Etaamb.openjustice.be
Decreet van 21 december 2012
gepubliceerd op 19 februari 2013

Decreet betreffende het onderwijs XXII

bron
vlaamse overheid
numac
2013035167
pub.
19/02/2013
prom.
21/12/2012
ELI
eli/decreet/2012/12/21/2013035167/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2012. - Decreet betreffende het onderwijs XXII


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het onderwijs XXII. HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Afdeling I. - Decreet basisonderwijs

Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 6 juli 2012, wordt het punt 13° vervangen door wat volgt : « 13° erkend onderwijs : onderwijs dat voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 62 en erkend is door de Vlaamse Regering zoals bepaald in artikel 63; ».

Art. II.2. In artikel 13, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 20 maart 2009 en 9 juli 2010, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het voorgaande schooljaar ingeschreven zijn geweest in een door de Vlaamse Gemeenschap erkende Nederlandstalige school voor kleuteronderwijs en gedurende die periode ten minste 220 halve dagen aanwezig geweest zijn; halve dagen aanwezigheid in de rijdende kleuterschool zoals bepaald in artikel 168 van dit decreet worden beschouwd als aanwezigheid in de erkende school waar de leerling ingeschreven is; ».

Art. II.3. Aan artikel 18, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt : « halve dagen aanwezigheid in de rijdende kleuterschool zoals bepaald in artikel 168 van dit decreet worden beschouwd als aanwezigheid in de erkende school waar de leerling ingeschreven is; ».

Art. II.4. In artikel 37, § 3, 9°, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 2 april 2004, 20 maart 2009, 8 mei 2009, 1 juli 2011 en 25 november 2011, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Scholen gelegen in een gemeente waar een lokaal overlegplatform, bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling I, van het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I, is opgericht, kunnen andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal toevoegen op voorwaarde dat daarover in het lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt.

Scholen gelegen in een gemeente waar geen lokaal overlegplatform is opgericht, kunnen andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal toevoegen op voorwaarde dat daarover een akkoord bereikt is met minstens twee derde van de scholen met dezelfde onderwijstaal gelegen in die gemeente. ».

Art. II.5. Artikel 37ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en vervangen door het decreet van 8 juni 2012, wordt vervangen door wat volgt : « § 1. Elke inschrijvingsperiode begint met de verschillende voorrangsperiodes, waarbij voorrang wordt verleend aan de leerlingen, vermeld in artikel 37quater, 37quinquies, 37sexies en 37septies.

Op voorwaarde dat geen enkele leerling, gevat door de betrokken voorrangsperiodes, geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 37novies, § 4, kunnen twee of meerdere voorrangsperiodes voor de inschrijvingen voor een bepaald schooljaar samen genomen worden.

Op voorwaarde dat geen enkele leerling, gevat door de betrokken voorrangsperiodes, geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 37novies, § 4, kunnen twee of meerdere voorrangsperiodes voor de inschrijvingen voor een bepaald schooljaar samen of apart starten vanaf de eerste schooldag van september van het voorafgaande schooljaar. Indien de betrokken scholen gelegen zijn in het werkingsgebied van een LOP, moet de voorrangsperiode voor de leerlingen vermeld in artikel 37septies starten in overeenstemming met artikel 37bis, § 3. Indien de betrokken scholen gelegen zijn buiten het werkingsgebied van een LOP, kunnen de inschrijvingen van de leerlingen die niet gevat worden door een voorrangsperiode, al dan niet samen met de inschrijvingen van de leerlingen gevat door een voorrangsperiode, ook starten vanaf de eerste schooldag van september van het voorgaande schooljaar op voorwaarde dat geen enkele leerling geweigerd wordt omwille van de overschrijding van de bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 37novies, § 4.

Met uitzondering van de voorrangsperiode, vermeld in artikel 37quinquies, duurt elke voorrangsperiode minimaal twee weken. Binnen elke voorrangsperiode gebeuren de inschrijvingen chronologisch.

In afwijking van het eerste lid zijn scholen voor type 5 niet verplicht om de voorrangsperiodes te hanteren. ».

Art. II.6. Aan artikel 44, § 2, 2°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De eindtermen worden ontwikkeld gebruikmakend van descriptorelementen vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. ».

Art. II.7. In hetzelfde decreet wordt in artikel 51, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 1 juli 2011, na de paragraaf 2, bij de volgende paragraaf de vermelding « § 3 » vervangen door de vermelding « § 2bis ».

Art. II.8. Artikel 62, § 1, 9°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001 wordt vervangen door wat volgt : « 9° de reglementering betreffende eindtermen, ontwikkelingsdoelen of met ingang van een datum te bepalen door de Vlaamse Regering de erkende onderwijskwalificaties, leerplannen en handelingsplannen naleven, ».

Art. II.9. Artikel 71 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. II.10. In artikel 73, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 10 juli 2003, worden de woorden « het departement » vervangen door het woord « Agodi ».

Art. II.11. In hetzelfde decreet wordt artikel 75, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, opgeheven.

Art. II.12. In artikel 107 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997 en 10 juli 2003, worden de woorden « het departement onderwijs » vervangen door de woorden « het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming ».

Art. II.13. In artikel 125terdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, worden de woorden « het departement » vervangen door het woord « Agodi ».

Art. II.14. In artikel 125quaterdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, worden de woorden « het departement » vervangen door het woord « Agodi ».

Art. II.15. In artikel 143 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2003 en 6 juli 2012, worden de woorden « het departement » vervangen door het woord « Agodi ».

Art. II.16. In artikel 144 van hetzelfde decreet worden de woorden « het departement » vervangen door de woorden « het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming ».

Art. II.17. In artikel 153sexies, § 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, 22 juni 2007, 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de woorden « het departement » vervangen door het woord « Agodi ».

Art. II.18. In artikel 154 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998 en 8 mei 2009, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : « § 2. Het schoolbestuur kan ten laste van het werkingsbudget, vermeld in artikel 76, of van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het basisonderwijs vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het basisonderwijs vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of de salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden.

Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het schoolbestuur terug. ».

Art. II.19. In het hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk XI, de titel van de afdeling 1, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, vervangen door wat volgt : « Afdeling 1. - Rijdende kleuterschool Vlaanderen » Art. II.20. In hetzelfde decreet wordt artikel 168, opgeheven door het decreet van 9 december 2005, opnieuw opgenomen, in volgende lezing : «

Art. 168.Een vereniging zonder winstoogmerk ontvangt de in artikel 169 bedoelde subsidie als ze voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° zij stelt zich tot doel en organiseert een rijdende kleuterschool ter bevordering van de participatie van de kleuters van de kermisuitbaters;2° zij leeft de erkenningsvoorwaarden na die zijn opgenomen in artikel 62, § 1, 2°, 5°, 6°, 7° en 11° ;3° zij voorziet onderwijsaanbod dat ten minste de leergebieden omvat zoals vermeld in artikel 39.De geformuleerde ontwikkelingsdoelen voor deze leergebieden, zoals vermeld in artikel 44, § 1, worden nagestreefd; 4° zij houdt zich aan de bepalingen zoals vermeld in de artikelen 27 en 27bis;5° zij aanvaardt enkel kleuters die zijn ingeschreven in een erkende school;6° zij bezorgt jaarlijks een financieel verslag ten laatste op 15 juli met betrekking tot het afgelopen schooljaar.».

Art. II.21. In hetzelfde decreet wordt artikel 169, opgeheven door het decreet van 9 december 2005, opnieuw opgenomen, in volgende lezing : «

Art. 169.§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2013 wordt jaarlijks aan deze vzw een subsidie toegekend van 28.000 euro met betrekking tot het project de rijdende kleuterschool Vlaanderen. De subsidie toegekend in begrotingsjaar X, dient voor de uitgaven voor het schooljaar (X, X+1). § 2. De subsidie, vermeld in § 1, wordt als volgt uitbetaald : 1° een eerste schijf van 80 % uiterlijk 1 maand na ondertekening van het subsidiebesluit;2° een saldo van 20 % nadat het financieel verslag, vermeld in artikel 168 goedgekeurd is. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt de subsidie die aan deze vzw toegekend wordt jaarlijks geïndexeerd aan 75 % van de gezondheidsindex. § 4. Er kan jaarlijks slechts één vzw de subsidie ontvangen.

De regering bepaalt de verdere regels over de aanvraag en de toekenning van de subsidie, vermeld in § 1. ». Afdeling II. - Opheffingen

Art. II.22. Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 1998 betreffende het tijdelijke project onderwijsvoorrang in het basisonderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 en bekrachtigd bij het decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs van 9 december 2005, wordt opgeheven.

Art. II.23. Het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 betreffende de toekenning van extra lestijden voor scholen van het basisonderwijs in de rand- en taalgrensgemeenten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2001 en bekrachtigd bij het decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onder- wijs van 9 december 2005, wordt opgeheven. Afdeling III. - Inwerkingtreding

Art. II.24. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.

Artikel II.11 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002.

Artikel II.23 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2005.

Artikel II.22 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009.

Artikel II.5 en II.18 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Artikel II.6 treedt in werking op 1 januari 2013. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling I. - Codex Secundair Onderwijs

Art. III.1. In artikel 2 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011 en 25 november 2011, wordt in paragraaf 2 het getal « 251 » vervangen door het getal « 251/1 ».

Art. III.2. In artikel 3 van dezelfde codex gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011 en 25 november 2011, wordt punt 47° vervangen door wat volgt : « 47° voltijds secundair onderwijs : - het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen van het gewoon secundair onderwijs en van opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van ten minste 28 wekelijkse lesuren gedurende hetzij 40 weken per jaar hetzij 20 weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor de duurtijd in semesters wordt uitgedrukt en rekening houdende met het maximum aantal wekelijkse lesuren dat voor financiering of subsidiering in aanmerking komt; - het onderwijs dat aan regelmatige leerlingen van opleidingsvormen 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs wordt verstrekt naar rata van ten minste 32 wekelijkse lesuren gedurende 40 weken per jaar en rekening houdende met het maximum aantal wekelijkse lesuren dat voor financiering of subsidiering in aanmerking komt; - het onderwijs dat aan regelmatige cursisten van de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs wordt verstrekt gedurende ten minste 36 wekelijkse lesuren en rekening houdende met het maximum aantal wekelijkse lesuren dat voor financiering of subsidiering in aanmerking komt, ».

Art. III.3. In artikel 14 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden « voorafgaand aan de oprichting » vervangen door de woorden « uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan de oprichting »;2° een paragraaf 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.De in de erkenning opgenomen structuuronderdelen kunnen slechts worden ingericht in vestigingsplaatsen die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 15, § 1, 2°.

De dienstbrief vermeld in § 3 bevat de vestigingsplaatsen waar de erkende structuuronderdelen kunnen worden ingericht.

Voorafgaand aan de ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats per 1 september, dient het schoolbestuur uiterlijk op 1 mei een aanvraag in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten tot goedkeuring van die vestigingsplaats door de Vlaamse Regering. De vestigingsplaats wordt aan een onderwijsinspectie onderworpen. ».

Art. III.4. In artikel 15 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « hetzij op de school » vervangen door de woorden « hetzij op de vestigingsplaats van de school »;2° in paragraaf 2 worden de woorden « voorafgaand aan de oprichting » vervangen door de woorden « uiterlijk op 30 november voorafgaand aan de oprichting »;3° een paragraaf 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.De in de financiering of subsidiëring opgenomen structuuronderdelen kunnen slechts worden ingericht in vestigingsplaatsen die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in § 1, 2°.

De dienstbrief vermeld in § 3 bevat de vestigingsplaatsen waar de gefinancierde of gesubsidieerde structuuronderdelen kunnen worden ingericht.

