Etaamb.openjustice.be
Decreet van 24 februari 2017
gepubliceerd op 25 april 2017

Decreet betreffende onteigening voor het algemeen nut

bron
vlaamse overheid
numac
2017040219
pub.
25/04/2017
prom.
24/02/2017
ELI
eli/decreet/2017/02/24/2017040219/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 FEBRUARI 2017. - Decreet betreffende onteigening voor het algemeen nut (1)


Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt: DECREET betreffende onteigening voor het algemeen nut TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder: 1° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen: a) een aangetekende brief;b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;2° definitief onteigeningsbesluit: de akte van beslissing van de onteigenende instantie, waarmee ze aangeeft de bestuurlijke fase af te sluiten en de gerechtelijke fase aan te vangen, nadat zij daartoe, in voorkomend geval, voorafgaand een machtiging tot onteigening heeft ontvangen;3° machtiging tot onteigening: de beslissing van de bevoegde overheid, waarbij ze op basis van een toetsing van zowel de interne als de externe wettigheid van de voorgenomen maatregel als van de voorwaarden, vermeld in artikel 3, aan de onteigenende instantie de toestemming geeft om het definitief onteigeningsbesluit te nemen;4° onteigenende instantie: de tot onteigening bevoegde instantie die over een wettelijke of decretaal bepaalde rechtsgrond daartoe beschikt;5° onteigening: de gedwongen overdracht van de eigendom of van een zakelijk recht op een onroerend goed, op de wijze en in de gevallen, vermeld in dit decreet;6° verzoek tot zelfrealisatie: een schriftelijk document waarin een eigenaar of een houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4, ten aanzien van wie een voorlopig onteigeningsbesluit wordt genomen, aangeeft het onteigeningsdoel, dat vooropgesteld is door de onteigenende instantie en dat het algemeen belang beoogt, conform de voorwaarden van de projectnota zelf te willen en te kunnen realiseren;7° voorlopig onteigeningsbesluit: de beslissing van de onteigenende instantie, waarmee ze aangeeft dat ze wil overgaan tot onteigening en de bestuurlijke fase start, op de wijze en in de gevallen, vermeld in dit decreet. HOOFDSTUK 2. - De onteigeningsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk ten algemenen nutte. Indien zij ook een privaat belang dient, kan dat slechts in zoverre het algemeen nut primeert. § 2. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk indien daartoe een uitdrukkelijke wettelijke of decretale rechtsgrond is voorzien. § 3. Onteigening is, overeenkomstig artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, slechts mogelijk als dit noodzakelijk is. Deze onteigeningsnoodzaak heeft op cumulatieve wijze betrekking op de volgende drie elementen: 1° het doel van de onteigening;2° de onteigening als middel;3° het voorwerp van de onteigening. § 4. Onteigening is slechts mogelijk nadat daartoe de volgens dit decreet bepaalde procedures werden gevolgd. § 5. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk tegen een billijke en voorafgaandelijke schadeloosstelling.

Art. 4.Als op een onroerend goed een afzonderlijk zakelijk recht rust of wordt gevestigd, kan dat recht afzonderlijk worden onteigend.

Art. 5.Een aandeel in een onverdeelde eigendom of een ander zakelijk recht kan niet afzonderlijk worden onteigend, uitgezonderd de situatie waar de onteigening van dit aandeel ertoe strekt uiteindelijk het volledige eigendomsrecht of zakelijk recht te verwerven.

TITEL 2. - De bevoegdheid, de gevallen waarin tot onteigening kan worden overgegaan en de machtiging tot onteigening HOOFDSTUK 1. - De instanties die bevoegd zijn om tot onteigening over te gaan

Art. 6.De volgende instanties zijn bevoegd om tot onteigening over te gaan: 1° de Vlaamse Regering, het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de gemeenten en de provincies;2° elk verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;3° de volgende rechtspersonen: a) de polderbesturen en wateringen, vermeld in de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders en de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;b) de ruilverkavelingscomités, vermeld in de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;c) de nv Aquafin en de waterzuiveringsmaatschappijen, vermeld in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;d) de ruilcomités, vermeld in de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;e) de Maatschappij Linkerscheldeoever, vermeld in de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie voor de haven van Antwerpen;f) de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, vermeld in het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;g) de exploitanten van de waterwinning, zoals bedoeld in het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;h) de Universiteit Antwerpen, vermeld in het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;i) de sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;j) de nv Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied, vermeld in het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied;k) het Gemeenschapsonderwijs, vermeld in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;l) de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk, vermeld in het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending;m) de havenbedrijven, vermeld in het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;n) de NV Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, vermeld in het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM);o) de NV LOM Oostende-Brugge, de NV LOM Kortrijk-Wevelgem en de NV LOM Antwerpen, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het beheer en de uitbating van de regionale luchthavens Oostende-Brugge, Kortrijk-Wevelgem en Antwerpen;p) de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie, vermeld in het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie;q) de privaatrechtelijke netbeheerders, vermeld in het Energiedecreet van 8 mei 2009;r) de Universiteit Hasselt, vermeld in het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg;4° de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, de autonome gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden tussen Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;5° de autonome provinciebedrijven en de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen. HOOFDSTUK 2. - De gevallen waarin tot onteigening kan worden overgegaan

Art. 7.De Vlaamse Regering kan tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordeelt dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid met betrekking tot gemeenschaps- en gewestelijke aangelegenheden.

Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordeelt dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid met betrekking tot gemeenschapsaangelegenheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

De gemeenten en provincies kunnen tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordelen dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid inzake respectievelijk de gemeentelijke en de provinciale aangelegenheden.

