Etaamb.openjustice.be
Decreet van 20 april 2001
gepubliceerd op 13 juli 2001

Decreet houdende een aanpassing van de regelgeving betreffende het tertiair onderwijs

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035753
pub.
13/07/2001
prom.
20/04/2001
ELI
eli/decreet/2001/04/20/2001035753/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 APRIL 2001. - Decreet houdende een aanpassing van de regelgeving betreffende het tertiair onderwijs (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Hogescholen

Art. 2.Artikel 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt als volgt gewijzigd : 1° in 27° worden tussen de woorden "ambt" en "binnen" de woorden "of een andere graad, zoals bedoeld in artikel 152," ingevoegd; 2° een 36°bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt : « 36°bis inschaling : het toekennen van een salarisschaal, met inbegrip van geldelijke anciënniteit, aan een personeelslid;"; 3° een 52°bis wordt ingevoegd, dat luidt als volgt : « 52°bis fusie : het overnemen van een onderwijsinstelling door een bestaande onderwijsinstelling of het samensmelten van twee of meer verschillende onderwijsinstellingen tot een nieuwe onderwijsinstelling;".

Art. 3.Artikel 13 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd : 1° in § 1 wordt de laatste zin geschrapt;2° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.De Vlaamse regering past jaarlijks de tekst in Bijlage II aan, aan de reële wijzigingen die in toepassing van dit decreet plaatsvinden. »

Art. 4.Aan artikel 18, 3°, van hetzelfde decreet worden de volgende bepalingen toegevoegd : « In afwijking van artikel 6, derde lid, kan het opleidingsprogramma in deeltijdse vorm aangeboden worden met een minimale studieomvang van 15 studiepunten per academiejaar. De totale studieduur van een voortgezette opleiding mag evenwel niet meer bedragen dan vier academiejaren. Het hogeschoolbestuur legt de modaliteiten vast in de onderwijsregeling, zoals bedoeld in artikel 55, 1°. »

Art. 5.In hetzelfde decreet wordt een artikel 26ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 26ter.Het hogeschoolbestuur kan, in afwijking van de vooropleidingseisen vermeld in de artikelen 21, 22 en 26, vluchtelingen, ontheemden en personen die nog niet officieel erkend zijn als vluchteling, en die geen of niet alle documenten kunnen voorleggen omtrent hun vooropleiding in hun land van herkomst, toegang geven tot een basisopleiding, de tweede cyclus van een basisopleiding, een voortgezette opleiding, of een initiële lerarenopleiding van academisch niveau indien ze slagen voor een door de hogeschool daartoe speciaal ingericht bekwaamheidsonderzoek of toelatingsexamen. »

Art. 6.Artikel 41 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 18 mei 1999, wordt als volgt gewijzigd : 1° aan § 1, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd : « De hogeschool kan daarenboven aan de student overzetting en vrijstellingen verlenen voor aparte opleidingsonderdelen waarvoor hij geslaagd is aan een instelling voor hoger onderwijs van binnenlands of buitenlands statuut.» ; 2° aan § 2 wordt de volgende zin toegevoegd : « De hogeschool kan met het oog op het vaststellen van de omvang en de inhoud van het programma rekening houden met de verworven relevante beroepservaring en andere relevante bekwaamheden.»

Art. 7.Aan artikel 57 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Onverminderd het door of krachtens het eerste lid van dit artikel bepaalde, kunnen de hogescholen buitenlandse diploma's of getuigschriften als volledig gelijkwaardig erkennen met een graad van de eerste cyclus van een basisopleiding van twee cycli en gedeeltelijk gelijkwaardig met de andere door hen verleende graden. Bij de erkenning van een gedeeltelijke gelijkwaardigheid bepaalt het hogeschoolbestuur over welke opleidingsonderdelen nog examen moet worden afgelegd om te voldoen aan de voorwaarden van het verwerven van de desbetreffende graad. »

Art. 8.In hetzelfde decreet wordt een artikel 61bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 61bis.Bij overeenkomst gesloten tussen twee of meer hogescholen of tussen een universiteit en een hogeschool, kan een lid van het administratief en technisch personeel van een hogeschool, met zijn in stemming, belast worden met de uitvoering van onderwijsondersteunende logistieke of administratieve opdrachten of andere dienstverlenende opdrachten die nauw met het verstrekte onderwijs samenhangen in een of meer andere universiteiten of hogescholen. De overeenkomst bepaalt de termijn van die opdracht en de financiële vergoeding die door de andere universiteit of hogeschool wordt betaald aan de hogeschool waartoe het lid van het administratief of technisch personeel behoort. »

Art. 9.Artikel 62 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 62.Een hogeschool kan met één of meer hogescholen of universiteiten overeenkomsten sluiten voor de gezamenlijke organisatie van opleidingen of onderwijsactiviteiten. Een gezamenlijke organisatie door een of meer hogescholen enerzijds en een of meer universiteiten anderzijds laat niet de gezamenlijke diplomering of multidiplomering toe. »

Art. 10.Artikel 90bis, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Een benoemd personeelslid of een personeelslid bedoeld in artikel 318, 2°, kan na interne of externe vacature aangesteld en benoemd worden in een ander ambt. Het personeelslid ontvangt de salarisschaal verbonden aan het andere ambt en is onderworpen aan de statutaire bepalingen verbonden aan dit ambt.

Een benoemd personeelslid of personeelslid bedoeld in artikel 318, 2°, dat door ambtswijziging een andere aanstelling krijgt, behoudt zijn benoeming of zijn overgangsrechten in zijn vorige ambt zolang het niet benoemd wordt in het andere ambt.