Voorafgaand aan de ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats per 1 september, dient het schoolbestuur uiterlijk op 1 mei een aanvraag in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten tot goedkeuring van die vestigingsplaats door de Vlaamse Regering. De vestigingsplaats wordt aan een onderwijsinspectie onderworpen. ».

Art. III.5. In deel III, titel 1, hoofdstuk 3, afdeling 2, van dezelfde codex wordt de onderafdeling 5, Bedrijfsstages, die bestaat uit de artikelen 33 en 34, opgeheven.

Art. III.6. In artikel 101 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Met behoud van de erkenning wordt de financiering of subsidiëring van een school die niet meer voldoet aan alle financierings- of subsidiëringsvoorwaarden of een structuuronderdeel ervan dat niet meer voldoet aan al die voorwaarden, door de Vlaamse Regering geheel of gedeeltelijk ingehouden.»; 2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Met inachtneming van artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, kan de Vlaamse Regering de erkenning van een school of een vestigingsplaats of structuuronderdeel ervan opheffen. In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de Vlaamse Regering de opheffing van de erkenning ook beperken tot opheffing van de bevoegdheid om bepaalde eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken. ».

Art. III.7. In artikel 110/2, § 1, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en gewijzigd bij het decreet van 8 juni 2012, wordt aan het derde lid een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Indien de betrokken scholen gelegen zijn buiten het werkingsgebied van een LOP, kunnen de inschrijvingen van de leerlingen die niet gevat worden door een voorrangsperiode, al dan niet samen met de inschrijvingen van de leerlingen gevat door een voorrangsperiode, ook starten vanaf de eerste schooldag na de kerstvakantie van het voorafgaande schooljaar op voorwaarde dat geen enkele leerling wordt geweigerd omwille van de overschrijding van de bepaalde capaciteit, vermeld in artikel 110/9, § 4. ».

Art. III.8. In artikel 115 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige bepalingen worden ondergebracht in een paragraaf 1;2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Een welbepaalde bekrachtiging van de studie impliceert dat de betrokken leerling geacht wordt het overeenkomstig studietraject volledig en met vrucht te hebben doorlopen, ongeacht het tijdstip van aansluiting bij dat traject en ongeacht het feit of dat traject uit leerjaren of een ander ordeningscriterium bestaat. ».

Art. III.9. In artikel 124 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Uiterlijk op 1 september 2014 zet het betrokken schoolbestuur het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs aangeduid als naamloos leerjaar om, naar keuze, naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald en zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de school een niet-bestaand studiegebied wordt opgericht. De omzetting is voor het betrokken schoolbestuur geen verplichting indien de basisvorming uit ten minste achtentwintig wekelijkse lesuren algemene vakken bestaat, als vermeld in artikel 157, § 4. ».

Art. III.10. Artikel 136/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 136/3.§ 1. Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten : 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar voor een leerling met topcultuurstatuut teneinde, tijdens die vrijgestelde periodes, zijn artistieke talenten verder te ontwikkelen, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen;2° in voorkomend geval : a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;b) moet voorafgaandelijk een selectiecommissie aan de leerling het topcultuurstatuut A, indien de leerling opteert voor een structuuronderdeel van het kunstsecundair onderwijs, of het topcultuurstatuut B, indien de leerling opteert voor een structuuronderdeel van het algemeen, het technisch of het beroepssecundair onderwijs, hebben toegekend;c) worden individuele vrijstellingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd;d) doen individuele vrijstellingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging;e) vindt de talentontwikkeling plaats : - bij topcultuurstatuut A : via individueel onderricht binnen de school of in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel fungeert in het stelsel van voordrachtgever of onderwijs; - bij topcultuurstatuut B : via individueel onderricht in een artistieke leercontext buiten de school, verstrekt door een aan de school externe deskundige lesgever die eventueel personeelslid is van een instelling voor hoger kunstonderwijs of deeltijds kunstonderwijs. § 2. Met het oog op de samenstelling van de selectiecommissie leggen de ministers, bevoegd voor onderwijs en cultuur, een pool aan van specialisten uit het hoger kunstonderwijs en het professionele kunstenlandschap.

De selectiecommissie stelt een intern werkreglement op en bepaalt de selectiecriteria die ze hanteert, waaronder alleszins het talentenprofiel van de leerling en het kwalitatief niveau van de externe lesgever of van de context.

De selectiecommissie komt eenmaal per jaar samen om te beslissen over alle ingediende schriftelijke en gemotiveerde aanvragen van de betrokken personen tot toekenning van het topcultuurstatuut. Daartoe moeten de aanvragen uiterlijk 1 april van het voorafgaand schooljaar worden ingediend. Onverminderd het in het eerste lid gestelde, gebeurt de effectieve samenstelling van de selectiecommissie in functie van de aard van de te beoordelen artistieke talenten van de leerling in kwestie. § 3. De selectiecommissie kan bijkomend het recht verlenen aan de leerling om maximaal 90 halve lesdagen per schooljaar gewettigd afwezig te zijn op school, teneinde deel te nemen aan wedstrijden, stages, masterclasses of andere school-extramurale activiteiten die rechtstreeks aanleunen bij de artistieke discipline van de leerling. § 4. Het topcultuurstatuut geldt voor één schooljaar en is, na aanvraag, hernieuwbaar. ».

Art. III.11. Artikel 137 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. III.12. In het tweede lid van artikel 149 van dezelfde codex wordt de hierna vermelde zinsnede geschrapt « , die worden georganiseerd in de eerste en tweede graad en in het eerste leerjaar van de derde graad ».

Art. III.13. Artikel 150 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 150.Een school kan in elk structuuronderdeel inhaallessen organiseren. ».

Art. III.14. In artikel 156, paragraaf 3, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde streepje wordt vervangen door wat volgt : « - maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde;»; 2° het zevende streepje wordt opgeheven. Art. III.15. In artikel 157 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3 wordt het derde streepje vervangen door wat volgt : « - maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde;»; 2° in paragraaf 3 wordt het zesde streepje opgeheven;3° in paragraaf 4 wordt de zinsnede « worden ten minste twaalf wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming, die bestaat » vervangen door de zinsnede « bestaat de basisvorming »;4° in paragraaf 4 wordt tussen het laatste en voorlaatste lid een nieuw lid ingevoegd dat luidt als volgt : « Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar worden ten minste twaalf wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming.Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een naamloos leerjaar worden ten minste achtentwintig wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming. ».

Art. III.16. In artikel 160 van dezelfde codex wordt in het tweede lid het woord « kwalificaties » vervangen door de woorden « erkende beroepskwalificaties ».

Art. III.17. In artikel 174 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden na het woord « structuuronderdeel » de woorden « , met uitzondering van het structuuronderdeel onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers » ingevoegd;2° een paragraaf 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.In uitzonderlijke gevallen kan de Vlaamse Regering aan een scholengemeenschap toelating geven tot programmatie van het structuuronderdeel onthaaljaar voor anderstalige nieuwkomers : 1° na schriftelijke aanvraag van het bestuur van de scholengemeenschap, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten uiterlijk 1 mei van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd onderhandelingscomité van de scholengemeenschap;en 2° na advies binnen 10 werkdagen van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de onderwijsinspectie.».

Art. III.18. In artikel 198 van dezelfde codex worden de woorden « van het voorafgaand schooljaar, dient » vervangen door de woorden « van de twee voorafgaande schooljaren, dient op 1 september ».

Art. III.19. Artikel 199 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. III.20. In artikel 200 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een punt 5° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° wordt door het schoolbestuur of de schoolbesturen in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.»; 2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Ook een afbouw van een school, al dan niet als gevolg van het niet bereiken van de toepasbare rationalisatienorm, wordt door het schoolbestuur in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.».

Art. III.21. In artikel 222 van dezelfde codex wordt de aanduiding « § 1 » en vervolgens de eerste zin, opgeheven.

Art. III.22. In artikel 226 van dezelfde codex wordt in punt 2° tussen de woorden « scholen en » en de woorden « ten minste » de woorden « , voor alle graden samen, » ingevoegd.

Art. III.23. In artikel 234 van dezelfde codex wordt in punt 2° tussen de woorden « scholen en » en de woorden « ten minste » de woorden « , voor alle graden samen, » ingevoegd.

Art. III.24. Aan deel IV, titel 1, hoofdstuk 6, afdeling 2, van dezelfde codex wordt een onderafdeling 6, met een artikel 251/1 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 6. Personeel ten laste van het werkingsbudget

Art. 251/1.Het schoolbestuur kan ten laste van het werkingsbudget vermeld in artikel 249 of van de Vlaamse Ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het gewoon secundair onderwijs vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het gewoon secundair onderwijs vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden.

Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het schoolbestuur terug. ».

Art. III.25. In artikel 274, § 1, van dezelfde codex wordt een punt 4 toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4. De fusie wordt door het schoolbestuur of de schoolbesturen in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten. ».

Art. III.26. Artikel 316 van dezelfde codex wordt opgeheven.

Art. III.27. In artikel 318 van dezelfde codex worden de paragrafen 2 en 3 opgeheven.

Art. III.28. In artikel 319 van dezelfde codex wordt paragraaf 3 opgeheven.

Art. III.29. Aan deel V, titel 2, hoofdstuk 3, afdeling 2, van dezelfde codex wordt een onderafdeling 7, met een artikel 332/1 toegevoegd, die luidt als volgt : « Onderafdeling 7. Personeel ten laste van het werkingsbudget

Artikel 332/1.Het schoolbestuur kan ten laste van het werkingsbudget vermeld in artikel 329 of van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het buitengewoon secundair onderwijs vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een schoolbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het buitengewoon secundair onderwijs vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een schoolbestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden.

Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het schoolbestuur terug. ».

Art. III.30. In artikel 343 van dezelfde codex wordt in het tweede lid het woord « kwalificaties » vervangen door de woorden « erkende beroepskwalificaties ». Afdeling II. - Decreet betreffende het stelsel van leren en werken

Art. III.31. In artikel 10 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « Om erkend te worden, moet een centrum aan alle onderstaande voorwaarden samen voldoen » vervangen door de woorden « Een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt erkend als aan alle onderstaande voorwaarden, die betrekking hebben hetzij op de opleiding in kwestie hetzij op de vestigingsplaats van het centrum dat het organiseert, samen is voldaan »;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Uitsluitend voor een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs die wordt opgericht in een nieuw centrum dat niet ontstaat door een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten, tot erkenning door de Vlaamse Regering. De opleiding wordt aan een onderwijsinspectie onderworpen. De eventuele erkenning kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van de betrokken opleiding. »; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De in de erkenning opgenomen opleidingen worden per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigd en meegedeeld aan het betrokken centrumbestuur. Enkel in het geval het centrum niet meer erkend is om bepaalde eindstudiebewijzen uit te reiken identiek aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, wordt dit in de dienstbrief vermeld. »; 4° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De in de erkenning opgenomen opleidingen kunnen slechts worden ingericht in vestigingsplaatsen die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in § 1, 2°. De dienstbrief vermeld in § 3 bevat de vestigingsplaatsen waar de erkende opleidingen kunnen worden ingericht.

Voorafgaand aan de ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats per 1 september, dient het centrumbestuur uiterlijk op 1 mei een aanvraag in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten tot goedkeuring van die vestigingsplaats door de Vlaamse Regering. De vestigingsplaats wordt aan een onderwijsinspectie onderworpen. »; 5° een paragraaf 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Met inachtneming van artikel 36 tot en met 42 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, kan de Vlaamse Regering de erkenning van een centrum of een vestigingsplaats of opleiding ervan opheffen. Zij kan echter de opheffing van de erkenning ook beperken tot de opheffing van de bevoegdheid om bepaalde eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken. ».