In de voormelde gevallen waar decretaal of wettelijk een specifieke rechtsgrond voor onteigening wordt bepaald, wordt op basis van die rechtsgrond tot onteigening overgegaan.

De instanties, vermeld in artikel 6, 2° tot en met 5°, kunnen slechts tot onteigening overgaan in die gevallen waar decretaal of wettelijk een specifieke rechtsgrond voor onteigening bepaald wordt. HOOFDSTUK 3. - De machtiging tot onteigening

Art. 8.Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, vermeld in artikel 6, 1°, en de instanties, vermeld in artikel 6, 2° en 3°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn.

De instanties, vermeld in artikel 6, 4°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.

De instanties, vermeld in artikel 6, 5°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de manier waarop de machtiging aangevraagd en verleend wordt.

Art. 9.Voor de instanties die na de inwerkingtreding van dit decreet bevoegd verklaard worden om tot onteigening over te gaan, geldt de volgende machtigingsregeling: 1° instanties opgericht door de Vlaamse Regering kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn;2° instanties, opgericht door de gemeenteraad, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn;3° instanties, opgericht door de provincieraad, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn. TITEL 3. - Bestuurlijke fase HOOFDSTUK 1. - Aanvang van de bestuurlijke fase

Art. 10.§ 1. De onteigenende instantie maakt een voorlopig onteigeningsbesluit op dat, op straffe van nietigheid, de volgende elementen bevat: 1° de omschrijving van de te onteigenen onroerende goederen of de te onteigenen zakelijke rechten;2° de vermelding van de onteigenende instantie;3° de rechtsgrond voor de onteigening;4° de omschrijving van het onteigeningsdoel van algemeen nut;5° de omschrijving en de motivering van de onteigeningsnoodzaak. § 2. Het voorlopige onteigeningsbesluit, vermeld in paragraaf 1, bevat altijd, op straffe van nietigheid, de volgende bijlagen: 1° een onteigeningsplan conform artikel 11;2° een projectnota conform artikel 12. De onteigenende instantie kan bijkomende gegevens opnemen in het voorlopige onteigeningsbesluit en de bijlagen.

Art. 11.§ 1. Het onteigeningsplan, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 1°, bevat de volgende elementen: 1° de omtrek van de te onteigenen onroerende goederen, afzonderlijk of samengevoegd;2° de kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard van de percelen en de onroerende goederen;3° de naam van de eigenaars volgens kadastrale of andere voor de onteigenende instantie beschikbare gegevens;4° de onteigenende instantie per perceel en onroerend goed dat onteigend wordt. § 2. In geval met toepassing van artikel 4 een zakelijk recht afzonderlijk wordt onteigend, bevat het onteigeningsplan bijkomend de volgende elementen: 1° de oplijsting van de te onteigenen zakelijke rechten per perceel;2° de kadastrale vermelding van de sectie en de nummers van de onroerende goederen waarop het zakelijk recht rust;3° de naam van de houders van de zakelijke rechten, in zoverre gekend;4° de onteigenende instantie per zakelijk recht dat onteigend wordt;5° de intekening van de zakelijke rechten op het onteigeningsplan.

Art. 12.De projectnota, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 2°, bevat minstens de volgende elementen: 1° een projectplan, met een beschrijving van het project en van de daarbij te realiseren werken;2° in voorkomend geval, de realisatietermijnen voor de uitvoering van de werken, voor zover ze bepaalbaar zijn;3° in voorkomend geval, de realisatievoorwaarden voor de werken;4° in voorkomend geval, de beheersmodaliteiten van het openbaar domein.

Art. 13.Indien nodig voor de opmaak van het onteigeningsplan en de projectnota, kan de onteigenende instantie een persoon aanwijzen die gemachtigd is om het goed waarvan de verwerving geheel of ten dele wordt beoogd, te betreden om alle nodige vaststellingen te verrichten en alle nodige onderzoeken uit te voeren. Deze vaststellingen en onderzoeken mogen de integriteit van het goed niet aantasten of enige andere schade hieraan veroorzaken en mogen niet de kenmerken hebben van een huiszoeking.

Behoudens de toestemming van de eigenaar hebben de aangewezen personen evenwel alleen toegang tot particuliere woningen en bedrijfslokalen tussen negen uur 's morgens en negen uur 's avonds en na een voorafgaande machtiging van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Art. 14.De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de inhoud en de vorm van het voorlopige onteigeningsbesluit en de hierbij horende bijlagen. HOOFDSTUK 2. - De onderhandelingsplicht

Art. 15.De onteigenende instantie onderneemt een aantoonbare poging via onderhandelingen om het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht minnelijk te verwerven.

Art. 16.De onteigenende instantie doet in het kader van de onderhandeling een schriftelijk aanbod aan wie zij wenst te onteigenen. Dit aanbod is objectief, gemotiveerd en gebaseerd op de gevoerde onderhandelingen als daartoe bereidheid is betoond. De onteigenende instantie brengt wie zij wenst te onteigenen per beveiligde zending op de hoogte van haar aanbod, minstens vier weken voor de betekening van de dagvaarding bij de vrederechter, zoals omschreven in artikel 46.

