Etaamb.openjustice.be
Decreet van 22 december 2000
gepubliceerd op 09 maart 2001

Decreet betreffende de amateurkunsten

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035244
pub.
09/03/2001
prom.
22/12/2000
ELI
eli/decreet/2000/12/22/2001035244/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2000. - Decreet betreffende de amateurkunsten (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Ontwerp van decreet betreffende de amateurkunsten. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° amateurkunsten : elke kunstvorm die in het kader van het sociaal-culturele gebeuren aan iedere burger de kans biedt om zich via kunstbeoefening en -beleving te ontplooien en zijn potentiële creatieve vermogens te ontwikkelen op vrijwillige basis en zonder beroepsmatige doeleinden;2° kunstdiscipline : een tak van de kunsten of een organisatorisch samenhangend geheel van verwante kunsttakken, waarvan het hoofdbestanddeel betrekking heeft op één van de volgende uitdrukkingsvormen en voornamelijk beoefend wordt in groepsverband : a) theater : alle activiteiten op het vlak van de dramatische kunst;b) dans : alle activiteiten op het vlak van de kunstvorm waarbij het bewegen van het menselijk lichaam de belangrijkste uiting is;c) beeldcultuur en beeldende kunst : alle activiteiten op het vlak van de kunsten waarbij het creëren van beelden of vormen de belangrijkste uiting is, met als deeldisciplines : - beeldcultuur : alle activiteiten op het vlak van film, fotografie, video en andere media; - beeldende kunst : alle activiteiten op het vlak van schilderkunst, beeldhouwkunst en aanverwante creatieve activiteiten; d) muziek : alle activiteiten op het vlak van de muzikale kunsten met als deeldisciplines : - instrumentale muziek : alle activiteiten op het vlak van de muzikale kunsten waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van instrumenten; - vocale muziek : alle activiteiten op het vlak van de muzikale kunsten, hoofdzakelijk de menselijke stem; - lichte muziek : alle activiteiten op het vlak van de muzikale kunsten, met betrekking tot rock, pop, elektronische muziek, jazz, blues, chanson, kleinkunst en aanverwante genres; - volksmuziek : alle activiteiten op het vlak van de muzikale kunsten, gebaseerd op traditionele muziek die kenmerkend is voor een bepaald volk, een bepaald volksdeel of een bepaalde streek; e) letteren : alle activiteiten op het vlak van de literaire kunsten;3° federatie : een vereniging, erkend krachtens het decreet van 24 juli 1991 houdende de subsidieregeling van verenigingen voor amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormingswerk, hierna het decreet van 24 juli 1991 te noemen;4° project : een activiteit op het vlak van de amateurkunsten, die zowel in opzet of doelstelling als in tijd kan worden afgebakend;5° landelijk karakter : ofwel activiteiten ontplooien in minstens vier Vlaamse provincies ofwel een publieksbereik aantonen in minstens vier Vlaamse provincies.Voor de toepassing van dit decreet wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad beschouwd als een Vlaamse provincie; 6° steunpunt : het landelijk steunpunt voor amateurkunsten;7° administratie : de afdeling in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die bevoegd is voor de amateurkunsten.

Art. 3.De Vlaamse Gemeenschap streeft via een ondersteuningsbeleid de totstandkoming na van een netwerk van organisaties voor amateurkunsten, teneinde de artistieke en sociale component van de amateurkunstbeoefening en -beleving bij elke burger te valoriseren. HOOFDSTUK II. - Organisaties voor amateurkunsten Afdeling 1. - Erkenning

Art. 4.Een organisatie voor amateurkunsten, hierna organisatie te noemen, ontstaat uit één of meer federaties en verenigingen met landelijk karakter en is werkzaam binnen één van de volgende kunstdisciplines en deeldisciplines vermeld in artikel 2, 2°.

Art. 5.§ 1. Een organisatie wordt door de Vlaamse regering erkend als een fusie of een totaal samenwerkingsverband. § 2. In afwijking van § 1 kan een organisatie erkend worden als een gedeeltelijk samenwerkingsverband voor een periode die loopt tot uiterlijk 31 december 2005. § 3. Voor elke in artikel 2, 2°, vermelde kunstdiscipline of voor een deeldiscipline ervan, kan slechts één organisatie voor amateurkunsten erkend worden, die representatief is voor de desbetreffende kunstdiscipline of deeldiscipline. Ze stelt zich dienstverlenend op tegenover haar aangesloten groepen en tegenover alle andere belangstellenden. Ze heeft aandacht voor de verschillende artistieke expressievormen binnen de kunstdiscipline of deeldiscipline ervan.