Art. III.32. In artikel 11 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « Om voor financiering of subsidiëring in aanmerking te komen, moet een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs aan alle onderstaande voorwaarden samen voldoen » vervangen door de woorden « Een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt gefinancierd of gesubsidieerd als aan alle onderstaande voorwaarden, die betrekking hebben hetzij op de opleiding in kwestie hetzij op de vestigingsplaats van het centrum dat het organiseert, samen is voldaan »;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Uitsluitend voor een opleiding deeltijds beroepssecundair onderwijs die wordt opgericht in een nieuw centrum dat niet ontstaat door een herstructurering van bestaande centra, dient het centrumbestuur, uiterlijk op 30 november voorafgaand aan de oprichting, een aanvraag in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten, tot financiering of subsidiëring door de Vlaamse Regering. De opleiding wordt aan een onderwijsinspectie onderworpen. De eventuele financiering of subsidiëring kan plaatsvinden vanaf het schooljaar van oprichting van de betrokken opleiding. »; 3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De in de financiering of subsidiëring opgenomen opleidingen worden per schooljaar met een dienstbrief van het Agentschap voor Onderwijsdiensten bevestigd en meegedeeld aan het betrokken centrumbestuur. »; 4° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De in de financiering of subsidiëring opgenomen opleidingen kunnen slechts worden ingericht in vestigingsplaatsen die voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 10, § 1, 2°. De dienstbrief vermeld in § 3 bevat de vestigingsplaatsen waar de gefinancierde of gesubsidieerde opleidingen kunnen worden ingericht.

Voorafgaand aan de ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats per 1 september, dient het centrumbestuur uiterlijk op 1 mei een aanvraag in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten tot goedkeuring van die vestigingsplaats door de Vlaamse Regering. De vestigingsplaats wordt aan een onderwijsinspectie onderworpen. »; 5° een paragraaf 5 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Met behoud van de erkenning wordt de financiering of subsidiëring van een centrum dat niet meer voldoet aan alle financierings- of subsidiëringsvoorwaarden of een opleiding ervan die niet meer voldoet aan al die voorwaarden, door de Vlaamse Regering geheel of gedeeltelijk ingehouden. Die inhouding kan alleen op voorstel van de onderwijsinspectie als het gaat om de voorwaarden, vermeld in artikel 10, § 1, 2°, 4° en 5°. De Vlaamse Regering bepaalt de aanvullende bepalingen voor die inhouding en regelt de beroepsprocedure. ».

Art. III.33. In hoofdstuk III, afdeling I, onderafdeling I, van hetzelfde decreet wordt een artikel 13bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 13bis.Een fusie van centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt door het centrumbestuur of de centrumbesturen in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten.

Een afbouw van een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt door het centrumbestuur in kwestie uiterlijk op 1 mei van het voorafgaand schooljaar gemeld aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten. ».

Art. III.34. In artikel 15 van hetzelfde decreet worden het eerste en tweede lid vervangen door wat volgt : « Voor de erkenning, binnen de leertijd, van een opleiding van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen moeten alle voorwaarden als vermeld in artikel 37 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, zijn vervuld.

Als aan die voorwaarden niet meer wordt voldaan, kan de Vlaamse Regering, op voorstel van een college dat voor de helft is samengesteld uit leden van de onderwijsinspectie en voor de helft uit personeelsleden van Syntra Vlaanderen, de erkenning binnen de leertijd van een centrum of een opleiding ervan al dan niet geleidelijk opheffen. Zij kan evenwel de opheffing van de erkenning ook beperken tot de al dan niet geleidelijke opheffing van de bevoegdheid om eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken. ».

Art. III.35. In artikel 16 van hetzelfde decreet worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt : « Voor de subsidiëring, binnen de leertijd, van een opleiding van een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen moeten alle voorwaarden als vermeld in artikel 38 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, zijn vervuld.

Met behoud van de erkenning wordt de subsidiëring, binnen de leertijd, van een centrum dat niet meer voldoet aan alle subsidiëringsvoorwaarden of een opleiding ervan die niet meer voldoet aan al die voorwaarden, door Syntra Vlaanderen geheel of gedeeltelijk ingehouden. ».

Art. III.36. In paragraaf 1 van artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden in het punt 6° de woorden « georganiseerd worden » vervangen door de woorden « persoonlijke ontwikkelingstrajecten organiseren ».

Art. III.37. In artikel 20, § 2, van het hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden tussen het woord « nieuw » en het woord « aanbod » de woorden « financierbaar of subsidieerbaar » ingevoegd.

Art. III.38. In artikel 27 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009 en het decreet van 1 juli 2011, wordt in paragraaf 1, in het tweede lid, het punt 3° opgeheven.

Art. III.39. In artikel 35 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering kan bijkomende bepalingen vastleggen met betrekking tot de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten. ».

Art. III.40. In artikel 40 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, vervangen door wat volgt : « Een jongere kan niet tot een opleiding in het deeltijds beroepssecundair onderwijs of in de leertijd worden toegelaten als hij al in het bezit is van een eindstudiebewijs van dezelfde opleiding, behaald in het secundair onderwijs, in het volwassenenonderwijs, in de leertijd of in de ondernemersopleiding. ».

Art. III.41. Er wordt in hetzelfde decreet een artikel 69/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 69/1.De centra zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren studiebewijs aan de houders van het studiebewijs. Het attest vermeldt de datum van uitreiking van het studiebewijs.

Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij de centra waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de Vlaamse Gemeenschap een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam.

Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaalde studiebewijs worden ingeleverd en moeten stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen. ».

Art. III.42. In artikel 89 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 9 juli 2010 en 8 juli 2011, wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. III.43. In artikel 95 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 8 juli 2011 en gewijzigd bij het decreet van 23 december 2011, wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1/1. Een herziening van het aantal deelnemersuren als vermeld in § 1, voor een bepaald centrum voor deeltijdse vorming kan slechts na indiening van een schriftelijke aanvraag door het betrokken centrumbestuur bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten uiterlijk 31 januari van het voorafgaand schooljaar.

De toekenning van het aantal deelnemersuren als vermeld in § 1, voor een bepaald centrum voor deeltijdse vorming dat met de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten later opstart dan het schooljaar vanaf wanneer het is erkend of heropstart na tijdelijke stopzetting, kan slechts na indiening van een schriftelijke aanvraag door het betrokken centrumbestuur bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten uiterlijk 31 januari van het voorafgaand schooljaar.

De tijdelijke of definitieve stopzetting door een centrum voor deeltijdse vorming van de organisatie van persoonlijke ontwikkelingstrajecten waardoor het aantal deelnemersuren als vermeld in § 1, niet meer wordt toegekend, wordt door het betrokken centrumbestuur aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten meegedeeld uiterlijk 31 januari van het voorafgaand schooljaar. ».

Art. III.44. Artikel 97 van hetzelfde decreet wordt opgeheven. Afdeling III. - Wijziging van besluiten van de Vlaamse Regering

Art. III.45. In artikel 4, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1991 tot bepaling van de werkvoorwaarden en de geldelijke regeling van de lesgevers in de leertijd en in de gecertificeerde opleidingen, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2008, wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° voor de cursussen algemene vorming : a) een diploma hoger onderwijs;b) een diploma secundair onderwijs, of een gelijkwaardig diploma, en een bewijs van drie jaar relevante beroepservaring in een door de Vlaamse Gemeenschap erkend centrum voor de vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, in een centrum voor deeltijdse vorming of in een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs. Bovendien moeten de lesgevers uiterlijk twee jaar na hun eerste aanstelling een bewijs van pedagogische bekwaamheid of een bewijs van bijscholing van ten minste 120 uur voorleggen.

Als een centrum geen lesgever vindt die voldoet aan de vereiste diploma's en bekwaamheidsbewijzen, kan het een lesgever aanstellen die beschikt over een diploma secundair onderwijs en een relevante beroepservaring. Deze lesgever dient uiterlijk binnen twee jaar na zijn eerste aanstelling te voldoen aan de vereiste diploma's en bekwaamheidsbewijzen. ».

Art. III. 46. In artikel 1, paragraaf 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de vakgebonden eindtermen van de tweede en de derde graad van het gewoon secundair onderwijs, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 en bekrachtigd bij het decreet van 11 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het punt 2° worden de woorden « ofwel natuurwetenschappen ofwel fysica en/of chemie en/of biologie, maatschappelijke vorming of geschiedenis en/of aardrijkskunde » vervangen door de woorden « maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde »;2° in het punt 6° worden de woorden « ofwel natuurwetenschappen ofwel fysica en/of chemie en/of biologie, maatschappelijke vorming of geschiedenis en/of aardrijkskunde » vervangen door de woorden « maatschappelijke vorming of natuurwetenschappen en geschiedenis en/of aardrijkskunde ». Afdeling IV. - Inwerkingtreding

Art. III.47. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.

Artikel III.22 en III.23 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2011.

Artikel III.5, III.7, III.24, III.29, III.38, III.41 en III.42 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Artikel III.14, III.15 en III.46 treden in werking op 1 september 2012, met uitzondering van artikel III.14, 1°, en artikel III.15, 1°, die in werking treden op : 1° 1 september 2013 voor wat betreft het tweede leerjaar van de tweede graad;2° 1 september 2014 voor wat betreft het eerste leerjaar van de derde graad;3° 1 september 2015 voor wat betreft het tweede leerjaar van de derde graad. Artikel III.3, III.4, III.6, III.17, III.18, III.19, III.20, III.21, III.25, III.31, III.32, III.33, III.34, III.35 en III.37 treden in werking op 1 januari 2013. HOOFDSTUK IV. - Levenslang leren Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs

Art. IV.1. In artikel 93quater van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, ingevoegd bij het decreet van 23 december 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede « in het schooljaar 2011-2012 en 2012-2013 » vervangen door de zinsnede « vanaf het schooljaar 2011-2012 »;2° in het tweede lid worden in 1° de woorden « vóór 1 maart » vervangen door de woorden « uiterlijk op 30 november ». Art. IV.2. In titel V van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk V/1, met een artikel 100/1, toegevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk V/1. Personeel ten laste van de werkingsmiddelen of van de eigen middelen

Artikel 100/1.De inrichtende macht kan ten laste van de werkingsmiddelen, vermeld in artikel 3quater, in artikel 20 van het decreet van 4 juli 2008 betreffende de werkingsbudgetten in het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft of van de eigen middelen, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een inrichtende macht voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het deeltijds kunstonderwijs vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een inrichtende macht voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het deeltijds kunstonderwijs vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en de inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een inrichtende macht van een onderwijsinstelling in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een inrichtende macht van een onderwijsinstelling in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden.

Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van de inrichtende macht terug. ».

Art. IV.3. Aan artikel 100septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De specifieke eindtermen en basiscompetenties worden ontwikkeld gebruikmakend van descriptorelementen vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. ». Afdeling II. - Decreet Volwassenenonderwijs

Art. IV.4. Artikel 25bis van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 25bis.§ 1. In afwijking van artikel 25 kan een centrum opleidingsaanbod organiseren in de vorm van een open module die in overeenstemming met dit decreet erkend is en voldoet aan volgende criteria : 1° het voldoet aan de wettelijke bepalingen van dit decreet;2° het aantal lestijden dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van de subsidiëring of financiering bedraagt 20, 40 of 60 lestijden;3° de clustering van de eindtermen of basiscompetenties is relevant en consistent;4° de duur staat in verhouding tot de vooropgestelde doelen;5° de wijze van evalueren is duidelijk omschreven. De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten betreffende evaluatie, verantwoordingsstukken en procedure. § 2. De open module, vermeld in § 1, kan enkel ingericht worden : 1° in de leergebieden wiskunde en Nederlands van de basiseducatie.De open module wiskunde omvat uitsluitend eindtermen of basiscompetenties uit het leergebied wiskunde van de basiseducatie en de open module Nederlands omvat uitsluitend eindtermen uit het leergebied Nederlands van de basiseducatie; 2° als geletterdheidsmodule, zoals bedoeld in artikel 24, § 1bis.De open module omvat uitsluitend eindtermen of basiscompetenties bepaald door de Vlaamse Regering. ».

