Etaamb.openjustice.be
Decreet van 23 juni 2008
gepubliceerd op 13 oktober 2008

Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs - 2008

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2008033082
pub.
13/10/2008
prom.
23/06/2008
ELI
eli/decreet/2008/06/23/2008033082/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 JUNI 2008. - Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs - 2008 (1)


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1959 tot regeling van het stelsel der dienstprestaties van de surveillanten en studiemeesters bij de Rijksinrichtingen voor middelbaar en technisch onderwijs

Artikel 1.In artikel 2, lid 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1959 tot regeling van het stelsel der dienstprestaties van de surveillanten en studiemeesters bij de Rijksinrichtingen voor middelbaar en technisch onderwijs wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling : « De uren aanwezigheid gedurende de nacht, tussen het slapengaan en het opstaan van de leerlingen, wordt geteld voor vijf uur dienst ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het rijksonderwijs

Art. 2.Artikel 4, § 1, 1°, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van § 2;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Hetzelfde artikel wordt met een § 3 aangevuld, luidend als volgt : « § 3. Paragraaf 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ». HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs

Art. 3.Artikel 12, 1°, van het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Hetzelfde artikel wordt met een tweede lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 4.Artikel 16, lid 1, 1°, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Art. 16, lid 1, 5°, b), van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt; ».

Hetzelfde artikel wordt met een vierde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 5.In artikel 17, lid 1, 3°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Art. 6.Artikel 39, lid 1, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5°, b), van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt; ».

In punt 8° van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Hetzelfde artikel wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 7.In hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 3, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt een artikel 39bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 39bis.Mogelijke benoeming op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle vereiste voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd.»

Art. 8.In artikel 40, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 21 april 2008, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 9.Artikel 83, lid 1, 6°, van hetzelfde koninklijk besluit, wordt opgeheven.

Art. 10.In artikel 85, a), van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 11.In hoofdstuk VII van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1983, het besluit van de Regering van 2 maart 1995 en het decreet van 26 juni 2006, wordt een artikel 91bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 91bis.In afwijking van de artikelen 78 tot en met 91 wordt een personeelslid vastbenoemd in een selectieambt bij een school die ofwel fusioneert met een school behorend tot een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel of vrij onderwijs ofwel wordt overgenomen door zo'n inrichtende macht, geacht vastbenoemd te zijn in dit ambt bij een andere school van het gemeenschapsonderwijs, als volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het betreffende personeelslid bekleedt een bevorderingsambt sinds ten minste drie schooljaren in het kader van een verlof voor de uitoefening van hetzelfde of een ander ambt;2° op het ogenblik van de benoeming is er in de school waarin het personeelslid gereaffecteerd wordt ten minste een voltijdse betrekking in het wervingsambt dat toegang verleent tot het bevorderingsambt waarin het personeelsid vastbenoemd is;3° het betreffende personeelslid dienst tot 15 juni een dienovereenkomstig schriftelijke aanvraag bij de inrichtende macht in. De nieuwe toewijzing geschiedt op 1 juli van het kalenderjaar waarin de fusie of overneming plaatsvindt. »

Art. 12.Artikel 97, lid 1, 7°, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 13.In hoofdstuk VIII, afdeling 2, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1981, het besluit van de Regering van 2 maart 1995 en het decreet van 17 mei 2004, wordt een artikel 102bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 102bis.Fusioneert een basisschool van de Duitstalige Gemeenschap met een basisschool van een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel of vrij onderwijs of wordt ze door zo'n inrichtende macht overgenomen, dan kan de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs, in afwijking van de artikelen 92 tot en met 102 een personeelslid vastbenoemen in het ambt van schoolhoofd van een basisschool of van hoofdonderwijzer, als volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het betreffende personeelslid voldoet aan de in artikel 97 vermelde voorwaarden, met uitzondering van die vermeld onder 8°;2° het personeelslid bekleedt sinds ten minste drie schooljaren een bevorderingsambt in het kader van een verlof voor de uitoefening van hetzelfde of van een ander ambt;3° er is een definitief vacante betrekking op het ogenblik van de benoeming;4° het betreffende personeelslid dient tot 15 juni een dienovereenkomstige schriftelijke aanvraag bij de inrichtende macht in. De in lid 1 vermelde benoeming geschiedt op 2 juli van het kalenderjaar waarin de fusie of overneming plaatsvindt. »

Art. 14.Artikel 106, lid 1, 8°, van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.

Art. 15.Artikel 114 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 114.Elke bevorderingscommissie wordt samengesteld uit : 1° een voorzitter uitgekozen onder de ambtenaren of contractuele personeelsleden van niveau I van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, die in actieve dienst of in ruste zijn;2° twee leden uitgekozen onder de ambtenaren of contractuele personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap van niveau I;3° vier leden uitgekozen onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het gemeenschapsonderwijs, die ten minste titularis zijn van het te begeven ambt, onder de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de autonome hogeschool of onder de leden van de pedagogische inspectiebegeleiding;4° drie leden uitgekozen en voorgesteld door de representatieve vakverenigingen van het gemeenschapsonderwijs en die tenminste titularis zijn van het te begeven ambt;5° een secretaris uitgekozen onder de ambtenaren of contractuele personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap. Voor elk commissie lid 1 vermeld lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. De secretaris is niet stemgerechtigd.

De Regering wijst de leden en plaatsvervangende leden aan. »

Art. 16.Artikel 121ter, lid 1, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° aan één van de volgende voorwaarden voldoen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Hetzelfde artikel wordt met een tweede lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 17.In artikel 121nonies, § 1, lid 1, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, wordt de passus « of met zijn werkelijke geldelijke anciënniteit, indien deze meer dan 19 jaar bedraagt » na de passus « met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar » ingevoegd.