Art. 6.§ 1. Om door de Vlaamse regering als een fusie of een totaal samenwerkingsverband erkend te worden moet de organisatie aan volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° een werking hebben met een landelijk karakter;2° een vereniging zonder winstoogmerk zijn met een werkterrein dat duidelijk in een van de kunstdisciplines of deeldisciplines ligt van artikel 2, 2°, en waarbij alle federaties en verenigingen met landelijk karakter toegang moeten hebben tot de fusie of het totaal samenwerkingsverband;3° over één centraal secretariaat beschikken;4° over slechts één personeelskader beschikken waarbij de organisatie de juridische werkgever is;5° bij de aanvraag tot erkenning aantonen hoe ze : a) een open documentatiecentrum zal realiseren in relatie tot de verzamelfunctie van het steunpunt;b) een communicatieplan zal realiseren ten behoeve van de beoefenaars van de kunstdiscipline of deeldiscipline ervan met het oog op de uitstraling en de kwaliteitsverbetering van de kunstdiscipline;c) ondersteuning zal bieden door het ontwikkelen van documentatie- en werkmaterialen, het organiseren van opleidingscursussen en van publieksgerichte evenementen;d) in samenwerking met het steunpunt overleg zal plegen en afspraken zal maken met belendende sectoren;e) artistieke, organisatorische en technische begeleidingen zal geven aan groepen;f) in overleg met het steunpunt een kwaliteitsbeleid zal uitbouwen dat erop gericht is op een systematische wijze de kwaliteit van de aangeboden dienstverlening en ook van haar werking te bepalen, te plannen, te verbeteren en te controleren. § 2. Om door de Vlaamse regering als een gedeeltelijk samenwerkingsverband erkend te kunnen worden, moet de organisatie voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° een werking hebben met een landelijk karakter;2° een vereniging zonder winstoogmerk zijn met een werkterrein dat duidelijk in één van de kunstdisciplines of deeldisciplines ervan ligt zoals vermeld in artikel 2, 2°, en waarbij alle verenigingen met landelijk karakter of de federaties toegang moeten hebben tot het samenwerkingsverband;3° bij de aanvraag tot erkenning aantonen hoe de organisatie : a) een open documentatiecentrum zal realiseren in relatie tot de verzamelfunctie van het steunpunt;b) vorming en opleiding zal organiseren;c) een publicatie ten behoeve van de beoefenaars van de kunstdiscipline zal uitgeven;d) in samenwerking met het steunpunt overleg zal plegen en afspraken zal maken met de belendende sectoren;e) in overleg met het steunpunt een kwaliteitsbeleid zal uitbouwen dat erop gericht is op een systematische wijze de kwaliteit van de aangeboden dienstverlening en ook van haar werking te bepalen, te plannen, te verbeteren en te controleren;4° bij de aanvraag tot erkenning aantonen hoe de organisatie aan haar groepen : a) ondersteuning zal bieden door het ontwikkelen van materialen en het organiseren van publieksgerichte activiteiten;b) organisatorische, technische en artistieke begeleidingen zal organiseren. § 3. Indien voor een kunstdiscipline slechts één vereniging of federatie bestaat op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet kan deze erkend worden als organisatie.

Art. 7.§ 1. Om de vijf jaar, kan de decreetgever, de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding gehoord, overgaan tot een aanpassing van de in artikel 2, 2°, vermelde kunstdisciplines. § 2. De aanvraag tot erkenning van een nieuwe organisatie met betrekking tot een nieuwe kunstdiscipline moet bij de administratie ingediend worden in de loop van januari. § 3. De erkenningsprocedure, met inbegrip van de eventuele beroepsprocedure, wordt vóór 15 oktober van het kalenderjaar van de aanvraag afgesloten met de berekening van de beslissing betreffende de erkenning of de niet-erkenning. § 4. De eerste toepassing van de vermelde procedure, vermeld in § 1 tot en met § 3, gebeurt in het kalenderjaar 2005.

