Etaamb.openjustice.be
Decreet van 21 maart 2014
gepubliceerd op 28 augustus 2014

Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften

bron
vlaamse overheid
numac
2014035613
pub.
28/08/2014
prom.
21/03/2014
ELI
eli/decreet/2014/03/21/2014035613/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 MAART 2014. - Decreet betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: DECREET betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel I.1. Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Decreet basisonderwijs Art. II.1. In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 8° quater ingevoegd, dat luidt als volgt: "8° quater brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlin- gen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren;"; 2° het punt 9° wordt opgeheven; 3° er wordt een punt 9° quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: "9° quinquies compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden;"; 4° het punt 12°, opgeheven bij decreet van 22 juni 2007, wordt opnieuw opgenomen, in volgende lezing: "12° differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen;"; 5° er wordt een punt 12° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "12° bis dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het onderwijsniveau ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs, nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;"; 6° er wordt een punt 12° ter ingevoegd, dat luidt als volgt: "12° ter disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria als vermeld in artikel 2, § 2 en § 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;"; 7° er wordt een punt 17° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "17° bis gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen;"; 8° er wordt een punt 28° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "28° bis leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en;b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; c) persoonlijke en externe factoren;"; 9° er wordt een punt 47° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "47° bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum;"; 10° er wordt een punt 53° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "53° bis uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het CLB een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart.Het CLB richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het CLB bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school of de leerling, al dan niet in zijn context, wenselijk is alsook de omvang en de duur daarvan;"; 11° het punt 55° bis, ingevoegd bij het decreet van 28 juni 2002 en opgeheven bij het decreet van 6 juli 2012, wordt opnieuw opgenomen, in volgende lezing: "55° bis verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onder- wijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg;"; 12° er wordt een punt 59° ingevoegd, dat luidt als volgt: "59° zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving op het gebied van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;".

Art. II.2. In artikel 8 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid aangevuld met de volgende zinnen: "Het werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het CLB en de ouders en doet, in het bijzonder voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.".

Art. II.3. Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "Art.10. § 1. Het buitengewoon basisonderwijs is ingedeeld in volgende types: 1° type basisaanbod, voor kinderen voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en voor wie al tijdens het gewoon kleuteronderwijs of tijdens het gewoon lager onderwijs aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te kunnen blijven meene- men in een school voor gewoon onderwijs;2° type 2, voor kinderen met een verstandelijke beperking. Kinderen met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest kleiner of gelijk aan 60, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar;d) het besluit "verstandelijke beperking" wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek;3° type 3, voor kinderen met een emotionele of gedragsstoornis die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2°. Kinderen met een emotionele of gedragsstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit;b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis;c) de gedragsstoornis in enge zin, `conduct disorder';d) een angststoornis;e) een stemmingsstoornis;f) een hechtingsstoornis;4° type 4, voor kinderen met een motorische beperking. Kinderen met een motorische beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen;b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen;2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden;3) de romp;4) overige;c) de bewegingsfuncties;d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;5° type 5, voor kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of verblijven in een preventorium. De regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs type 5 aan verbonden kan zijn.

Kinderen in type 5 beantwoorden aan alle onderstaande voorwaarden: a) de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat niet toe dat de kinderen voltijds in een school aanwezig zijn;b) de kinderen hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt;6° type 6, voor kinderen met een visuele beperking. Kinderen met een visuele beperking zijn kinderen bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk is aan 3/10 voor het beste oog;b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30° beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20° verkleinen;c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is.

Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen.

Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren.

Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking;e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;7° type 7, voor kinderen met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis. Kinderen met een auditieve beperking zijn kinderen die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-, keel- en oorarts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 dB of meer voor het beste oor zonder correctie;b) als de Fletcher-index minder dan 40 dB bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker-klinker- medeklinker-samenstelling bij 70 dB geluidsterkte;c) een door een neus-, keel- en oorarts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. Kinderen met een spraak- of taalstoornis zijn kinderen zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2°, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team met minstens een logopedist, audioloog en neus-, keel- en oorarts, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) voor leerlingen jonger dan 6 jaar: 1) kinderafasie met een terugval in de taalontwikkeling of;2) een vermoeden van ontwikkelingsdysfasie, gebaseerd op de vaststelling van een zeer moeizame spraak- en taalontwikkeling en met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;b) voor leerlingen vanaf 6 jaar: diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie;8° type 9, voor kinderen met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2°. Kinderen met een autismespectrumstoornis zijn kinderen bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis;b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. Het basisaanbod buitengewoon onderwijs wordt niet erkend, gefinancierd of gesubsidieerd in het buitengewoon kleuteronderwijs. § 2. De regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in § 1, 2° tot 8°. ".

Art. II.4. Artikel 15 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 15.§ 1. Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12, § 1, en 13, § 4, is voor de toelating van een leerling tot het buitengewoon onderwijs, met uitzondering voor de toelating tot type 5, een verslag van een CLB vereist, opgesteld met inachtname van artikel 37 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: 1° dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;2° dat met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid, de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen het gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn;3° dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;4° dat de onderwijsbehoeften niet louter toe te schrijven zijn aan een SES-kenmerk van de leerling, vermeld in artikel 133;5° welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10, § 1, 1° tot 8°, met uitzondering van 5°. Voor de toelating van een leerling tot het type 5, als vermeld in artikel 10, § 1, 5°, is een attest vereist dat uitgereikt is door de behandelende geneesheer van de medische of psychiatrische voorziening ofwel door de directeur van de residentiële setting. De Vlaamse Regering bepaalt wat het attest moet inhouden. § 2. Voor een leerling die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon onderwijs moet in afwijking van § 1, 1° en 2°, worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling in het gemeenschappelijk curriculum mee te nemen en moet in afwijking van § 1, 5°, bepaald worden welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 10, § 1, 2° tot 8°, met uitzondering van 5°. § 3. Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. De regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. § 4. Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt, met uitzondering van type 5. § 5. Voor leerlingen die tijdens het schooljaar 2014-2015 ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs geldt § 1 alleen bij wijziging van onderwijsniveau of van type. § 6. Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van § 1, 2° en 3°, kan het CLB op eigen initiatief, op vraag van de ouders of op vraag van de school, het verslag opheffen. § 7. Bij onenigheid tussen ouders, school en CLB over het afleveren van het verslag kan, op initiatief van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse Bemiddelingscommissie.

De regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie.".

Art. II.5. Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 mei 2004, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 16.§ 1. Naast de toelatingsvoorwaarden bepaald in de artikelen 12 en 13 is voor de toelating van een leerling tot het geïntegreerd onderwijs een gemotiveerd verslag van een CLB vereist, waaruit blijkt: 1° dat, met toepassing van de principes van artikel 8, tweede lid, het inzetten van de ondersteuning in het kader van het geïntegreerd onderwijs, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen, nodig en voldoende geacht wordt om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen;2° dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 10, § 1, 1° tot 8°, met uitzondering van 5° ;3° dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd basisonderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 10, § 1, 1°. De regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag en kan in uitvoering van artikel 173septies de bepaling van artikel 16, § 1, 3°, opheffen. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor een leerling, die toegelaten werd tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag voor het buitengewoon onderwijs, slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het onderwijsniveau, van het type, de aard van de integratie, of de aard en de ernst van de handicap. § 3. Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd onderwijs is nog een integratieplan vereist.

De regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast.

Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. § 4. Wanneer voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 15 een gemotiveerd verslag wordt opgemaakt, vervalt het verslag als vermeld in artikel 15.".

Art. II.6. In artikel 19 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001 wordt aan § 2, een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een inschrijving in het type basisaanbod is maximaal twee schooljaren geldig. Aan het einde van deze periode volgt een evaluatie door de klassenraad en het CLB. Wanneer de klassenraad en het CLB op basis van deze evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in het basisaanbod nodig is, bevestigt het CLB dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 15, dat de inschrijving verlengt met maximaal twee schooljaren. Ten laatste na twee schooljaren volgt opnieuw een evaluatie. Wanneer de klassenraad en het CLB op basis van de evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen wel proportioneel zullen zijn om de leerling het gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan: 1° ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs en het CLB de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden; 2° maken de betrokken scholen, de CLB's en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs.".

Art. II.7. Artikel 25bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opgeheven.

Art. II.8. In artikel 26 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt in § 2 het woord "CABO" vervangen door het woord "onderwijsinspectie".

Art. II.9. Artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt opgeheven.

Art. II.10. In artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 8 mei 2009 en 9 juli 2010 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1 wordt het woord "CABO" vervangen door "onderwijsinspectie";2° § 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.De ouders kiezen in overleg met het CLB de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan het kind en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon onderwijs worden gekozen.".

Art. II.11. Artikel 37undecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 37undecies.§ 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 37bis, § 1, geldt onverkort voor leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad. § 2. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 15 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school organiseert overleg met de ouders, de klassenraad en het CLB, over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in het gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.

Indien na het overleg de school de disproportionaliteit van de aanpassingen die nodig zijn, bevestigt, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit.

Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, komen deze leerlingen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs. § 3. Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag, als vermeld in artikel 15, nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het CLB en beslist op basis daarvan en nadat het verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.".

Art. II.12. In artikel 37quindecies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en gewijzigd bij het decreet van 8 juni 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° in het tweede lid, dat eerste lid wordt, worden de woorden "op basis van andere bepalingen dan deze van artikel 37undecies," opgeheven. Art. II.13. In artikel 37sedecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4. Onverminderd de toepassing van § 1 tot § 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, § 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.".

Art. II.14. In artikel 85quater van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 4 juli 2008, worden in 1° de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de zesde rij wordt de zinsnede "type 1, 2 en 8" vervangen door de zinsnede "type basisaanbod en type 2";2° in de zevende rij van de tabel wordt de zinsnede "type 3, 4, 6 of 7" vervangen door de zinsnede "type 4, 6 of 7";3° in de achtste rij van de tabel wordt de zinsnede "type 3" vervangen door zinsnede "type 3 of 9". Art. II.15. In artikel 101 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangbracht: 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt: " § 1.In elke gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs die voldoet aan de door de regering vastgelegde rationalisatienormen kunnen per 1 september types van vrije keuze, met uitzondering van type 5, worden gefinancierd of gesubsidieerd indien het type binnen de provincie niet georganiseerd wordt in een school van dezelfde groep."; 2° er wordt een § 4 en een § 5 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 4.In aanvulling op § 1 tot § 3 moet een schoolbestuur dat een nieuw type van vrije keuze wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1° het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité;2° de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type;3° de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. § 5. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type van vrije keuze kan pas na een gunstige beslissing van de regering.

Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi.

In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van een type 9 van vrije keuze gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.

De regering neemt deze beslissing na advies van AgODi en de onderwijsinspectie.".

Art. II.16. In artikel 111 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt een § 3, § 4 en § 5 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 3. In aanvulling op § 1 en § 2 moet een schoolbestuur dat een nieuw type wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1° het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité;2° het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert.Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmoge- lijkheden voor kinderen met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; 3° de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type;4° de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. § 4. De oprichting vanaf 1 september van een nieuw type kan pas na een gunstige beslissing van de regering.

Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt.

In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.

De regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. § 5. De scholen voor buitengewoon basisonderwijs die tijdens het schooljaar 2014-2015 een aanbod type 1 of type 8 aanboden, bieden vanaf 1 september 2015 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 10, § 1, 1°. Dit wordt niet beschouwd als een herstructurering.".

Art. II.17. In artikel 112bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009 en laatst gewijzigd bij decreet van 5 juli 2013, worden de woorden "en 2013-2014" vervangen door de woorden ", 2013-2014 en 2014-2015".

Art. II.18. In artikel 139duodecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt in § 1, 1°, de zinsnede "type 1" vervangen door de zinsnede "type basisaanbod".

Art. II.19. In artikel 155, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en het laatst gewijzigd bij decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede "voor het schooljaar 2013-2014" vervangen door de zinsnede "voor het schooljaar 2014- 2015.".

Art. II.20. In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk XIIquinquies ingevoegd dat luidt als volgt: "Hoofdstuk XIIquinquies. - Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs".

Art. II.21. In hoofdstuk XIIquinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij artikel II.20, wordt een artikel 173septies ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 173septies.§ 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon basisonderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar 2014-2015, worden per schooljaar de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs. § 2. De regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en houdt voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en over de scholen minstens rekening met de volgende principes: 1° de vastgestelde verschuivingen van leerlingen van het buitengewoon naar het gewoon basisonderwijs als gevolg van effectieve terugkeer uit of verminderde instroom in het buitengewoon basisonderwijs voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon basisonderwijs.De regering houdt hierbij ook rekening met de demografie; 2° de relatieve aanwezigheid van leerlingen met een verslag als vermeld in artikel 15 of 16 voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor gewoon basisonderwijs;3° de vastgestelde verschuivingen in de leerlingenpopulaties van de types voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor buitengewoon basisonderwijs. § 3. De regering bepaalt tevens de wijze waarop en de ambten waarin de middelen uit de enveloppe kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon basisonderwijs of voor versterking van het onderwijs en de zorg in scholen voor buitengewoon basisonderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aange- wend.".

Art. II.22. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar 2015-2016, met uitzondering van de artikelen II.7, II.8, II.10, II.15 en II.16 die in werking treden op 1 april 2014, de artikelen II.17 en II.19 die in werking treden op 1 september 2014 en de artikelen II.6, II.14 en II.18 die in wer- king treden op 1 september 2015. HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling 1. - Codex Secundair Onderwijs

Art. III.1. In artikel 2, § 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden na het woord "onderwijs" de woorden ", met uitzondering van artikel 357, dat niet van toepassing is op het buitengewoon secundair onderwijs, maar enkel op het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs" ingevoegd; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "De artikelen 351 tot en met 356 gelden ook voor het door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd voltijds gewoon secundair onderwijs en het deeltijds beroepssecundair onderwijs.".

Art. III.2. In artikel 3 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van19 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 9° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "9° /1 brede basiszorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school vanuit een visie op zorg de ontwikkeling van alle leerlingen stimuleert en problemen tracht te voorkomen door een krachtige leeromgeving te bieden, de leerlingen systematisch op te volgen en actief te werken aan het verminderen van risicofactoren en aan het versterken van beschermende factoren;"; 2° er wordt een punt 10° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "10° /2 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden;"; 3° er wordt een punt 12° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "12° /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum, een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele leerlingen of groepen van leerlingen;"; 4° er wordt een punt 12° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "12° /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende structuuronderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;"; 5° er wordt een punt 12° /3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "12° /3 disproportionaliteit/disproportioneel: onredelijkheid van aanpassingen aangetoond na een proces van afweging met toepassing van de criteria, als vermeld in artikel 2, § 2 en § 3, van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;"; 6° er wordt een punt 14° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "14° /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen;"; 7° er wordt een punt 17° /3 ingevoegd, dat luidt als volgt: "17° /3 leerling met specifieke onderwijsbehoeften: leerling met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en;b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; c) persoonlijke en externe factoren;"; 8° er wordt een punt 34° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "34° /1 preventorium: medische instelling die onder meer in residentieel verband kuurmogelijkheden biedt aan jongeren waar buitengewoon onderwijs van type 5 gegeven wordt;"; 9° er wordt een punt 36° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "36° /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum;"; 10° er wordt een punt 44° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "44° /1 uitbreiding van zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school de maatregelen uit de fase van verhoogde zorg onverkort verderzet en het centrum voor leerlingenbegeleiding een proces van handelingsgerichte diagnostiek opstart.Het centrum voor leerlingenbegeleiding richt zich daarbij op een uitgebreide analyse van de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling en op de ondersteuningsbehoeften van de leerkracht(en) en ouders met het oog op het formuleren van adviezen voor het optimaliseren van het proces van afstemming van het onderwijs- en opvoedingsaanbod op de zorgvraag van de leerling. Het centrum voor leerlingenbegeleiding bepaalt in samenspraak met de school en de ouders welke bijkomende inzet van middelen, hulp of expertise, hetzij ten aanzien van de school, de leerling, al dan niet in zijn context, wense- lijk is alsook de omvang en de duur daarvan;"; 11° er wordt een punt 45° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "45° /1 verhoogde zorg: fase in het zorgcontinuüm waarbij de school extra zorg voorziet onder de vorm van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, afgestemd op de specifieke onderwijsbehoeften van bepaalde leerlingen, en voorafgaand aan de fase van uitbreiding van zorg;"; 12° er wordt een punt 47° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "47° /1 ziekenhuisschool: school voor buitengewoon secundair onderwijs van type 5, opleidingsvorm 4, verbonden aan een universitair ziekenhuis of een residentiële setting of een preventorium;"; 13° er wordt een punt 47° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "47° /2 zorgcontinuüm: opeenvolging van de fasen in de organisatie van de onderwijsomgeving van brede basiszorg, verhoogde zorg en uitbreiding van zorg;".

Art. III.3. Het tweede lid van artikel 15, § 1, 14°, van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door: "Dit punt is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.".

Art. III.4. In deel III, titel 1, hoofdstuk 5, van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° afdeling 1, bestaande uit de artikelen 67 en 68, wordt opgeheven;2° afdeling 2 wordt afdeling 1;3° afdeling 3 wordt afdeling 2;4° afdeling 4 wordt afdeling 3. Art. III.5. In artikel 110/9, § 1, derde lid, van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden de woorden "in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "in artikel 257".

Art. III.6. Artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt vervangen door wat volgt: "Art.110/11. § 1. Het recht op inschrijving, vermeld in artikel 110/1, § 1, geldt onverkort voor leerlingen die een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen met toepassing van gepaste maatregelen, zoals remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, die proportioneel zijn. Leerlingen voor wie deze aanpassingen worden toegepast, blijven in aanmerking komen voor de gewone studiebekrachtiging toegekend door de klassenraad. § 2. Leerlingen die beschikken over een verslag als vermeld in artikel 294 worden door een school voor gewoon onderwijs onder ontbindende voorwaarde ingeschreven. De school organiseert overleg met de ouders, de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding, over de aanpassingen die nodig zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum of om de leerling studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum.

Indien na het overleg de school de disproportionaliteit van de aanpassingen die nodig zijn, bevestigt, wordt de inschrijving ontbonden op het moment dat deze leerling in een andere school is ingeschreven en uiterlijk 1 maand, vakantieperioden niet inbegrepen, na de kennisgeving van de bevestiging van de disproportionaliteit.

Wanneer de school de aanpassingen wel proportioneel acht, komen deze leerlingen op dezelfde wijze als leerlingen met een gemotiveerd verslag in aanmerking voor aanvullende financiering of subsidiëring zoals van toepassing in het kader van het geïntegreerd onderwijs. § 3. Wanneer tijdens de schoolloopbaan de nood aan aanpassingen voor een leerling wijzigt en de vastgestelde onderwijsbehoeften van die aard zijn dat voor de leerling een verslag als vermeld in artikel 294 nodig is, organiseert de school een overleg met de klassenraad, de ouders en het centrum voor leerlingenbegeleiding en beslist op basis daarvan en nadat het verslag werd afgeleverd, om de leerling op vraag van de ouders studievoortgang te laten maken op basis van een individueel aangepast curriculum of om de inschrijving van de leerling voor het daaropvolgende schooljaar te ontbinden.".

Art. III.7. In artikel 110/15, § 1, van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden telkens de woorden "of 110/11" opgeheven.

Art. III.8. In artikel 110/16 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4. Onverminderd de toepassing van paragraaf 1 tot 3, kan de CLR het dossier aanhangig maken bij het orgaan dat in toepassing van artikel 33, § 2, van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van Personen met een Handicap en in toepassing van artikel 40 van het decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijke- kansen- en gelijkebehandelingsbeleid het mandaat heeft van onafhankelijk mechanisme.".

Art. III.9. In artikel 115, § 1, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2012, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, § 1, b), worden jaarlijks attesten van verworven bekwaamheden uitgereikt.

Indien aan de leerlingen, vermeld in artikel 252, § 1, b), toch de reguliere studiebewijzen worden gegeven, zal voorafgaand aan de uitreiking van deze studiebewijzen, de overeenkomst van de doelen opgenomen in het individuele curriculum met de leerplandoelen van het overeenkomstige structuuronderdeel voorgelegd moeten worden aan de onderwijsinspectie.".

Art. III.10. In artikel 116, 3°, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden "artikel 294, § 1, en in artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "artikel 291 tot en met 295".

Art. III.11. In artikel 117, § 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden tussen de woorden "een" en "ziekenhuis" de woorden "residentiële setting of een universitair" ingevoegd.

Art. III.12. In artikel 118 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de eerste paragraaf worden de woorden "Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs" vervangen door "onderwijsinspectie";2° de tweede paragraaf wordt vervangen door wat volgt: " § 2.De ouders kiezen in overleg met het centrum voor leerlingenbegeleiding de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs van hun vrije keuze om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan de leerling en mits omstandige motivering kan een andere school voor buitengewoon secundair onderwijs worden gekozen.".

