vast van de gegevens die de universiteiten, de hogescholen, de hogere kunstscholen en de hogere instituten voor architectuuronderwijs moeten meedelen.

Die gegevens hebben inzonderheid betrekking op : - de inschrijvingen per programma van de studenten die voor financiering al dan niet in aanmerking komen; - de persoonlijke gegevens betreffende de studenten (met inbegrip van de sociaal-economisch kansarme studenten) en hun antecedenten, om cohorten te kunnen begeleiden; - het slagen of zakken voor de examens; - de overbruggingsmogelijkhden; - de studentenmobiliteit bij het ingaan en het uitgaan; - de georganiseerde onderwijsprogramma's en de samenwerkingsovereenkomsten voor de organisatie van studies; - het feit dat de jongeren de wetenschappelijke en technologische studierichtingen niet meer kiezen; - de verdeling tussen mannen en vrouwen binnen de verschillende studierichtingen.

Onder die gegevens komen reeds deze voor die door de commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij de instellingen voor hoger onderwijs werden ingezameld en geldig verklaard met het oog op de berekening van de werkingstoelagen van de instellingen. § 4. De Regering stelt de termijn, de vorm en de nadere regels voor de overdracht en de behandeling van de gegevens vast, met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en van de besluiten tot toepassing ervan.

Elke handeling voor het omzetten van gecodeerde gegevens in persoonsgegevens is uitdrukkelijk verboden. § 5. Binnen de gestelde termijn, worden alle aangevraagde gegevens nauwgezet en volgens de voorgeschreven vorm geleverd. Wanneer de Regering kennis neemt van eventuele inbreuken in verband daarmee, beslist ze over de sanctie ten aanzien van de betrokken instelling na verslag van het bestuur van de instelling.

Die sanctie kan leiden tot een gedeeltelijke inhouding op de werkingstoelage, voor de universiteiten, op de globale jaartoelage, voor de hogescholen, of op de werkingsdotatie of de werkingssubsidie, voor de hogere kunstscholen en de hogere instituten voor architectuuronderwijs.

Art. 21.De analyse van de gegevens wordt aan het waarnemingscentrum toevertrouwd.

De nadere regels voor de behandeling van de gegevens zijn de volgende : a) de ingezamelde gegevens worden volledig anoniem gemaakt wanneer de uitslag van de analyse wordt meegedeeld;b) de personeelsleden die ertoe gemachtigd worden tot de gegevens toegang te krijgen, worden bij hun naam geïdentificeerd;c) de uitslag van de analyse van de gegevens wordt aan de Regering of aan de verschillende organen bedoeld in artikel 15 - opdracht 7°, meegedeeld, in de vorm van samengevoegde tabellen die alleen anonieme gegevens inhouden.

Art. 22.Voor de behandeling van de gegevens met inachtneming van de wetgeving op de persoonlijke levenssfeer is de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek verantwoordelijk.

Art. 23.Bij de vervulling van zijn opdrachten, werkt het waarnemingscentrum mee met de volgende organen : a) de interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap en de raad van rectoren van de Franstalige universiteiten van België;b) de algemene raad voor de hogescholen;c) de hoge raad voor het kunsthoger onderwijs;d) de hoge raad voor het architectuuronderwijs;e) het agentschap voor de evaluatie van de kwaliteit van het hoger onderwijs;f) de hoge raad voor de studentenmobiliteit;g) de netoverschrijdende overlegraad;h) het bedrijf voor de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën.

Art. 24.Het waarnemingscentrum wordt opgenomen in het ministerie van de Franse Gemeenschap en onder het gezag van de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek geplaatst.

Het waarnemingscentrum is samengesteld uit ter beschikking gestelde personeelsleden van het ministerie van de Franse Gemeenschap. In voorkomend geval, kan het waarnemingscentrum de medewerking vragen van deskundigen afkomstig uit de organen bedoeld in artikel 23, door de Regering aangewezen.

De personeelsleden van het ministerie van de Franse Gemeenschap die ter beschikking van het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek worden gesteld, worden aangewezen voor het algemeen bestuur Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek.

Art. 25.De Regering stelt de persoon, « coördinator van het waarnemingscentrum » genoemd, aan, die, onder het gezag van de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, de coördinatie van de werkzaamheden van het waarnemingscentrum verricht.

Hij neemt de monitoring van de werkzaamheden van het waarnemingscentrum waar en coördineert de dagelijkse werkzaamheden van het personeel.

Art. 26.Een bezinnings-, oriëntatie- en evaluatieorgaan, « begeleidingscomité » genoemd, wordt belast met het uitbrengen van adviezen, raadgevingen en voorstellen op aanvraag van het Parlement, de Regering, het waarnemingscentrum, of op eigen initiatief, over de opdrachten en werkzaamheden van het waarnemingscentrum.

Het stelt de thematische prioriteiten over twee jaar vast. Het wordt ook belast met het goedkeuren van het activiteitenverslag bedoeld in artikel 18.

Het behandelt de aanvragen bedoeld in artikel 15, 7°, van dit decreet, en stelt de prioriteiten onder die aanvragen vast.