Art. 18.In artikel 24, § 3, en in artikel 68, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006 worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door « in drievoud » resp. « de drie exemplaren ».

In artikel 121undecies, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden « twee exemplaren » en « beide exemplaren » vervangen door « drie exemplaren » resp. « de drie exemplaren ».

Art. 19.Artikel 168, 2°, littera a), van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 17 mei 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 16, lid 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 39, lid 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden; » HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 20.Artikel 4, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse, israëlite, orthodoxe, islamitische en anglicaanse godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5°, b), van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt; » Hetzelfde paragraaf wordt met een vierde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 21.In artikel 5, § 1, lid 1, 3°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Art. 22.Artikel 22sexies, lid 1, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5°, b), van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt; » In punt 8° van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006 wordt de passus « Het bevallingsverlof, de moederschapsbescherming en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Hetzelfde artikel wordt met een vierde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 23.In hoofdstuk III, afdeling 3, onderafdeling 3, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt een artikel 22sexies 1 ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 22sexies 1. Mogelijke benoeming op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle vereiste voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd.»

Art. 24.In artikel 22septies, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 21 april 2008, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door de passus « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 25.In artikel 12, § 3, en 29, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door de woorden « in drievoud » resp. « de drie exemplaren ».

Art. 26.In hoofdstuk IX, afdeling 4, van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 november 1978 en 1 augustus 1984, wordt een artikel 47bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 47bis.§ 1. In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld, voorlopig in het gesubsidieerd officieel of vrij onderwijs gereaffecteerd resp. als leermeester of leraar godsdienst in een ander onderwijsniveau wedertewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtwedde.

In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap vastbenoemd zijn en aan wie niet ten minste het aantal lestijden waarvoor zij benoemd zijn, kan worden toegewezen, met voorrang tot elke tijdelijke aanwijzing of elke vaste benoeming, voor de omvang van het lestijdenverlies als leermeester of leraar godsdienst voorlopig in hetzelfde of in een ander onderwijsniveau tewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtwedde. § 2. In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die geheel of gedeeltelijk bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld, voorlopig in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap of het gesubsidieerd vrij onderwijs gereaffecteerd resp. als leermeester of leraar godsdienst in een ander onderwijsniveau wedertewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtweddetoelage. § 3. In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die geheel of gedeeltelijk bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld, voorlopig in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap of het gesubsidieerd officieel onderwijs gereaffecteerd resp. als leermeester of leraar godsdienst in een ander onderwijsniveau wedertewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtweddetoelage. § 4. In de gevallen vermeld in de §§ 1 à 3 kan een reaffectatie of een wedertewerkstelling door een overgang van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs alleen met de toestemming van het betrokken personeelslid plaatsvinden. § 5. Voordat de in de §§ 1 à 3 bedoelde reaffectatie, wedertewerkstelling of uurroosteraanvulling plaatsvindt, brengen de betrokken reaffectatiecommissies een advies uit overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen. § 6. Voorliggend artikel geldt onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs. »

Art. 27.Artikel 48 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 48.Artikel 168, 1°, 2°, 3°, 4°, 7° en 8°, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is toepasselijk op de personeelsleden vermeld in artikel 1. » HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs

Art. 28.In de tabel opgenomen in artikel 11 van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs, laatst gewijzigd bij het decreet van 17 mei 2004, worden de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen van de groep B geschrapt. HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar

Art. 29.In de tabel opgenomen in artikel 11 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, laatst gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 31 augustus 2000, worden de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen van de groep B geschrapt. HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs

Art. 30.In de tabel opgenomen in artikel 11 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, laatst gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 31 augustus 2000, worden de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen van de groep B geschrapt. HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie

Art. 31.In de tabel opgenomen in artikel 11 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de gesubsidieerde inrichtingen voor secundair technisch en beroepsonderwijs met volledig leerplan en voor sociale promotie, laatst gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap van 31 augustus 2000, worden de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen van de groep B geschrapt. HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs

Art. 32.In het koninklijk besluit van 27 juli 1976 tot reglementering van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het gesubsidieerd onderwijs wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 7bis.§ 1. In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld, voorlopig in het gesubsidieerd officieel of vrij onderwijs gereaffecteerd resp. als leermeester of leraar godsdienst in een ander onderwijsniveau wedertewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtwedde.

In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap vastbenoemd zijn en aan wie niet ten minste het aantal lestijden waarvoor zij benoemd zijn, kan worden toegewezen, met voorrang tot elke tijdelijke aanwijzing of elke vaste benoeming, voor de omvang van het lestijdenverlies als leermeester of leraar godsdienst in hetzelfde of in een ander onderwijsniveau tewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtwedde. § 2. In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die geheel of gedeeltelijk bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld, voorlopig in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap of het gesubsidieerd vrij onderwijs gereaffecteerd resp. als leermeester of leraar godsdienst in een ander onderwijsniveau wedertewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtweddetoelage. § 3. In het basis- en secundair onderwijs worden de leermeesters en leraars godsdienst die geheel of gedeeltelijk bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking worden gesteld, voorlopig in het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap of het gesubsidieerd officieel onderwijs gereaffecteerd resp. als leermeester of leraar godsdienst in een ander onderwijsniveau wedertewerkgesteld, behalve als de betrokken personeelsleden afstand doen van de dienovereenkomstige wachtweddetoelage. § 4. In de gevallen vermeld in de §§ 1 à 3 kan een reaffectatie of een wedertewerkstelling door een overgang van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs alleen met de toestemming van het betrokken personeelslid plaatsvinden. § 5. Voordat de in de §§ 1 à 3 bedoelde reaffectatie, wedertewerkstelling of uurroosteraanvulling plaatsvindt, brengen de betrokken reaffectatiecommissies een advies uit overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen. § 6. Voorliggend artikel geldt onverminderd andere bepalingen van dit besluit. » HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra vallen

Art. 33.Artikel 12, lid 1, 1°, van het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van gespecialiseerde Rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de Rijksvormingscentra en van de inspectiedienst belast met toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra vallen, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5°, b), van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt; ».