De benoemde personeelsleden blijven, tot zij benoemd zijn in het nieuwe ambt, inzake ziekteverlof en geldelijke anciënniteit evenwel onderworpen aan de statutaire bepalingen verbonden aan het ambt waarin zij benoemd zijn indien deze bepalingen gunstiger zijn. »

Art. 11.Artikel 103 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 103.Het takenpakket van de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector, de hoofdlector, de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar bestaat uit één of meer van de volgende taken : het verstrekken van onderwijs, begeleidingsopdrachten, projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening, organisatorische taken en administratieve taken. »

Art. 12.Artikel 104 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, wordt als volgt gewijzigd : 1° het derde lid wordt vervangen door wat volgt : « Het assisterend personeel kan ten belope van een gedeeltelijke of volledige opdracht administratieve en/of organisatorische taken uitvoeren.»; 2° er wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het vorige lid kunnen de hogescholen in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst voltijdse of deeltijdse leden van het assisterend personeel met hun akkoord de titel van praktijkassistent verlenen ten belope van ten hoogste 50 percent van de begrote bezetting van het assisterend personeel in voltijdse eenheden uitgedrukt.»

Art. 13.Artikel 106 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 14.In hetzelfde decreet wordt een artikel 137bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 137bis.De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en van wie het mandaat van algemeen directeur op het ogenblik van de fusie wordt beëindigd, behouden gedurende vier jaren na de fusie de bezoldiging die zij genoten verbonden aan hun mandaat, indien zij gedurende die periode in dienst blijven van de hogeschool ontstaan door de fusie. »

Art. 15.Artikel 140 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt als volgt gewijzigd : 1° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het woord "eerste" wordt vervangen door het woord "inschaling,";b) de volgende zin wordt toegevoegd : "Voor eenzelfde ambt kan slechts eenmaal een geldelijke anciënniteitsbijslag op grond van nuttige beroepservaring aangevraagd en toegekend worden.»; 2° § 3 wordt opgeheven.

Art. 16.Aan artikel 142 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking van § 2 verwerft het personeelslid dat gedurende vier jaar de gangbare salarisschaal genoot of met genot van de gangbare salarisschaal de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, het recht om deze salarisschaal verder te blijven genieten. »

Art. 17.Artikel 144 van hetzelfde decreet wordt als volgt gewijzigd : 1° de huidige tekst van het artikel wordt § 1;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.De leden van het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel die hun ambt te persoonlijker titel hebben behouden, worden geacht in hoofdambt te zijn bezoldigd. »

Art. 18.In artikel 148, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 april 1995, wordt het woord "zes" vervangen door het woord "acht".

Art. 19.Artikel 156 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt als volgt gewijzigd : 1° in § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het woord "eerste" wordt vervangen door het woord "inschaling,";b) de volgende zin wordt toegevoegd : « Voor eenzelfde graad kan slechts eenmaal een geldelijke anciënniteitsbijslag op grond van nuttige beroepservaring aangevraagd en toegekend worden.»; 2° § 3 wordt opgeheven.

Art. 20.Artikel 179 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995,16 april 1996, 8 juli 1996,15 juli 1997 en 18 mei 1999, wordt als volgt gewijzigd : 1° in de explicitering van W wordt "- C" geschrapt;2° 11° wordt opgeheven.

Art. 21.Artikel 185 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 185.§ 1. De hogescholen bezorgen aan de Vlaamse regering jaarlijks uiterlijk op 15 februari op elektronische wijze de gegevens vereist voor het berekenen van de werkingsuitkering, de extra-werkingsuitkering, de aanvullende werkingsuitkering en de bijzondere werkingsmiddelen. § 2. Indien een hogeschool nalaat de in § 1 bedoelde gegevens tijdig in te dienen, dan kan de Vlaamse regering bepalen ten hoogste 5 percent van het bedrag van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld in artikel 229, in te houden.

De inhouding van de werkingsuitkeringen gebeurt naar rato van het aantal kalenderdagen van de laattijdigheid. De inhouding wordt verrekend vanaf de betaling van de eerstvolgende schijf, volgend op de overschrijving van de in § 1 vermelde indieningsdatum. De ingehouden bedragen worden op het einde van het begrotingsjaar samen met de uitbetaling van het saldo verdeeld over de andere hogescholen naar rato van hun relatief aandeel in de enveloppe. Deze maatregel kan er niet toe leiden dat het aandeel in de enveloppe voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn. § 3. Als de Vlaamse regering voornemens is om een bedrag van de werkingsuitkeringen in te houden, zoals bepaald in § 2, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur, en verzoekt zij het hogeschoolbestuur om een verantwoording. Het hogeschoolbestuur antwoordt binnen dertig dagen.

Na het verstrijken van de termijn van dertig dagen neemt de Vlaamse regering binnen dertig dagen een gemotiveerde beslissing en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan het hogeschoolbestuur mee. »

Art. 22.In hetzelfde decreet wordt een artikel 216ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 216ter.Onverminderd de voorwaarden opgelegd door dit decreet, kunnen de hogescholen in functie van hun zending beschikken over alle roerende en onroerende goederen, die zij in eigendom of anderszins bezitten, alsook over de opbrengsten ervan.