De Vlaamse Regering kan nadere modaliteiten bepalen over de vorm en de inhoud van de onderhandelingsplicht en over de vorm en de inhoud van het schriftelijk aanbod. HOOFDSTUK 3. - Het openbaar onderzoek

Art. 17.De onteigenende instantie organiseert na de opmaak van een voorlopig onteigeningsbesluit een openbaar onderzoek over de voorgenomen onteigening, dat wordt aangekondigd met vermelding van minstens de volgende elementen: 1° de plaats waar het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht gelegen is;2° waar het voorlopige onteigeningsbesluit ter inzage ligt;3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;4° het adres waarop de standpunten, opmerkingen en bezwaren dienen toe te komen of kunnen worden afgegeven, conform artikel 21. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aankondiging van het openbaar onderzoek.

Art. 18.Minstens zeven dagen voor de aanvang van het openbaar onderzoek brengt de onteigenende instantie de eigenaars van de onroerende goederen en, wanneer wordt onteigend met toepassing van artikel 4, de houders van zakelijke rechten waarop het voorlopige onteigeningsbesluit betrekking heeft, met een beveiligde zending op de hoogte van het openbaar onderzoek, met vermelding van de elementen, opgenomen in artikel 17.

Zodra de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 te onteigenen zakelijk recht op de hoogte is gebracht, licht die de houders van een persoonlijk of zakelijk recht op de te onteigenen percelen of onroerende goederen in over het openbaar onderzoek.

Art. 19.Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen.

Art. 20.Gedurende het openbaar onderzoek wordt het voorlopige onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 10, ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de gemeente waarin het onroerend goed, dat onteigend zal worden of waarop het te onteigenen zakelijk recht rust, gelegen is.

Alle documenten van het voorlopige onteigeningsbesluit zijn tijdens de duur van het openbaar onderzoek tevens beschikbaar op de website van de onteigenende instantie en van de gemeente waarin het onroerend goed of het daarop gevestigde zakelijk recht gelegen is.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van het openbaar onderzoek.

Art. 21.§ 1. De eigenaars van het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht en de houders van zakelijke rechten en van persoonlijke rechten op het te onteigenen goed of zakelijk recht kunnen uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek hun standpunten, opmerkingen en bezwaren over het ter inzage gelegde voorlopige onteigeningsbesluit indienen: 1° via een beveiligde zending bij de onteigenende instantie;2° via een beveiligde zending aan de gemeente waarin het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht gelegen is.De gemeente bezorgt de standpunten, opmerkingen en bezwaren uiterlijk de vierde werkdag na het openbaar onderzoek aan de onteigenende instantie. § 2. De onteigenende instantie heeft het recht geen rekening te houden met standpunten, opmerkingen en bezwaren die de in paragraaf 1 vermelde belanghebbenden te laat hebben ingediend. § 3. Na het openbaar onderzoek maakt de onteigenende instantie een verslag op van de behandeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die geuit zijn tijdens het openbaar onderzoek. Dit verslag vormt mede het bewijs voor het vervullen van alle vereiste formaliteiten van het openbaar onderzoek.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van het openbaar onderzoek.

Art. 22.Er kunnen alleen wijzigingen in het voorlopige onteigeningsbesluit aangebracht worden indien de wijzigingen gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde standpunten, opmerkingen en bezwaren.

Wanneer er essentiële wijzigingen worden aangebracht of als niet voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, en de onteigenende instantie beslist om wijzigingen in het voorlopige onteigeningsbesluit aan te brengen, wordt een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd overeenkomstig de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk.

Art. 23.De onteigenende instantie draagt de kosten van het openbaar onderzoek. HOOFDSTUK 4. - Zelfrealisatie

Art. 24.§ 1. Een eigenaar van een onroerend goed of houder van een zakelijk recht met toepassing van artikel 4 dat opgenomen is in een voorlopig onteigeningsbesluit, kan voor dat onroerend goed tijdens het openbaar onderzoek een verzoek tot zelfrealisatie indienen bij de onteigenende instantie. § 2. De onteigenende instantie kan dit verzoek inwilligen als cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de verzoeker is aantoonbaar in staat om de beoogde doelstelling van algemeen nut te realiseren;2° de verzoeker is aantoonbaar bereid om de beoogde doelstelling van algemeen nut te realiseren;3° de verzoeker is aantoonbaar bereid en in staat om de doelstelling van algemeen nut te realiseren en in voorkomend geval in stand te houden op de wijze en binnen de termijn die de onteigenende instantie in de projectnota, vermeld in artikel 12, desgevallend heeft bepaald. § 3. Het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen impliceert niet het recht om zelf te realiseren. De overheid kan op een gemotiveerde wijze beslissen om niet in te gaan op het verzoek van de eigenaar tot zelfrealisatie na een toetsing van het verzoek aan de in paragraaf 2 opgesomde voorwaarden. § 4. Van het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen worden uitgesloten alle weg-, spoorweg-, haven- en waterweginfrastructuur en de daarmee onlosmakelijk samenhangende ingrepen.

Art. 25.De eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 die tot zelfrealisatie wil overgaan, dient daartoe tijdens het openbaar onderzoek per beveiligde zending een verzoek in bij de onteigenende instantie.

De eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht met toepassing van artikel 4 die conform het eerste lid heeft laten weten dat hij tot zelfrealisatie wil overgaan, beschikt, op straffe van verval, over een termijn van zeventig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek om een gestaafd verzoek tot zelfrealisatie in te dienen. De eigenaar van het onroerend goed of de houder van het met toepassing van artikel 4 te onteigenen zakelijk recht toont daarin aan dat hij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden, vermeld in artikel 24.