Art. 8.§ 1. Tegen het voornemen van de beslissing van niet-erkenning kan beroep aangetekend worden bij de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden. § 2. Na verloop van de procedure, vermeld in artikel 7, gaat de erkenning in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de berekening van de erkenningsbeslissing. § 3. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels betreffende de aanvraag voor erkenning. Afdeling 2. - Subsidiëring

Art. 9.§ 1. De Vlaamse regering subsidieert via jaarlijkse subsidie-enveloppen de erkende organisaties telkens voor een periode van vijf jaar. § 2. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen stelt de erkende organisatie om de vijf jaar een beleidsplan op over de activiteiten, vermeld in artikel 6, rekening houdend met de toegekende subsidie-enveloppe en voorzover het mogelijk is onderbouwd met kwantitatieve gegevens. Het beleidsplan bevat tevens een financieel plan en een personeelsplan. § 3. Daarenboven moet de organisatie in haar werking rekening houden met de principes van de integrale kwaliteitszorg. § 4. Wanneer de organisatie een totaal samenwerkingsverband is, kan zij via de federaties of via de verenigingen met een landelijk karakter, maximaal vijftien procent van de totale enveloppe besteden aan activiteiten die verband houden met het geven van artistieke, organisatorische en technische begeleidingen aan groepen. § 5. Elke organisatie heeft de verplichting om op verzoek van de administratie alle nuttige en noodzakelijke gegevens inzake haar discipline te verstrekken, en dit in de gevraagde vorm. § 6. Na onderzoek brengt de administratie de organisatie schriftelijk op de hoogte van de evaluatie en de goedkeuring van het beleidsplan. § 7. De Vlaamse regering kan accenten leggen in het kader van haar prioriteitenbeleid met betrekking tot de amateurkunsten zoals geformuleerd in haar beleidsnota. § 8. De Vlaamse regering kan de verdere regels met betrekking tot het beleidsplan het prioriteitenbeleid zoals vermeld in § 7 en de uitkering van de subsidie bepalen.

Art. 10.De subsidie-enveloppe bevat de nodige middelen voor de ondersteuning van de jaarlijkse personeels- en werkingskosten van de organisatie.

Art. 11.De grootte van de in artikel 19 vermelde kredieten wordt na het verstrijken van de periode van vijf jaar door de Vlaamse regering opnieuw bepaald op grond van door de administratie geaggregeerde gegevens uit de jaarlijkse rapporteringen enerzijds en uit de beleidsintenties van de minister, bevoegd voor de cultuur, anderzijds.

Art. 12.§ 1. Onder voorbehoud dat de ingediende begroting voor het lopende begrotingsjaar werd goedgekeurd door de Vlaamse regering worden voor het begrotingsjaar waarvoor ze werden ingeschreven en goedgekeurd vier driemaandelijkse voorschotten uitbetaald.

Elk voorschot bedraagt 22,5 procent van de vastgestelde financiële enveloppe op jaarbasis.

Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkingsjaar, na goedkeuring door de Vlaamse regering van de in het voorbije jaar gedane uitgaven en de voorgelegde betalingsbewijzen.

Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien de uitgekeerde voorschotten hoger zijn dan de subsidie, wordt het verschil in mindering gebracht van de voorschotten van het werkingsjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. § 2. Wat betreft de personeelsuitgaven worden de subsidie-enveloppen vanaf 1 januari 2001 gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld. Voor de overige uitgaven, vermeld in artikel 10, kunnen de bedragen aangepast worden aan het indexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. § 3. Organisaties voor amateurkunsten moeten bovendien : 1° een boekhouding voeren volgens het genormaliseerd boekhoudkundig stelsel en die zo organiseren dat de financiële controle op de aanwending van de subsidies mogelijk is.De Vlaamse regering kan een specifiek boekhoudkundig plan en bijzondere regelingen betreffende de boekhouding opleggen; 2° jaarlijks de rekeningen van het vorige jaar met de nodige bewijsstukken voorleggen, alsmede een door de algemene vergadering goedgekeurde sluitende begroting;uit de afrekening moet blijken dat de organisatie, rekening houdende met de eigen middelen sluitend of batig kan werken. Een batig saldo in de resultatenrekening verplicht de organisatie tot het opbouwen van een financiële reserve. Deze reserve moet worden aangewend ter financiering van uitgaven die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen van de organisatie; 3° een werkingsverslag van het vorige jaar en een jaarplanning voor het volgende jaar voorleggen;4° aanvaarden dat de administratie de werking en de boekhouding, eventueel ter plaatse, onderzoekt;5° hun bestuurders en hun medewerkers verzekeren tegen de burgerlijke aansprakelijkheid van de organisatie. HOOFDSTUK III. - Het steunpunt

Art. 13.Aan het steunpunt voor amateurkunsten worden de volgende functies toevertrouwd : 1° een verzamelfunctie : het verzamelen, ontsluiten en aanbieden van documentatie over de werksoort en de kunstdisciplines;2° een stimulerende functie : het bevorderen van activiteiten en initiatieven die de kennis van de werksoort of de kunstdiscipline verhogen, met bijzondere aandacht voor vorming in en door de kunstbeoefening;3° een begeleidende functie : de dienstverlening en ondersteuning in het veld verzorgen en de deskundigheid bevorderen;4° een onderzoeksfunctie : een kenniscentrum ontwikkelen met de klemtoon op onderzoek en analyse van de werksoort, alsmede de ontwikkeling van kortetermijnprojecten in relatie tot het professionele kunstenveld.