Art. III.13. In deel 3, titel 2, hoofdstuk 5, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 123/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 123/1.§ 1. Ouders zijn verplicht ervoor te zorgen dat hun leerplichtig kind daadwerkelijk onderwijs volgt, dit wil zeggen ingeschreven is in een school en er regelmatig aanwezig is, of huisonderwijs volgt.

Voor de leerplichtige van vreemde nationaliteit geldt dit vanaf de zestigste dag na de inschrijving in het vreemdelingen- of in het bevolkingsregister. § 2. Indien het kind in de onmogelijkheid verkeert om onderwijs te volgen, kan de onderwijsinspectie, op vraag van de ouders, beslissen tot een tijdelijke of permanente vrijstelling van de leerplicht.".

Art. III.14. Artikel 136/2 van de Codex Secundair Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 136/2.De bepaling van artikel 252, § 1, a), 2), houdt ook in dat in het bijzonder voor een leerling met specifieke onderwijsbehoeften op grond van specifieke onderwijskundige argumenten de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar aangepast wordt door het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de leerling.

De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van de leerling en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.".

Art. III.15. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 136/6 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 136/6.Het schoolbestuur kan op grond van specifieke onderwijskundige argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 252, § 1, a), 2), onder de volgende modaliteiten: 1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad, naargelang van het geval, een gunstige beslissing neemt én mits akkoord van de betrokken personen, voor een leerling die onderwijsbehoeften heeft omwille van: a) hetzij hoogbegaafdheid, zoals vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek van het centrum voor leerlingenbegeleiding;b) hetzij tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden voor een of meer vakken, die niet vallen onder de toepassing van artikel 136/2;2° in voorkomend geval: a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;b) kunnen individuele vrijstellingen nooit worden verleend voor het geheel van een vak, tenzij laatstbedoeld vak wordt vervangen door het vak Nederlands;c) worden individuele vrijstellingen en vervangingen schriftelijk en gemotiveerd vastgelegd; d) doen individuele vrijstellingen en vervangingen geen afbreuk aan de studiebekrachtiging.".

Art. III.16. In artikel 252, § 1, van de Codex Secundair Onderwijs worden in b) de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2) wordt vervangen door wat volgt: "2) beschikken over een verslag, als bepaald in artikel 294, en het individueel aangepast curriculum dat voor hem of haar is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid."; 2° punt 3) wordt opgeheven. Art. III.17. In artikel 253 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste streepje wordt opgeheven;2° in het voorlaatste streepje worden de woorden "in de ziekenhuisschool" vervangen door de woorden "in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een universitair ziekenhuis of aan een residentiële setting";3° in het laatste streepje wordt het woord "preventoriumschool" vervangen door de woorden "de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een preventorium" en wordt de zinsnede ", wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs" opgeheven. Art. III.18. In deel V, titel 1, van de Codex Secundair Onderwijs wordt het opschrift van titel 1 vervangen door wat volgt: "Titel 1.

Begrippen".

Art. III.19. Artikel 257 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 257.Voor de toepassing van dit deel V wordt verstaan onder: 1° klassenraad: geheel van leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, het opvoedend hulppersoneel, het medisch, paramedisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel die voorzien in het onderwijs en de opvoeding van de leerlingen en de verantwoordelijkheid dragen voor de klas.De klassenraad wordt voorgezeten door de directeur of zijn afgevaardigde; 2° pedagogische eenheid: leerlingen, behorende tot eenzelfde of tot verschillende types van buitengewoon onderwijs, tijdelijk of permanent gegroepeerd om opvoeding en onderwijs te krijgen aangepast aan hun onderwijsbehoeften.".

Art. III.20. Artikel 258 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven.

Art. III.21. Artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 259.§ 1. Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende types: 1° type basisaanbod, voor jongeren voor wie de onderwijsbehoeften dermate zijn en aantoonbaar blijkt dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een gemeenschappelijk curricu- lum in een school voor gewoon onderwijs;2° type 2, voor jongeren met een verstandelijke beperking. Jongeren met een verstandelijke beperking voldoen aan alle onderstaande criteria: a) ze hebben significante beperkingen in het intellectueel functioneren, wat op basis van een psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een totaal intelligentiequotiënt op een gestandaardiseerde en genormeerde intelligentietest kleiner of gelijk aan 60, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;b) ze hebben significante beperkingen in het sociale aanpassingsgedrag, wat op basis van psychodiagnostisch onderzoek tot uiting komt in een uitslag op een gestandaardiseerde en genormeerde schaal voor sociaal aanpassingsgedrag, die minstens drie standaarddeviaties beneden het gemiddelde ligt ten opzichte van een normgroep van leeftijdgenoten, rekening houdend met het betrouwbaarheidsinterval;c) de functioneringsproblemen zijn ontstaan vóór de leeftijd van 18 jaar;d) het besluit "verstandelijke beperking" wordt genomen na een periode van procesdiagnostiek;3° type 3, voor jongeren met een emotionele of gedragsstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2°. Jongeren met een emotionele of gedragsstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit;b) een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis;c) de gedragsstoornis in enge zin, `conduct disorder';d) een angststoornis;e) een stemmingsstoornis;f) een hechtingsstoornis;4° type 4, voor jongeren met een motorische beperking. Jongeren met een motorische beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke medische diagnostiek, een uitval wordt vastgesteld in de neuromusculoskeletale en beweginggerelateerde functies, meer bepaald: a) de functies van gewrichten en beenderen;b) de spierfuncties, meer bepaald de spierkracht, de tonus en het uithoudingsvermogen, met gedeeltelijke of volledige uitval van: 1) een van de of beide bovenste of onderste ledematen;2) de linkerzijde, de rechterzijde of beide zijden;3) de romp;4) overige;c) de bewegingsfuncties;d) een door medische diagnostiek geobjectiveerde problematiek met weerslag op het beweginggerelateerd functioneren die niet terug te brengen is tot criterium a) tot en met c) maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;5° type 5, voor jongeren die opgenomen zijn in een universitair ziekenhuis, een residentiele setting of verblijven in een preventorium. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaraan de residentiële setting moet voldoen opdat er een school voor buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, aan verbonden kan zijn.

Jongeren in type 5 beantwoorden aan alle onderstaande voorwaarden: a) de medische, psychiatrische of residentiële opvang of begeleiding laat het niet toe dat de jongeren voltijds in een school aanwezig zijn;b) de jongeren hebben behoefte aan een individueel of geïndividualiseerd aanbod dat in de residentiële omgeving verstrekt wordt;6° type 6, voor jongeren met een visuele beperking. Jongeren met een visuele beperking zijn jongeren bij wie op basis van specifieke oogheelkundige diagnostiek een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan minstens een van de volgende criteria: a) een optimaal gecorrigeerde gezichtsscherpte die kleiner dan of gelijk aan 3/10 voor het beste oog is;b) een of meer gezichtsvelddefecten die meer dan 50% van de centrale zone van 30° beslaan of die het gezichtsveld concentrisch tot minder dan 20° verkleinen;c) een volledige altitudinale hemianopsie, een oftalmoplegie, een oculomotorische apraxie of een oscillopsie. Onder altitudinale hemianopsie wordt verstaan: halfzijdige blindheid of blindheid in de helft van het gezichtsveld met verschillende varianten die door hersenbeschadiging veroorzaakt is.

Onder oculomotorische apraxie wordt verstaan: het niet kunnen fixeren van de ogen op één voorwerp en het niet kunnen volgen van bewegende voorwerpen.

Onder oftalmoplegie wordt verstaan: verlamming van de oogspieren.

Onder oscillopsie wordt verstaan: subjectieve instabiliteit van het gezichtsveld of het symptoom waarbij het beeld dat iemand van de omgeving heeft, beweegt zodra het hoofd wordt bewogen; d) een ernstige gezichtsstoornis die uit een geobjectiveerde cerebrale pathologie voortvloeit, zoals cerebrale visuele inperking;e) een door een oogarts geobjectiveerde visuele problematiek die niet tot criterium a) tot en met d) terug te brengen is, maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten;7° type 7, voor jongeren met een auditieve beperking of een spraak- of taalstoornis. Jongeren met een auditieve beperking zijn jongeren die, op basis van een audiologisch onderzoek door een neus-, keel- en oorarts, beantwoorden aan een van de onderstaande criteria: a) volgens de Fletcher-index een gemiddeld gehoorverlies hebben voor de frequenties 500, 1000 en 2000 Hz van 40 dB of meer voor het beste oor zonder correctie;b) als de Fletcher-index minder dan 40 dB bedraagt: een foneemscore van 80% of minder hebben bij de spraakaudiometrie met woorden met een medeklinker-klinker- medeklinker-samenstelling bij 70 dB geluidsterkte;c) een door een neus-, keel- en oorarts geobjectiveerde auditieve problematiek hebben die niet terug te brengen is tot criterium a) of b), maar met een duidelijke impact op schoolse activiteiten. Jongeren met een spraak- of taalstoornis zijn jongeren zonder een verstandelijke beperking, zoals bepaald in 2°, waarvoor, op basis van een multidisciplinair onderzoek door een erkend gespecialiseerd team, met minstens een logopedist, audioloog en neus-, keel- en oorarts, een diagnose ontwikkelingsdysfasie of kinderafasie wordt vastgesteld; 8° type 9, voor jongeren met een autismespectrumstoornis en die geen verstandelijke beperking hebben zoals bepaald in 2°. Jongeren met een autismespectrumstoornis zijn jongeren bij wie op basis van gespecialiseerde, door een multidisciplinair team aangeleverde diagnostiek, met inbegrip van psychiatrisch onderzoek, een van de volgende problematieken wordt vastgesteld: a) de autistische stoornis;b) een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet-anders-omschreven. § 2. Het buitengewoon secundair onderwijs wordt onderscheiden in de volgende opleidingsvormen, waarin telkens bepaalde types afzonderlijk of gezamenlijk kunnen worden georganiseerd: 1° opleidingsvorm 1, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en in voorkomend geval op arbeidsdeelname in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is.Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 1; 2° opleidingsvorm 2, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is en op tewerkstelling in een werkomgeving waar in ondersteuning voorzien is. Jongeren met een verslag voor type 2, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 2; 3° opleidingsvorm 3, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren en op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu. Jongeren met een verslag voor type basisaanbod, 3, 4, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 3; 4° opleidingsvorm 4, gericht op maatschappelijk functioneren en participeren, al dan niet in een omgeving waar in ondersteuning voorzien is, en op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van vervolgonderwijs of op tewerkstelling in het gewone arbeidsmilieu, al dan niet met ondersteuning.Jongeren met een verslag voor type 3, 4, 5, 6, 7 en 9 kunnen inschrijven in opleidingsvorm 4. § 3. De Vlaamse Regering legt diagnostische protocollen vast voor de oriëntering naar de types als vermeld in § 1, 2° tot 8°. § 4. Een inschrijving in het type basisaanbod buitengewoon onderwijs is maximaal geldig tot het einde van de opleidingsfase. Op dit moment volgt een evaluatie door de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding.