Het begeleidingscomité is samengesteld uit : 1° twee vertegenwoordigers van de Regering, aangewezen door de minister bevoegd voor het hoger onderwijs;2° de administrateur-generaal van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek of zijn afgevaardigde;3° de directeur-generaal van het hoger onderwijs of diens afgevaardigde;4° drie vertegenwoordigers, aangewezen door de interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap;5° drie vertegenwoordigers aangewezen door de algemene raad voor de hogescholen;6° een vertegenwoordiger aangewezen door de hoge raad voor het kunsthoger onderwijs;7° een vertegenwoordiger aangewezen door de hoge raad voor het architectuuronderwijs;8° de coördinator van het waarnemingscentrum;9° een vertegenwoordiger van het bedrijf voor de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. Het begeleidingscomité kan eveneens één of meer deskundigen, als uitgenodigde persoon, laten deelnemen aan zijn werkzaamheden.

Het begeleidinsgcomité wordt voorgezeten door het lid van het comité dat het daartoe aanwijst.

De werking van het comité wordt door de Regering op de voordracht van het comité vastgesteld.

De leden die de hoedanigheid verliezen waarin ze werden aangewezen, houden op hun ambt uit te oefenen; ze worden onder dezelfde voorwaarden vervangen.

Art. 27.Er kunnen specifieke middelen worden aangewend om studies van algemeen nut over de door het waarnemingscentrum aangehaalde vraagstukken te steunen.

Art. 28.De Regering kan bijkomende regels nader bepalen voor de uitvoering van de artikelen 15 tot 27.

TITEL IV. - Reclame

Art. 29.Naast de bepalingen bedoeld in de artikelen 86, 87, 88 en 89 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, en de artikelen 23, 24, 25, 26 en 26 bis van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde Hogescholen, is de reclame op televisie en radio verboden voor de hogescholen, de hogere kunstscholen, de universiteiten en de hogere instituten voor architectuuronderwijs.

Wanneer de Regering kennis neemt van eventuele inbreuken op de bepaling van het eerste lid, inzonderheid via de controle uitgeoefend door de commissarissen en afgevaardigden van de Regering bij de instellingen voor hoger onderwijs, beslist ze over de sanctie ten aanzien van de betrokken instelling, na verslag van de academische autoriteiten.

Die sanctie kan leiden tot een gedeeltelijke inhouding op de jaartoelage van de betrokken instelling, waarbij die inhouding niet meer kan bedragen dan vijf procent van de jaartoelage.

Art. 30.In artikel 23 van het decreet van 9 september 1996, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Indien het bedrag dat jaarlijks aan de reclame wordt toegekend hoger is dan 0,5 procent van de globale jaartoelage van de hogeschool, moet een bedrag dat gelijk is aan die overschrijding door de instelling worden bestemd voor specifieke acties inzake bevordering van de slaagkansen, zoals bedoeld in artikel 1 van dit decreet. Dat bedrag is niet begrepen in het procent bedoeld in artikel 1, eerste lid. ».

Art. 31.De hogescholen, de hogere kunstscholen en de hogere instituten voor architectuuronderwijs nemen een gedragscode inzake reclame aan. Die code wordt voor advies voorgelegd aan de Algemene Raad voor Hogescholen, voor de hogescholen, aan de Hoge Raad voor het kunsthoger onderwijs, voor de hogere kunstscholen, en aan de Hoge Raad voor het architectuuronderwijs, voor de hogere instituten voor architectuuronderwijs.

De Regering van de Franse Gemeenschap keurt die gedragscodes goed.

Art. 32.Vóór 30 juni van elk jaar, zendt de commissaris of afgevaardigde van de Regering, voor de hogescholen en de hogere kunstscholen die onder haar bevoegdheid vallen, een verslag over de bedragen die door deze voor reclame bestemd worden gedurende het vorige begrotingsjaar alsook de nadere omschrijving ervan aan de Regering.

De hogere instituten voor architectuuronderwijs delen de Regering rechtstreeks de bedragen mee die voor reclame bestemd worden gedurende het vorige begrotingsjaar alsook de nadere omschrijving ervan.

TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 33.In afwijking van artikel 1, eerste lid, en voor het jaar 2008, besteden de hogescholen voor de bevordering van de slaagkansen van de studenten van de eerste generatie, binnen hun instelling, een bedrag dat overeenstemt met zeven tienden van één procent van de globale jaartoelage die ze gedurende het jaar 2008 genieten.

Art. 34.In voorkomend geval, in afwijking van artikel 13, wordt het niet verantwoorde saldo van het bedrag voortvloeiend uit de toepassing van artikel 1, eerste lid, gedurende het begrotingsjaar 2008, niet afgetrokken van de globale jaartoelage van het volgende jaar.

Dat saldo zal echter uitsluitend worden aangewend voor de doeleinden bepaald door dit decreet, inzonderheid in artikel 1, totdat het uiterlijk gedurende het begrotingsjaar 2010 volledig zal zijn verantwoord.

Zo niet, dan wordt het nog niet verantwoorde deel afgetrokken van de globale jaartoelage die in 2011 zal worden toegekend.

Art. 35.Dit decreet treedt in werking op 15 september 2008, met uitzondering van titel III en IV, die op 1 januari 2009 in werking treden.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 18 juli 2008.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Vice-Presidente, Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President, Minister van Begroting, Financiën, Ambtenarenzaken en Sport, M. DAERDEN De Minister van Cultuur en de Audiovisuele Sector, Mevr. F. LAANAN, De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK De Minister van Jeugd en Onderwijs voor Sociale Promotie, M. TARABELLA _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 578-1.

Integraal verslag. - Mondeling verslag. - Bespreking en aanneming.

Vergadering van 17 juli 2008.

^