Etaamb.openjustice.be
Decreet van 19 juli 2007
gepubliceerd op 24 augustus 2007

Decreet houdende aanvulling van het mechanisme van democratisering van de hogere studies buiten de universiteiten ingesteld door de decreten van 20 juli 2005 en 20 juli 2006

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2007029203
pub.
24/08/2007
prom.
19/07/2007
ELI
eli/decreet/2007/07/19/2007029203/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JULI 2007. - Decreet houdende aanvulling van het mechanisme van democratisering van de hogere studies buiten de universiteiten ingesteld door de decreten van 20 juli 2005 en 20 juli 2006 (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.In artikel 12, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 2, veertiende lid, ingevoegd bij het decreet van 20 juli 2006, wordt aangevuld als volgt : « Voor de minvermogende studenten, wordt dit maximumbedrag gelijk aan dat bedoeld bij artikel 39, § 2, vierde lid, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling.» b) § 2, voorlaatst lid, ingevoegd bij het decreet van 20 juli 2006, wordt door het volgende lid vervangen : « Met uitzondering van de studenten bedoeld bij het derde lid en van de minvermogende studenten, zijn de twee vorige leden niet van toepassing op de Hogere kunstscholen, noch op de Hogere Instituten voor Architectuur, noch op de studenten die ingeschreven zijn voor de afdelingen « Beeldtechniek », « toegepaste communicatie », en « pers en informatie » in de hogescholen.»

Art. 2.Artikel 21quater van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, ingevoegd bij het decreet van 20 juli 2005 en gewijzigd bij het decreet van 20 juli 2006, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Artikel 21quater.§ 1. Een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs wordt toegekend aan de hogescholen.

Het bedrag van deze toelage wordt op de volgende wijze bepaald : 1° een eerste deel bestaat uit een percentage van de som van de bedragen die vorig begrotingsjaar afgetrokken zijn met toepassing van artikel 12, § 2ter-bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° een tweede deel bestaat uit een percentage van de opsomming van de twee volgende elementen : a) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende bursalen ingeschreven in de afdelingen « beeldtechniek », « toegepaste communicatie » en « pers en informatie » met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de bursalen;b) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende minvermogende studenten met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de minvermogende studenten. § 2. De percentages bedoeld bij de vorige paragraaf bedragen 20 % voor het begrotingsjaar 2008. Daarna worden ze elk jaar en gedurende drie jaar telkens met 20 % vermeerderd. De jaren nadien bedragen deze percentages 100 %. § 3. Onder « maximumbedrag voor bursalen », « maximumbedrag voor minvermogende studenten » en « maximumbedrag voor de andere studenten », wordt verstaan de maximumbedragen respectief bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, tweede, derde zin en eerste zin van de voornoemde wet van 29 mei 1959. § 4. De toelage wordt verdeeld als volgt : a) iedere hogeschool bekomt het resultaat van de vermenigvuldiging van het derde van de toelage met de verhouding tussen het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in deze hogeschool tijdens het voorgaande studiejaar en het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in het geheel van de hogescholen voor het voorgaande academiejaar.Het product dient als aanvulling bij het bedrag van de maatschappelijke subsidies bedoeld bij artikel 89 van het Decreet; b) de twee overblijvende derden worden verdeeld als volgt : 1° iedere hogeschool krijgt respectief 4, 2 of 1 punt(en) voor bursalen, minvermogende studenten of andere studenten, ingeschreven in de hogeschool tijdens het vorige academiejaar;2° iedere hogeschool krijgt het resultaat van de vermenigvuldiging van twee derde van de toelagen met de verhouding tussen het totaal bekomen punten voor iedere student van deze hogeschool en het geheel van punten toegekend aan de hogescholen;3° dit product dient als aanvulling bij de opbrengst van het door de studenten betaalde inschrijvingsgeld.»

Art. 3.Artikel 89, § 3, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen, wordt aangevuld als volgt : « Wordt toegevoegd aan dit bedrag, het bedrag bedoeld bij artikel 21quater, § 4, a), van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen. »

Art. 4.Artikel 4 van het decreet van 20 juli 2005 betreffende het bijkomend inschrijvingsgeld geïnd in het niet-universitair hoger onderwijs, wordt door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 4.§ 1. Een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs wordt toegekend aan de Hogere kunstscholen.