Art. IV.5. In artikel 40 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst vormt paragraaf 1;2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Bij het bepalen van de bekrachtiging van de studies kan de Vlaamse Regering het met vrucht beëindigen van een structuuronderdeel afhankelijk stellen van het behalen van externe certificering.

Onder externe certificering wordt verstaan : het toekennen aan cursisten, voor zover ze geslaagd zijn voor bepaalde programmaonderdelen, van studiebewijzen die buiten de onderwijsregelgeving vallen en gerelateerd zijn aan de beroepsuitoefeningvoorwaarden. ».

Art. IV.6. Aan artikel 62bis, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Bij ontstentenis van een advies binnen de gestelde termijn, beslist de Vlaamse Regering zonder het advies van de algemene vergadering van het consortium volwassenenonderwijs over de aanvraag tot onderwijsbevoegdheid voor de opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 van het secundair volwassenenonderwijs. ».

Art. IV.7. Aan titel VI, hoofdstuk II, van hetzelfde decreet wordt een afdeling IV met een artikel 130ter ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling IV. - Personeel ten laste van de werkingsmiddelen

Art. 130ter.Het centrumbestuur kan ten laste van de werkingsmiddelen, vermeld in artikel 108 of van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een centrumbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het volwassenenonderwijs vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het meesters-, vak en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een centrumbestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in het volwassenenonderwijs vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het centrumbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een centrumbestuur voor volwassenenonderwijs in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een centrumbestuur voor volwassenenonderwijs in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het centrumbestuur terug. ».

Art. IV.8. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.

Artikel IV.2 en IV.7 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Artikel IV.3 en IV.4 treden in werking op 1 januari 2013. HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs Afdeling I. - Wet tot regeling van de oppensioenstelling van de leden

van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs Art. V.1. In artikel 2 van de wet van 4 augustus 1986 tot regeling van de oppensioenstelling van de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs en tot wijziging van andere bepalingen van de onderwijswetgeving, wordt paragraaf 3 opgeheven voor wat de Vlaamse Gemeenschap betreft. Afdeling II. - Decreet betreffende de universiteiten

Art. V.2. Artikel 104bis van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 104bis.§ 1. In afwijking van artikel 2, § 1, van de wet van 4 augustus 1986 tot regeling van de oppensioenstelling van de leden van het onderwijzend personeel van het universitair onderwijs en tot wijziging van andere bepalingen van de onderwijswetgeving kan de benoeming van een in het artikel 1 van de wet van 4 augustus 1986 bedoeld personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het universiteitsbestuur verlengd worden. Het universiteitsbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de benoeming. § 2. Het universiteitsbestuur kan beslissen dat een lid van het zelfstandig academisch personeel dat met pensioen is een deel van de activiteiten van onderwijs onderzoek of dienstverlening mag voortzetten. Het universiteitsbestuur kan hiervoor een vergoeding ten laste van de werkingsuitkeringen geven. De beslissing geldt voor maximum een jaar en kan telkens met maximum een jaar verlengd worden. ».

Art. V.3. Aan de titel van hoofdstuk V, afdeling 3, van hetzelfde decreet worden de woorden « en definitieve ambtsneerlegging » toegevoegd.

Art. V.4. In hoofdstuk V, afdeling 3, van hetzelfde decreet wordt een artikel 117bis toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 117bis.Een benoeming eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg bij pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens van 65 jaar of, mits toestemming van het universiteitsbestuur, op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

In afwijking van het eerste lid, kan de benoeming van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een jaar en telkens met instemming van het universiteitsbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de benoeming. Het universiteitsbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de benoeming. ».

Art. V.5. Aan artikel 121quinquies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst vormt paragraaf 1;2° er wordt een tweede paragraaf toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Voorafgaand aan de integratieoperatie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten en tot op het einde van het academiejaar 2012-2013, kan het universiteitsbestuur een lid van het administratief en technisch personeel of van het contractueel personeel, voor zover deze laatste voldoet aan de voorwaarden van artikel 166, § 3, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en in dienst was op 1 oktober 2012, van een hogeschool die behoort tot de associatie van de desbetreffende universiteit, rangschikken in een graad van het administratief en technisch personeel in het universitaire kader zonder voorafgaande openbare vacature.

De bepalingen van het tweede en derde lid van paragraaf 1 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op deze personeelsleden. ». Afdeling III. - Decreet betreffende de hogescholen

Art. V.6. Artikel 66 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven.

Art. V.7. In artikel 71 van hetzelfde decreet worden de woorden « waarin hij zestig jaar wordt » vervangen door de woorden « waarin hij of zij aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist ».

Art. V.8. In artikel 75 van hetzelfde decreet worden de woorden « waarin hij zestig jaar wordt » vervangen door de woorden « waarin hij of zij aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist ».

Art. V.9. Aan artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 22 juni 2007, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid, 5°, kan de aanstelling van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het hogeschoolbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de aanstelling. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de aanstelling. ».

Art. V.10. Aan artikel 93, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid, 5°, kan de benoeming van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het hogeschoolbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de benoeming. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de benoeming. ».

Art. V.11. In artikel 136, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 april 2003 en 19 maart 2004, worden de woorden « de salarisschaal » vervangen door de woorden « het salaris ».

Art. V.12. In artikel 137, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 4 april 2003, worden de woorden « de salarisschaal » vervangen door de woorden « het salaris ».

Art. V.13. Aan artikel 141bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « vervroegd » wordt opgeheven;2° de tweede zin wordt opgeheven. Art. V.14. In artikel 158bis, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de woorden « de salarisschaal » vervangen door de woorden « het salaris ».

Art. V.15. Artikel 168 van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 22 juni 2007, wordt opnieuw opgenomen onder de volgende lezing : «

Art. 168.Het hogeschoolbestuur kan beslissen dat leden van het administratief en technisch personeel die met pensioen zijn een deel van hun activiteiten kunnen voortzetten. Het hogeschoolbestuur kan hiervoor een vergoeding ten laste van de werkingsuitkeringen geven. De beslissing geldt voor maximum een jaar en kan telkens met maximum een jaar verlengd worden. ».

Art. V.16. In artikel 231bis, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 juli 1996 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt tussen het woord « artikel » en het cijfer « 231 » de zinsnede « 122, § 2 en » ingevoegd.

Art. V.17. Aan artikel 327, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 1997, 4 juli 2008 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft » vervangen door de woorden « aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist »;2° in het tweede lid wordt de tweede zin opgeheven. Art. V.18. In artikel 339quater, § 2, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 23 juni 1998 en gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, worden de woorden « de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft » vervangen door de woorden « aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist ». Afdeling IV. - Decreet betreffende de herstructurering van het hoger

onderwijs Art. V.19. In artikel 53/1, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 7° masteropleidingen die geselecteerd werden in overeenstemming met de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen een multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld. ».

Art. V.20. In artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2006, 8 mei 2009, 30 april 2009, 1 juli 2011 en 6 juli 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Dit geldt ook voor de ambtshalve geregistreerde instellingen die in overeenstemming met artikel 53bis een nieuwe opleiding buiten het Belgische grondgebied willen starten.»; 2° in paragraaf 3 wordt in 4°, de tweede zin geschrapt. Art. V.21. Aan artikel 63septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010, wordt in paragraaf 1 een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De studieomvang van de master in de huisartsgeneeskunde en van de master in de specialistische geneeskunde wordt uitgebreid tot 180 studiepunten. Deze uitgebreide studieomvang geldt voor alle studenten die zich voor de eerste keer inschrijven in deze masteropleidingen vanaf het academiejaar 2018-2019 na het voltooien van een masterop- leiding in de geneeskunde met een studieomvang van 180 studiepunten. ». Afdeling V. - Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de

student Art. V.22. In artikel II.24, § 1, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Op de initiële studievoortgangsbeslissing vermeldt het instellingsbestuur naast de interne beroepsmodaliteiten de beroepstermijn van vijf kalenderdagen om een extern beroep in te stellen die ingaat na het uitblijven van een tijdige interne beroepsbeslissing zoals in het derde lid bepaald. ».

Art. V.23. Aan artikel VII.1, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet, wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 11° het decreet van 29 juni 2012 betreffende de studentenvoorzieningen in Vlaanderen. ». Afdeling VI. - Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger

onderwijs Art. V.24. In artikel 24 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « nog niet » vervangen door de woorden « al dan niet » en worden de woorden « dat al dan niet rechtstreeks toelating verleent tot een (masters-na-)mastersopleiding » geschrapt;2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Alle beslissingen van instellingsbesturen die voor 1 januari 2013 zijn genomen en waarbij de gelijktijdige inschrijving voor een schakelprogramma en een masteropleiding ook voor studenten die reeds in het bezit waren van het bachelordiploma toegelaten werd, worden geacht rechtmatig te zijn.». Afdeling VII. - Decreet betreffende de lerarenopleidingen

Art. V.25. In artikel 20 van het decreet van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen wordt de zinsnede « december 2012 » vervangen door de zinsnede « juni 2013 ». Afdeling VIII. - Decreet betreffende de financiering van de werking

van de hogescholen en de universiteiten Art. V.26. Aan artikel 7 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009 en 1 juli 2011, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De toepassing van de volgende zinsnede in artikel 7, § 1, 2°, i), « en andere personen dan de personen die ten laste zijn van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking », wordt opgeschort, vanaf het begrotingsjaar 2013 tot en met het begrotingsjaar 2015. ».

Art. V.27. Aan artikel 14 van hetzelfde decreet wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het aandeel in het onderwijsvariabel deel VOWun dat de opleidingen bachelor in de geneeskunde, master in de geneeskunde, master in de huisartsgeneeskunde van de vier universiteiten die zowel de bacheloropleiding als masteropleiding in de geneeskunde en masteropleiding in de huisartsgeneeskunde aanbieden, genereren, vastgelegd op een bepaald percentage, zijnde het gemiddeld procentueel aandeel dat die opleidingen in VOWun van de begrotingsjaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 genereren. Dit bedrag wordt dan verdeeld onder de vier universiteiten op basis van het aandeel dat elke universiteit (Universiteit Gent, Universiteit Antwerpen, Vrije Universiteit Brussel en Katholieke Universiteit Leuven) in het aantal uitgereikte diploma's in de bacheloropleiding geneeskunde en de masteropleidingen - master in de geneeskunde, master in de huisartsgeneeskunde en master in de specialistische geneeskunde - genereert. ».

Art. V.28. Aan artikel 40 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst vormt een paragraaf 1;2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Voor de begrotingsjaren 2012 en 2013 wordt het bedrag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, beperkt tot respectievelijk 960.000 euro en 860.000 euro (prijsniveau 2011). Deze bedragen worden geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. ».

Art. V.29. Artikel 42ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 42ter.§ 1. Aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, wordt jaarlijks een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kunnen verlenen in overeenstemming met artikel 54 en 55 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

Het totale bedrag van de subsidie voor de beide instellingen bedraagt 574.000 euro. Dit bedrag wordt verhoogd met : 1° 100.000 euro in het begrotingsjaar 2012; 2° 200.000 euro in het begrotingsjaar 2013; 3° 300.000 euro vanaf het begrotingsjaar 2014. § 2. In het begrotingsjaar 2012 wordt het bedrag van 574.000 euro als volgt verdeeld : 1° de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven ontvangt 446.000 euro; 2° de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel ontvangt 128.000 euro.

Het bijkomend bedrag van 100.000 euro wordt verdeeld onder de beide instellingen a rato van het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar 2010-2011. Het gaat om de studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2013 bestaan de totale bedragen, vermeld in paragraaf 1, uit een sokkel, een variabel onderwijsdeel en een variabel onderzoeksdeel.