Hetzelfde artikel wordt met een vierde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 34.In artikel 13, § 1, lid 1, 3°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Art. 35.Artikel 30, lid 1, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5°, b), van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt; ».

In punt 8° van hetzelfde lid, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « Het bevallingsverlof, de moederschapsbescherming en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Hetzelfde artikel wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 36.In hoofdstuk III, afdeling 3, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 30bis.Mogelijke benoeming op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle vereiste voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd.»

Art. 37.In artikel 31, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007 en gewijzigd bij het decreet van 21 april 2008, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 38.In de artikelen 21, § 3, en 56, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door « in drievoud » resp. « de drie exemplaren ».

Art. 39.In artikel 73, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 40.In artikel 87, § 1, 2°, en § 2, 2°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 41.Artikel 196, 1°, littera a), van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het decreet van 17 mei 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 12, lid 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 30, lid 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden; ». HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan

Art. 42.Artikel 10, § 6, lid 3, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De wedde of de weddetoelage bedoeld in lid 1 worden slechts toegekend, als de inrichtende macht het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap er schriftelijk van heeft geïnformeerd dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat de betrekking als hoofdberoep kan uitoefenen. » HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald

Art. 43.Artikel 53ter, lid 1, van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald, ingevoegd bij het decreet van 17 mei 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de schooljaren 2004-2005 tot en met 2008-2009 wordt naast het lestijdenpakket verkregen overeenkomstig artikel 5ter een lestijdenpakket toegekend voor de integratie van leerlingen die krachtig moeten worden gesteund in het gewoon basisonderwijs. » HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs

Art. 44.In artikel 24 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs wordt een vierde lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwijking van het voorafgaande lid kan de Regering beslissen dat de personen belast met de opvoeding in geval van een overneming van een school door een andere inrichtende macht ook recht hebben op een gedeeltelijke terugbetaling van de kosten aangegaan voor het vervoer van de leerlingen naar de overgenomen school die niet de dichtstbij gelegen school naar vrije keuze is, op voorwaarde dat deze school vóór de overneming de dichtsbij gelegen school naar vrije keuze was. De personen belast met de opvoeding zijn diegenen van leerlingen die de betreffende school reeds op het ogenblik van de overneming bezoeken of van hun zusters of broeders. »

Art. 45.In artikel 34, lid 2, van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, vervangen bij het decreet van 25 mei 1999, wordt het woord « derde » door « laatste » vervangen.

In hetzelfde artikel, lid 3, ingevoegd bij het decreet van 23 oktober 2000, wordt de passus « na de derde werkdag vóór het begin van » door « tijdens » vervangen. HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum

Art. 46.Artikel 33, lid 1, 1°, van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5° van hetzelfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking bepaald in artikel 33bis, leden 2 en 3, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) er zijn niet meer dan vijf schooljaren tussen de eerste en de derde afwijking;b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding « voldoende » als eindconclusie;d) als het gaat om een lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel, moet het houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs toegekend op basis van een opleiding waarvan de Regering de belangrijkste elementen aan de goedkeuring van het Parlement voorlegt. » Punt 8° van hetzelfde lid wordt geschrapt.

Hetzelfde artikel wordt met een vierde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 47.Artikel 33bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006, wordt aangevuld met drie leden, luidend als volgt : « Voldoet geen kandidaat aan de in artikel 33, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde, dan kan de inrichtende macht - in afwijking van artikel 33 - een kandidaat tijdelijk aanstellen dat noch houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs noch van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, zoals ze voor het te bekleden ambt bepaald zijn.

De inrichtende macht mag van de in artikel 33, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde afwijken, als het gaat om een personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs dat een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A zou zijn, indien het personeelslid over het pedagogisch bekwaamheidsbewijs in samenhang met het te bekleden ambt zou beschikken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt voor een periode van drie opeenvolgende schooljaren, gerekend vanaf 1 september van het schooljaar van de eerste aanwijzing. Onverminderd het eerste lid mag deze afwijkingsmogelijkheid bij de eerste aanwijzing van een personeelslid in het betrokken ambt niet worden toegepast, als kandidaten houders zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Wordt een personeelslid krachtens lid 2 voor ten minste 15 weken aangesteld, dan zendt de inrichtende macht een schriftelijke verklaring aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap waaruit blijkt dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat aan alle voorwaarden voldoet om te worden aangesteld. »

Art. 48.In hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 1, van hetzelfde decreet wordt een artikel 33ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 33ter.Behalve als artikel 33bis, lid 3, werd toegepast, kan een personeelslid dat de in artikel 33, lid 1, 5° en 7°, vermelde voorwaarden vervult en zich bij een inrichtende macht voor een betrekking in het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld, een beroep indienen tegen de aanstelling voor een termijn van ten minste 15 werken van een ander personeelslid dat aan de bovenvermelde voorwaarden niet voldoet.

Het beroep wordt per aangetekende brief bij de inrichtende macht ingediend en bevat het bewijs dat de klager zich voor het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld.

Als de inrichtende macht en de klager niet tot een minnelijke schikking komen, beschikt deze laatste over een termijn van 60 kalenderdagen om bij de Regering een beroep per aangetekende brief in te dienen. De termijn van 60 kalenderdagen begint op de dag waarop de klager werkelijk kennis heeft gekregen van de aanstelling en voor zover deze dag binnen het schooljaar van de aanstelling valt. Elk beroep buiten deze termijn is onontvankelijk.