Art. 26.Eens het verzoek ingewilligd, kunnen de onteigenende instantie en de verzoeker tot zelfrealisatie een zelfrealisatieconvenant afsluiten. In dit convenant gaat de verzoeker de verbintenis aan om het project zelf te realiseren conform de voorwaarden, vermeld in artikel 24, § 2, 3°, en waarborgt hij de effectieve uitvoering, realisatie en in voorkomend geval de instandhouding van het project met alle daarbij horende financiële of andere vormen van zekerheidsstellingen.

Art. 27.De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de inhoud van het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie en voor de modaliteiten waaraan voldaan dient te worden in het kader van de noodzakelijke zekerheidsstellingen. HOOFDSTUK 5. - Het definitieve onteigeningsbesluit

Art. 28.§ 1. Na afloop van het openbaar onderzoek stelt de onteigenende instantie binnen de termijn, vermeld in artikel 29, al dan niet een definitief onteigeningsbesluit vast dat, op straffe van nietigheid, de volgende elementen bevat: 1° de omschrijving van de te onteigenen onroerende goederen of de te onteigenen zakelijke rechten;2° de vermelding van de onteigenende instantie;3° de rechtsgrond voor de onteigening;4° de omschrijving van het onteigeningsdoel van algemeen nut;5° de omschrijving en de motivering van de onteigeningsnoodzaak. § 2. Het definitieve onteigeningsbesluit, vermeld in paragraaf 1, bevat altijd, op straffe van nietigheid, de volgende bijlagen: 1° een onteigeningsplan conform artikel 11;2° een projectnota conform artikel 12;3° het verslag van het openbaar onderzoek met de behandeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die geuit zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 21, § 3;4° als dat van toepassing is, de behandeling van het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie, vermeld in artikel 25, tweede lid;5° als dat van toepassing is, de machtiging tot onteigening, vermeld in artikel 8 en artikel 9. De onteigenende instantie kan bijkomende gegevens opnemen in het definitieve onteigeningsbesluit en de bijlagen. § 3. De machtiging, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, wordt voorafgaand aan het definitieve onteigeningsbesluit verleend door de bevoegde overheid.

Art. 29.Het definitieve onteigeningsbesluit wordt vastgesteld binnen een termijn van: 1° negentig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek als er geen verzoek tot zelfrealisatie conform artikel 25, eerste lid, is gedaan;2° honderdzestig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek als er wel een verzoek tot zelfrealisatie conform artikel 25, eerste lid, is gedaan. De onteigenende instantie kan afwijken van de termijnen van definitieve vaststelling, vermeld in het eerste lid, als ze oordeelt dat het met toepassing van artikel 15 noodzakelijk is.

Art. 30.De onteigenende instantie zendt binnen de vijftien werkdagen na de vaststelling een kopie van het definitieve onteigeningsbesluit en haar bijlagen per beveiligde zending aan de te onteigenen partijen.

Een uittreksel van het definitieve onteigeningsbesluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van het definitieve onteigeningsbesluit. HOOFDSTUK 6. - Samenloop van de onteigeningsprocedure met ruimtelijkeplanningsprocedures

Art. 31.Een samenlopende procedure is een onteigeningsprocedure die gelijktijdig loopt met een van de volgende ruimtelijkeplanningsprocedures: 1° de procedure tot vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, artikel 2.2.6 tot en met 2.2.8, artikel 2.2.9 tot en met 2.2.12 en artikel 2.2.14 tot en met 2.2.18; 2° de procedure tot vaststelling van een voorkeurs- of projectbesluit conform het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, artikel 13 tot en met 17 en artikel 22 tot en met 27;3° de procedure tot vaststelling van een rooilijnplan, conform het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen, hoofdstuk 2, artikel 7, 8, 9 en 10.

Art. 32.Met toepassing van artikel 31 gelden alle bepalingen van dit decreet, behoudens de afwijkingen vermeld in artikel 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41 en 42.

Art. 33.In afwijking van artikel 17 wordt het openbaar onderzoek over de voorgenomen onteigening geïntegreerd in het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.

Art. 34.De aankondiging van het openbaar onderzoek van een samenlopende procedure als vermeld in artikel 33, bestaat steeds uit twee delen: 1° deel 1: de gegevens, verplicht in het kader van het openbaar onderzoek van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31;2° deel 2: de gegevens, verplicht in het kader van het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 17.

Art. 35.In afwijking van artikel 18 brengt de instantie die het ruimtelijkeplanningsproces voert in de samenlopende procedure, de personen, vermeld in artikel 18, op de hoogte van de voorgenomen onteigening.

Art. 36.In afwijking van artikel 19, maar voor zover de duur van het openbaar onderzoek van de onteigeningsprocedure niet korter is dan in dat artikel vermeld, is de duur van dat onderzoek bij een samenlopende procedure dezelfde als de duur van het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.

Art. 37.In afwijking van artikel 21, worden standpunten, opmerkingen en bezwaren bij het ter inzage gelegde voorlopige onteigeningsbesluit ingediend: 1° bij de instantie of instanties waarbij de opmerkingen tijdens het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31, worden ingediend;2° uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek;3° op de wijze die geldt voor het indienen van standpunten, opmerkingen en bezwaren in de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31. Na afsluiten van het openbaar onderzoek, bezorgt de instantie die het ruimtelijkeplanningsproces voert in de samenlopende procedure alle standpunten, opmerkingen en bezwaren die ingediend werden tijdens het openbaar onderzoek en betrekking hebben op de voorgenomen onteigening, samen met de vaststelling dat voldaan is aan de vereiste formaliteiten, uiterlijk de vierde werkdag na het openbaar onderzoek aan de onteigenende instantie.