In de begrotingsjaren 2013 en 2014 bedraagt de sokkel 160.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2015 bedraagt de sokkel 100.000 euro. Deze bedragen worden verdeeld onder de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel naar rato van 50 %.

Het variabel onderwijsdeel bedraagt : 1° 337.700 euro in het begrotingsjaar 2013; 2° 392.700 euro in het begrotingsjaar 2014; 3° 425.700 euro vanaf het begrotingsjaar 2015.

Deze bedragen worden verdeeld onder de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel op basis van het aantal financieringspunten berekend in beide instellingen.

Het aantal financieringspunten is gelijk aan de som van : 1° het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 voorafgaand aan het begrotingsjaar t in een initiële bacheloropleiding, een initiele masteropleiding en een specifieke lerarenopleiding die de desbetreffende instellingen bij of krachtens een decreet mogen aanbieden;en 2° het gemiddeld aantal uitgereikte masterdiploma's in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 voorafgaand aan het begrotingsjaar t, vermenigvuldigd met een factor 30. Het variabel onderzoeksdeel bedraagt : 1° 276.300 euro in het begrotingsjaar 2013; 2° 321.300 euro in het begrotingsjaar 2014; 3° 348.300 euro vanaf het begrotingsjaar 2015.

Dit variabel onderzoeksdeel wordt toegekend op voorwaarde dat de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel een gezamenlijk onderzoeksplan hebben ingediend bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.

Het onderzoeksplan tekent het gezamenlijk onderzoeksbeleid uit betreffende het onderzoek in de protestantse godgeleerdheid en heeft een looptijd van 5 jaar. Het bevat ten minste de volgende elementen : 1° de strategische en operationele doelstellingen betreffende het onderzoeksbeleid voor de beschouwde periode;2° de kwantiteit en kwaliteit van de te leveren prestaties;3° de gewenste output;4° de mate en inhoud van samenwerking met binnenlandse en buitenlandse onderwijsinstellingen en andere internationale instellingen en organisaties. Daarenboven geeft het onderzoeksplan de verdeelsleutel op voor de verdeling van het variabel onderzoeksdeel tussen de beide instellingen voor de beschouwde periode van 5 jaar.

Het eerste onderzoeksplan gaat in vanaf 1 januari 2013 en loopt tot 31 december 2017. Jaarlijks bezorgen deze instellingen voor 31 maart een gezamenlijk verslag over de uitvoering van het onderzoeksplan en de gerealiseerde output aan de minister, bevoegd voor het onderwijs.

In het geval de instelling geen of een ondermaats verslag heeft bezorgd voor 31 maart wordt het variabel onderzoeksdeel niet toegekend in het betrokken begrotingsjaar. § 4. De bedragen vermeld in paragraaf 3 worden vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 9, § 5. § 5. De Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel leggen jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering kan nadere voorschriften opleggen betreffende de inhoud en het opstellen van de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag en kan ter plaatse de nodige verificaties laten uitvoeren. § 6. De commissarissen van de Vlaamse Regering zijn belast met het toezicht op de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk IX van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. ». Afdeling IX. - Overgangsregeling stelsel van kwaliteitszorg en

accreditatie Art. V.30. Aan artikel 48 van het decreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft, worden een derde lid en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Bij een hervisitatie na een tijdelijke erkenning of een aanvullende beoordeling na een negatief rapport en beroepsprocedure tijdens de eerste ronde opleidingsaccreditaties wordt de duur van de tijdelijke erkenning of de termijn verstreken tussen het einde van de overgangsaccreditatie en de datum van de definitieve besluitvorming in mindering genomen van de geldigheidsduur van de totale accreditatie van naargelang het geval 8 of 6 jaar.

De instellingen kunnen de acrreditatieorganisatie verzoeken om de duur van accreditatie die werd verleend tussen 1 juli 2012 en 1 januari 2013 op basis van een hervisitatie na een tijdelijke erkenning of een aanvullende beoordeling na een negatief rapport en beroepsprocedure tijdens de eerste ronde opleidingsaccreditaties, te verminderen ter vrijwaring van de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen, vermeld in artikel 93 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. ». Afdeling X. - Inwerkingtreding

Art. V.31. Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van het academiejaar 2013-2014.

Artikel V.6 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.

Artikel V.26, V.28, V.29, § 1 tot en met § 5 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel V.30 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel V.2, V.13, V.15, V.20, 1°, V.25 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Artikel V.1, V.3, V.4, V.5, V.7, V.8, V.9, V.10, V.17, V.18, V.19, V.22, V.24 treden in werking op 1 januari 2013.

Artikel V.27 treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel V.21 treedt in werking met ingang van het academiejaar 2018-2019. HOOFDSTUK VI. - Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. VI.1. Aan het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt een artikel 79/1 toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 79/1.Het bestuur kan ten laste van het werkingsbudget, vermeld in artikel 50 of van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een bestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in de centra voor leerlingenbegeleiding vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeen- schapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een bestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in de centra voor leerlingenbegeleiding vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het bestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een bestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het personeelslid dat door een bestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden.

Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het bestuur terug. ».

Art. VI.2. Artikel VI.1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2012.

HOOFDSTUK. - VII. Onderwijsinspectie en pedagogische begeleidingsdiensten Afdeling I. - Decreet betreffende de kwaliteit van onderwijs

Art. VII.1. Aan artikel 2 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt een punt 22° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 22° leeftijdsgrens : na het einde van het jaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 heeft bereikt. ».

Art. VII.2. In deel II, titel III, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt een hoofdstuk V/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk V/1. Ondersteuning Talenbeleid ».

Art. VII.3. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk V/1, een afdeling I ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling I. - Organisatie ».

Art. VII.4. In hetzelfde decreet wordt in afdeling I van hoofdstuk V/1, een artikel 27/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 27/1.§ 1. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om een vereniging zonder winstoogmerk op te richten of om toe te treden tot een vereniging zonder winstoogmerk met het oog op de ondersteuning van het talenbeleid in onderwijs. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om deel uit te maken van de bestuursorganen van deze vereniging zonder winstoogmerk. § 2. De vzw wordt gesubsidieerd als ze voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° uit de statuten en de bestuursorganen blijkt dat de Vlaamse overheid enerzijds en het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van schoolbesturen anderzijds met een gelijk aantal vertegenwoordigd zijn;2° de vzw realiseert een aantal projecten, als vermeld in afdeling II;3° de vzw stelt zich tot doel het ontwikkelen van expertise en ondersteunen van scholen op het vlak van het Nederlandstalig onderwijs in een meertalige omgeving;4° de vzw bezorgt aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming jaarlijks en per project een financieel en inhoudelijk verslag.».

Art. VII.5. In hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk V/1 een afdeling II ingevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling II. - Opdracht en werking ».

Art. VII.6. § 1. In hetzelfde decreet wordt in afdeling II van hoofdstuk V/1, een artikel 27/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 27/2.§ 1. De vzw heeft als opdracht : 1° ten aanzien van de scholen en centra van het basisonderwijs en het secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap, het ontwikkelen van expertise en geven van vorming op het vlak van onderwijs in een meertalige context, met inbegrip van : a) het omgaan met thuistalen en het betrekken van niet-Nederlandstalige ouders bij het schoolgebeuren;b) talensensibilisering;en c) talenportfolio;2° ten aanzien van de scholen en centra van het basisonderwijs en het secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap en gelegen zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het uitbouwen van ondersteuningsstructuur op het vlak van : a) het uitwerken en implementeren van een talenbeleid;b) het uitwerken en implementeren van taalvaardigheidsonderwijs;c) het invoeren van talenportfolio's;d) het omgaan met talendiversiteit. § 2. In het kader van de opdracht, als vermeld in § 1, 2°, sluit de vzw een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Gemeenschapscommissie met het oog op een functionele samenwerking met het Onderwijscentrum Brussel. ».

Art. VII.7. In hetzelfde decreet wordt in afdeling II van hoofdstuk V/1, een artikel 27/3 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 27/3.De Vlaamse Regering subsidieert de loonkosten van de personeelsleden en de werkingskosten van de vzw binnen de door de Vlaamse Gemeenschap vastgestelde begrotingskredieten. ».

Art. VII.8. In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering richt de commissie op en bepaalt de wijze waarop de leden van de commissie worden vergoed. ».

Art. VII.9. In hoofdstuk II van hetzelfde decreet wordt een afdeling IIbis ingevoegd, bestaande uit een artikel 35bis, 35ter en 35quater, die luidt als volgt : « Afdeling IIbis. - Advies bij de oprichting van vestigingsplaatsen

Art. 35bis.Voorafgaand aan de oprichting van een nieuwe, al dan niet tijdelijke, vestigingsplaats zoals bedoeld in artikel 3, 56°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, onderzoekt de onderwijsinspectie of de gebouwen en lokalen beantwoorden aan de voorwaarden betreffende hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid zoals is bepaald in artikel 62, § 1, 2°, van het decreet basisonderwijs.

Art. 35ter.Voorafgaand aan de oprichting van een vestigingsplaats zoals bedoeld in de Codex Secundair Onderwijs respectievelijk het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, onderzoekt de onderwijsinspectie of de gebouwen en lokalen beantwoorden aan de voorwaarden betreffende hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid, zoals bepaald in dezelfde codex, respectievelijk hetzelfde decreet.

Art. 35quater.De onderwijsinspectie bezorgt het advies aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het school- of centrumbestuur. ».

Art. VII.10. In hetzelfde decreet wordt een artikel 41bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 41bis.Behoudens de mogelijkheden om een advies tot opheffing van de erkenning op een instelling of op een afzonderlijk structuuronderdeel te betrekken als vermeld in artikel 39, § 4; artikel 40, § 3, en artikel 41, § 1 en § 5, kan in het deeltijds beroepssecundair onderwijs een advies tot opheffing van de erkenning ook enkel betrekking hebben op de bevoegdheid om eindstudiebewijzen, die identiek zijn aan die van het voltijds gewoon secundair onderwijs, uit te reiken. ».

Art. VII.11. Artikel 43 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 43.De onderwijsinspectie is, volgens de door de Vlaamse Regering bepaalde modaliteiten, belast met het kwaliteitstoezicht op de opleidings- en vormingsprogramma's georganiseerd door organisaties die geen onderwijsinstellingen zijn maar die leiden tot attesten, certificaten, diploma's of getuigschriften met eenzelfde civiel effect als deze die van rechtswege worden uitgereikt door onderwijsinstellingen.

De onderwijsinspectie is tevens, volgens de door de Vlaamse Regering bepaalde modaliteiten, belast met het kwaliteitstoezicht op de opleidings- en vormingsprogramma's georganiseerd door organisaties waarvan de erkenning of subsidiëring bij decreet of besluit afhankelijk wordt gesteld van desbetreffend toezicht. ».

Art. VII.12. Artikel 47 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 december 2009, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 47.Binnen de perken van de begrotingskredieten stelt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks middelen ter beschikking voor de salarissen en voor de werkingskosten van de onderwijsinspectie.

De uitgaven voor de salarissen bedragen minimaal 80 procent van de jaarlijkse middelen. Het aandeel voor de salarissen volgt de evolutie van de gezondheidsindex aan 100 %. Het aandeel voor de werkingskosten volgt 75 % van de evolutie van de gezondheidsindex. ».

Art. VII.13. Aan artikel 52 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het personeelslid moet de uitdrukkelijke toestemming krijgen van de inspecteur-generaal om naast het ambt van inspecteur of coördinerend inspecteur andere activiteiten te ondernemen die een inhoudelijke band hebben met het ambt en, of gebruikmaken van het prestige van het ambt van inspecteur of coördinerend inspecteur. De inspecteur-generaal moet de uitdrukkelijke toestemming krijgen van de Vlaamse Regering om naast het ambt van inspecteur-generaal andere activiteiten te ondernemen die een inhoudelijke band hebben met het ambt en, of gebruikmaken van het prestige van het ambt van inspecteur-generaal. ».