Na ontvangst van het beroep nodigt de Regering onmiddellijk de inrichtende macht uit, de bestreden aanstelling schriftelijk te verantwoorden. De inrichtende macht beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om de Regering deze verantwoording te betekenen. Zij begint op de dag waarop het verzoek om verantwoording wordt gezonden, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt. Levert de inrichtende macht deze verantwoording niet, dan verliest zij - vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van twee maanden - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid tegen wiens aanstelling een beroep werd ingediend.

Na ontvangst van het antwoord van de betrokken inrichtende macht gaat de Regering na of de aanstelling overeenkomstig de bepalingen van voorliggend decreet gebeurde en behoorlijk met redenen omkleed werd.

Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen nageleefd werden en dat de aanstelling verantwoord is, worden de klager en de inrichtende macht onmiddellijk per aangetekende brief er op de hoogte van gesteld.

Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen niet nageleefd werden en dat de aanstelling niet verantwoord is, dan verliest de inrichtende macht - vanaf de eerste dag van de maand volgend op de mededeling van de beslissing van de Regering - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid wiens aanstelling onregelmatig is. Deze beslissing wordt per aangetekende brief aan de klager én aan de inrichtende macht medegedeeld.

Daar de aanstelling van een personeelslid dat de in artikel 33, lid 1, 5°, vermelde voorwaarden niet vervult, tot het betrokken schooljaar beperkt is, vervalt elk beroep van rechtswege op 30 juni van dat schooljaar. ».

Art. 49.Artikel 35 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen als volgt : § 1, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° hij vervult de voorwaarden bepaald in artikel 33, lid 1, 5°. » In § 1, lid 1, 3°, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ». 3° Hetzelfde § 1, lid 2, wordt vervangen als volgt : « Als een kandidaat dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt.»

Art. 50.Artikel 49, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5° van hetzelfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking bepaald in artikel 33bis, leden 2 en 3, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) er zijn niet meer dan vijf schooljaren tussen de eerste en de derde afwijking;b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding « voldoende » als eindconclusie;d) als het gaat om een lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel, moet het houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs toegekend op basis van een opleiding waarvan de Regering de belangrijkste elementen aan de goedkeuring van het Parlement voorlegt. » In punt 8° van hetzelfde paragraaf wordt de passus « Het bevallingsverlof, de moederschapsbescherming en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Hetzelfde paragraaf wordt met een tweede lid aangevuld, luidend als volgt : « Als een definitief aangesteld personeelslid dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 8°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt. » Hetzelfde paragraaf wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 51.In hoofdstuk III, afdeling 3, van hetzelfde decreet wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 49bis.Mogelijke aanstelling op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt definitief worden aangesteld, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd.»

Art. 52.In artikel 55, § 1, 2°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 april 2008 wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 53.Artikel 69.2, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° aan één van de volgende voorwaarden voldoen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Hetzelfde artikel wordt met een tweede lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 54.In artikel 69.8, § 1, lid 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 25 juni 2007, wordt de passus « of met zijn werkelijke geldelijke anciënniteit, indien deze meer dan 19 jaar bedraagt » na de passus « met een geldelijke anciënniteit van 19 jaar » ingevoegd.

Art. 55.In de artikelen 39bis, § 3, en 69.10, § 2, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006, alsmede in artikel 69.16, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006 en gewijzigd bij het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door « in drievoud » resp. « de drie exemplaren ».

Art. 56.Artikel 79, lid 1, 1°, a), van hetzelfde decreet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 33, lid 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 49, § 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden; ».

Art. 57.Artikel 119 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 119.Afwijkingen inzake diploma die personeelsleden in de schooljaren 2006-2007 en/of 2007-2008 krachtens de toen geldige afwijkingsbepalingen werden verleend, worden als afwijkingen in de zin van artikel 33bis beschouwd. De betrokken personeelsleden hoeven niet het in artikel 33, lid 1, 5°, vermeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs te verkrijgen. » HOOFDSTUK XVI.- Wijziging van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs

Art. 58.In artikel 9, § 1, lid 2, 1°, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007, wordt de passus « in het kader van een arbeidsovereenkomst met een minimale duur van 6 maanden » in fine ingevoegd.

In hetzelfde lid, 2°, vervangen bij het decreet van 25 juni 2007, wordt de passus « in een school » vervangen door « in dezelfde school ».

Art. 59.Artikel 40, lid 1, 1°, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° ze kan niet leiden tot een toename van het aantal scholen of vestigingsplaatsen bestaande op de dag van de inwerkingtreding van dit decreet, behalve als de Regering ermee instemt; ».

De leden 2 en 3 van hetzelfde artikel worden opgeheven. HOOFDSTUK XVII. - Wijziging van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003

Art. 60.Artikel 2 van het decreet van 30 juni 2003 houdende dringende maatregelen inzake onderwijs 2003 wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. In afwijking van § 1 wordt de in § 1, lid 1, vermelde periode tot één schooljaar beperkt, als het om een personeelslid gaat dat in een bevorderingsambt vastbenoemd is. HOOFDSTUK XVIII. - Wijziging van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra

Art. 61.Artikel 20, § 1, 1°, van het decreet van 29 maart 2004 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5° van hetzelfde paragraaf wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking bepaald in artikel 20bis, leden 2 en 3, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) er zijn niet meer dan vijf schooljaren tussen de eerste en de derde afwijking;b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding « voldoende » als eindconclusie;d) als het gaat om een lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel, moet het houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs toegekend op basis van een opleiding waarvan de Regering de belangrijkste elementen aan de goedkeuring van het Parlement voorlegt. » Hetzelfde paragraaf wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 62.§ 1. Artikel 20bis, lid 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 26 juni 2006 wordt de passus « artikel 20 » vervangen door « artikel 20, § 1, ». § 2. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met drie leden, luidend als volgt : « Voldoet geen kandidaat aan de in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde, dan kan de inrichtende macht - in afwijking van artikel 20 - een kandidaat tijdelijk aanwijzen dat noch houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs noch van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, zoals ze voor het te bekleden ambt bepaald zijn.