Art. 38.In afwijking van artikel 29 wordt het definitieve onteigeningsbesluit pas vastgesteld nadat de plannen en besluiten die het voorwerp vormen van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31, definitief werden vastgesteld en dit binnen de dertig dagen.

Art. 39.In afwijking van artikel 23 worden de kosten van het openbaar onderzoek gedragen door de instantie die de kosten draagt van het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.

Art. 40.Bij het bepalen van de nadere regels conform de artikelen 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, § 3, tweede lid, en 30, tweede lid, neemt de Vlaamse Regering de regels in acht, van toepassing op het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.

Art. 41.Een onregelmatigheid die alleen betrekking heeft op een onteigeningsbesluit als vermeld in artikel 10 of 28, brengt de rechtsgeldigheid van het plan of besluit dat het voorwerp is van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31, niet in het gedrang. HOOFDSTUK 7. - Het verval van het definitieve onteigeningsbesluit

Art. 42.§ 1. Als binnen een termijn van vijf jaar na de datum van het definitieve onteigeningsbesluit de gerechtelijke onteigeningsprocedure niet is aangevangen, kan de eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 met een beveiligde zending de onteigenende instantie verzoeken van de onteigening van zijn goed of zakelijk recht af te zien.

De onteigenende instantie brengt deze verzoeker met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek. Als ze dat niet doet, vervalt het onteigeningsbesluit van rechtswege voor het deel dat betrekking heeft op de onroerende goederen of het zakelijk recht van diegene die het verzoek heeft ingediend.

Deze termijn vangt aan de dag na deze waarop het verzoek aan de onteigenende instantie werd betekend. § 2. Als de onteigenende instantie niet afziet van het voornemen om te onteigenen, vat ze binnen twee jaar na de beveiligde zending waarmee ze de verzoeker op de hoogte brengt van haar beslissing, de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan. Als ze dat niet doet, vervalt het onteigeningsbesluit van rechtswege voor het deel dat betrekking heeft op de onroerende goederen of het zakelijk recht van diegene die het verzoek heeft ingediend.

Deze termijn vangt aan de dag na deze waarop het antwoord van de onteigenende instantie aan de verzoeker werd betekend. HOOFDSTUK 8. - Bevoegd bestuursrechtscollege

Art. 43.Het definitieve onteigeningsbesluit kan door de belanghebbenden bestreden worden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, opgericht bij artikel 4.8.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, met toepassing van de regels die met betrekking tot de geschillenbeslechting door dat rechtscollege zijn bepaald bij of krachtens het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.

Art. 44.Beroepen tegen de definitieve onteigeningsbesluiten worden ingesteld binnen een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat als volgt: a) hetzij de dag na de kennisgeving van de vaststelling van het definitieve onteigeningsbesluit als de kennisgeving aan belanghebbenden wordt voorzien;b) hetzij de dag na de bekendmaking van het definitieve onteigeningsbesluit in het Belgisch Staatsblad in alle andere gevallen. TITEL 4. - De gerechtelijke fase

Art. 45.Titel 4 is enkel van toepassing in het Vlaamse Gewest. HOOFDSTUK 1. - De aanhangigmaking van de zaak

Art. 46.§ 1. De zaak wordt bij dagvaarding aanhangig gemaakt bij de vrederechter, met inachtname van een dagvaardingstermijn van vijftien dagen.

De onteigenende instantie dagvaardt: 1° de eigenaar van het te onteigenen onroerend goed;2° de houder van een zakelijk recht indien onteigend wordt met toepassing van artikel 4. § 2. De onteigenende instantie brengt binnen acht dagen na de betekening van de dagvaarding elke houder van een zakelijk of persoonlijk recht die gekend is ten gevolge van het openbaar onderzoek, per beveiligde zending op de hoogte van de datum van de inleidingszitting. § 3. De dagvaarding bevat op straffe van nietigheid een afschrift van het definitieve onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 28, § 1, en in voorkomend geval de bijlage vermeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 5°. § 4. De dagvaarding vermeldt op straffe van nietigheid: 1° het bedrag van het aanbod vermeld in artikel 16;2° de identiteit van elke houder van een zakelijk of persoonlijk recht, bedoeld in paragraaf 2;3° de inhoud van artikel 47. § 5. Uiterlijk de tiende dag voorafgaand aan de inleidingszitting legt de onteigenende instantie de bijlagen, vermeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 1° tot en met 5°, neer ter griffie van het vredegerecht.

Art. 47.§ 1. De eigenaar van het te onteigenen onroerend goed brengt binnen acht dagen nadat de dagvaarding aan hem werd betekend, per beveiligde zending de overige houders van een persoonlijk of zakelijk recht op het te onteigenen goed die niet in de dagvaarding zijn vermeld en voor zover dit persoonlijk of zakelijk recht door hem werd toegestaan, op de hoogte van de datum van de inleidingszitting.