Art. VII.14. In artikel 63 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst wordt paragraaf 1;2° er wordt een paragraaf 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.In afwijking van § 1, 1°, kan, in geval van dringende tekorten voor bepaalde concrete functieprofielen, zoals vermeld in artikel 65, § 1, een aangepaste eerste fase van de selectieprocedure opgestart worden. Het betreft een doelgroepgerichte oproep voor de test van de generieke competenties in geval de specifieke wervingsreserve voor een concreet functieprofiel uitgeput is of niet kan aangelegd worden bij gebrek aan kandidaten. ».

Art. VII.15. In artikel 64 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « De oproep voor de test » vervangen door de woorden « De ruime of doelgerichte oproep voor de test »;2° in paragraaf 5 wordt tussen de woorden « zijn rechtsopvolger stelt » en de woorden « een lijst » de woorden « per oproep » ingevoegd. Art. VII.16. In artikel 147 van hetzelfde decreet worden de woorden « na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt » vervangen door de woorden « vanaf de datum waarop hij aanspraak kan maken op een rustpensioen. ».

Art. VII.17. Aan artikel 150 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van artikel 150, eerste lid, 2°, en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 62, § 2 en § 3, eindigt de aanstelling niet na het bereiken van de leeftijdsgrens indien het betrokken personeelslid en de inspecteur-generaal overeenkomen de aanstelling te verlengen. Dergelijke verlenging van de aanstelling geldt telkens enkel voor de duur van maximum één jaar. ».

Art. VII.18. Aan artikel 151 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van artikel 151, eerste lid, 2°, en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 62, § 2 en § 3, eindigt het mandaat niet na het bereiken van de leeftijdsgrens indien het betrokken personeelslid en de inspecteur-generaal overeenkomen het mandaat te verlengen. Dergelijke verlenging van het mandaat geldt telkens enkel voor de duur van maximum één jaar. ». Afdeling II. - Decreet betreffende de inspectie en begeleiding van de

levensbeschouwelijke vakken Art. VII.19. In artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, gewijzigd door het decreet van 1 juli 2011, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De ambten die de leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken mogen uitoefenen, worden als volgt vastgesteld : - inspecteur-adviseur; - inspecteur-adviseur voor het lager onderwijs; - inspecteur-adviseur coördinator voor het lager onderwijs; - inspecteur-adviseur coördinator; - inspecteur-adviseur voor het secundair en het pedagogisch hoger onderwijs en de lerarenopleidingen georganiseerd door de hogescholen; - inspecteur-adviseur voor het lager, het secundair en het pedagogisch hoger onderwijs en de lerarenopleidingen georganiseerd door de hogescholen. ».

Art. VII.20. In artikel 22 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, het laatst gewijzigd bij decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « artikel 149 tot en met artikel 152 » vervangen door de woorden « artikel 149 en artikel 152 »;2° een paragraaf 3 wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.De artikelen 150 en 151 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs zijn van toepassing op de leden van de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 150, tweede lid, en aan artikel 151, tweede lid, een bijkomende voorwaarde geldt : de verlenging van de aanstelling of het mandaat mag niet tot gevolg hebben dat een personeelslid ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat perso- neelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking. ». Afdeling III. - Inwerkingtreding

Art. VII.21. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.

Artikel VII.19 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2011.

Artikel VII.8, VII.12 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel VII.14, VII.15 hebben uitwerking met ingang van 1 maart 2012.

Artikel VII.2, VII.17, VII.18 en VII.20 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Artikelen VII.2 tot en met VII.6 en VII.10, VII.11 en VII.16 treden in werking op 1 januari 2013. HOOFDSTUK VIII. - Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. - Decreet betreffende de rechtspositie van bepaalde

personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs Art. VIII.1. Aan artikel 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 13° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Bij toepassing van artikel 31, § 4, vindt de benoeming en affectatie plaats in een ander ambt dan het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is.»; 2° een punt 37° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 37° leeftijdsgrens : het einde van het schooljaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.».

Art. VIII.2. Aan artikel 4 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. De prestaties die een personeelslid levert in een betrekking die wordt ingericht op basis van artikel 154, § 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel 251/1 of artikel 332/1 van de Codex Secundair Onderwijs, artikel 79/1 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 130ter van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, artikel 100/1 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II of artikel XI.1 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit volgens de bepalingen van dit artikel. ».

Art. VIII.3. Artikel 12 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 oktober 2000, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 12.Onverminderd de toepassing van de strafwetten wordt iedere overtreding door een vastbenoemd personeelslid en door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor doorlopende duur van de in dit hoofdstuk vermelde bepalingen, al naar het geval, bestraft met een van de in artikel 61 bepaalde tuchtstraffen. ».

Art. VIII.4. In artikel 12bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De raad van bestuur bedoeld in deze paragraaf is deze waar het personeelslid in dienst is op het ogenblik dat de feiten zich voordoen die aanleiding geven tot de toepassing van deze paragraaf. ».

Art. VIII.5. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk IIsexies, dat bestaat uit het artikel 12octies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IIsexies. - Bescherming van het privéleven

Art. 12octies.Feiten uit het privéleven die geen weerslag hebben op de relatie tussen de leerling, cursist of consultant en het personeelslid, het schoolleven of op de werking van de centra kunnen geen aanleiding geven tot een maatregel vanwege de inrichtende macht. ».

Art. VIII.6. Artikel 22 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 20 oktober 2000, 7 juli 2006 en 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Art. VIII.7. In artikel 23, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 7 juli 2006, 13 juli 2007 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt f) vervangen door wat volgt : « f) bij het bereiken van de leeftijdsgrens;»; 2° aan het eerste lid worden een punt l) en m) toegevoegd, die luiden als volgt. « l) bij de definitieve pensionering; m) bij het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.»; 3° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van punt f) eindigt de aanstelling van een personeelslid niet na het bereiken van de leeftijdsgrens als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen. Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden : 1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.».

Art. VIII.8. In artikel 24 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden in het vierde lid de twee laatste zinnen vervangen door wat volgt : « De raad van bestuur kan vanaf het ogenblik waarop hij kennis krijgt van het beroep het personeelslid preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing vangt dan aan op de dag dat het ontslag uitwerking had en duurt tot op het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft.».

Art. VIII.9. Artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Art. VIII.10. Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. VIII.11. Artikel 29, § 3, van hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : « § 3. In het kleuteronderwijs komt een betrekking in het ambt van kinderverzorger die volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs wordt ingericht na omzetting van basisomkadering van het kleuteronderwijs of van herberekende lestijden in het kleuteronderwijs niet in aanmerking voor vacantverklaring of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden. ».

Art. VIII.12. In artikel 31, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 30 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid worden de woorden « op zijn verzoek » vervangen door de woorden « mits zijn akkoord » en worden de woorden « Dit verzoek » vervangen door « Dat akkoord »;2° in paragraaf 1, tweede lid worden de woorden « vacant verklaarde betrekking » vervangen door de woorden « vacante betrekking »;3° een paragraaf 3 en 4 worden toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3.In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.

In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer. § 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.

In afwijking van paragraaf 1 kan de raad van bestuur een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer. ».

Art. VIII.13. In artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, worden tussen de woorden « in hetzelfde ambt » en de woorden « worden gelijkgesteld » de woorden « of in geval van toepassing van artikel 31, § 3 of § 4, in het ambt waarin het personeelslid voordien vast benoemd was, » toegevoegd.

Art. VIII.14. Artikel 34ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Art. VIII.15. In artikel 35, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden tussen de woorden « kan slechts » en de woorden « door benoeming worden toegewezen » de woorden « geheel of gedeeltelijk » ingevoegd.

Art. VIII.16. In artikel 36bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 10 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden « voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor vacant verklaarde betrekkingen » vervangen door de woorden « voorrang op alle tijdelijke personeelsleden voor het geheel of een deel van een vacant verklaarde betrekking »;2° in paragraaf 1, punt 2°, worden de woorden « vakken of specialiteiten » vervangen door de woorden « opleidingen, modules, vakken of specialiteiten »;3° paragraaf 3 wordt opgeheven. Art. VIII.17. Aan artikel 40novies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° in afwijking op 2° de personeelsleden, die worden aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van de scholengemeenschap. Hierover moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld. »; 2° in paragraaf 2 worden de woorden « Bij de toepassing van § 1, 3° en 4°, » vervangen door de woorden « Bij de toepassing van § 1, 3°, 4° en 5°, ». Art. VIII.18. In artikel 46bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is in het ambt van pedagogisch adviseur en dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek tot de proeftijd toegelaten op voorwaarde dat hij : 1° de voorwaarden voor de toelating tot de proeftijd vervult;2° de toelating tot de proeftijd aanvraagt bij afgevaardigd bestuurder;3° op het ogenblik van de toelating tot de proeftijd ten minste vier jaar een functie in de pedagogische begeleidingsdienst uitoefent. Deze vaste benoeming volgend op het doorlopen van de proeftijd kan daarenboven enkel plaatsvinden voor zover het percentage vastbenoemde personeelsleden gerespecteerd wordt, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. ».

Art. VIII.19. In artikel 48, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De prestaties die een personeelslid dat toegelaten is tot de proeftijd levert tijdens de periode dat hij belast is met een van de volgende functies, worden beschouwd als effectieve prestaties : - het mandaat van algemeen directeur; - het mandaat van coördinerend directeur in een scholengemeenschap van het secundair onderwijs; - de aanstelling als directeur belast met een coördinerende opdracht voor een scholengemeenschap van het basisonderwijs bedoeld in artikel 4bis, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 maart 2004 betreffende de puntenenveloppen voor de scholengemeenschappen basisonderwijs. ».

Art. VIII.20. In artikel 50, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden « op het einde van het schooljaar worden beëindigd » vervangen door de woorden « op het einde van het schooljaar worden beëindigd, behoudens een andersluidend schriftelijk akkoord tussen beide partijen ».

Art. VIII.21. Artikel 50ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Art. VIII.22. Artikel 52 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 52.Een personeelslid dat tot de proeftijd in een selectie- of bevorderingsambt werd toegelaten of met het waarnemen ervan belast werd, kan vrijwillig afzien van de voltooiing van de proeftijd of afstand doen van zijn aanstelling als waarnemend personeelslid. Het personeelslid moet een opzeggingstermijn van vijftien kalenderdagen in acht nemen. De raad van bestuur kan met een kortere termijn instemmen.

Die instemming blijkt uit een geschrift dat de datum van ambtsneerlegging vermeldt en door beide partijen wordt ondertekend. ».

Art. VIII.23. Artikel 53 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 53.Een personeelslid dat werd benoemd in een selectie- of bevorderingsambt en voorheen vast benoemd was in een ander ambt in het onderwijs, kan op 1 september vrijwillig afzien van de vaste benoeming in het betrokken ambt.

Het personeelslid deelt dit door middel van een aangetekende brief vóór 1 juni mee aan de raad van bestuur. Het wordt dan op 1 september erop volgend ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in het ambt waarin het voorheen vast benoemd was. De datum van 1 juni kan vervangen worden door een latere datum, ofwel in onderling akkoord tussen het betrokken personeelslid en de raad van bestuur, ofwel eenzijdig door het betrokken personeelslid omwille van een evaluatie met eindconclusie 'onvoldoende' die hem in toepassing van hoofdstuk VIIIter werd toegekend na 15 mei. ».

Art. VIII.24. In artikel 53bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999 en gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt paragraaf 5 vervangen door wat volgt : « § 5. Het personeelslid dat in toepassing van § 1 met een andere opdracht wordt belast, kan tegen deze beslissing beroep aantekenen bij een beroepsinstantie samengesteld uit de voorzitters van de kamers van beroep. De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Het beroep schort de in § 1 vermelde beslissing op.