Art. 14.§ 1. De concrete invulling van de in artikel 13 vermelde functies wordt gespecificeerd in een beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en het steunpunt. § 2. Voor het uitoefenen van de in artikel 13 vermelde functies, ontvangt het erkende steunpunt, voor de eerste periode van de toepassing van dit decreet, die loopt tot en met 31 december 2005, een jaarlijkse subsidie-enveloppe die gelijk is aan het bedrag dat zij ontving voor het laatste werkjaar dat voorafgaat aan de inwerkingtreding van dit decreet, vermeerderd met tien procent. § 3. De grootte van het in § 2 vermelde krediet wordt na het verstrijken van de periode van vijf jaar door de Vlaamse regering opnieuw bepaald op grond van door de administratie geaggregeerde gegevens uit de jaarlijkse rapporteringen enerzijds en uit de beleidsintenties van de minister, bevoegd voor de cultuur, voor de komende periode van vijf jaar anderzijds. § 4. Het steunpunt legt om de vijf jaar een beleidsplan voor aan de Vlaamse regering. Dit beleidsplan bevat een financieel plan en een personeelsplan. De bepalingen van artikel 12, § 3, 1° tot en met 5°, zijn ook van toepassing. § 5. Het steunpunt houdt in haar werking rekening met de principes van de integrale kwaliteitszorg. § 6. De subsidie-enveloppe van § 2 wordt gekoppeld aan het prijsindexcijfer zoals bepaald in artikel 12, § 2. De voorschottenregeling van artikel 12, § 1, is eveneens van toepassing. § 7. De Vlaamse Gemeenschap erkent het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten, afgekort VCA, opgericht krachtens artikel 75 van het decreet van 29 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, als het steunpunt voor amateurkunsten. HOOFDSTUK IV. - Projectsubsidiëring

Art. 15.§ 1. Jaarlijks is een krediet van minimum 25 miljoen frank ter beschikking voor de financiële ondersteuning van projecten. § 2. Voor projectsubsidiëring komen in aanmerking : 1° projecten die betrekking hebben op een kunstdiscipline of deeldisciplines ervan die niet gesubsidieerd worden binnen dit decreet;2° projecten die product- en/of procesgerichte vernieuwing en/of verbreding beogen;3° projecten die aansluiten bij het prioriteitenbeleid van de Vlaamse regering op het vlak van doelgroepen en/of thema's. § 3. Met uitzondering van de projecten, bedoeld in § 2, 1°, worden aanvragen voor projectsubsidiëring ingediend door : 1° een vereniging of instelling in partnerschap met een organisatie, erkend krachtens dit decreet;2° een krachtens dit decreet erkende organisatie in partnerschap met een vereniging of instelling uit een belendende sector;3° twee of meer krachtens dit decreet erkende organisaties;4° een vereniging of instelling in partnerschap met het steunpunt, indien er geen krachtens dit decreet erkende organisatie als partner gevonden wordt. § 4. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor het indienen en afhandelen van projecten. § 5. De projectsubsidiëring kan nooit de periode, bedoeld in artikel 9, overschrijden. § 6. De grootte van het in § 1 vermelde krediet wordt na het verstrijken van de periode van vijf jaar door de Vlaamse regering opnieuw bepaald op grond van door de administratie geaggregeerde gegevens uit de jaarlijkse rapporteringen enerzijds en uit de beleidsintenties van de minister, bevoegd voor de cultuur, anderzijds. § 7. De toegekende projectsubsidie wordt beschikbaar gesteld in de vorm van een voorschot van 90 procent. Het saldo wordt uitbetaald nadat door de administratie vastgesteld werd dat de voorwaarden waaronder de projectsubsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie feitelijk aangewend werd om het gesubsidieerde project te realiseren. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 16.§ 1. Alle federaties en initiatieven met een werkingsgebied binnen het domein van de amateurkunsten, die een subsidie ontvingen van de Afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheekwerk en van de Afdeling Jeugd en Sport krijgen toegang tot dit decreet.