Overeenkomstig artikel 910 van het Burgerlijk Wetboek hebben de beschikkingen te hunnen voordele onder levenden of bij testament slechts uitwerking voorzover daartoe machtiging is verleend bij een besluit van de Vlaamse regering. Nochtans wordt deze machtiging niet vereist voor de aanvaarding van begiftigingen van louter roerende aard waarvan de waarde 1 000 000 euro niet overschrijdt en die niet met lasten bezwaard zijn. »

Art. 23.Artikel 217 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 24.Artikel 232 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996 en 15 juli 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 232.§ 1. De geraamde bezoldigingskosten - met inbegrip van de mandaatvergoedingen en premies - van de geraamde personeelsformatie, van de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering en van de plaatsvervangers kunnen maximaal 5 procent variëren in min of in plus op de norm 80 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering. § 2. Als de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 hoger worden geraamd dan 85 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, dient de hogeschool samen met de begroting een financieringsplan in, dat aangeeft op welke wijze en binnen welke termijn zij met de beschikbare reserves de financiële herstructurering zal realiseren. De hogeschool kan niemand benoemen of aanstellen ten laste van de werkingsuitkering voordat de Vlaamse regering dit financieringsplan heeft goedgekeurd. § 3. Als de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 lager worden geraamd dan 75 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, stelt de hogeschool samen met de begroting een personeelsstructuurplan op om het minimumniveau van 75 procent te bereiken. Dit personeelsstructuurplan behoeft de goedkeuring van het hogeschoolonderhandelingscomité. § 4. De Vlaamse regering legt de wijze vast voor het berekenen van de procentnormen zoals bepaald in de voorgaande paragrafen. »

Art. 25.Artikel 234, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt als volgt gewijzigd : 1° de woorden "is evenredig met de duur" worden vervangen door de woorden "gebeurt naar rato van het aantal kalenderdagen" en het woord "alle" wordt vervangen door de woorden "de andere";2° er wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deze maatregel kan er niet toe leiden dat het aandeel in de enveloppe voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.»

Art. 26.Aan artikel 234 van hetzelfde decreet wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Als de Vlaamse regering voornemens is om een bedrag van de werkingsuitkeringen in te houden, zoals bepaald in § 3, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur, en verzoekt zij het hogeschoolbestuur om een verantwoording. Het hogeschoolbestuur antwoordt binnen dertig dagen.

Na het verstrijken van de termijn van dertig dagen neemt de Vlaamse regering binnen dertig dagen een gemotiveerde beslissing en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan het hogeschoolbestuur mee. »

Art. 27.Artikel 252 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 28.In hetzelfde decreet wordt een artikel 332quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 332quinquies.Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet beoogde rechtsbescherming worden de bezoldiging of de subsidiëring, de toegekende salarisschaal alsmede de vaste benoeming of de erkenning ervan van personeelsleden als directeur of directrice van een school met een afdeling verpleegkunde op het niveau van het hoger technisch onderwijs van de eerste graad of van het hoger onderwijs van het korte type, aan wie een afwijking van diploma werd verleend zoals bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder het diploma van vroedvrouw, verpleger of verpleegster wordt toegekend, bekrachtigd. »

Art. 29.Artikel 340ter, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en vervangen bij het decreet van 30 juni 2000, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse regering kan ten belope van een maximumperiode van drie jaar, jaarlijks bijdragen in de financiering van uitzonderlijke projecten in het kader van het hoger kunstonderwijs. Deze projecten hebben een kunstzinnige en pedagogische component. »

Art. 30.In artikel 340quinquies, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, worden na het woord "commissie," de woorden "bestaande uit negen personen en" ingevoegd en wordt het woord "adviseren" vervangen door het woord "adviseert".

Art. 31.Titel VII, Hoofdstuk IIter, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 december 1999 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, bestaande uit de artikelen 340sexies tot en met 340octies, wordt vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK IIter. - Hogere instituten en andere instellingen voor Schone Kunsten

Artikel 340sexies.§ 1. De Vlaamse regering kan in de vorm van een jaarlijkse toelage bijdragen in de financiering van hogere instituten voor schone kunsten en van instellingen die excellente hogere kunstopleidingen organiseren.

Het totale bedrag van de toelage wordt vastgesteld op 85,0 miljoen frank voor de periode tot en met 31 december 2001 en op 2 107 095 euro vanaf 1 januari 2002. Dit bedrag wordt vanaf 2001 jaarlijks op de volgende wijze aangepast : 0,8 x (Ln/L00) + 0,2 x (Cn/C00), waarbij : 1° Ln/L00 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2000;2° Cn/C00 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 2000. § 2. De in § 1 bedoelde hogere instituten voor schone kunsten worden opgericht met als doel posthogeschoolvormingen te organiseren inzake de opleidingen van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst. De posthogeschoolvorming wordt bekrachtigd met de titel van 'Laureaat van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten'. Deze laureaatsvorming heeft tot doel aan afgestudeerden uit de betrokken sectoren en aan jonge kunstenaars de mogelijkheid te bieden hun artistiek talent verder te ontplooien. Deze instituten worden beheerd door een vereniging zonder winstgevend doel die met betrekking tot de posthogeschoolvorming optreedt als overkoepelende instantie voor alle hogescholen die een opleiding in de betrokken sectoren organiseren.

De in § 1 bedoelde andere instellingen zijn instellingen die excellente hogere kunstopleidingen organiseren, doch krachtens artikel 4 niet onder de toepassing van dit decreet vallen. § 3. Om voor de in § 1 bedoelde subsidiëring in aanmerking te komen, sluiten de instituten en instellingen een beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar met de Vlaamse regering, waarin ten minste volgende zaken worden afgesproken : - de onderdelen van het strategisch beleidsplan; - de organisatie van de interne en externe kwaliteitszorg, met inbegrip van de wijze waarop het instituut of de instelling omgaat met de uitkomsten van de externe kwaliteitszorg. Daartoe organiseert het instituut of de instelling ten minste om de vijf jaar een externe visitatie waaraan onder meer buitenlandse instellingen deelnemen; - het instroomniveau, de wijze van selectie van de studenten en de inschrijvingsgelden; - de minimale kwalificaties van de ingezette personeelsleden en de arbeidsvoorwaarden; - de procedure en de modaliteiten met betrekking tot het jaarlijks aan de Vlaamse regering ter goedkeuring voorleggen van een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag en de gevoerde boekhoudingsmethode.