De raad van bestuur kan de directeur tijdens voormelde beroepsprocedure preventief schorsen volgens artikel 59. Deze preventieve schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is beëindigd.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen betreffende het secretariaat en de werking van de beroepsinstantie, de procedure en de redenen tot wraking. ».

Art. VIII.25. Artikel 54 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Art. VIII.26. Aan artikel 55quinquies decies, § 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Als de raad van bestuur geen geschikt personeelslid vindt dat beantwoordt aan de voorwaarde gesteld in paragraaf 4, kan zij van deze voorwaarde afwijken tot op het ogenblik dat zij een geschikt personeelslid aanduidt dat wel aan deze voorwaarde beantwoordt. Bij toepassing van deze bepaling is de aanstelling van het personeelslid beperkt tot een aanstelling van maximum een jaar. ».

Art. VIII.27. In artikel 55septies decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 worden de twee zinnen toegevoegd, die luiden als volgt : « De raad van bestuur kan hierbij afwijken van de voorwaarde gesteld in artikel 55quinquies decies, § 4, tot op het ogenblik dat zij een geschikt personeelslid aanduidt dat wel aan deze voorwaarde beantwoordt.Bij toepassing van deze bepaling is de aanstelling van het personeelslid beperkt tot een aanstelling van maximum een jaar. »; 2° paragraaf 3 wordt opgeheven. Art. VIII.28. Aan artikel 60 van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Dit artikel wordt opgeschort met ingang van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. ».

Art. VIII.29. In artikel 73 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 13 juli 2007 en 4 juli 2008, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twintig kalenderdagen. Deze termijn kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode. Het beroep heeft een schorsende werking. ».

Art. VIII.30. In artikel 82, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt aan punt e) een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deze bepaling wordt opgeschort met ingang van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. ».

Art. VIII.31. In artikel 83, § 1, van hetzelfde decreet, worden de woorden « na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt » vervangen door de woorden « vanaf de datum waarop hij aanspraak kan maken op een rustpensioen ».

Art. VIII.32. In artikel 88 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007 en gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° het bereiken van de leeftijdsgrens;»; 2° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° de definitieve pensionering;»; 3° een punt 6° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6° het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.»; 4° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « In afwijking van punt 2° geeft het bereiken van de leeftijdsgrens geen aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen. Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden : 1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt', zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.».

Art. VIII.33. Artikel 95 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, wordt opgeheven.

Art. VIII.34. Artikel 95bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 2 maart 1999, 18 mei 1999 en 20 oktober 2000, wordt opgeheven. Afdeling II. - Decreet betreffende de rechtspositie van sommige

personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Art. VIII.35. Aan artikel 5 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, het laatst gewijzigd bij het decreet van 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan punt 14° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Bij toepassing van artikel 45, § 3, bestaat een mutatie uit het toewijzen bij een andere inrichtende macht van een andere betrekking in een ander ambt dan het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is;»; 2° aan punt 15° wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Bij toepassing van artikel 45, § 4, bestaat een nieuwe affectatie uit de toewijzing van een personeelslid aan een instelling ingericht door dezelfde inrichtende macht in een betrekking van een ander ambt dan het ambt waarin betrokkene vast benoemd is;»; 3° een punt 27° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 27° leeftijdsgrens : het einde van het schooljaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.».

Art. VIII.36. Aan artikel 6 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. De prestaties die een personeelslid levert in een betrekking die wordt ingericht op basis van artikel 154, § 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel 251/1 of artikel 332/1 van de Codex Secundair Onderwijs, artikel 79/1 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 130ter van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, artikel 100/1 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II of artikel XI.1 van het decreet van 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII, komen in aanmerking voor de berekening van de dienstanciënniteit volgens de bepalingen van dit artikel. ».

Art. VIII.37. In artikel 17bis, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De inrichtende macht bedoeld in deze paragraaf is deze waar het personeelslid in dienst is op het ogenblik dat de feiten zich voordoen die aanleiding geven tot de toepassing van deze paragraaf. ».

Art. VIII.38. In artikel 21, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 14 juli 1998, 14 februari 2003, 7 juli 2006, 13 juli 2007 en 8 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt g) vervangen door wat volgt : « g) bij het bereiken van de leeftijdsgrens;»; 2° aan het eerste lid worden een punt i) en j) toegevoegd, die luiden als volgt : « i) bij de definitieve pensionering;j) bij het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van deze paragraaf.»; 3° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van punt g) eindigt de aanstelling van een personeelslid niet na het bereiken van de leeftijdsgrens als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen. Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden : 1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.».

Art. VIII.39. In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007 en 8 mei 2009, worden in het vierde lid de twee laatste zinnen vervangen door wat volgt : « De inrichtende macht kan vanaf het ogenblik waarop het kennis krijgt van het beroep het personeelslid preventief schorsen volgens artikel 67. Deze preventieve schorsing vangt dan aan op de dag dat het ontslag uitwerking had en duurt tot op het ogenblik dat de beroepsprocedure is beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag betrekking heeft.».

Art. VIII.40. In artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 december 1994, worden tussen de woorden « in een wervingsambt slechts » en de woorden « door benoeming toewijzen » de woorden « geheel of gedeeltelijk » ingevoegd.

Art. VIII.41. Artikel 34, § 3, van hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt : « § 3. In het kleuteronderwijs komt een betrekking in het ambt van kinderverzorger die volgens het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 1997 betreffende de personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs wordt ingericht na omzetting van basisomkadering van het kleuteronderwijs of van herberekende lestijden in het kleuteronderwijs niet in aanmerking voor de mededeling van de vacante betrekkingen of voor een benoeming in vast verband. In deze betrekking kan ook geen mutatie of een nieuwe affectatie plaatsvinden. ».

Art. VIII.42. In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 10 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Een vastbenoemd personeelslid heeft met het oog op de uitbreiding van zijn vaste benoeming bij zijn inrichtende macht voorrang op tijdelijke personeelsleden voor het geheel of een deel van een volgens artikel 33, § 1, eerste lid, vacant verklaarde betrekking, op voorwaarde dat hij : - ofwel in het bezit is van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor de aangeboden prestaties en hij daarenboven bij dezelfde inrichtende macht vast benoemd werd voor hetzelfde ambt; - ofwel in het bezit is van een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs en hij daarenboven bij dezelfde inrichtende macht al vast benoemd werd in hetzelfde ambt en voor de leraar in hetzelfde vak, dezelfde specialiteit, dezelfde module of dezelfde opleiding als de aangeboden prestaties.

De in deze paragraaf bedoelde voorrang geldt niet alleen voor alle instellingen van de betrokken inrichtende macht, maar desgevallend eveneens voor alle instellingen van de scholengemeenschap waartoe de instelling behoort waarin het betrokken personeelslid al deeltijds vast benoemd is. »; 2° paragraaf 4 wordt opgeheven. Art. VIII.43. Aan artikel 36octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° in afwijking op 2° de personeelsleden, die worden aangesteld met overgedragen lestijden, worden ingezet voor de vervulling van opdrachten voor en in andere scholen van de scholengemeenschap. Hierover moet vooraf in het lokaal comité worden onderhandeld. »; 2° in paragraaf 2 worden de woorden « Bij de toepassing van § 1, 3° en 4°, » vervangen door de woorden « Bij de toepassing van § 1, 3°, 4° en 5°, ». Art. VIII.44. In artikel 40bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt paragraaf 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in het ambt van pedagogisch adviseur en dat de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt op zijn verzoek in dat ambt benoemd op voorwaarde dat hij : 1° de voorwaarden voor vaste benoeming vervult;2° de vaste benoeming aanvraagt bij de inrichtende macht;3° op het ogenblik van de vaste benoeming ten minste vier jaar een functie in de pedagogische begeleidingsdienst uitoefent. Deze vaste benoeming kan daarenboven enkel plaatsvinden voor zover het percentage vastbenoemde personeelsleden gerespecteerd wordt, zoals bepaald in artikel 16, § 5, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs. ».

Art. VIII.45. In artikel 42, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet, vervangen door het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden « op het einde van het schooljaar worden beëindigd » vervangen door de woorden « op het einde van het schooljaar worden beëindigd, behoudens een andersluidend schriftelijk akkoord tussen beide partijen. ».

Art. VIII.46. Aan artikel 45 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 30 april 2009, worden een paragraaf 3 en 4 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3. In afwijking van paragraaf 1 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.

In afwijking van paragraaf 1 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, op zijn verzoek een mutatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer. § 4. In afwijking van paragraaf 2 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van onderwijzer, in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, in het ambt van kinderverzorger, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst of in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van kleuteronderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van kleuteronderwijzer.

In afwijking van paragraaf 2 kan een inrichtende macht een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van kleuteronderwijzer, in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding, in het ambt van leermeester godsdienst, in het ambt van leermeester niet-confessionele zedenleer of in één van de ambten van het beleids- en ondersteunend personeel, mits zijn akkoord een nieuwe affectatie toewijzen in een vacante betrekking in het ambt van onderwijzer, op voorwaarde dat dit personeelslid beschikt over een vereist bekwaamheidsbewijs voor het ambt van onderwijzer. ».

Art. VIII.47. In artikel 46 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « , behoudens bij toepassing van artikel 45, § 3 en § 4 » toegevoegd;2° in paragraaf 2 worden tussen de woorden « in hetzelfde ambt » en « worden gelijkgesteld » de woorden « , of in geval van toepassing van artikel 45, § 3, in het ambt waarin het personeelslid voordien vast benoemd was, » ingevoegd. Art. VIII.48. Artikel 46ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt opgeheven.

Art. VIII.49. In artikel 56, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt aan punt e) een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deze bepaling wordt opgeschort met ingang van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. ».

Art. VIII.50. In artikel 57, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden « na het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt » vervangen door de woorden « vanaf de datum waarop hij aanspraak kan maken op een rustpensioen. ».

Art. VIII.51. In artikel 62 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° het bereiken van de leeftijdsgrens;»; 2° een punt 4° en een punt 5° worden toegevoegd, die luiden als volgt : « 4° de definitieve pensionering;5° het einde van de verlenging van de aanstelling zoals voorzien in het tweede lid van dit artikel.»; 3° aan het artikel wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van punt 2° geeft het bereiken van de leeftijdsgrens geen aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging als het betrokken personeelslid en zijn inrichtende macht overeenkomen de aanstelling te verlengen. Dergelijke verlenging kan slechts onder volgende voorwaarden : 1° de verlenging geldt telkens voor de duur van maximum één schooljaar;2° in de instelling waar het personeelslid aangesteld blijft, is of wordt er op dat ogenblik geen personeelslid ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking in 'hetzelfde ambt' zoals bepaald in de reglementering betreffende terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling, tenzij dat personeelslid kan worden gereaffecteerd in een vacante betrekking.».

Art. VIII.52. In artikel 72 van hetzelfde decreet wordt aan punt 1° een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Deze termijn kan worden opgeschort tijdens een vakantieperiode; ». Afdeling III. - Wet betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977

Art. VIII.53. Artikel 76 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-77 wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 76.In het door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs wordt geen salaris of salaristoelage toegekend voor prestaties die een personeelslid levert na het einde van het schooljaar tijdens hetwelke het de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, tenzij de aanstelling van dat personeelslid na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar op zijn aanvraag en mits instemming van de inrichtende macht telkens met maximum één schooljaar wordt verlengd.