De houder van het te onteigenen zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 brengt binnen acht dagen nadat de dagvaarding aan hem werd betekend, per beveiligde zending de overige houders van een persoonlijk of zakelijk recht op het te onteigenen goed die niet in de dagvaarding zijn vermeld en voor zover dit persoonlijk of zakelijk recht door hem werd toegestaan, op de hoogte van de datum van de inleidingszitting. § 2. Wanneer de eigenaar van het te onteigenen onroerend goed of de houder van het zakelijk recht hiertoe in gebreke blijft, is hij alleen aansprakelijk tegenover die overige houders van een persoonlijk of zakelijk recht voor de vergoedingen die deze laatsten hadden kunnen vorderen. HOOFDSTUK 2. - De behandeling van de zaak Afdeling 1. - De wettigheid van de onteigening en de provisionele

onteigeningsvergoeding Onderafdeling 1. - Eerste aanleg

Art. 48.Op de inleidingszitting: 1° toont de onteigenende instantie aan dat zij de verplichtingen overeenkomstig artikel 46, § 2, heeft vervuld;2° aanvaardt de vrederechter als tussenkomende partijen de houders van zakelijke of persoonlijke rechten die erom verzoeken, zonder verdere procedure en vertraging;3° delen de gedaagde en in voorkomend geval de tussenkomende partijen mee of zij de wettigheid van de onteigening al dan niet betwisten;4° deelt de gedaagde partij in voorkomend geval mee dat hij toepassing wenst te maken van artikel 74;5° houden de verschijnende partijen een debat over de conclusiekalender;6° houden de verschijnende partijen een debat over de identiteit en de opdracht van de deskundige die in voorkomend geval zou worden aangesteld;7° kunnen de verschijnende partijen vragen dat een plaatsbezoek aan het onroerend goed wordt gehouden voorafgaand aan de beoordeling over de wettigheid.

Art. 49.§ 1. Zowel de afwezigheid van een gedaagde partij op de inleidingszitting als de afwezigheid van een uitdrukkelijke verklaring van betwisting van de wettigheid vanwege een verschijnende partij, doen vermoeden dat de wettigheid van de onteigening door die partij niet betwist wordt. § 2. Binnen acht dagen na de inleidingszitting verleent de vrederechter een beschikking ter bepaling van de procedurekalender en in voorkomend geval het plaatsbezoek.

Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open. § 3. Op de pleitzitting kan de rechter de derde belanghebbenden die er nog om zouden verzoeken, aanvaarden als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure of vertraging.

Art. 50.§ 1. De vrederechter doet binnen drie maanden na de inleidingszitting uitspraak over de wettigheid van de onteigening. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.

Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn, en aan de deskundige;2° bij gewone brief aan de raadslieden. § 2. Wanneer de vrederechter oordeelt dat de onteigening wettig is: 1° stelt hij in dat vonnis de deskundige aan en omschrijft hij diens opdracht zowel met betrekking tot de opmaak van een plaatsbeschrijving als met betrekking tot de opmaak van een adviserend verslag over de definitieve vergoeding;2° bepaalt hij in dat vonnis datum en uur voor de installatievergadering op de plaats van het onroerend goed in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde deskundige. De installatievergadering moet plaatsvinden binnen vijftien dagen volgend op het verstrijken van de beroepstermijn voorzien in artikel 54, § 2.

Ten laatste vijftien dagen na de kennisgeving van dit vonnis, maken de procespartijen hun stukken en alle informatie die zij nuttig achten over aan de deskundige.

In geval van beroep tegen het vonnis dat de onteigening als wettig beoordeelt, komt de daarin bepaalde installatievergadering te vervallen.

Art. 51.§ 1. Op de installatievergadering: 1° kan de vrederechter aan de deskundige advies vragen over de geschiktheid van het bedrag van het aanbod, vermeld in artikel 16, als basis voor de bepaling van de provisionele vergoeding;2° kan de vrederechter nadere instructies verlenen aan de deskundige, desgevallend na debat hieromtrent tussen de aanwezige partijen;3° bepaalt de vrederechter de termijn binnen dewelke de deskundige zijn plaatsbeschrijving dient over te maken aan de rechter, de partijen en de raadslieden, met dien verstande dat deze termijn vijftien dagen vanaf de datum van de installatievergadering niet mag overschrijden;4° bepaalt de vrederechter inzake het deskundigenonderzoek over de definitieve vergoeding de termijnen voor het overmaken van het voorverslag, de opmerkingen hierop door partijen en het definitief verslag, met dien verstande dat deze laatste termijn drie maanden vanaf de datum van de installatievergadering niet mag overschrijden. De vrederechter kan beslissen dat de bovenvermelde installatieverrichtingen diezelfde dag worden verdergezet en afgerond op het vredegerecht. § 2. De vrederechter verleent binnen acht dagen na de installatievergadering een beschikking waarin hij de onder paragraaf 1, eerste lid, 3° en 4°, gemaakte afspraken bevestigt.

Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Art. 52.§ 1. Binnen vijftien dagen na het overmaken van de plaatsbeschrijving, doet de vrederechter uitspraak over de provisionele vergoeding die toekomt aan de onteigende en desgevallend aan de tussenkomende partij alsook, indien gevraagd wordt om af te wijken van artikel 53, derde lid, over het moment van inbezitneming dat ten laatste zes maanden na het vonnis moet plaatsvinden. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.

Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open. § 2. Het vonnis vermeld in paragraaf 1 heeft tot gevolg dat: 1° alle zakelijke en persoonlijke rechten tenietgaan, met dien verstande dat in het geval van een te onteigenen zakelijk recht met toepassing van artikel 4 enkel de zakelijke en persoonlijke rechten tenietgaan die binnen de perken van dit zakelijk recht werden toegestaan;2° de eigendom van het onroerend goed of het zakelijk recht overgaat naar de onteigenende instantie.Geen enkele vordering, van welke aard ook, kan de eigendomsoverdracht verhinderen.

Art. 53.Uiterlijk vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis, vermeld in artikel 52, § 1, stort de onteigenende instantie het vastgestelde bedrag van de provisionele vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas.

Bij gebreke aan storting binnen deze termijn, beginnen wettelijke interesten te lopen op het te storten bedrag.