Wanneer de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding op basis van deze evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zullen zijn om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs en een verder verblijf in het basisaanbod nodig is, bevestigt het centrum voor leerlingenbegeleiding dit door de opmaak van een nieuw verslag, als vermeld in artikel 294, dat de inschrijving verlengt tot het einde van de kwalificatiefase en ook de inschrijving mogelijk maakt in de facultatieve integratiefase.

Wanneer de klassenraad en het centrum voor leerlingenbegeleiding op basis van de evaluatie beslissen dat de aanpassingen, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen wel proportioneel of voldoende zullen zijn om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen in een school voor gewoon onderwijs dan: 1° ondersteunen de school voor buitengewoon onderwijs en het centrum voor leerlingenbegeleiding de ouders bij het vinden van een school voor gewoon onderwijs waar de leerling kan ingeschreven worden;2° maken de betrokken scholen, de centra voor leerlingenbegeleiding en de ouders afspraken in functie van een vlotte overgang van de leerling van de school voor buitengewoon onderwijs naar de school voor gewoon onderwijs; 3° ontvangt de leerling een studiebekrachtiging van de opleidingsfase van de klassenraad van de school voor buitengewoon secundair onderwijs.".

Art. III.22. Artikel 260 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 260.De klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding, brengt voor iedere leerling gemotiveerd advies uit bij de overgang van de ene opleidingsvorm naar de andere, maar het centrum voor leerlingenbegeleiding beslist over een eventuele wijziging van het verslag.

De klasvorming en de vorming van de pedagogische eenheden gebeurt eveneens door de klassenraad, bijgestaan door het centrum voor leerlingenbegeleiding, rekening houdend met de mogelijkheden en de onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerlingen.".

Art. III.23. Artikel 261 van de Codex Secundair Onderwijs wordt opgeheven.

Art. III.24. In artikel 263, § 1, van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerst lid wordt het woord "overleg" vervangen door het woord "samenspraak" en worden na het woord "ouders" de woorden "en de leerling" ingevoegd; 2° het laatste lid wordt vervangen door wat volgt: "De ontwikkelingsdoelen worden bepaald enerzijds voor opleidingsvorm 1 en 2 en anderzijds voor opleidingsvorm 3.".

Art. III.25. In artikel 266, § 2, van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het derde en het vierde lid worden telkens de woorden "gewoon secundair onderwijs" vervangen door de woorden "gewoon of buitengewoon secundair onderwijs" en worden telkens de woorden "van andere types van het buitengewoon secundair onderwijs" opgeheven;2° in het laatste lid worden de woorden "indien mogelijk met diegene die het ouderlijk gezag over de betrokken leerling uitoefent" vervangen door de woorden "zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling". Art. III.26. In artikel 268 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 worden 1° tot en met 3° alsook 5° en het laatste lid van 6° opgeheven;2° in paragraaf 1, 4°, worden de woorden "in functie van zijn opvoedingsbehoeften" vervangen door de woorden ", behoudens in geval van gewettigde afwezigheid";3° in paragraaf 1 worden 4° en 6° hernummerd tot 1° en 2° ;4° in paragraaf 2 worden de woorden "dit besluit" vervangen door de woorden "deze afdeling". Art. III.27. In artikel 271 van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden "en het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs" opgeheven.

Art. III.28. Artikel 272 en 273 van de Codex Secundair Onderwijs worden opgeheven.

Art. III.29. In artikel 274 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 4. Voorafgaand aan de vrijwillige fusie per 1 september, dient het schoolbestuur uiterlijk op 1 mei, een melding in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten. Bij een gedwongen fusie dient het schoolbestuur uiterlijk op 30 september voorafgaand aan de gedwongen fusie per 1 oktober een melding in bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten.".

Art. III.30. Artikel 275 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 275.Een school die ontstaat uit fusie kan verschillende vestigingsplaatsen hebben.".

Art. III.31. In artikel 276 van de Codex Secundair Onderwijs wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Deze bepaling is niet van toepassing op ziekenhuisscholen.".

Art. III.32. In artikel 277 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Voor de ziekenhuisscholen wordt de datum bepaald in artikel 271 gelijkgesteld aan de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 oktober van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt en de berekeningswijze gebaseerd op de gemiddelde aanwezigheid van de regelmatige leerlingen."; 2° paragraaf 4 wordt opgeheven en de paragrafen 5 en 6 worden hernummerd tot paragrafen 4 en 5. Art. III.33. In artikel 281 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het woord "opleidingen" vervangen door de woorden "opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen" en wordt het woord "opleiding" vervangen door de woorden "opleiding of samenhangend geheel van opleidingen";2° in paragraaf 1 wordt in de eerste rij in de tabel het woord "opleidingsvorm" vervangen door het woord "opleiding of samenhangend geheel van opleidingen";3° in paragraaf 3 wordt het woord "opleidingen" vervangen door de woorden "opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen";4° er wordt een nieuwe paragraaf 4 ingevoegd, die luidt als volgt: " § 4.Gedurende de periode van omvorming van de in de vroegere structuur georganiseerde opleidingen naar de nieuwe structuur van opleidingen en de samenhangende gehelen van opleidingen worden de bevolkingsminima van de opleidingen berekend door de leerlingen van de oude opleidingen samen te tellen met die van de correspon- derende nieuwe opleidingen of het nieuwe samenhangend geheel van opleidingen.".

Art. III.34. In artikel 282 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord "opleiding" vervangen door de woorden "opleiding of samenhangend geheel van opleidingen".

Art. III.35. In artikel 283 van de Codex Secundair Onderwijs wordt telkens na het woord "provincie" de woorden "of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad" ingevoegd.

Art. III.36. In artikel 285 van de Codex Secundair Onderwijs wordt het woord "opleidingen" vervangen door de woorden "opleidingen of samenhangend geheel van opleidingen".

Art. III.37. In artikel 286 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 4.In afwijking van paragraaf 1 kan een schoolbestuur die een nieuwe school wil oprichten met enkel opleidingsvorm 4 dit eveneens doen."; 2° er wordt een paragraaf 5 en een paragraaf 6 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 5.In aanvulling op paragraaf 1 tot en met paragraaf 4 moet een schoolbestuur dat een nieuwe school wil oprichten een oprichtingsdossier indienen. Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1° het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier;2° het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert.Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de nieuwe school. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs.

Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1; 3° de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe school;4° de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot de nieuwe school worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. § 6. De oprichting vanaf 1 september van een nieuwe school kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering.

Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt.

In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.

De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie.".

Art. III.38. Artikel 287 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 287.§ 1. Elke school die voldoet aan de rationalisatienormen, bepaald bij de artikelen 276 tot en met 278 mag één of meer vestigingsplaatsen oprichten. § 2. In de vestigingsplaatsen bedoeld in paragraaf 1 kunnen uitsluitend al in de school georganiseerde of in de toelageregeling opgenomen opleidingsvormen, opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en types worden opgericht, tenzij er nieuwe opleidingsvormen, opleidingen of samenhangende gehelen van opleidingen en types worden opgericht. § 3. Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1 en paragraaf 2 kan een school van opleidingsvorm 4, type 5, pas een nieuwe vestigingsplaats oprichten na goedkeuring door de Vlaamse Regering.".

Art. III.39. Artikel 288 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 288.In afwijking van artikel 286 is de financiering of subsidiering van een school voor buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, op 1 september 2014 mogelijk, zonder een bijkomende programmatie of programmatienorm, op voorwaarde dat deze school van opleidingsvorm 4, type 5: 1° ofwel gehecht is aan een universitair ziekenhuis, en daar tot 31 augustus 2014 een secundaire afdeling was van een school voor buitengewoon basisonderwijs type 5; 2° ofwel gehecht is aan een residentiële setting, die valt onder toepassing van artikel 289/1.".

Art. III.40. In artikel 289 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, 3°, wordt het woord "opleiding" telkens vervangen door de woorden "opleiding of samenhangend geheel van opleidingen" en wordt het woord "laatste" vervangen door het woord "laagste";2° in paragraaf 1, 4°, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het woord "opleiding" wordt vervangen door de woorden "opleiding of samenhangend geheel van opleidingen";b) er wordt een nieuw laatste lid ingevoegd dat luidt als volgt: "Omvormingen van een bestaande opleidingsvorm naar opleidingsvorm 4, zoals voorzien in de punten 1° en 2° van deze paragraaf zijn slechts mogelijk indien een school een samenwerkingsovereenkomst kan voorleggen met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt.Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)len van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1."; 3° in paragraaf 2 wordt na het woord "provincie" de woorden "of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad" ingevoegd en wordt het eerste streepje opgeheven;4° in paragraaf 3 wordt het woord "opleiding" telkens vervangen door de woorden "opleiding of samenhangend geheel van opleidingen" en wordt het woord "opleidingen" vervangen door de woorden "opleidingen of samenhangend geheel van opleidingen";5° er wordt een paragraaf 4, ter vervanging van de huidige paragraaf 4, en een paragraaf 5 toegevoegd, die luiden als volgt: " § 4.In aanvulling op paragraaf 1, 5° en 6°, en paragraaf 2, moet een schoolbestuur dat één of meer nieuwe opleidingsvormen wil oprichten een oprichtingsdossier indienen.

Dit oprichtingsdossier moet ten minste voldoen aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: 1° het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het indienen van het dossier na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het lokaal comité;2° het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert.Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste begeleidingsmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmogelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld. Bij een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5, moet er een samenwerkingsovereenkomst met ten minste één school voor gewoon voltijds secundair onderwijs met een breed studieaanbod in de buurt voorgelegd kunnen worden. Er moet telkens advies voorgelegd worden over deze samenwerkingsovereenkomst tussen één of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs en de school met de nieuwe opleidingsvorm 4. Het advies komt tot stand na overleg binnen de schoolraad en na overleg of na onderhandeling in het bevoegde lokaal comité in een of meerdere scholen van gewoon voltijds secundair onderwijs. Voor de opleiding van de leerlingen in deze opleidingsvorm wordt, na de eventuele programmatie, indien mogelijk en wenselijk, samengewerkt met deze scho(o)l(en) van gewoon voltijds secundair onderwijs, zoals bedoeld in artikel 136/1.