Hierbij worden de bepalingen van dit decreet gevolgd; - het afsluiten van een samenwerkingsakkoord met andere Vlaamse hogescholen die het betrokken studiegebied aanbieden, en eventueel met Belgische en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs en derden.

De samenwerkingsovereenkomst vermeldt ten minste de voorwaarden van samenwerking en de financiële vergoeding die in voorkomend geval voor de dienstverlening zal worden betaald; - het toezicht op de naleving van de verbintenissen door de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogescholen en de administratie, de sancties bij het niet naleven van de verbintenis en de procedure hierbij. § 4. De commissarissen van de Vlaamse regering, zoals bedoeld in artikel 242, §§ 1 en 2, zien toe op de naleving van de beheersovereenkomst en brengen daarover jaarlijks verslag uit aan de Vlaamse regering.

De Vlaamse regering kan de subsidiëring van een instituut of instelling verminderen, doch slechts jaarlijks en naar evenredigheid van de vastgestelde tekortkomingen op de in de beheersovereenkomst bezegelde afspraken. »

Art. 32.Artikel 13 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX wordt als volgt gewijzigd : 1° de woorden "31 augustus 1998" worden vervangen door de woorden "31 augustus 1999";2° vóór het woord "secundair" worden de woorden "basis of" ingevoegd;3° na het woord "leerplan" worden de woorden "of in de psycho-medisch-sociale centra" ingevoegd.

Art. 33.Artikel 30 van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool, gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 30.Het bedrag van de dotatie van de Hogere Zeevaartschool is voor het begrotingsjaar 1998 gelijk aan 56,9 miljoen frank. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de verhouding tussen de geraamde index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar 1998.

Voor het begrotingsjaar 2000 wordt het bedrag van de dotatie vastgesteld op 47,9 miljoen frank.

Voor het begrotingsjaar 2001 wordt het bedrag van de dotatie vastgesteld op 41,6 miljoen frank. Vanaf het begrotingsjaar 2002 wordt het bedrag van de dotatie vastgesteld op 1 031 237 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de verhouding tussen de geraamde gezondheidsindex van de maand december van het betrokken begrotingsjaar en de gezondheidsindex van de maand december van het begrotingsjaar 2001. »

Art. 34.Artikel II.50 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs X wordt als volgt gewijzigd : 1° in 10° worden de bepalingen "II.1," en "II.20," geschrapt; 2° in 5° wordt na het woord "artikelen" de bepaling "II.1," ingevoegd en wordt na de bepaling "3°," de bepaling "II.20" ingevoegd.

Art. 35.1° Artikel 27 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1994; 2° de artikelen 2, 3°, en 23 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1995;3° de artikelen 2, 1° en 2°, 7, 10, 11, 12, 13, 15, 1°, a), 17, 18, 19, 1°, a), 24 en 34 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996;4° de artikelen 3 en 32 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1998;5° de artikelen 5, 6, 9, 14, 15, 1°, b), 19, 1°, b), 21, 25, 26, 29, 30 en 31 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2000;6° de artikelen 20 en 33 treden in werking op 1 januari 2001;7° de artikelen 4, 8 en 16 treden in werking op 1 september 2001;8° artikel 22 treedt in werking op 1 januari 2002;9° de artikelen 15, 2°, 19, 2°, en 28 treden in werking tien dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK III. - Universiteiten

Art. 36.Aan artikel 2 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt een punt i) toegevoegd, dat luidt als volgt : « i) instelling voor postinitieel onderwijs : de instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening. »

Art. 37.Aan artikel 7 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 5 april 1995, worden een vierde en vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De specifieke opleiding in het notariaat is een academische opleiding volgend op de academische opleiding tot licentiaat in de rechten en wordt bekrachtigd met een academische graad van licentiaat in het notariaat.

De specifieke opleiding in de godgeleerdheid is een academische opleiding volgend op de academische opleiding tot licentiaat in de godsdienstwetenschappen en wordt bekrachtigd met een academische graad van licentiaat in de godgeleerdheid. »

Art. 38.Artikel 11, vierde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 5 april 1995, wordt als volgt gewijzigd : 1° de woorden "zwaartepunten" en "zwaartepunt" worden vervangen door respectievelijk de woorden " afstudeerrichtingen " en " afstudeerrichting";2° de volgende zin wordt toegevoegd : « Voor de afgestudeerden die de afstudeerrichting'huisartsgeneeskunde' in het vierde studiejaar niet hebben gevolgd en toch het diploma van huisarts willen behalen, moet de universiteit die afstudeerrichting als een deeltijdse opleiding organiseren.In afwijking van het bepaalde in artikel 18 inzake de omvang van een deeltijdse opleiding, legt het universiteitsbestuur de inhoud en de omvang van het programma van de hiervoor bedoelde deeltijdse opleiding in de afstudeerrichting'huisartsgeneeskunde'vast. »

Art. 39.Aan artikel 18 van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 27 januari 1993, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een deeltijdse student kan in een voortgezette academische opleiding inschrijven voor een deel van een studiejaar als bedoeld in artikel 12. Het universiteitsbestuur legt de inhoud en de omvang van dat deeltijds programma vast in de onderwijsregeling als bedoeld in artikel 45.Op vraag van de student kan het universiteitsbestuur de inhoud en de omvang aanpassen. Het volledige opleidingsprogramma van zestig studiepunten kan in deeltijdse vorm over ten hoogste vier academiejaren gespreid worden. »

Art. 40.In artikel 34, eerste lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "een gehomologeerd getuigschrift van secundair onderwijs, van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan" vervangen door de woorden "een diploma van secundair onderwijs, van een diploma van het hogeschoolonderwijs van één cyclus".