Tenzij anders vermeld in het vonnis, neemt de onteigenende instantie bezit van het onroerend goed, in voorkomend geval binnen de perken van het zakelijk recht dat onteigend werd met toepassing van artikel 4, nadat ze aan alle partijen aan wie de vrederechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, een afschrift heeft betekend van het bewijs van storting van de vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de consignatie en de deconsignatie van de provisionele vergoeding.

Onderafdeling 2. - Hoger beroep

Art. 54.§ 1. Tegen het vonnis waarin de vrederechter met toepassing van artikel 50, § 1, uitspraak doet over de wettigheid van het definitieve onteigeningsbesluit, kan enkel in volgende gevallen hoger beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg: 1° als de vrederechter de onteigening onwettig acht en weigert: door de onteigenende instantie;2° als de vrederechter de onteigening wettig acht en toelaat: door elke partij die de wettigheid heeft betwist. § 2. Het hoger beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen de termijn bepaald in artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 50, § 1, tweede lid. § 3. Hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis.

Art. 55.Op de inleidingszitting in graad van hoger beroep hoort de rechtbank de partijen met betrekking tot de procedurekalender voor de beroepsprocedure.

De rechtbank verleent binnen acht dagen na de inleidingszitting een beschikking ter bepaling van de procedurekalender, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 56, § 1, eerste lid.

Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Art. 56.§ 1. De rechtbank doet uitspraak over de wettigheid van de onteigening binnen drie maanden volgend op de inleidingszitting. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.

Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. § 2. Als de rechtbank oordeelt dat de onteigening wettig is, wijst ze de zaak binnen acht dagen te rekenen vanaf de dag dat het vonnis werd gewezen terug naar de vrederechter voor verdere behandeling.

Binnen acht dagen na ontvangst ter griffie van het vonnis in graad van hoger beroep en van het rechtsplegingsdossier, verleent de vrederechter een beschikking waarin hij datum en uur bepaalt voor de installatievergadering op de plaats van het onroerend goed in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde deskundige, met dien verstande dat deze installatievergadering binnen de vijftien dagen moet plaatsvinden.

Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Na deze kennisgeving wordt er verder gehandeld zoals bepaald in de artikelen 51 tot en met 53. Afdeling 2. - De definitieve onteigeningsvergoeding

Onderafdeling 1. - Eerste aanleg

Art. 57.Na het overmaken van het deskundig eindverslag houdende het advies over de definitieve vergoeding, kan de meest gerede partij de vrederechter door middel van gewoon schriftelijk verzoek om de instaatstelling verzoeken van de beoordeling van de definitieve onteigeningsvergoeding.

Dit verzoek wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de ontvangst van dit verzoek: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Partijen beschikken over een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in vorig lid om hun opmerkingen met betrekking tot de te bepalen procedurekalender mede te delen.

Binnen acht dagen na deze termijn bepaalt de vrederechter bij beschikking de conclusiekalender en de pleitdatum, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 58, § 1.

Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Art. 58.§ 1. De vrederechter doet uitspraak over de definitieve onteigeningsvergoeding binnen vijf maanden volgend op het verzoek tot instaatstelling. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.

Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. § 2. Als de definitieve vergoeding minder bedraagt dan de provisionele vergoeding, wordt de onteigende veroordeeld tot terugbetaling van het te veel gestorte bedrag.

De onteigende is op dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en, aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.

Als de definitieve vergoeding meer bedraagt dan het bedrag van de provisionele vergoeding, stort de onteigenende instantie binnen vijftien dagen na het verstrijken van de beroepstermijn, vermeld in artikel 59, § 2, het nog verschuldigde bedrag in de Deposito- en Consignatiekas.

Binnen vijftien dagen na die storting betekent de onteigenende instantie aan alle partijen een afschrift van het bewijs ervan.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de consignatie, de sanctie in geval van laattijdige consignatie, en de deconsignatie van de definitieve vergoeding.

Onderafdeling 2. - Hoger beroep

Art. 59.§ 1. Tegen het vonnis waarin de vrederechter met toepassing van artikel 58, § 1, uitspraak doet over de definitieve onteigeningsvergoeding, kan hoger beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. § 2. Het hoger beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen de termijn bepaald in artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 58, § 1, tweede lid. § 3. Hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis.

Art. 60.Op de inleidingszitting in graad van hoger beroep hoort de rechtbank de partijen met betrekking tot de procedurekalender voor de beroepsprocedure.

De rechtbank verleent binnen acht dagen na de inleidingszitting een beschikking ter bepaling van de procedurekalender, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 61, § 1, eerste lid.

Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.

Art. 61.§ 1. De rechtbank doet uitspraak over de definitieve onteigeningsvergoeding binnen vijf maanden volgend op de inleidingszitting. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.

Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen: 1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;2° bij gewone brief aan de raadslieden. § 2. Als de definitieve vergoeding minder bedraagt dan de provisionele vergoeding, wordt de onteigende veroordeeld tot terugbetaling van het te veel gestorte bedrag.

De onteigende is op dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en, aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.

Als de definitieve vergoeding meer bedraagt dan het bedrag van de provisionele vergoeding, stort de onteigenende instantie binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis dat de definitieve vergoeding bepaalt, het nog verschuldigde bedrag in de Deposito- en Consignatiekas.

Binnen vijftien dagen na die storting betekent de onteigenende instantie aan alle partijen een afschrift van het bewijs ervan.

TITEL 5. - Doelneutraliteit en planologische neutraliteit

Art. 62.Bij het bepalen van de vergoeding voor het onteigende onroerend goed of zakelijk recht wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of waardevermindering die voortvloeit uit het doel van de onteigening zelf of uit de uitvoering van werken waarvoor de onteigening is toegestaan.