Dit punt is niet van toepassing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2. Voor een programmatievoorstel voor opleidingsvorm 4, onder toepassing van paragraaf 2, is een samenwerkingsovereenkomst, zoals hierboven vermeld, wel verplicht; 3° de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor de nieuwe opleidingsvorm(en);4° de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe opleidingsvorm(en) worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het oprichtingsdossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld. § 5. De oprichting vanaf 1 september van één of meer nieuwe opleidingsvormen kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering.

Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het oprichtingsdossier aan AgODi, dat de aanvraag voor administratief-technisch en inhoudelijk advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt. Dit advies wordt niet gevraagd aan de Vlaamse Onderwijsraad indien het pro- grammatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.

In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.

De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. Het advies van de Vlaamse Onderwijsraad is geen element in deze beslissing indien het programmatievoorstel valt onder toepassing van paragraaf 2.".

Art. III.41. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 289/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 289/1.In afwijking van artikel 289 kan een op 31 augustus 2014 bestaande school van buitengewoon secundair met opleidingsvorm 1, type 4, die verbonden is aan een revalidatiecentrum, per 1 september 2014 de gehele opleidingsvorm 1, type 4, omvormen tot een opleidingsvorm 4, type 5. Het schoolbestuur meldt dit uiterlijk op 1 juli 2014 aan AgODi.".

Art. III.42. In artikel 290 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt de zinsnede "en 2013-2014" telkens vervangen door de zinsnede ", 2013-2014 en 2014-2015".

Art. III.43. In de Codex Secundair Onderwijs wordt een artikel 290/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 290/1.§ 1. In afwijking van de artikelen 286 en 289 wordt de oprichting van een nieuwe type ook als een programmatie beschouwd.

De school hertelt op de datum, vermeld in artikel 271, indien er effectief leerlingen van het nieuwe type zijn op die datum en voldaan is aan de voorwaarden bepaald in paragraaf 2.

Indien simultaan een nieuwe school wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de school voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 286.

Indien simultaan een nieuwe opleidingsvorm of een nieuwe opleiding wordt opgericht met dit nieuwe type, moet voor de oprichting van dit nieuwe type voldaan zijn aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 2 van dit artikel en voor de oprichting van de opleidingsvorm en de opleiding voldaan zijn aan de voorwaarden van artikel 289. § 2. In een school of opleidingsvorm kan een nieuw type worden opgericht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° het schoolbestuur dient een programmatiedossier in dat ten minste voldoet aan onderstaande kwaliteitsvoorwaarden: a) het schoolbestuur dient het dossier in na overleg binnen de schoolraad en in de wettelijk voorziene overlegorganen met het personeel;b) het dossier bevat een omgevingsanalyse die de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid van het programmatievoorstel motiveert.Bij de omgevingsanalyse wordt, waar dit voor de betrokken schoolpopulatie relevant is, de link met eventuele aangepaste verblijfmogelijkheden, met inbegrip van schoolexterne begeleidingsmo- gelijkheden voor jongeren met bijkomende zorgbehoeften, expliciet behandeld; c) de school moet beschikken over de vereiste infrastructurele en materiële voorzieningen op gebied van toegankelijkheid en hulpmiddelen nodig voor het nieuwe type;d) de reeds bestaande expertise of de inspanningen rond professionalisering van het team met betrekking tot het nieuwe type worden in het dossier weergegeven. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de inhoud en de vorm van het programmatiedossier en over de wijze waarop de kwaliteitsvoorwaarden worden beoordeeld; 2° de oprichting vanaf 1 september van het nieuwe type kan pas na een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering. Het schoolbestuur stuurt daartoe uiterlijk op 30 november van het voorafgaande schooljaar een gemotiveerde aanvraag met het programmatiedossier aan AgODi, dat de aanvraag voor advies aan de Vlaamse Onderwijsraad bezorgt.

In afwijking van het voorgaande lid, kunnen voor de oprichting vanaf 1 september 2015 van type 9 gemotiveerde aanvragen bij AgODi ingediend worden tot uiterlijk 1 juli 2014.

De Vlaamse Regering neemt deze beslissing na advies van de Vlaamse Onderwijsraad over de gegrondheid van de lokale behoefte aan extra aanbod en na advies van AgODi en de onderwijsinspectie. § 3. De scholen voor buitengewoon secundair onderwijs die tijdens het schooljaar 2014- 2015 een aanbod type 1 aanboden, bieden vanaf 1 september 2015 het basisaanbod aan als vermeld in artikel 259, § 1, 1°. Dit wordt niet beschouwd als een herstructurering.".

Art. III.44. In artikel 292 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid en in 2° wordt telkens het woord "inschrijvingsverslag" vervangen door het woord "verslag";2° in 3° worden de woorden "recht hebben op een afwijking zoals bepaald in artikel 293" vervangen door de woorden "voldoen aan de bepalingen van één van de paragrafen van artikel 293". Art. III.45. Artikel 293 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 293.§ 1. Een klassenraad van een leerling aangewezen op opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2, kan, indien zij hiertoe een schriftelijke verlengingsaanvraag krijgt van de betrokken personen, een leerling na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt telkens voor één schooljaar verder laten genieten van het buitengewoon onderwijs in functie van het behalen van het attest. Dit is mogelijk indien er voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 geen plaats is in een voorziening van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Dit is eveneens mogelijk indien er geen plaats is voor deze leerling uit opleidingsvorm 1 of opleidingsvorm 2 in de post-schoolse opvangmogelijkheden op gebied van tewerkstelling, en deze opvang geweigerd is, niettegenstaande een expliciete vraag hiertoe door de betrokken personen en dit blijkt uit de verlengingsaanvraag van de betrokken personen. Deze verlengingsaanvraag moet uiterlijk op 1 september voorgelegd worden aan de klassenraad. De klassenraad dient uitspraak te doen over deze aanvraag ten laatste op 15 september van het schooljaar waarop de verlenging van toepassing is.

Een klassenraad kan deze verlengingsaanvraag, vermeld in het vorige lid, ofwel accepteren ofwel weigeren. De klassenraad dient bij de eventuele toekenning van een verlenging voorrang te geven aan de leerlingen met een eerste aanvraag voor verlenging op leerlingen met een tweede of een nog verdere verlengingsaanvraag. Leerlingen waarover de klassen- raad een positieve beslissing neemt, voldoen aan de toelatingsvoorwaarden inzake leeftijd, leerlingen waarover een negatieve beslissing wordt genomen, voldoen niet aan deze voorwaarden.

De beslissing met betrekking tot de verlengingsaanvraag wordt in voorkomend geval besproken met de voorziening waar de leerling residentieel verblijft, vooraleer deze wordt meegedeeld aan de betrokken personen. § 2. In afwijking van de voorgaande paragraaf worden de personen die voldoen aan één van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, door de klassenraad van rechtswege toegelaten tot het buitengewoon secundair onderwijs na de leeftijd van eenentwintig jaar: 1° een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 3 of 4, die nog ten hoogste twee schooljaren nodig heeft na het schooljaar waarin hij de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt, voor het behalen van een getuigschrift van opleidingsvorm 3 of het diploma van secundair onderwijs in opleidingsvorm 4 of het getuigschrift van alternerende beroepsoplei- ding;2° een leerling, aangewezen op opleidingsvorm 1, 2, 3 of 4, die ingevolge ziekte of ongeval in de loop van het gewoon of het buitengewoon secundair onderwijs een handicap of een bijkomende handicap heeft opgelopen als gevolg waarvan zich een ernstige regressie heeft voorgedaan en waarvoor de termijn waarbinnen de studie zal beëindigd zijn duidelijk is aangegeven;3° een persoon met een handicap van meer dan eenentwintig jaar die voor het eerst in het buitengewoon secundair onderwijs wenst ingeschreven te worden, als deze persoon door een ongeval of ziekte hem overkomen in aanmerking kan komen voor een beroepsopleiding of training in compenserende vaardigheden in het buitengewoon secundair onderwijs. § 3. In afwijking van de voorgaande paragrafen kunnen de leerlingen, die toegelaten worden tot het geïntegreerd onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag buitengewoon onderwijs of die toegelaten worden tot het geïntegreerd onderwijs op basis van paragraaf 2 van artikel 110/11, ook na de leeftijd van eenentwintig jaar van rechtswege genieten van de voordelen van het geïntegreerd onderwijs.".

Art. III.46. In deel V, titel 2, hoofdstuk 2, afdeling 1, onderafdeling 2, van de Codex Secundair Onderwijs wordt het opschrift van onderafdeling 2 vervangen door wat volgt: "Onderafdeling 2. Verslag en attest".

Art. III.47. Artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 294.§ 1. Voor de toelating van een leerling tot een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon onderwijs van opleidingsvorm 4, type 5, is een attest vereist, dat uitgereikt is ofwel door de behandelende geneesheer van de medische of psychiatrische voorziening ofwel door de directeur van de residentiële set- ting. De Vlaamse Regering bepaalt wat het attest moet inhouden. § 2. Voor de toelating van een leerling tot een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde school voor buitengewoon secundair onderwijs is een verslag van centrum voor leerlingenbegeleiding vereist, opgesteld met inachtname van artikel 37 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: 1° voor een inschrijving in opleidingsvorm 1, 2 of 3: a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven meenemen, ofwel disproportioneel, ofwel onvoldoende zijn;c) dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225, § 1, 1°, 4° en 5° ;e) welk type en welke opleidingsvorm voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, § 1, 1° tot 8°, en § 2, 1° tot 3° ;2° voor een inschrijving in opleidingsvorm 4, met uitzondering van type 5: a) dat de fasen van het zorgcontinuüm voor de betreffende leerling werden doorlopen, tenzij de school in uitzonderlijke omstandigheden kan motiveren dat het doorlopen van een bepaalde fase niet relevant is;b) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, die nodig zijn om de leerling binnen een gemeenschappelijk curriculum te blijven mee- nemen binnen de context van een gewone school disproportioneel zijn;c) dat de inzet van paramedisch, sociaal, medisch, psychologisch of orthopedagogisch personeel in een gespecialiseerde onderwijsomgeving noodzakelijk is om de onderwijsdoelen te bereiken;d) dat de onderwijsbehoeften van de leerling werden omschreven met toepassing van een classificatiesysteem dat wetenschappelijk onderbouwd is en gebaseerd is op een interactionele visie en een sociaal model van handicap;e) dat de onderwijsbehoeften van de leerling niet louter toe te schrijven zijn aan een gelijkekansenindicator van de leerling als bepaald in artikel 225, § 1, 1°, 4° en 5° ;f) welk type voor de leerling van toepassing is, als bepaald in artikel 259, § 1, 3° tot 8°, met uitzondering van 5°. § 3. Voor een leerling die overgaat van het buitengewoon basisonderwijs naar het buitengewoon secundair onderwijs of die voor het eerst naar school gaat en wil starten in het buitengewoon secundair onderwijs moet in afwijking van § 1, 1°, a) en b), en § 1, 2°, a) en b), worden aangetoond dat de aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende en dispenserende maatregelen, disproportioneel of onvoldoende zullen zijn om de leerling mee te nemen in een gemeenschappelijk curriculum in een school voor gewoon onderwijs. § 4. Het verslag bestaat uit een attest en een protocol ter verantwoording. De Vlaamse Regering bepaalt wat het verslag moet inhouden. § 5. Een leerling kan alleen het buitengewoon onderwijs volgen van de opleidingsvorm en het type waarnaar hij in het verslag georiënteerd wordt, met uitzondering van de leerlingen van opleidingsvorm 4, type 5. § 6. Voor leerlingen die tijdens het schooljaar 2014-2015 ingeschreven waren in een school voor buitengewoon onderwijs geldt paragraaf 1 alleen bij wijziging van onderwijsniveau, van type of van opleidingsvorm. § 7. Wanneer niet meer voldaan is aan de voorwaarden van § 1, 1°, b) en c), of § 1, 2°, b), c) en d), kan het centrum voor leerlingenbegeleiding op eigen initiatief, op vraag van de ouders of op vraag van de school het verslag opheffen. § 8. Bij onenigheid tussen ouders, school en centrum voor leerlingenbegeleiding over het afleveren van het verslag kan, op initiatief van een van de betrokken partijen, een beroep gedaan worden op een Vlaamse Bemiddelingscommissie.