Art. 41.Aan artikel 40 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 april 1996, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het universiteitsbestuur kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid en onverminderd het bepaalde in artikel 60, personen die in het bezit zijn van een einddiploma van een universiteit in het buitenland voorzover dit diploma een opleiding van ten minste vier jaar afrondt, toelating geven tot de inschrijving in een academische initiële lerarenopleiding. In voorkomend geval kan het universiteitsbestuur de inschrijving afhankelijk maken van het volgen van sommige opleidingsonderdelen van een academische opleiding. »

Art. 42.In hoofdstuk 111, afdeling 8, van hetzelfde decreet wordt een artikel 40bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 40bis.In afwijking van het bepaalde inzake vooropleidingseisen in de artikelen 34, 35, 36, 37, 38, 39 en 40, en onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid van het artikel 34 en in het artikel 41, kan het universiteitsbestuur vluchtelingen, ontheemden en personen die nog niet officieel erkend zijn als vluchteling en die geen of niet alle documenten kunnen voorleggen omtrent hun vooropleiding in hun land van herkomst, toegang geven tot de eerste of tweede cyclus van een academische opleiding, tot een voortgezette academische opleiding, tot een doctoraatsopleiding of tot een initiële lerarenopleiding, indien ze slagen voor een door de universiteit daartoe speciaal ingericht bekwaamheidsonderzoek of toelatingsexamen. »

Art. 43.§ 1. Artikel 43, § 3, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 juli 1992, wordt vervangen door wat volgt : « Voor de deeltijdse academische opleidingen bedraagt het jaarlijks inschrijvingsgeld minimaal 5 000 frank en maximaal 7 250 frank. Voor een deeltijdse inschrijving in een voortgezette academische opleiding bedoeld in artikel 18, tweede volzin, is de hoogte van het jaarlijkse inschrijvingsgeld evenredig met de omvang van het programma uitgedrukt in studiepunten ten opzichte van een voltijds programma. De bedragen worden vanaf het academiejaar 1992-1993 jaarlijks aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen. § 2. In artikel 43, § 7, eerste lid, vervangen door het decreet van 18 mei 1999, worden de woorden "de specialisatie-opleidingen" vervangen door de woorden "de voortgezette academische opleidingen". § 3. Aan artikel 43, § 7, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende zinnen toegevoegd : « Deze beperking geldt niet voor studenten die al ten minste drie jaar in het bezit zijn van een diploma van de tweede cyclus van een academische opleiding, van een diploma van het hogeschoolonderwijs van twee cycli of van een buitenlands diploma op grond waarvan ze werden toegelaten tot de voortgezette academische opleiding, en die beroepsactief zijn. Als maximum bedrag geldt het bedrag van 1 000 000 Belgische franken. »

Art. 44.In artikel 47, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993 worden tussen de woorden "een andere universiteit in België," en "aan de Koninklijke Militaire School in Brussel" de woorden "aan een hogeschool in België, in een instelling voor postinitieel onderwijs," ingevoegd. In het derde lid van hetzelfde artikel worden na de woorden "met andere universiteiten" de woorden ", hogescholen en instellingen voor postinitieel onderwijs" ingevoegd.

Art. 45.§ 1. Artikel 51, tweede lid, van hetzelfde decreet gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, wordt vervangen door wat volgt : « Onverminderd het bepaalde in artikel 11, § 3, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, bepaalt het universiteitsbestuur de voorwaarden waaronder de houders van een diploma van het hogeschoolonderwijs van twee cycli verkorting van studieduur en vrijstelling van examens kunnen verkrijgen met het oog op het behalen van een diploma van een opleiding van de tweede cyclus. De omvang van het doorstroomprogramma moet ten minste 60 studiepunten bevatten. Het universiteitsbestuur kan met het oog op het vaststellen van de omvang en de inhoud van het doorstroomprogramma rekening houden met de verworven relevante beroepservaring en andere relevante bekwaamheden. » § 2. Aan artikel 51, van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 23 juni 1998, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De beslissingen die het universiteitsbestuur heeft genomen in de periode van 1 oktober 1998 tot 1 oktober 2000 ten aanzien van de houders van een diploma van het hogeschoolonderwijs van twee cycli, met het oog op het behalen van een diploma van de tweede cyclus, in afwijking van de op dat moment geldende voorschriften, worden geacht rechtmatig te zijn voorzover ze voldoen aan de minimum vereiste inzake omvang van het doorstroomprogramma bedoeld in het tweede lid. »

Art. 46.In artikel 63, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, worden in de opsomming voor de woorden "en de mandaatsbeëindiging" de woorden ", de ambtsbeëindiging" ingevoegd.

Art. 47.Artikel 76, vierde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Art. 48.Artikel 81 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 81.Het universiteitsbestuur stelt een reglement op dat de tijdelijke vervanging van de leden van het academisch personeel regelt. Een tijdelijke vervanging van een lid van het zelfstandig academisch personeel door een externe persoon is uitzonderlijk en kan nooit langer duren dan één academiejaar en eindigt in ieder geval op het einde van het academiejaar. Deze vervangingen in hoofde van de vervanger zijn maximaal vier maal hernieuwbaar. »

Art. 49.Aan artikel 91, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997, worden de volgende zinnen toegevoegd : « De hiervoor bedoelde aanstelling in een tijdelijk dienstverband moet beschouwd worden als een stage voorafgaand aan de vaste benoeming.