Om tegemoet te komen aan een tekort op de arbeidsmarkt kan de Vlaamse Regering de voorwaarden bepalen waaronder aan een definitief gepensioneerde die na de leeftijd van 65 jaar tijdelijk en voor een bepaalde duur prestaties levert, wel een salaris of salaristoelage toegekend wordt. ». Afdeling IV. - Decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III

Art. VIII.54. In artikel 5 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs-III, gewijzigd bij decreten van 14 juli 1998, 1 december 1998, 8 juni 2000, 14 februari 2003, 13 juli 2007, 8 mei 2009 en 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1bis, eerste lid, en in paragraaf 1quater, tweede lid, wordt het woord « moet » vervangen door het woord « kan »;2° in paragraaf 1bis, eerste lid, en in paragraaf 1quater, tweede lid, wordt het woord « kan » vervangen door het woord « moet »;3° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Voor de personeelsleden die uiterlijk met ingang van 1 augustus 2012 op basis van paragraaf 1bis of paragraaf 1quater ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, en voor de personeelsleden die op basis van paragraaf 1ter ter beschikking gesteld zijn of worden, blijven de verplichtingen betreffende reaffectatie en wedertewerkstelling ongewijzigd gelden zoals ze van kracht waren in het schooljaar 2011-2012. ». Afdeling V. - Decreet betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek

Art. VIII.55. Aan artikel IX.2, § 2, van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « De Vlaamse Regering bepaalt voor elk ambt de salarisschaal.Hierbij kan ze rekening houden met : 1° de aard van het ambt;2° het onderwijsniveau;3° de onderwijsvorm;4° de graad;5° het hoger beroepsonderwijs van kwalificatieniveau 5;6° de cyclus of de opleidingsvorm waar het ambt wordt uitgeoefend;7° de bekwaamheidsbewijzen die er toegang toe verlenen;8° het te onderwijzen vak, de specialiteit, de opleiding of de module;9° het aantal leerlingen in de school in het basisonderwijs waar het ambt van directeur wordt uitgeoefend.»; 2° aan het eerste lid wordt een punt 10° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 10° het volgen van een opleiding.». Afdeling VI. - Uitvoeringsbesluiten inzake ambtsontheffing in het

belang van de dienst Art. VIII.56. Artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, bui- tengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt opgeschort met ingang van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013.

Art. VIII.57. Artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 september 2000, wordt opgeschort met ingang van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013.

Art. VIII.58. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1933 tot vaststelling der reglementsbepalingen betreffende de terbeschikkingstelling der leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 februari 1935 en de wet van 18 februari 1954, wordt opgeschort met ingang van 1 september 2012 tot en met 31 augustus 2013. Afdeling VII. - Inwerkingtreding

Art. VIII.59. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel VIII.55, 1°, heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002.

Artikel VIII.54, 1° en 3°, heeft uitwerking met ingang van 1 augustus 2012.

Artikel VIII.1; VIII.2; VIII.4; VIII.6 tot en met VIII.11; VIII.12, 1° en 3° ; VIII.13 tot en met VIII.17; VIII.19; VIII.21 tot en met VIII.43; VIII.46 tot en met VIII.53,VIII.55, 2°, VIII.56, VIII.57 en VIII.58, hebben uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Artikel VIII.12, 2°, treedt in werking op 1 februari 2013.

Artikel VIII.54, 2°, treedt in werking op 1 september 2013. HOOFDSTUK IX. - Studiefinanciering Art. IX.1. In het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 9 juli 2010 wordt telkens het woord « dienst » vervangen door de woorden « afdeling Studietoelagen ».

Art. IX.2. In artikel 5 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 4 juli 2008, 8 mei 2009 en 9 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een punt 19° /1 wordt ingevoegd, dat luidt als volgt : « 19° /1 kadastraal inkomen voor eigen beroepsdoeleinden : het kadastraal inkomen van de onroerende goederen die voor eigen beroepsdoeleinden gebruikt worden, vermeld op het aanslagbiljet van de personenbelasting;»; 2° in punt 40° worden na het woord « aanvrager » de woorden « , leerling of student » ingevoegd. Art. IX.3. Artikel 8 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 8.De afdeling Studietoelagen kan alle inlichtingen inwinnen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit decreet.

De aanvrager, de persoon die de toelage ontvangt of de persoon die in het onderhoud van de leerling of student voorziet, moet de afdeling Studietoelagen op de hoogte brengen van nieuwe gegevens die relevant zijn voor de behandeling van het dossier. ».

Art. IX.4. In artikel 13 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2009 en 1 juli 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de laatste zin van paragraaf 5 worden tussen het woord « aanvrager » en het woord « teruggestuurd » de woorden « of de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling bij wie de betrokken leerling zijn hoofdverblijfplaats heeft, » ingevoegd;2° een paragraaf 6 wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 6.In afwijking van § 3 worden halve dagen aanwezigheid in de rijdende kleuterschool zoals bepaald in artikel 168 van het decreet basisonderwijs beschouwd als aanwezigheid in de erkende school waar de leerling ingeschreven is. ».

Art. IX.5. In artikel 34 van hetzelfde decreet wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De bepaling van de categorie van de leefeenheid gebeurt voor elke leerling of student afzonderlijk. ».

Art. IX.6. In hetzelfde decreet wordt een artikel 53/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 53/1.Voor de leerling of student die het voorgaande school- of academiejaar in aanmerking kwam voor een school- of studietoelage en waarvoor tijdens het lopende school- of academiejaar geen aanvraag werd ingediend, zal de afdeling Studietoelagen zelf het recht op een school- of studietoelage onderzoeken.

Het onderzoek, zoals bepaald in het eerste lid van dit artikel, zal ten vroegste starten vanaf 1 februari van het lopende school- of academiejaar.

De afdeling Studietoelagen zal de start van het onderzoek melden aan de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling of de student.

In afwijking van het eerste lid zal de afdeling Studietoelagen het onderzoek niet starten indien de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling of de student dit weigert. ».

Art. IX.7. In hetzelfde decreet wordt een artikel 53/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 53/2.De Vlaamse Regering bepaalt de modaliteiten van het onderzoek naar het recht op studiefinanciering en de communicatie over de studiefinanciering. ».

Art. IX.8. In hetzelfde decreet wordt een artikel 56/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 56/1.Als een voorschot op de studietoelage door een OCMW werd betaald aan de leerling, wordt dat bedrag op verzoek van het OCMW door de afdeling Studietoelagen terugbetaald aan het OCMW, voor zover de leerling recht heeft op een studietoelage.

Dat bedrag kan, ongeacht het voorschot, nooit hoger zijn dan de studietoelage waarop de leerling recht heeft.

Het eventuele positieve saldo ten voordele van de leerling wordt rechtstreeks aan de wettelijke vertegenwoordiger van de leerling die in de loop van het betrokken school- of academiejaar nog niet meerderjarig zal zijn, bij wie de betrokken leerling op 31 december van het schooljaar in kwestie zijn hoofdverblijfplaats heeft uitbetaald of rechtstreeks aan de meerderjarige leerling.

Een OCMW kan de afdeling Studietoelagen verzoeken om het eerste lid tot en met het derde lid met betrekking tot de door haar betaalde voorschotten niet toe te passen. ».

Art. IX.9. In artikel 58 van hetzelfde decreet wordt na het woord « bedrag » de woorden « op verzoek van de studentenvoorziening » ingevoegd en wordt telkens na het woord « studentenvoorziening » de woorden « of OCMW » ingevoegd.

Art. IX.10. In hetzelfde decreet wordt artikel 65, gewijzigd bij decreet van 4 juli 2008, opgeheven.

Art. IX.11. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.

Artikel IX.10 treedt in werking op een datum te bepalen door de Vlaamse Regering. HOOFDSTUK X. - Andere bepalingen Afdeling I. - Onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd

onderwijs Art. X.1. In artikel 24, 9°, van decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs wordt het woord « participatieraad » vervangen door het woord « schoolraad ». Afdeling II. - Decreet betreffende participatie op school en de

Vlaamse Onderwijsraad Art. X.2. In artikel 8, § 2, eerste lid, van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad, worden de woorden « het totaal aantal stemmen binnen de schoolraad » vervangen door de woorden « het totaal aantal stemmen binnen de inrichtende macht ».

Art. X.3. In artikel 76 van hetzelfde decreet wordt het punt 3° opgeheven.

Art. X.4. In artikel 77 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid en tweede lid wordt het punt 4° ervaringsdeskundigen, opgeheven;2° in het derde lid wordt het woord « coördinatoren » vervangen door het woord « directeurs »;3° in het derde lid wordt het punt 3° opgeheven. Art. X.5. In artikel 79 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De afvaardiging in de raden komt tot stand door aanduiding. ».

Art. X.6. In artikel 80 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 11° de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties enerzijds en het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten anderzijds duiden in onderling overleg de afgevaardigden van de directeurs aan. ».

Art. X.7. De artikelen 81 en 82 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. X.8. Artikel 83 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 83.De representatieve vakorganisaties, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten respecteren bij de aanduiding van de afgevaardigden van de directeurs het evenwicht tussen het officieel en het vrij onderwijs. ». Afdeling III. - Decreet betreffende het onderwijs XIV

Art. X.9. In artikel X.53, § 2, van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004, 4 juli 2008 en 17 juni 2011, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Het samenwerkingsplatform wordt door het school- of centrumbestuur in kwestie uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan de inwerkingtreding van de samenwerkingsovereenkomst gemeld aan het betrokken Agentschap van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. ». Afdeling IV. - Decreet houdende organisatie en werking van de

regionale technologische centra Art. X.10. In artikel 9 van het decreet van 14 december 2007 houdende de organisatie en werking van de regionale technologische centra worden de woorden « zes maanden » vervangen door de woorden « één jaar ». Afdeling V. - Decreet betreffende het onderwijs XXI

Art. X.11. Aan artikel XI.4 van het decreet van 1 juli 2011 betreffende het onderwijs XXI wordt in § 1 een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° de personeelsleden tewerkgesteld bij het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs, vermeld in artikel 43 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het onderwijs. ». Afdeling VI. - Opheffingen

Art. X.12. In het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau worden de artikelen 22 en 23, zoals gewijzigd, opgeheven.

Art. X.13. Artikel X.6 en X.7, zoals gewijzigd, van het decreet van 22 juni 2007 betreffende het onderwijs XVII worden opgeheven. Afdeling VII. - Inwerkingtreding

Art. X.14. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013.

Artikel X.1 tot en met X.8, X.12, X.13 treden in werking op 1 januari 2013.

Artikel X.11 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012. HOOFDSTUK XI. - Internaten Art. XI.1. § 1. Een raad van bestuur van een scholengroep in het gemeenschapsonderwijs kan ten laste van de werkingsmiddelen toegekend voor een autonoom internaat of een internaat verbonden aan een school voor gewoon basis- of secundair onderwijs, vermeld in artikel 3ter van het decreet betreffende het onderwijs-II van 31 juli 1990, artikel 32 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of met de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven in die internaten. Een raad van bestuur kan voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in deze internaten vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, met uit zondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door de raad van bestuur wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Dezelfde dienst vordert het brutosalaris, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van de raad van bestuur terug. § 2. De inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs kan ten laste van de werkingsmiddelen toegekend voor een autonoom internaat of een internaat verbonden aan een school voor gewoon basis- of secundair onderwijs, vermeld in artikel 3ter van het decreet betreffende het onderwijs-II van 31 juli 1990, artikel 32 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving of met de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven in die internaten. Een inrichtende macht kan voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in deze internaten vermeld in artikel 4, § 1, a), van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.

De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.

Het personeelslid dat door een inrichtende macht wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.

Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt de salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Diezelfde dienst vordert de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van de inrichtende macht terug. ».

Art. XI.2. Artikel XI.1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2012.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 21 december 2012.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET _______ Nota Zitting 2012-2013 Stukken - Ontwerp van decreet : 1796 - Nr. 1 - Amendementen : 1796 - Nr. 2 - Verslag : 1796 - Nr. 3 - Amendement : 1796 - Nr. 4 - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1796 - Nr. 5 Handelingen - Bespreking en aanneming : Middag- en avondvergadering van 19 december 2012.

^