De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werkingsprincipes van deze commissie.".

Art. III.48. In artikel 295 van de Codex Secundair Onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste streepje wordt opgeheven;2° in het voorlaatste streepje worden de woorden "in de ziekenhuisschool" vervangen door de woorden "in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een universitair ziekenhuis of aan een residentiële setting";3° in het laatste streepje wordt het woord "preventoriumschool" vervangen door de woorden "de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een preventorium" en wordt de zinsnede ", wanneer hij voldoet aan de bepalingen van artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs" opgeheven. Art. III.49. In artikel 297, § 2, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden "de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "de artikelen 291 tot en met 295".

Art. III.50. Artikel 299, 2°, a) en b), van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "a) gedurende de periode van 12 maanden die voorafgaat aan 1 februari van het jaar waarin het betrokken schooljaar een aanvang neemt, indien het type gedurende heel deze duur georganiseerd was, of indien de school valt onder toepassing van artikel 288; b) in andere gevallen, gedurende de eerste 30 dagen te rekenen vanaf de openstelling van het type, of gedurende een periode te bepalen door de Vlaamse Regering.".

Art. III.51. In artikel 302 van de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in 1° opleidingsvorm 1 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Type 9: richtgetal 6";2° in 2° opleidingsvorm 2 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Type 9: richtgetal 7";3° in 3° opleidingsvorm 3 wordt in het eerst lid de zinsnede "Type 1" vervangen door de zinsnede "Type basisaanbod";4° in 3° opleidingsvorm 3 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Type 9: richtgetal 7"; 5° in 4° opleidingsvorm 4 wordt in het vijfde lid het woord "4,75." vervangen door het woord "4,75"; 6° in 4° opleidingsvorm 4 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Type 9: richtgetal 4,75.".

Art. III.52. In artikel 304, § 4, van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede "voor het schooljaar 2013- 2014" vervangen door de zinsnede "voor het schooljaar 2014-2015".

Art. III.53. In artikel 309, § 3, van de Codex Secundair Onderwijs worden de woorden "de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs" vervangen door de woorden "de artikelen 291 tot en met 295".

Art. III.54. In artikel 311 van de Codex Secundair Onderwijs worden in paragraaf 2 de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste streepje wordt de zinsnede "type 1" vervangen door de zinsnede "type basisaanbod"; 2° in het zesde streepje wordt de aanduiding "1,6." vervangen door de aanduiding "1,6"; 3° er wordt een zevende streepje toegevoegd, dat luidt als volgt: "- type 9: 1,3.".

Art. III.55. In artikel 312, § 4, van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, wordt in het eerste lid de zinsnede "voor het schooljaar 2013- 2014" vervangen door de zinsnede "voor het schooljaar 2014-2015.".

Art. III.56. In deel V, titel 2, hoofdstuk 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een onderafdeling 3/2 ingevoegd die luidt als volgt: "Onderafdeling 3/2. Waarborgregeling bij daling van het leerlingenaantal in het buitengewoon onderwijs".

Art. III.57. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in onderafdeling 3/2, ingevoegd bij artikel III.56, een artikel 314/5 ingevoegd dat luidt als volgt: "

Art. 314/5.§ 1. Bij het realiseren van een relatieve minderkost in het buitengewoon secundair onderwijs ten opzichte van het referentieschooljaar 2014-2015, worden per schooljaar de vrijgekomen middelen, via enveloppefinanciering, ingezet voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de berekening van de enveloppe en houdt voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs en over de scholen minstens rekening met de volgende principes: 1° de vastgestelde verschuivingen van leerlingen van het buitengewoon naar het gewoon secundair onderwijs als gevolg van effectieve terugkeer uit of verminderde instroom in het buitengewoon secundair onderwijs voor de verdeling van de enveloppe over het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs.De regering houdt hierbij ook rekening met de demografie; 2° de relatieve aanwezigheid van leerlingen met een verslag als vermeld in artikel 352 of 294 voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor gewoon secundair onderwijs;3° de vastgestelde verschuivingen in de leerlingenpopulaties van de opleidingsvormen en types voor de verdeling van de enveloppe over de scholen voor buitengewoon secundair onderwijs. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt tevens de wijze waarop en de ambten waarin de middelen uit de enveloppe kunnen worden ingezet voor uitbreiding van zorg in de scholen voor gewoon secundair onderwijs of voor versterking van het onderwijs en de zorg in scholen voor buitengewoon secundair onderwijs en voor welke leerlingen deze middelen kunnen worden aangewend.".

Art. III.58. In artikel 318 van de Codex Secundair Onderwijs wordt in paragraaf 1, 1°, de zinsnede "type 1" vervangen door de zinsnede "type basisaanbod".

Art III.59. In artikel 326 van de Codex Secundair Onderwijs worden in 1° de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de vierde rij van de tabel wordt de zinsnede "type 1" vervangen door de zinsnede "type basisaanbod";2° in de vijfde rij van de tabel wordt de zinsnede "type 3, 4, 6 of 7" vervangen door de zinsnede "type 4, 6 of 7";3° in de zesde rij van de tabel wordt de zinsnede "type 3" vervangen door de zinsnede "type 3 of 9". Art. III.60. Artikel 333 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 333.Het buitengewoon secundair onderwijs in deze opleidingsvormen wordt verstrekt naar rata van minimum 32 lesuren en maximum 36 lesuren van 50 minuten per week, gespreid over 9 halve dagen.".

Art. III.61. In deel V, titel 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk 1/1. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 1".

Art. III.62. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 1/1, ingevoegd bij artikel III.61, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 1. Structuur en organisatie".

Art. III.63. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in afdeling 1, ingevoegd bij artikel III.62, een artikel 334/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 334/1.§ 1. In opleidingsvorm 1 beogen de activiteiten vooral het ontwikkelen van de zelfredzaamheid, de communicatiemogelijkheden, de sensomotoriek en de sociale vorming van de leerlingen in de contexten wonen, werken en vrije tijd. § 2. Opleidingsvorm 1 omvat minstens vier leerjaren. Voor iedere leerling wordt de duur ervan bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding. § 3. In deze opleidingsvorm kunnen sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages worden ingericht voor leerlingen vanaf 16 jaar, gedurende een beperkt aantal dagen. De duur en het doel ervan wordt bepaald door de klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling. Uitzonderlijk kunnen deze sociaal maatschappelijke trainingen of leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. § 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.".

Art. III.64. In deel V, titel 3, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 1/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk 1/2. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 2".

Art. III.65. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 1/2, ingevoegd bij artikel III.64, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt: "Afdeling 1. Structuur en organisatie".

Art. III.66. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in afdeling 1, ingevoegd bij artikel III.65, een artikel 334/2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 334/2.§ 1. Opleidingsvorm 2 omvat twee fasen, elke fase duurt ten minste twee leerjaren: 1° de eerste fase geeft voorrang aan de algemene en sociale vorming en waarborgt tevens de arbeidsgerichte vorming.Ten minste vijftien van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming; 2° de tweede fase geeft voorrang aan de arbeidsgerichte vorming.Ten minste negen van de wekelijkse lesuren worden voorbehouden aan de algemene en sociale vorming. § 2. De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de respectieve duur van elke fase. § 3. In deze opleidingsvorm kunnen leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de tweede fase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. Een leerling kan tijdens het laatste jaar van de tweede fase op basis van individuele handelingsplanning, na beslissing van de klassenraad, en zo mogelijk in samenspraak met de ouders en de leerling, een leerlingenstage volgen onder een alternerende vorm van leerlingenstage en vorming op school op weekbasis. § 4. Iedere leerling die de school verlaat na de duur zoals bepaald in paragraaf 2, heeft recht op een attest, waarvan het model wordt bepaald door de Vlaamse Regering, uitgereikt door de directeur op het einde van het schooljaar of in de loop van het schooljaar.".