Indien de betrokkene niet aan de vereisten van vaste benoeming voldoet, wordt hij ontslagen. Ten laatste op de dag van dit ontslag sluit het universiteitsbestuur met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur. Deze duur is gelijk aan de minimum duur die in zijn geval is opgelegd om het voordeel van de werkloosheidsuitkering in België te kunnen genieten. »

Art. 50.§ 1. In artikel 95, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt het woord "eerste" geschrapt. § 2. In artikel 97, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt het woord "eerste" geschrapt. § 3. Artikel 97, derde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven. § 4. Artikel 97bis, § 1, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven. § 5. Artikel 98, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : « Bij elke benoeming of aanstelling stelt het universiteitsbestuur de datum van ranginneming vast voor het verkrijgen van de periodieke verhogingen in de salarisschalen van de ambten van het academisch personeel, rekening houdend met de toegekende inschalingsanciënniteit. »

Art. 51.In artikel 105, tweede lid, eerste volzin, van hetzelfde decreet, wordt het woord "zes" vervangen door het woord "acht".

Art. 52.Artikel 119 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 53.Aan Hoofdstuk V van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een Afdeling 8, bestaande uit een artikel 121bis, toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 8. - Dienstverlening aan andere universiteiten of hogescholen

Artikel 121bis.Bij overeenkomst gesloten tussen twee of meer universiteiten of tussen een universiteit en een hogeschool, kan een lid van het administratief en technisch personeel van een universiteit, met zijn instemming, belast worden met de uitvoering van onderwijsondersteunende logistieke of administratieve opdrachten of andere dienstverlenende opdrachten die nauw met het verstrekte onderwijs samenhangen, in een of meer andere universiteiten of hogescholen. De overeenkomst bepaalt de termijn van die opdracht en de financiële vergoeding die door de andere universiteit of hogeschool wordt betaald aan de universiteit waartoe het lid van het administratief of technisch personeel behoort. »

Art. 54.Artikel 125 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, wordt als volgt gewijzigd : 1° na het woord "universiteiten" worden de woorden ", hogescholen en instellingen voor postinitieel onderwijs" ingevoegd;2° de volgende zin wordt toegevoegd : « De gezamenlijke organisatie van onderwijsactiviteiten door een of meer universiteiten enerzijds en een of meer hogescholen anderzijds laat niet de gezamenlijke diplomering of multidiplomering toe.»

Art. 55.In artikel 128, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996 en vervangen bij het decreet van 14 juli 1998, wordt de tweede volzin geschrapt.

Art. 56.Artikel 132, 3°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 23 juni 1998, wordt als volgt gewijzigd : 1° in a) worden de woorden "kandidaat in de godgeleerdheid" geschrapt : 2° in c) worden de woorden "opleiding tot licentiaat in het notariaat" vervangen door de woorden "opleidingen tot licentiaat in het notariaat en tot licentiaat in de godgeleerdheid".

Art. 57.In artikel 142bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 27 januari 1993, worden tussen de woorden "van de kandidatuursopleiding" en de woorden "wordt georganiseerd" de woorden "of de licentiaatsopleiding" en tussen de woorden "in de tweede kandidaturen" en de woorden "van die opleidingen" de woorden "of tweede licenties" ingevoegd.

Art. 58.In artikel 145, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, wordt het woord "franken" vervangen door het woord "euro".

Art. 59.In artikel 160 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, worden het derde en het vierde lid vervangen door wat volgt : « De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop de 80-85 procentnorm moet berekend worden. »

Art. 60.§ 1. Aan artikel 165, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt de volgende zin toegevoegd : « De duur van de nalatigheid wordt berekend in maanden waarbij elke begonnen maand als een volledige maand wordt aangerekend. » § 2. Artikel 165, vierde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt : « De inhouding van een deel van de werkingsuitkering mag niet vertaald worden in een reductie van het personeelsbudget. » § 3. Aan artikel 165 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996 en 14 juli 1998, worden een vijfde en zesde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Als de Vlaamse regering voornemens is om een bedrag van de werkingsuitkeringen in te houden, deelt zij dit mee aan het universiteitsbestuur, en verzoekt zij het universiteitsbestuur om een verantwoording. Het universiteitsbestuur antwoordt binnen dertig dagen.

Na het verstrijken van de termijn van dertig dagen neemt de Vlaamse regering binnen dertig dagen een gemotiveerde beslissing en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan het universiteitsbestuur mee. »

Art. 61.Artikel 168 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 168.§ 1. Onder de voorwaarden bepaald in een besluit van de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks bij in de financiering van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek van de universiteiten. De Vlaamse regering kan bepalen dat de universiteiten de middelen van de Vlaamse Gemeenschap moeten aanvullen met een eigen inbreng vanuit de hen ter beschikking staande middelen, met inbegrip van de werkingstoelage bedoeld in artikel 128. Het universiteitsbestuur beslist over de besteding van deze middelen met inachtneming van de subsidievoorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, zoals hiervoor bedoeld, en na advies van een door het universiteitsbestuur ingestelde onderzoeksraad. § 2. Het universiteitsbestuur legt de samenstelling, de wijze van aanduiding van de leden, de concrete opdracht en bevoegdheid en het huishoudelijk reglement van de onderzoeksraad vast. »

Art. 62.Aan artikel 181, zesde lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt de volgende zin toegevoegd : « In geval van overheveling naar het administratief en technisch personeel kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid rangschikken in een van de graden van het administratief en technisch personeel en inschalen in een overeenkomstige salarisschaal. Het universiteitsbestuur stelt de inschalingsanciënniteit vast. indien er geen overeenkomstige salarisschaal voorhanden is, blijft het betrokken personeelslid ingeschaald in zijn schaal als lid van het vast benoemd wetenschappelijk personeel. Bij bevordering als lid van het administratief en technisch personeel kan het universiteitsbestuur het betrokken personeelslid alsnog inschalen in de dan overeenkomstige salarisschaal. »