De inrichtende macht mag van de in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde afwijken, als het gaat om een personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs dat een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A zou zijn, indien het personeelslid over het pedagogisch bekwaamheidsbewijs in samenhang met het te bekleden ambt zou beschikken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt voor een periode van drie opeenvolgende schooljaren, gerekend vanaf 1 september van het schooljaar van de eerste aanwijzing. Onverminderd het eerste lid mag deze afwijkingsmogelijkheid bij de eerste aanwijzing van een personeelslid in het betrokken ambt niet worden toegepast, als kandidaten houders zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Wordt een personeelslid krachtens lid 2 voor ten minste 15 weken aangewezen, dan zendt de inrichtende macht een schriftelijke verklaring aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap waaruit blijkt dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat aan alle voorwaarden voldoet om te worden aangewezen. »

Art. 63.In hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 1, van hetzelfde decreet wordt een artikel 20ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 20ter.Beroepsprocedure Behalve als artikel 20bis, lid 3, werd toegepast, kan een personeelslid dat de in artikel 20, § 1, lid 1, 5° en 7°, vermelde voorwaarden vervult en zich bij een inrichtende macht voor een betrekking in het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld, een beroep indienen tegen de aanstelling voor een termijn van ten minste 15 werken van een ander personeelslid dat aan de bovenvermelde voorwaarden niet voldoet.

Het beroep wordt per aangetekende brief bij de inrichtende macht ingediend en bevat het bewijs dat de klager zich voor het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld.

Als de inrichtende macht en de klager niet tot een minnelijke schikking komen, beschikt deze laatste over een termijn van 60 kalenderdagen om bij de Regering een beroep per aangetekende brief in te dienen. De termijn van 60 kalenderdagen begint op de dag waarop de klager werkelijk kennis heeft gekregen van de aanstelling en voor zover deze dag binnen het schooljaar van de aanstelling valt. Elk beroep buiten deze termijn is onontvankelijk.

Na ontvangst van het beroep nodigt de Regering onmiddellijk de inrichtende macht uit, de bestreden aanstelling schriftelijk te verantwoorden. De inrichtende macht beschikt over een termijn van twee weken om de Regering deze verantwoording te betekenen. Zij begint op de dag waarop het verzoek om verantwoording wordt gezonden, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt. Levert de inrichtende macht deze verantwoording niet, dan verliest zij - vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van 14 kalenderdagen - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid tegen wiens aanstelling een beroep werd ingediend.

Na ontvangst van het antwoord van de betrokken inrichtende macht gaat de Regering na of de aanstelling overeenkomstig de bepalingen van voorliggend decreet gebeurde en of de reden waarom de klager niet werd aangesteld, geleverd is.

Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen nageleefd werden en dat de aanstelling verantwoord is, worden de klager en de inrichtende macht onmiddellijk per aangetekende brief er op de hoogte van gesteld.

Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen niet nageleefd werden en dat de aanstelling niet verantwoord is, dan verliest de inrichtende macht - vanaf de eerste dag van de maand volgend op de mededeling van de beslissing van de Regering - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid wiens aanstelling onregelmatig is. Deze beslissing wordt per aangetekende brief aan de klager én aan de inrichtende macht medegedeeld.

Daar de aanstelling van een personeelslid dat de in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarden niet vervult, tot het betrokken schooljaar beperkt is, vervalt elk beroep van rechtswege op 30 juni van dat schooljaar. ».

Art. 64.Artikel 22 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : 1° lid 1, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° hij vervult de voorwaarden bepaald in artikel 33, lid 1, 5°.» 2° In lid 1, 3°, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».3° Lid 2 wordt vervangen als volgt : « Als een kandidaat dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt.»

Art. 65.Artikel 36, lid 3, van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 66.Artikel 37, lid 1, 1°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5° van hetzelfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking bepaald in artikel 20bis, leden 2 en 3, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) er zijn niet meer dan vijf schooljaren tussen de eerste en de derde afwijking;b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding « voldoende » als eindconclusie;d) als het gaat om een lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel, moet het houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs toegekend op basis van een opleiding waarvan de Regering de belangrijkste elementen aan de goedkeuring van het Parlement voorlegt. » In punt 8° van hetzelfde lid, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006 wordt de passus « Het bevallingsverlof, de moederschapsbescherming en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

In hetzelfde artikel wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Als een vastbenoemd personeelslid dienstdagen in een ander ambt van de betrokken categorie heeft gepresteerd waarvoor hij houder is van het vereiste bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs, dan worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 8°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen, voor zover de kandidaat ten minste 360 dienstdagen telt in het ambt waarvoor hij zich kandidaat stelt. » Hetzelfde artikel wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 67.In hoofdstuk III, afdeling 3, van hetzelfde decreet wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 37bis.Mogelijke benoeming op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle vereiste voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd.»

Art. 68.In artikel 48, § 1, lid 1, 2°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 april 2008, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 69.In artikel 62 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « De overeenkomstig artikel 69 geleverde diensten worden geacht te zijn gepresteerd in het gesubsidieerd officieel onderwijs in de zin van lid 1, 1°. »

Art. 70.In artikel 28, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 26 juni 2006 en in artikel 67, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door « in drievoud » resp. « de drie exemplaren ».