Het bedrag van deze toelage wordt bepaald als volgt : 1° een eerste deel bestaat uit een percentage van de som van de bedragen die vorig begrotingsjaar afgetrokken zijn met toepassing van artikel 12, § 2bis, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° een tweede deel bestaat uit een percentage van de opsomming van de twee volgende elementen : a) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende bursalen met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de bursalen;b) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende minvermogende studenten met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de minvermogende studenten. § 2. De percentages bedoeld bij de vorige paragraaf bedragen 20 % voor het begrotingsjaar 2008. Daarna worden ze elk jaar en gedurende drie jaar telkens met 20 % vermeerderd. De jaren nadien bedragen deze percentages 100 %. § 3. Onder « maximumbedrag voor bursalen », « maximumbedrag voor minvermogende studenten » en « maximumbedrag voor de andere studenten », wordt verstaan de maximumbedragen respectief bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, tweede, derde zin en eerste zin van de voornoemde wet van 29 mei 1959. § 4. De toelage wordt verdeeld als volgt : a) iedere Hogere kunstschool bekomt het resultaat van de vermenigvuldiging van het derde van de toelage met de verhouding tussen het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in deze Hogere kunstschool tijdens het voorgaande academiejaar en het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in het geheel van de Hogere kunstscholen voor het voorgaande academiejaar.Het product is een aanvulling bij het bedrag van de maatschappelijke subsidies bedoeld bij artikel 59 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten); b) de twee overblijvende derden worden verdeeld als volgt : 1° iedere Hogere kunstschool krijgt respectief 4, 2 of 1 punt(en) voor bursalen, mivermogende studenten of andere studenten, ingeschreven in de Hogere kunstschool tijdens het vorige academiejaar;2° iedere Hogere kunstschool krijgt het resultaat van de vermenigvuldiging van twee derde van de toelagen met de verhouding tussen het totaal bekomen punten voor iedere student van deze Hogere kunstschool en het geheel van punten toegekend aan de Hogere kunstscholen;3° dit product is een aanvulling bij de opbrengst van het door de studenten betaalde inschrijvingsgeld.»

Art. 5.Artikel 59, eerste lid, van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten), wordt aangevuld als volgt : « Wordt toegevoegd aan dit bedrag, het bedrag bedoeld bij artikel 4, § 4, a), van het decreet van 20 juli 2005 betreffende het bijkomend inschrijvingsgeld geïnd in het niet-universitair hoger onderwijs. »

Art. 6.Art. 5 van het voornoemde decreet van 20 juli 2005 wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 5.§ 1. Een toelage voor de bevordering van de democratisering van de toegang tot het hoger onderwijs wordt toegekend aan de Hogere Instituten voor Architectuur.

Het bedrag van deze toelage wordt bepaald als volgt : 1° een eerste deel bestaat uit een percentage van de som van de bedragen die vorig begrotingsjaar afgetrokken zijn met toepassing van artikel 12, § 2ter, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° een tweede deel bestaat uit een percentage van de opsomming van de twee volgende elementen : a) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende bursalen met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de bursalen;b) de vermenigvuldiging van het aantal voor een financiering in aanmerking komende minvermogende studenten met het verschil tussen het maximumbedrag voor de andere studenten van de hogescholen en het maximumbedrag voor de minvermogende studenten. § 2. De percentages bedoeld bij de vorige paragraaf bedragen 20 % voor het begrotingsjaar 2008. Daarna worden ze elk jaar en gedurende drie jaar telkens met 20 % vermeerderd. De jaren nadien bedragen deze percentages 100 %. § 3. Onder « maximumbedrag voor bursalen », « maximumbedrag voor minvermogende studenten » en « maximumbedrag voor de andere studenten », wordt verstaan de maximumbedragen respectief bedoeld bij artikel 12, § 2, veertiende lid, tweede, derde zin en eerste zin van de voornoemde wet van 29 mei 1959. § 4. De toelage wordt verdeeld als volgt : a) ieder Hoger Instituut voor Architectuur bekomt het resultaat van de vermenigvuldiging van het derde van de toelage met de verhouding tussen het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in dit Hoger Instituut voor Architectuur tijdens het voorgaande academiejaar en het aantal voor financiering in aanmerking komende studenten ingeschreven in het geheel van de Hogere Instituten voor Architectuur voor het voorgaande academiejaar;b) de twee overblijvende derden worden verdeeld als volgt : 1° ieder Hoger Instituut voor Architectuur krijgt respectief 4, 2 of 1 punt(en) voor bursalen, mivermogende studenten of andere studenten, ingeschreven in het Hoger Instituut voor Architectuur tijdens het vorige academiejaar;2° ieder Hoger Instituut voor Architectuur krijgt het resultaat van de vermenigvuldiging van twee derde van de toelagen met de verhouding tussen het totaal bekomen punten voor iedere student van dat Hoger Instituut voor Architectuur en het geheel van punten toegekend aan de Hogere Instituten voor Architectuur;3° dit product dient als aanvulling bij de opbrengst van het door de studenten betaalde inschrijvingsgeld.»