Art. 63.Aan artikel 181bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, worden een § 4 en een § 5 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 4. De onderzoekers van het FWO die tevens benoemd waren als lid van het zelfstandig academisch personeel in een deeltijds dienstverband behouden de datum van ranginneming, verbonden aan hun benoeming als lid van het zelfstandig academisch personeel, dan wel de datum die gehanteerd werd voor de vaststelling van het gedeelte van het salaris dat overeenkomstig artikel 97 ten laste kwam van de universiteit. De bepaling omtrent de verminderde anciënniteitsopbouw in de salarisschaal, bedoeld in het laatste lid van artikel 97, is hier niet van toepassing. § 5. Indien de toepassing van de bepalingen in § 2 en § 3 inzake de vaststelling van het salaris leidt tot een netto jaarsalaris, inbegrepen het jaarlijkse vakantiegeld en de eindejaarstoelage, dat lager is dan het netto jaarsalaris dat de betrokkene genoot vóór de rangschikking, wordt de betrokkene ingeschaald op de daaropvolgende salaristrap.

Indien in de betreffende salarisschaal geen hogere salaristrap meer voorhanden is, kent het universiteitsbestuur aan de betrokkene een salariscomplement toe waarvan het bedrag zodanig is dat het het verschil tussen het netto jaarsalaris, met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, na de rangschikking en het netto jaarsalaris dat de betrokkene genoot vóór de rangschikking, compenseert. »

Art. 64.Aan artikel 182 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een zevende lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De leden van het vast benoemd wetenschappelijk personeel die niet gerangschikt worden in één van de graden van het zelfstandig academisch personeel, noch in één van de graden van het administratief en technisch personeel, blijven onderworpen aan de bezoldigingsregeling die op hen op 30 september 1991 van toepassing was, behoudens de bij of krachtens dit decreet vastgestelde andersluidende voorschriften. »

Art. 65.Aan artikel 186bis van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt een § 9 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 9. Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet georganiseerde rechtsbescherming worden alle beslissingen die het universiteitsbestuur vóór 1 januari 2000 heeft genomen inzake benoemingen, aanstellingen en bevorderingen, de uitoefening van nevenactiviteiten en vaststellingen van de hoogte van het salaris en van de anciënniteit van de leden van het academisch personeel, dan wel administratief en technisch personeel, geacht rechtmatig te zijn. »

Art. 66.In hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2000, wordt een nieuw artikel 203ter ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Artikel 203ter.De uitgaven die de universiteiten in de periode van 1 januari 1972 tot 31 december 1991 gedaan hebben in verband met de sociale voorzieningen voor het personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering, kunnen aangerekend worden op de werkingsuitkering van het overeenstemmende dienstjaar. »

Art. 67.Artikel III.62 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs X wordt als volgt gewijzigd : 1° in 6° worden de woorden "III.19 tot III.29" vervangen door de woorden "III.19 tot III.21, III.23 tot III.29"; 2° in 7° wordt na het woord "artikelen" het woord "III.22," ingevoegd.

Art. 68.§ 1. Het besluit van de Vlaamse regering van 18 november 1992 houdende vaststelling van het reglement voor de overgang van gediplomeeerden van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van het lange type naar de academische opleidingen wordt opgeheven. § 2. Het koninklijk besluit van 14 juni 1978 houdende instelling van een onderzoeksraad aan de universitaire instellingen wordt opgeheven.

Art. 69.Aan artikel 6.B., derde lid, van de wet van 7 april 1971 houdende oprichting en de werking van de Universitaire Instelling Antwerpen, vervangen bij de wet van 9 juli 1976 en gewijzigd bij het decreet van 12 juni 1991, wordt de volgende zin toegevoegd : « De kandidaten moeten bij hun kandidaatstelling vermelden of ze kandideren voor een plaats als effectief lid dan wel als plaatsvervanger. »

Art. 70.1° De artikelen 46, 62 en 64 hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 1991; 2° artikel 49 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1997;3° de artikelen 37, 47, 50, 56, 57 en 67 hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 1999;4° de artikelen 52, 61, § 1, en 65 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2000;5° de artikelen 36, 38, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 48, 54 en 68, § 1, hebben uitwerking met ingang van 1 oktober 2000;6° de artikelen 55,59, 60 en 69 hebben uitwerking op 1 januari 2001;7° artikel 53 heeft uitwerking op 1 september 2001;8° de artikelen 39 en 51 treden in werking op 1 oktober 2001;9° artikel 58 treedt in werking op 1 januari 2002;10° de artikelen 61, § 2, 66 en 68, § 2, treden in werking op de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK IV. - Instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening

Art. 71.Artikel 169, 4°, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven.

Art. 72.In artikel 200 van hetzelfde decreet, worden de woorden "een 'College voor de Ontwikkelingslanden' en" en het woord "laatste" geschrapt.

Art. 73.In het hoofdstuk VIII van hetzelfde decreet, wordt een afdeling 9, bestaande uit een artikel 169quater, ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 9. - Bijzondere Universitaire Instituten

Artikel 169quater.§ 1. In dit artikel wordt er onder "postinitieel onderwijs" verstaan : het onderwijs dat overeenstemt met het voortgezet academisch onderwijs en de postacademische vorming als bedoeld in hoofdstuk III. § 2. De Vlaamse Gemeenschap erkent de oprichting door de Confederale Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB).