Art. 71.Artikel 69, § 1, lid 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De diensten gepresteerd vóór de overneming door de in het eerste lid vermelde personeelsleden en de diensten gepresteerd door de personeelsleden die op 30 juni van het schooljaar eindigend in het kalenderjaar van de overneming, sinds ten minste drie maanden zijn aangesteld bij de overdragende inrichtende macht in de betrokken onderwijsinrichting worden bij de berekening van de dienstanciënniteit in aanmerking genomen, alsof ze gepresteerd zouden zijn in de overnemende inrichtende macht ».

Art. 72.Artikel 77, lid 1, 1°, littera a), van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 20, § 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 37, lid 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden; ».

Art. 73.In hoofdstuk XIV van hetzelfde decreet wordt een artikel 111bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 111bis.Overgangsregeling Afwijkingen inzake diploma die personeelsleden in de schooljaren 2006-2007 en/of 2007-2008 krachtens de toen geldige afwijkingsbepalingen werden verleend, worden als afwijkingen in de zin van artikel 20bis beschouwd. De betrokken personeelsleden hoeven niet het in artikel 20, § 1, lid 1, 5°, vermeld pedagogisch bekwaamheidsbewijs te verkrijgen. » HOOFDSTUK XIX. - Wijziging van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs

Art. 74.Artikel 25, § 2, van het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Om de in § 1 vermelde afwijking te kunnen genieten, zendt de inrichtende macht een schriftelijke verklaring aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap waaruit blijkt dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat aan alle voorwaarden voldoet om te worden aangesteld. » HOOFDSTUK XX. - Wijziging van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool

Art. 75.Artikel 5.15, § 1, lid 1, 1°, van het decreet van 27 juni 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5° van hetzelfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking bepaald in artikel 5.18, leden 2 en 3, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) er zijn niet meer dan vijf schooljaren tussen de eerste en de derde afwijking;b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding « voldoende » als eindconclusie;d) als het gaat om een lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel, moet het houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs toegekend op basis van een opleiding waarvan de Regering de belangrijkste elementen aan de goedkeuring van het Parlement voorlegt. » Hetzelfde paragraaf wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 76.In artikel 5.17, lid 1, 2°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt de passus « Het bevallingsverlof en het voorbehoedend verlof » vervangen door de passus « Het bevallingsverlof, het voorbehoedend verlof en de periode tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte ».

Art. 77.Artikel 5.18 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 5.18. Afwijkingsbepaling In afwijking van artikel 5.15, § 1, lid 1, 5°, kan de inrichtende macht tussen een kandidaat die bij zijn laatste beoordelingsstaat resp. beide laatste evaluatieverslagen de vermelding « onvoldoende » heeft gekregen, en een andere kandidaat kiezen, ongeacht deze houder is of niet van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Voldoet geen kandidaat aan de in artikel 5.15, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde, dan kan de inrichtende macht. in afwijking van artikel 5.15. een kandidaat tijdelijk aanstellen dat noch houder is van een vereist bekwaamheidsbewijs noch van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A, zoals ze voor het te bekleden ambt bepaald zijn.

De inrichtende macht mag van de in artikel 5.15, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarde afwijken, als het gaat om een personeelslid dat houder is van een bekwaamheidsbewijs dat een vereist bekwaamheidsbewijs of een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs van de groep A zou zijn, indien het personeelslid over het pedagogisch bekwaamheidsbewijs in samenhang met het te bekleden ambt zou beschikken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt voor een periode van drie opeenvolgende schooljaren, gerekend vanaf 1 september van het schooljaar van de eerste aanwijzing. Onverminderd lid 1, mag deze afwijkingsmogelijkheid bij de eerste aanwijzing van een personeelslid in het betrokken ambt niet worden toegepast, als kandidaten houders zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.

Wordt een personeelslid krachtens lid 2 voor ten minste 15 weken aangewezen, dan zendt de inrichtende macht een schriftelijke verklaring aan het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap waaruit blijkt dat geen gekwalificeerd personeelslid werd gevonden dat aan alle voorwaarden voldoet om te worden aangewezen. »

Art. 78.In titel V, ondertitel 3, hoofdstuk 2, afdeling 2, van hetzelfde decreet wordt een artikel 5.18bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 5.18bis. Beroepsprocedure Behalve als artikel 5.18, lid 3, werd toegepast, kan een personeelslid dat de in artikel 5.15, § 1, lid 1, 5° en 7°, vermelde voorwaarden vervult en zich bij een inrichtende macht voor een betrekking in het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld, een beroep indienen tegen de aanstelling voor een termijn van ten minste 15 werken van een ander personeelslid dat aan de bovenvermelde voorwaarden niet voldoet.

Het beroep wordt per aangetekende brief bij de inrichtende macht ingediend en bevat het bewijs dat de klager zich voor het betrokken ambt kandidaat heeft gesteld.

Als de inrichtende macht en de klager niet tot een minnelijke schikking komen, beschikt deze laatste over een termijn van 60 kalenderdagen om bij de Regering een beroep per aangetekende brief in te dienen. De termijn van 60 kalenderdagen begint op de dag waarop de klager werkelijk kennis heeft gekregen van de aanstelling en voor zover deze dag binnen het schooljaar van de aanstelling valt. Elk beroep buiten deze termijn is onontvankelijk.

Na ontvangst van het beroep nodigt de Regering onmiddellijk de inrichtende macht uit, de bestreden aanstelling schriftelijk te verantwoorden. De inrichtende macht beschikt over een termijn van 14 kalenderdagen om de Regering deze verantwoording te betekenen. Zij begint op de dag waarop het verzoek om verantwoording wordt gezonden, waarbij de stempel van de post als bewijs geldt. Levert de inrichtende macht deze verantwoording niet, dan verliest zij - vanaf de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de termijn van 14 kalenderdagen - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid tegen wiens aanstelling een beroep werd ingediend.