Art. 7.Er wordt een artikel 8bis, luidend als volgt, ingevoegd in de wet van 18 februari 1977 houdende organisatie van het architectuuronderwijs : «

Art. 8bis.§ 1. Binnen elk Hoger Instituut voor Architectuur wordt een sociale raad opgericht. Deze raad bevat in gelijke verdeling vertegenwoordigers van de studenten, enerzijds, en van de directeur en de vertegenwoordigers van de leerkrachten, anderzijds.

De vertegenwoordigers van de studenten en van de leerkrachten worden door hun gelijken verkozen.

De sociale raad wordt voorgezeten door een student. De maatschappelijke raad stelt zijn eigen huishoudelijk reglement op, alsook de nadere regels voor de toekenning van de steun verleend aan studenten en zendt ze over aan zijn inrichtende macht.

De sociale raad beheert de bedragen toegekend aan de instelling met toepassing van artikel 5, § 4, a), van het decreet van 20 juli 2005 betreffende het bijkomend inschrijvingsgeld geïnd in het niet-universitair hoger onderwijs. § 2. De bedragen bedoeld bij de vorige paragraaf dienen exclusief gebruikt te worden om : de werking van de Raad van studenten, de directe of indirecte sociale steun aan studenten, de werking van sociale diensten, studentenrestaurants en -tehuizen, de bijdrage tot de bouw, de modernisering, de vergroting en de verbouwing van gebouwen bestemd voor deze doeleinden.

De academische criteria komen niet in aanmerking voor het bepalen van de toegang en de toegangverlening aan studenten tot de steun van de sociale raad. § 3. Voor 1 december, bepaalt de sociale raad een begroting voor het volgende begrotingsjaar, na het advies te hebben ingewonnen van de Studentenraad.

De begroting maakt een onderscheid tussen de verrichtingen ten laste van de allocatie van het lopend begrotingsjaar en deze ten laste van de saldi van de vorige begrotingsjaren.

De sociale raad houdt een volledige boekhouding bij. Om het jaar moet hij zijn boekhouding en rekeningen voorleggen aan een bedrijfsrevisor.

Voor 31 maart stuurt hij aan de Regering een jaarlijkse rekening voor het vorige begrotingsjaar en een jaarlijks verslag. Dit jaarlijks verslag bevat : 1° een verantwoording van het financiële beheer;2° een overzicht van het personeelsbestand;3° een inventaris van het vermogen;4° het verslag van de bedrijfsrevisor of van de gerechtigde ontvanger;5° een verslag over de nauwkeurige bestemming van de tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap.»

Art. 8.Dit decreet treedt in werking voor het academiejaar 2007-2008.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 19 juli 2007.

De Minister-Presidente, belast met het Leerplichtonderwijs en het Onderwijs voor Sociale Promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente, Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M-D. SIMONET De Vice-President, Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007. Stukken van het Parlement. - Ontwerp van decreet, nr. 440, n° 1.

Integraal verslag. - Mondeling verslag, bespreking en aanneming.

Vergadering van 17 juli 2007.

^