Art. III.67. Artikel 336 van de Codex Secundair Onderwijs, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 336.§ 1. Opleidingsvorm 3 omvat 4 fases: de observatiefase, de opleidingsfase, de kwalificatiefase en de facultatieve integratiefase: 1° de observatiefase duurt één volledig schooljaar.De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, kan hier door middel van een gemotiveerde beslissing voor individuele leerlingen van afwijken; 2° de opleidingsfase omvat ten minste twee schooljaren.De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleidingg, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase; 3° de kwalificatiefase omvat ten minste twee schooljaren.De klassenraad, in samenspraak met het centrum voor leerlingenbegeleiding, bepaalt voor iedere leerling de duur van deze fase en kan voor individuele leerlingen het traject ook verkorten naar één schooljaar. Op het einde van deze kwalificatiefase is er voor de leerlingen die toegelaten worden door de klassenraad een kwalificatieproef voor de kwalificatiecommissie. Er kunnen bijkomende opleidingen binnen eenzelfde samenhangend geheel van opleidingen worden georganiseerd voor dezelfde leerling, indien deze reeds een studiebekrachtiging van een opleiding behaald heeft en de klassenraad de leerling toelaat tot bijkomende opleidingen; 4° de facultatieve integratiefase omvat één volledig schooljaar, in de vorm van een alternerende beroepsopleiding, bestaande uit 1200 uur vorming op school en werkervaring in een bedrijf.De vorming op school bestaat uit minimum 400 uur algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming. De werkervaring bestaat uit minimum 700 uur werkervaring in een regulier bedrijf, onder de vorm van leerlingenstage. Er kan geen tweede schooljaar alternerende beroepsopleiding worden georganiseerd voor één leerling. Deze facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad wel verlengd worden tot een tweede schooljaar. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder deze verlenging mogelijk is. § 2. In deze opleidingsvorm moeten leerlingenstages worden ingericht, gedurende een beperkt aantal dagen. Deze worden georganiseerd gedurende de kwalificatiefase, tijdens het schooljaar. Uitzonderlijk kunnen deze leerlingenstages georganiseerd worden tijdens de vakanties. De werkervaring in de integratiefase wordt organisatorisch gelijkgesteld met een leerlingenstage. § 3. Op het einde van de opleidingsfase kan de leerling een studiebekrachtiging krijgen van de klassenraad. Op het einde van de kwalificatiefase en op het einde van de integratiefase moet de leerling een studiebekrachtiging van de klassenraad ontvangen. Bij wijze van uitzondering kan de klassenraad in de integratiefase ook een leerling voor het einde van het schooljaar een studiebekrachtiging geven, indien deze leerling tewerkgesteld is en voorafgaand aan deze tewerkstelling 900 uur vorming heeft gevolgd, waarvan minimaal 300 uur schoolse vorming en minimaal 525 uur werkervaring, onder de vorm van leerlingenstage. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels voor de bekrachtiging van de studie door de klassenraad en de modellen van de studiebewijzen. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de verdere regels inzake de organisatie en inhoud van opleidingsvorm 3, de mogelijke opleidingen en samenhangende gehelen van opleidingen die kunnen worden georganiseerd in opleidingsvorm 3 en hun opleidingsprofielen, de verdere bevoegdheden van de klassenraad en de samenstelling en de bevoegdheden van de kwalificatiecommissie.".

Art. III.68. In de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende artikelen opgeheven: 1° artikel 337;2° artikel 338, gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011;3° artikel 339 en 340. Art. III.69. In artikel 350 van de Codex Secundair Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de getallen "125,", "129,", "130,", "131,", "133,", "135,", "137,", "150,", "155," en "170," opgeheven; 2° op het einde van het eerste lid wordt de volgende zinsnede ingevoegd: ", behalve voor het onthaalonderwijs, Se-n-Se, de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, en de vierde graad, die niet kunnen ingericht worden."; 3° er wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "In opleidingsvorm 4 moet een gemeenschappelijk curriculum van het gewoon voltijds secundair onderwijs gevolgd worden en moeten er eveneens, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen.De klassenraad werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders.".

Art. III.70. In deel V, titel 4, van de Codex Secundair Onderwijs wordt een hoofdstuk 2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk 2. Bepalingen betreffende de scholen van opleidingsvorm 4, in de ziekenhuisscholen".

Art. III.71. In de Codex Secundair Onderwijs wordt in hoofdstuk 2, ingevoegd bij artikel III.70, een artikel 350/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 350/1.§ 1. In de scholen van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan een universitair ziekenhuis en verbonden aan een residentiële setting werken de leerlingen verder aan het curriculum van de oorspronkelijke school en worden hieromtrent eveneens afspraken gemaakt met de oorspronkelijke school. De oorspronkelijke school staat in voor de studiebekrachtiging. § 2. In ziekenhuisscholen moeten er, naargelang de noden van de leerlingen, gepaste en redelijke aanpassingen genomen worden, waaronder het inzetten van remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen. De ziekenhuisschool werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de ouders en de oorspronkelijke school, tenzij de leerling voor het verblijf in de ziekenhuisschool niet in een school ingeschreven was. § 3. Op basis van de behoeften van de leerlingen mag men in de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium, op ieder tijdstip van het schooljaar een structuuronderdeel van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten, ook indien de onderliggende structuuronderdelen niet ingericht zijn. De school kan op die wijze onder- delen van het volledig studieaanbod van het gewoon voltijds secundair onderwijs inrichten, met inbegrip van het onthaalonderwijs, Se-n-Se, de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, en de vierde graad. § 4. In de school van opleidingsvorm 4, type 5, verbonden aan het preventorium worden dezelfde studiebewijzen uitgereikt als in het gewoon voltijds secundair onderwijs. De school van opleidingsvorm 4, type 5, bij het preventorium staat zelf in voor de studiebekrachtiging.".

Art. III.72. Artikel 352 van de Codex Secundair Onderwijs wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 352.§ 1. Om toegelaten te worden tot het geïntegreerd secundair onderwijs is het volgende vereist: 1° de leerling moet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het gewoon secundair onderwijs;2° een gemotiveerd verslag, opgesteld door het centrum voor leerlingenbegeleiding, waaruit blijkt: a) dat met toepassing van de principes van artikel 136/2 het inzetten van de ondersteuning in het kader van het geïntegreerd onderwijs, in combinatie met compenserende of dispenserende maatregelen nodig en voldoende geacht wordt om de leerling een gemeenschappelijk curriculum te laten volgen;b) dat de leerling voldoet aan de criteria van een van de punten van artikel 259, § 1, 1° tot 8°, met uitzondering van 5° ;c) dat de leerling ten minste negen maanden voltijds buitengewoon basisonderwijs of buitengewoon secundair onderwijs in het betreffende type heeft gevolgd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn toelating tot het geïntegreerd secundair onderwijs, indien blijkt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 259, § 1, 1°. De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het gemotiveerd verslag en kan in uitvoering van artikel 314/5 de bepaling van artikel 352, § 1, 2°, c), opheffen. § 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor een leerling die toegelaten werd tot het geïntegreerd secundair onderwijs op basis van een inschrijvingsverslag slechts een gemotiveerd verslag opgemaakt bij wijziging van het onderwijsniveau, de aard van de integratie, of de aard en de ernst van de handicap. § 3. Om in aanmerking te komen voor aanvullende financiering of subsidiëring van een leerling in het geïntegreerd secundair onderwijs is nog een integratieplan vereist.

De Vlaamse Regering bepaalt de inhoud van het integratieplan en legt de samenstelling van het integratieteam, dat het integratieplan zal opstellen, vast.

Een nieuw integratieplan wordt opgesteld bij de wijziging van: de aard van de integratie, de aard en de ernst van de handicap of het onderwijsniveau, met inbegrip van het beroepenveld, de studierichting, de afdeling of de opties. Bij wijziging van het integratieteam kan het bestaande integratieplan bevestigd worden. § 4. Wanneer voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 294 een gemotiveerd verslag wordt opgemaakt, vervalt het verslag als vermeld in artikel 294.".

Art. III.73. In de Codex Secundair Onderwijs worden de volgende artikelen opgeheven: 1° artikel 353;2° artikel 355. Afdeling 2. - Decreet betreffende het stelsel van leren en werken

Art. III.74. In artikel 3 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 5° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "5° bis compenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de jongere bepaald zijn, bereikt kunnen worden;"; 2° er wordt een punt 5° ter ingevoegd, dat luidt als volgt: "5° ter differentiërende maatregelen: maatregelen, waarbij het centrum binnen het leerprogramma, van een beperkte variatie in het onderwijsleerproces aanbrengt om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individuele jongeren of groepen van jongeren;"; 3° er wordt een punt 5° quater ingevoegd, dat luidt als volgt: "5° quater dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum doelen aan het leerprogramma toevoegt of de jongere vrijstelt van doelen van het leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;"; 4° er wordt een punt 7° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "7° bis jongere met specifieke onderwijsbehoeften: jongere met langdurige en belangrijke participatieproblemen die te wijten zijn aan het samenspel tussen: a) één of meerdere functiebeperkingen op mentaal, psychisch, lichamelijk of zintuiglijk vlak en;b) beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en; c) persoonlijke en externe factoren;"; 5° er wordt een punt 13° bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "13° bis remediërende maatregelen: maatregelen waarbij het centrum effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het leerprogramma;".

Art. III.75. In hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling III, van hetzelfde decreet wordt een artikel 30/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 30/1.Bij de organisatie van het leerprogramma werkt de klassenraad op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de betrokken personen en doet in het bijzonder voor jongeren met specifieke onderwijsbehoeften gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differen- tiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de jongere. De specifieke onderwijsbehoeften van jongeren en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.".

Art. III.76. Aan artikel 31 van hetzelfde decreet wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Bij de organisatie van de leertijd werkt een centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met het centrum voor leerlingenbegeleiding en de betrokken personen en doet in het bijzonder voor jongeren met specifieke onderwijsbehoeften gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen naargelang de noden van de jongere. De specifieke onderwijsbehoeften van jongeren en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal.". Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. III.77. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2014, met uitzondering van de artikelen III.2, 1° tot en met 7°, III.2, 9° tot en met 11° en 13°, III.6, III.7, III.8, III.14, III.15, III.16, III.21, III.44, 1°, III.46, III.47, III.56, III.57, III.72, III.73, III.74, III.75 en III.76, die in werking treden op 1 januari 2015 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar 2015-2016 en met uitzondering van de artikelen III.4, III.9, III.12, III.13, III.37, III.40, III.41, III.43, III.44, 2°, III.45, III.67 en III.68, die in werking treden op 1 april 2014 en met uitzondering van de artikelen III.51, III.54, III.58, III.59 die in werking treden op 1 september 2015. HOOFDSTUK IV. - Decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding Art. IV.1. In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een punt 6° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "6° /1 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden;"; 2° er wordt een punt 8° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "8° /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individu- ele leerlingen of groepen van leerlingen;"; 3° er wordt een punt 8° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt: "8° /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderwijsniveau of structuuronderdeel of onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;"; 4° er wordt een punt 12° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "12° /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende of vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen;"; 5° er wordt een punt 15° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "15° /1 handelingsgerichte diagnostiek: een cyclisch zoek- en beslissingsproces waarin informatie over het individu en zijn omgeving wordt verzameld, geïnterpreteerd en afgewogen met als doel de problemen of de hulpvragen te analyseren en te verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen.Het proces verloopt volgens systematische procedures, in samenwerking met de school, de ouders en de leerlingen met aandacht voor positieve kenmerken en voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving;"; 6° er wordt een punt 26° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "26° /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum of het leerprogramma;".