Dit instituut bezit geen eigen rechtspersoonlijkheid. De Initiërende Universiteit bepaalt bij reglement de functionele autonomie waarover dit instituut beschikt, alsmede zijn bestuurs- en beheersstructuur. § 3. De opdracht van dit instituut is het organiseren en verschaffen van postinitieel onderwijs, verrichten van wetenschappelijk onderzoek en verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de economische, politieke en sociale aspecten van het ontwikkelingsbeleid en -beheer; § 4. Het onderwijs dat de Initiërende Universiteit binnen het instituut verstrekt, kan worden bekrachtigd met een diploma of een getuigschrift.

Dat onderwijs kan in de meest daartoe geëigende taal worden verstrekt.

De Vlaamse regering bepaalt op voorstel van de Initiërende Universiteit voor welke opleidingen een diploma kan worden uitgereikt en legt de diplomabenaming vast. § 5. De Initiërende Universiteit ziet toe op de kwaliteitsbewaking van het onderzoek en onderwijs van het instituut zoals bepaald in hoofdstuk Vl van dit decreet. § 6. De Vlaamse Gemeenschap subsidieert jaarlijks de Initiërende Universiteit specifiek ter uitvoering van de opdracht zoals bepaald in § 3 van dit artikel onder de volgende voorwaarden : 1° De Initiërende Universiteit sluit een beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar met de Vlaamse regering betreffende de werking van het instituut, zoals bepaald in § 2 van dit artikel, waarin ten minste de volgende elementen voorkomen en worden afgesproken : - het engagement van de Initiërende Universiteit dat de bij toepassing van dit artikel toegekende subsidie integraal wordt aangewend ter uitvoering van de opdrachten van het erkende instituut; - een beleidsplan voor de looptijd van de beheersovereenkomst; - de kwantiteit en de kwaliteit van de te leveren prestaties binnen de in § 3 van dit artikel erkende opdracht, in relatie tot de hoogte van de subsidie; - het instroomniveau en de wijze van selectie van de studenten; - het uitvoeren van een externe audit en de wijze waarop de instelling omgaat met de uitkomsten van de audit; - de mate en de inhoud van samenwerking met binnenlandse en buitenlandse instellingen voor academisch of postinitieel onderwijs en met internationale instellingen. 2° De Initiërende Universiteit legt jaarlijks een afzonderlijke begroting, jaarrekening en jaarverslag specifiek met betrekking tot de werking van het instituut, zoals bepaald in § 2 van dit artikel, ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering.In de beheersovereenkomst worden nadere richtlijnen omtrent de vormgeving ervan opgenomen. § 7. De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan de Initiërende Universiteit in het kader van de opdracht, zoals bepaald in § 3 van dit artikel, wordt voor het begrotingsjaar 2001 vastgesteld op 52,2 miljoen frank voor het IOB. De subsidie wordt in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald.

Het bedrag wordt binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks aangepast aan de stijging van de prijzen overeenkomstig het indexeringsmechanisme bepaald in artikel 130 van dit decreet.

De Vlaamse regering kan de hoogte van de subsidie herzien afhankelijk van de mate waarin de in de beheersovereenkomst afgesproken doelstellingen al dan niet worden gehaald.

De Vlaamse regering kan een deel van de maandelijkse termijnen inhouden en desgevallend terugvorderen indien de Vlaamse regering vaststelt dat de Initiërende Universiteit de beheersovereenkomst niet naleeft. § 8. De academische, administratieve en technische personeelsleden van het Universitair Centrum Antwerpen die bij de oprichting van het IOB werkzaam zijn aan het College voor de Ontwikkelingslanden, worden belast met een bijzondere opdracht aan de UA binnen het IOB. In een overeenkomst wordt de hoogte van de vergoeding vastgelegd die de UA jaarlijks aan het Universitair Centrum Antwerpen moet betalen als compensatie van de loonkosten, alsmede de bestemming van de reserves van het College voor de Ontwikkelingslanden. § 9. Bij wijze van overgangsmaatregel wordt het op 31 december 2000 nog niet aan het College voor de Ontwikkelingslanden uitgekeerde bedrag van de toelage van het begrotingsjaar 2000, beschikbaar gesteld van de Universiteit Antwerpen ten bate van het IOB. Het wordt toegevoegd aan de inkomsten 2001. § 10. Bij wijze van delging van de opstartkosten wordt in het begrotingsjaar 2001 aan de Initiërende Universiteit een éénmalige subsidie van 8 miljoen frank ter uitvoering van de opdracht, zoals bepaald in § 3 van dit artikel, toegekend. »

Art. 74.Het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993 houdende de voorwaarden tot financiering door de Vlaamse Gemeenschap van het "College voor Ontwikkelingslanden" wordt opgeheven.

Art. 75.In artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, worden de woorden "de oprichting van een Interuniversitair Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer," en "dit Interuniversitair Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en beheer," geschrapt.

Art. 76.Hoofdstuk II en artikel 10 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 77.In artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, worden de §§ 1 en 7 geschrapt en worden in § 8 de woorden "in §§ 1 tot en met 3 bedoelde subsidies" vervangen door het woord "basissubsidies".

Art. 78.In artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, worden de §§ 1, 3 en 4 geschrapt.

Art. 79.De artikelen 17 en 18 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 80.De Vlaamse regering wordt gemachtigd de nummering van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening te herzien ingevolge de in dit hoofdstuk aangehaalde wijzigingen.

Art. 81.Hoofdstuk IV treedt in werking op 1 januari 2001.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 20 april 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Stukken. - Ontwerp van decreet, 561 - Nr. 1. - Amendementen, 561 - Nr. 2. - Verslag, 561 - Nr.3. - Amendement, 561 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 561 - Nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 27 en 28 maart 2001.

^