Na ontvangst van het antwoord van de betrokken inrichtende macht gaat de Regering na of de aanstelling overeenkomstig de bepalingen van voorliggend decreet gebeurde en of de reden waarom de klager niet werd aangesteld, geleverd is.

Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen nageleefd werden en dat de aanstelling verantwoord is, worden de klager en de inrichtende macht onmiddellijk per aangetekende brief er op de hoogte van gesteld.

Komt de Regering tot de conclusie dat bovenvermelde bepalingen niet nageleefd werden en dat de aanstelling niet verantwoord is, dan verliest de inrichtende macht - vanaf de eerste dag van de maand volgend op de mededeling van de beslissing van de Regering - het recht op de weddetoelage ten gunste van het personeelslid wiens aanstelling onregelmatig is. Deze beslissing wordt per aangetekende brief aan de klager én aan de inrichtende macht medegedeeld.

Daar de aanstelling van een personeelslid dat de in artikel 5.15, § 1, lid 1, 5°, vermelde voorwaarden niet vervult, tot het betrokken schooljaar beperkt is, vervalt elk beroep van rechtswege op 30 juni van dat schooljaar. »

Art. 79.Artikel 5.22 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 26 juni 2006 en 21 april 2008, wordt gewijzigd als volgt : 1° in § 2, lid 1, wordt het woord « voldoende » vervangen door de woorden « "niet tevredenstellend", "voldoende" » 2° § 2 wordt met een vijfde lid aangevuld, luidende : « Het model van de beoordelingsstaat wordt door de Regering vastgelegd.» 3° In § 3 worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door « in drievoud » resp.« de drie exemplaren ». 4° In § 4, lid 1, worden de woorden « of "voldoende" » vervangen door de woorden « , "niet tevredenstellend" of "voldoende" ».

Art. 80.Artikel 5.31, lid 1, 1°, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 26 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° één van de volgende voorwaarden vervullen : a) burger van de Europese Unie of familielid van een Unieburger zijn in de zin van artikel 4, § 2, van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs;de Regering kan een afwijking toestaan; b) de status van langdurig ingezeten onderdaan van een derde land hebben krachtens de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;c) de status van vluchteling of de subsidiaire beschermingsstatus hebben krachtens de bepalingen van dezelfde wet van 15 december 1980;d) de verblijfstitel met toepassing van de artikelen 61/2 tot 61/5 van dezelfde wet van 15 december 1980 hebben;».

Punt 5° van hetzelfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs of van een voldoend geacht bekwaamheidsbewijs dat overeenstemt met het te bekleden ambt, of in drie schooljaren een afwijking bepaald in artikel 5.18, leden 2 en 3, hebben verkregen voor het te bekleden ambt, voor zover er voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) er zijn niet meer dan vijf schooljaren tussen de eerste en de derde afwijking;b) elke van de drie afwijkingen dekt een periode van ten minste 15 weken die, wat de derde afwijking betreft, ten laatste op 30 april eindigt;c) op de beoordelingsstaat betreffende de derde afwijking staat ten minste de vermelding « voldoende » als eindconclusie;d) als het gaat om een lid van het bestuurs- of onderwijzend personeel, moet het houder zijn van een pedagogisch bekwaamheidsbewijs toegekend op basis van een opleiding waarvan de Regering de belangrijkste elementen aan de goedkeuring van het Parlement voorlegt. » Hetzelfde artikel wordt met een derde lid aangevuld, luidend als volgt : « Lid 1, 1°, littera b) tot d), dient tot de omzetting van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, van de Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie en van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming ».

Art. 81.In titel V, ondertitel 3, hoofdstuk 3, van hetzelfde decreet wordt een artikel 5.31bis ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 5.31bis. Mogelijke benoeming op 55 jaar Een personeelslid dat in de loop van het betrokken kalenderjaar ten minste 55 jaar oud is, kan op verzoek en mits toestemming van de Regering in een niet-vacante betrekking van een wervingsambt in vast verband worden benoemd, voor zover er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het vervult alle vereiste voorwaarden op het tijdstip van de benoeming;2° het dient, vóór 15 mei van het betrokken kalenderjaar, een dienovereenkomstig schriftelijk verzoek in bij de inrichtende macht;3° het is sinds ten minste 1 september van het betrokken schooljaar in dienst;4° het is tijdelijk aangewezen of voor een onvolledig leerplan vastbenoemd.»

Art. 82.In artikel 5.38, § 1, lid 1, 2°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 21 april 2008, wordt de passus « het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij » vervangen door « het voorbehoedend verlof, tijdens welke het personeelslid van elk werk wordt vrijgesteld in het kader van de moederschapsbescherming of van de bedreiging door een beroepsziekte, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij, het verlof voor persoonlijke omstandigheden ».

Art. 83.Artikel 5.51, lid 1, 1°, littera a), van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « a) één van de voorwaarden vermeld in artikel 5.15, § 1, lid 1, 1°, voor de tijdelijk aangewezen personeelsleden of in artikel 5.31, lid 1, 1°, voor de vastbenoemde personeelsleden; »

Art. 84.In de artikelen 5.41, § 1, 5.88, § 2, en 5.102, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden « in tweevoud » en « beide exemplaren » vervangen door « in drievoud » resp. « de drie exemplaren ».