Art. IV.2. In artikel 6 van hetzelfde decreet wordt het punt 4° aangevuld met de volgende zinnen: "Het centrum werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met de school en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal;".

Art. IV.3. Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een zinsnede, die luidt als volgt: "In het bijzonder ondersteunt het centrum de scholen of centra bij het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen en verricht het handelingsgerichte diagnostiek naargelang de noden van de leerlingen.".

Art. IV.4. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar 2015-2016. HOOFDSTUK V. - Onderwijsinspectie Art. V.1. In het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs wordt een artikel 43bis ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 43bis.§ 1. De onderwijsinspectie is belast met het kwaliteitstoezicht op de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding in functie van de opmaak van de verslagen, vermeld in de artikelen 15 en 16 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en in de artikelen 294 en 352 van de Codex Secundair Onderwijs.

Dit kwaliteitstoezicht kan afzonderlijk van de doorlichting uitgevoerd worden. Als beide doorlichtingen ingepland zijn tijdens hetzelfde schooljaar, gebeuren ze geïntegreerd.

De inspectie stemt voor de uitvoering van deze opdrachten af met het Team Inspectie Personen met een Handicap van de Zorginspectie, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie.

De inspectie rapporteert jaarlijks over het kwaliteitstoezicht aan de Vlaamse Regering. § 2. De onderwijsinspectie is tevens belast met de toekenning van vrijstelling van leerplicht en het adviseren over aanvragen voor permanent onderwijs aan huis.".

Art. V.2. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2014. HOOFDSTUK VI. - Ondersteuning in scholen en competentieontwikkeling van personeelsleden Art. VI.1. § 1. De Vlaamse Regering voorziet voor de periode van 1 september 2013 tot en met 31 december 2013 in een extra begeleidingskorps van 103 voltijdse betrekkingen voor de ondersteuning van leerkrachten in de scholen voor gewoon en buitengewoon basisonderwijs en secundair onderwijs.

De Vlaamse Regering verleent daartoe een verlof wegens bijzondere opdracht aan personeelsleden tewerkgesteld in het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap of in de instellingen en de centra van het gesubsidieerd onderwijs.

Het extra begeleidingskorps van 103 voltijdse betrekkingen neemt de volgende opdrachten op: 1° de ondersteuning in de scholen van het buitengewoon basisonderwijs en secundair onderwijs bij de verbreding en verdieping van hun aanbod voor jongeren met autismespectrumstoornissen;2° de ondersteuning van scholen van het buitengewoon basisonderwijs en secundair onderwijs bij de programmatie van type 9;3° de uitbouw van een globaal professionaliseringstraject en -structuur voor leerkrachten van het gewoon basisonderwijs en secundair onderwijs inzake het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften;4° de uitbouw van een tweedelijnsinclusienetwerk. De verdeling van de voltijdse betrekkingen gebeurt als volgt: 12 voltijdse betrekkingen voor het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, 7 voltijdse betrekkingen voor het gesubsidieerd officieel onderwijs, 40 voltijdse betrekkingen voor het gesubsidieerd vrij onderwijs en 44 voltijdse betrekkingen die netoverstijgend worden ingezet.

De 44 voltijdse betrekkingen die netoverstijgend worden ingezet, worden aangewend voor de uitvoering van de opdrachten 3° en 4°. § 2. Vanaf 1 januari 2014 voorziet de Vlaamse Regering in ondersteuning in de scholen en in de competentieontwikkeling van de personeelsleden in het kader van het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften door de 103 voltijdse betrekkingen als vermeld in paragraaf 1, om te zetten in een daarmee overeenstemmend budget dat deel uitmaakt van de totale subsidiëring die vanaf 1 januari 2014 aan de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten toegekend wordt. Het budget vermeld in deze paragraaf dient ingezet te worden voor het speerpunt 1 `Zorg- breed en kansrijk onderwijs' vermeld in artikel 25, 2°, a), van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, gewijzigd door het decreet van 20 december 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014 en meer specifiek voor de volgende opdrachten: 1° de ondersteuning in de scholen van het buitengewoon onderwijs bij de verbreding en verdieping van hun aanbod voor jongeren met autismespectrumstoornissen;2° de ondersteuning van scholen van het buitengewoon onderwijs bij de programmatie van type 9;3° de ondersteuning van scholen van het buitengewoon onderwijs bij de uitbouw van het type basisaanbod;4° de uitbouw van een globaal professionaliseringstraject en -structuur voor de ondersteuning in de scholen van personeelsleden van het gewoon basisonderwijs en het gewoon secundair onderwijs inzake het onderwijs aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften;5° de uitbouw van een tweedelijnsinclusienetwerk. De invulling van deze opdrachten wordt verder geconcretiseerd in de kaderovereenkomst vermeld in artikel 25, punt 3°, en in het jaarlijkse actieplan vermeld in artikel 26 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, zoals gewijzigd door het decreet van 20 december 2013 houdende de begeleiding van de begroting 2014. § 3. De Vlaamse Regering voorziet vanaf 1 september 2013 in een extra begeleidingskorps van 4 voltijdse betrekkingen voor de ontwikkeling en de ondersteuning van de implementatie van handelingsgerichte diagnostische protocollen en ICF in de centra voor leerlingenbegeleiding.

De Vlaamse Regering verleent daartoe een verlof wegens bijzondere opdracht aan personeelsleden tewerkgesteld in het gemeenschapsonderwijs of in de instellingen en de centra van het gesubsidieerd onderwijs. § 4. De Vlaamse Regering voorziet vanaf 1 september 2013 in een extra begeleidingskorps voor het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers van 2 voltijdse betrekkingen voor de opdrachten als vermeld in § 2, tweede lid, 1° tot 5°. Deze personeelsleden kunnen voor de uitvoering van hun opdracht samenwerken met de personeelsleden aangesteld in toepassing van paragraaf 2.

De Vlaamse Regering verleent daartoe aan deze personeelsleden een verlof wegens bijzondere opdracht. § 5. De Vlaamse Regering sluit met betrekking tot de opdrachten beschreven in paragraaf 3 een convenant af met het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de vrije CLB-koepel waarin minimaal de doelstellingen, de uitvoeringsvoorwaarden en de te verwachten resultaten bepaald zullen worden. Met betrekking tot de opdrachten beschreven in paragraaf 4 sluit de Vlaamse Regering een convenant af met het Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers.

Art. VI.2. Artikel XI.2. van het decreet van 19 juli 2013 betreffende het onderwijs XXIII wordt opgeheven.

Art. VI.3. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2013. HOOFDSTUK VII. - Andere bepalingen Afdeling 1. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de wijze waarop

voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat Art. VII.1. In artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tweede rij van de tabel wordt de zinsnede "1." vervangen door "basisaanbod."; 2° de vijftiende rij van de tabel wordt vervangen door wat volgt: "9.basisonderwijs: 8,1"; 3° er wordt een zestiende rij in de tabel toegevoegd, die luidt als volgt: "secundair onderwijs: 6,3". Art. VII.2. In artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit worden de paragrafen 4, 5 en 6 opgeheven. Afdeling 2. - Decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke

onderwijskansen-I Art. VII.3. In artikel IV.7 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, gewijzigd bij het decreet van 25 november 2011, wordt een paragraaf 4 toege- voegd, die luidt als volgt: " § 4. Wanneer de Commissie ten gronde adviseert en oordeelt naar recht over klachten die betrekking hebben op de toepassing van artikel 37undecies van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 110/11 van de Codex Secundair Onderwijs dan wordt de samenstelling van de Commissie, in afwijking van paragraaf 1 en paragraaf 2, uitgebreid met leden met expertise op het gebied van de praktische realisatie van redelijke aanpassingen. Daarbij wordt, in afwijking van paragraaf 1 en paragraaf 2, in elk geval de betrokkenheid verzekerd van personen met een handicap of een organisatie die hen vertegenwoordigt, van een personeelsvertegenwoordiging en een vertegenwoordiging van de onderwijsverstrekkers.". Afdeling 3. - Overgangsbepaling

Art. VII.4. De leerlingen met een inschrijvingsverslag voor type 1 of 8, of opleidingsvorm 3, type 1, uitgereikt voor de inwerkingtreding van dit decreet en die ingeschreven zijn in een school voor buitengewoon onderwijs, blijven voor de duur van hun inschrijving in het betreffende onderwijsniveau en op basis van een aparte telling, in aanmerking komen voor de berekening van omkadering en werkingsmiddelen volgens de normen van het type basisaanbod. Afdeling 4. - Opheffingen

Art.VII.5. Het koninklijk besluit van 27 juli 1971 houdende organisatiemodaliteiten van de begeleiding der leerlingen die instellingen of afdelingen voor buitengewoon onderwijs volgen, wordt opgeheven.

Art.VII.6. Het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven.

Art. VII.7. Het ministerieel besluit van 19 september 1978 tot omschrijving van de inhoud en de bestemmelingen van het inschrijvingsverslag voorzien bij artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs, wordt opgeheven.

Art. VII.8. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 houdende oprichting van de overlegcommissie ter uitvoering van artikel 26 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven.

Art. VII.9. Het ministerieel besluit van 31 maart 1980 tot oprichting van de kwalificatiecommissie zoals voorzien in de artikelen 39, 40, 41 en 42, van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven.

Art. VII.10. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van kwalificatiegetuigschrift buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 43 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opge- heven.

Art. VII.11. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 39, § 2, van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven.

Art. VII.12. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing zoals vermeld in artikel 31 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opge- heven.

Art. VII.13. Het ministerieel besluit van 15 april 1980 houdende vaststelling van het model van attest voor het buitengewoon secundair onderwijs tot sociale aanpassing en arbeidsgeschiktmaking zoals vermeld bij artikel 35 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onder- wijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs, wordt opgeheven. Afdeling 5. - Inwerkingtreding

Art. VII.14. Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2015 voor inschrijvingen die betrekking hebben op het schooljaar 2015-2016, met uitzondering van artikel VII.2 dat in werking treedt op 1 april 2014, de artikelen VII.5, VII.8, VII.9, VII.10, VII.11, VII.12 en VII.13 die in werking treden op 1 september 2014 en de artikelen VII.1, VII.6 en VII.7 die in werking treden op 1 september 2015.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 21 maart 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET _______ Nota (1) Zitting 2013-2014 Stukken - Ontwerp van decreet : 2290 - Nr.1. - Amendementen : 2290 - Nr. 2. - Verslag over hoorzittingen : 2290 - Nr. 3. - Amendementen : 2290 - Nr. 4. - Verslag : 2290 - Nr. 5. - Amendementen : 2290 - Nr. 6. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2290 - Nr. 7.

Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 12 maart 2014.

^