§ 2. Deze federaties en initiatieven hebben de verplichting om op verzoek van de administratie, alle nuttige gegevens te verstrekken in het kader van de samenwerking. § 3. Alle federaties of initiatieven zoals bepaald in § 1 behouden het eerste jaar van toepassing van dit decreet hun subsidie indien zij niet tot een samenwerking zijn gekomen. Zij moeten alsdan bewijzen dat zij minimaal eenzelfde werking hebben ontplooid zoals ter verantwoording van de subsidie van het jaar 2000.

Vanaf het tweede jaar van toepassing van dit decreet vermindert de subsidie jaarlijks met 25 procent.

Art. 17.§ 1. Om voor erkenning in aanmerking te komen moet de keuze van het soort organisatie gemaakt worden door een representatieve vertegenwoordiging van de desbetreffende kunstdiscipline. Alle aan het samenwerkingsverband deelnemende federaties en verenigingen met landelijk karakter moeten op een representatieve wijze vertegenwoordigd zijn in de beheersorganen van de organisatie. § 2. Indien verenigingen en/of federaties uit de vermelde kunstdisciplines er niet in slagen om per kunstdiscipline tot één organisatie voor amateurkunsten te komen, beslist de Vlaamse regering, op verzoek van één of meerdere federaties of verenigingen met landelijk karakter, binnen drie maanden na de aanvraag voor erkenning, en nadat de bevoegde minister alle partijen in kwestie die daartoe bereid zijn gehoord heeft, over de erkenning.

Tegen het voornemen van beslissing kunnen de verenigingen of federaties beroep aantekenen bij de adviserende beroepscommissie voor culturele aangelegenheden.

Art. 18.Vanaf het ogenblik dat een organisatie wordt erkend bedraagt de subsidie-enveloppe minimaal de optelsom die de toetredende federaties of initiatieven vermeld in artikel 16, § 1, ontvingen tijdens hun laatste werkjaar verhoogd met tien procent.

Art. 19.§ 1. Wanneer een organisatie een fusie is, bedraagt de volledige subsidie-enveloppe jaarlijks het bedrag, vermeld in artikel 18, aangevuld met een forfaitair bedrag van 5 000 000 frank. § 2. Wanneer een organisatie een totaal samenwerkingverband is, bedraagt de subsidie-enveloppe jaarlijks het bedrag, vermeld in artikel 18, aangevuld met een forfaitair bedrag van 3 000 000 frank. § 3. Wanneer een organisatie een gedeeltelijk samenwerkingsverband is, bedraagt de subsidie-enveloppe jaarlijks het bedrag, vermeld in artikel 18. De organisatie moet minimaal vijfenveertig procent van de totale enveloppe besteden aan activiteiten die verband houden met de voorwaarden, vermeld in artikel 6, § 2, 3°. Het gedeeltelijk samenwerkingsverband treedt op als werkgever van de personeelsleden, die voor de invulling van de in artikel 6, § 2, 3°, activiteiten, ingezet worden. § 4. Wanneer een organisatie bestaat uit één federatie of één vereniging met landelijk karakter wordt het bedrag, vermeld in artikel 18, toegekend.

Art. 20.§ 1. Een aanvraag tot erkenning kan op elk ogenblik worden ingediend. Samen met de aanvraag voor erkenning wordt het beleidsplan ingediend. De eerste erkenning gebeurt binnen drie maanden na indiening van de aanvraag. § 2. Als refertedatum voor het in voege treden van de nieuwe subsidieregeling geldt de datum van de aanvraag voor erkenning. § 3. Een organisatie in de vorm van een gedeeltelijk samenwerkingsverband kan te allen tijde een aanvraag indienen om over te gaan naar een totaal samenwerkingsverband of een fusie. Een organisatie in de vorm van een totaal samenwerkingsverband kan te allen tijde een aanvraag indienen om over te gaan tot een fusie.

Art. 21.Het decreet van 24 juli 1991 houdende de subsidieregeling van verenigingen voor amateuristische kunstbeoefening in het kader van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormingswerk wordt opgeheven.

Art. 22.Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2001.

Kondigen dit decreet af bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 22 december 2000.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX _______ Nota (1) Zitting 2000-2001. Stuk. - Ontwerp van decreet : 482, nr. 1 + Erratum. - Amendement : 482, nr. 2. - Verslag : 482, nr. 3. - Amendementen : 482, nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 482, nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 21 december 2000.

^