Art. 85.In de artikelen 5.88, § 1, lid 3, en 5.102, § 1, lid 3, van hetzelfde decreet worden de woorden « niet tevredenstellend, » ingevoegd tussen de woorden « "onvoldoende", » en « "voldoende" ». HOOFDSTUK XXI. - Wijziging van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs - 2005

Art. 86.In artikel 33 van het decreet van 6 juni 2005 houdende maatregelen inzake onderwijs - 2005 wordt een derde lid ingevoegd, luidende : « In afwijking van lid 2 kan het verlof eveneens voor een kortere termijn dan één maand worden toegekend, waarbij deze termijn als volledige maand wordt beschouwd om de ter beschikking staande drie maanden te bepalen. » HOOFDSTUK XXII. - Wijziging van het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs 2007

Art. 87.In het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs 2007 wordt een hoofdstuk XXXbis ingevoegd dat artikel 85bis bevat, luidende : « HOOFDSTUK XXXbis. - Beperking van de vaste benoemingen bij de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap

Art. 85bis.Voorliggend hoofdstuk is van toepassing op de muziekacademie van de Duitstalige Gemeenschap.

Het percentage aan vaste benoemingen bij de muziekacademie mag in het schooljaar 2008-2009 ten hoogste 85 % van het betrekkingenpakket uitmaken. » HOOFDSTUK XXIII. - Opheffingsbepalingen

Art. 88.Artikel 16, § 1, A, a), laatste lid van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 6 juni 2005, wordt opgeheven.

Art. 89.In artikel 3, § 2, van de wet van 1 april 1960 betreffende de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober 1986, worden beide laatste leden opgeheven.

In artikel 4, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober 1986 worden beide laatste leden opgeheven.

Art. 90.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 17 maart 1967 tot vaststelling van de bevoegdheidsbewijzen die voldoende geacht werden voor de leden van het personeel der vrije inrichtingen voor middelbaar en normaalonderwijs wordt opgeheven.

Art. 91.Het koninklijk besluit van 31 juli 1969 tot vaststelling van de regels betreffende de samenstelling van de bevorderingscommissies bedoeld in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 juni 1972, wordt opgeheven.

Art. 92.De artikelen 2, § 2, en 5 van het koninklijk besluit van 20 juni 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het kleuter- en lager onderwijs, artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1985 en bij het decreet van 17 mei 2004, alsmede artikel 11, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, worden opgeheven.

Art. 93.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoend geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs dat verstrekt wordt in de gesubsidieerde vrije inrichtingen voor middelbaar onderwijs of voor normaalonderwijs, met inbegrip van het postsecundair psycho-pedagogisch jaar, artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1976 en bij de besluiten van de Regering van 6 februari 1991 en 21 mei 1996, alsmede artikel 11, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, worden opgeheven.

Art. 94.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1976 en bij het besluit van de Regering van 6 februari 1991, alsmede artikel 11, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, worden opgeheven.

Art. 95.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 30 juli 1975 betreffende de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs georganiseerd in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor middelbaar onderwijs en in de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor normaalonderwijs, artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1976 en bij het besluit van de Regering van 6 februari 1991, alsmede artikel 11, lid 2, van hetzelfde koninklijk besluit, worden opgeheven.

Art. 96.Het ministerieel besluit van 6 november 2006 houdende benoeming van de leden van de commissie belast met het uitbrengen van adviezen inzake de werving van houders van voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen andere dan die van groep A wordt opgeheven.

Art. 97.De artikelen 31 en 32 van het decreet van 25 juni 2007 houdende maatregelen inzake onderwijs 2007 worden geschorst tot een datum te bepalen door de Regering. HOOFDSTUK XXIV. - Inwerkingtreding

Art. 98.Artikel 88 heeft uitwerking op 1 september 2004.

Artikel 43 heeft uitwerking op 1 september 2005.

De artikelen 17, 18, 25, 38, 54, 55, 70, 79, 84 en 85 hebben uitwerking op 1 september 2007.

De artikelen 2, 3, 4, 6, leden 1, 2 en 4, de artikelen 16, 19, 20, 22, leden 1, 2 en 4, de artikelen 27, 28, 29, 30, 31, 33, 35, leden 1, 2 et 4, de artikelen 41, 42, 46, 47, 48, 49, 1° et 3°, artikel 50, leden 1, 2 en 5, de artikelen 53, 56, 57, 59, 61, 62, 63, 64, 1° en 3°, artikel 66, leden 1, 2 et 5, alsmede de artikelen 72, 73, 74, 75, 77, 78, 80, 83, 90, 92, 93, 94, 95 en 96 hebben uitwerking op 1 april 2008.

Artikel 86 heeft uitwerking op 1 januari 2008.

De artikelen 7, 23, 36, 51, 67 en 81 hebben uitwerking op 1 mei 2008.

De artikelen 11, 13, 60, 69 en 71 hebben uitwerking op 1 juni 2008.

De artikelen 45 en 56 treden in werking op 1 juli 2008.

De artikelen 5 en 6, lid 3, de artikelen 8, 9, 10, 12, 14, 15, 21 en 22, lid 3, de artikelen 24, 26, 32, 34 en 35, lid 3, de artikelen 37, 39, 40, 44 en 49, 2°, artikel 50, lid 3, de artikelen 52 en 64, 2°, artikel 66, lid 3, de artikelen 68, 76, 82, 87, 89 en 91 alsmede artikel 97 treden in werking op 1 september 2008.

De artikelen 50, lid 3, 65 en 66, lid 4, treden in werking op 1 januari 2009.

Artikel 1 treedt in werking op 1 september 2009.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Eupen, 23 juni 2008.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen B. GENTGES, Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme O. PAASCH, Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek I. WEYKMANS, Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport Nota (1) Zitting 2007-2008. Parlementaire stukken. - Ontwerp van decreet, 129 - Nr. 1. - Voorstellen tot wijziging, 129 - Nrs. 2-4. - Verslag, 129 - Nr. 5. - Voorstellen tot wijziging van de door de commissie aangenomen tekst, 129 - Nrs. 6-7.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Zitting van 23 juni 2008.

^