De onteigeningen die achtereenvolgens plaatsvinden voor hetzelfde doel, worden als één geheel beschouwd bij de schatting van de waarde van de onteigende onroerende goederen.

Bij het bepalen van de vergoeding voor het onteigende onroerend goed wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door onwettig uitgevoerde werken, handelingen of veranderingen.

Art. 63.§ 1. Als wordt onteigend ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, plan van aanleg, voorkeursbesluit of projectbesluit, wordt bij het bepalen van de waarde van het onteigende onroerend goed of zakelijk recht geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of de waardevermindering die voortvloeit uit de voorschriften van dat ruimtelijk uitvoeringsplan, plan van aanleg, voorkeursbesluit of projectbesluit, ongeacht wie de onteigenende overheid is.

De onteigeningen die achtereenvolgens plaatsvinden ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorkeursbesluit of projectbesluit, met inbegrip van een herzien ruimtelijk uitvoeringsplan, voorkeursbesluit of projectbesluit, of een plan van aanleg, worden voor de waardebepaling van de te onteigenen onroerende goederen of zakelijke rechten geacht een geheel te vormen op de datum van het eerste onteigeningsbesluit. § 2. Paragraaf 1 is alleen van toepassing als het ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg, voorkeursbesluit of projectbesluit niet meer dan vijf jaar voor het nemen van het definitief onteigeningsbesluit definitief is vastgesteld.

TITEL 6. - Bodemsanering

Art. 64.Bij een onteigening waarbij de onteigenende instantie op het ogenblik van de onteigening van rechtswege saneringsplichtig wordt als vermeld in artikel 119, tweede lid, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, wordt bij het bepalen van de onteigeningsvergoeding rekening gehouden met de geraamde kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering. Dit is niet het geval als de saneringsplicht vóór de onteigening rust op of gevestigd is op de exploitant of op de gebruiker op de te onteigenen grond. In dat geval kan de onteigenende instantie de kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering verhalen op de aansprakelijke, overeenkomstig artikel 16 tot en met 18 of artikel 25 van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006.

TITEL 7. - Wederoverdracht en afdwingbare overname van het restant HOOFDSTUK 1. - Wederoverdracht

Art. 65.§ 1. Het recht van wederoverdracht ontstaat als binnen een termijn van vijf jaar geen aanvang wordt gemaakt met de realisatie van het onteigeningsdoel. In dit geval biedt de onteigenende instantie de onteigende partij of haar rechthebbenden de onroerende goederen of het onteigende zakelijk recht opnieuw aan conform artikel 67, tenzij de vertraging te wijten is aan buitengewone omstandigheden, buiten haar wil. § 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, vangt aan op de dag nadat het laatste perceel of onroerend goed dat nodig is om het project te realiseren, definitief in bezit is genomen.

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing indien zakelijke rechten met toepassing van artikel 4 worden onteigend. § 3. Als het definitieve onteigeningsbesluit uitdrukkelijk melding maakt van de fasen of termijnen van het te realiseren project, wordt de termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, gerekend per fase of vanaf de relevante termijn die aangegeven is in het definitieve onteigeningsbesluit.

Voor de tweede fase of termijn en de volgende fasen of termijnen van het te realiseren project wordt de termijn van vijf jaar gerekend vanaf het aanvangspunt van de fase of de termijn van het project in kwestie.

Art. 66.Het recht van wederoverdracht is van toepassing op: 1° de onroerende goederen of de zakelijke rechten daarop die gerechtelijk zijn onteigend;2° de onroerende goederen die minnelijk zijn aangekocht ten algemenen nutte;3° de zakelijke rechten die ten algemenen nutte minnelijk werden verworven;4° de gronden en gebouwen die zijn aangekocht op grond van de afdwingbare overname conform artikel 74 tot en met 78. De in het eerste lid van dit artikel, 2°, 3° en 4°, bedoelde gevallen worden voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een onteigening wat betreft de rechtstreekse betrokkenen.

Art. 67.De onteigenende instantie stelt na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 65, § 1, de onteigende of de rechthebbende op de hoogte van de mogelijkheid om het onroerend goed of het zakelijk recht hierop, indien werd onteigend met toepassing van artikel 4, opnieuw te verwerven.

Art. 68.Binnen drie maanden na de kennisgeving zijn de onteigende of de rechthebbenden die hun rechten opnieuw willen verwerven, op straffe van vervallenverklaring, ertoe gehouden dat uitdrukkelijk en met een beveiligde zending te verklaren aan de onteigenende instantie.

Art. 69.Als de onteigenende instantie nalaat om de onteigende of de rechthebbenden daarvan op de hoogte te brengen, kunnen de onteigende of zijn rechthebbenden in rechte de teruggave van die onroerende goederen vragen bij de vrederechter.

Art. 70.Het recht van wederoverdracht wordt op ondeelbare wijze uitgeoefend door de onteigende of zijn rechthebbenden.

Art. 71.Als de onteigenende instantie niet alle eigenaars of, indien onteigend werd met toepassing van artikel 4, de desbetreffende houder van het zakelijk recht, of rechthebbenden kan opsporen, is ze er niet toe gehouden het onroerend goed opnieuw over te dragen. Die onmogelijkheid wordt vastgesteld door de vrederechter.

De onteigenende instantie dagvaardt in dit geval de door haar gekende voormalige eigenaars of houders van de in toepassing van artikel 4 onteigende zakelijke rechten of hun rechthebbenden voor de vrederechter.

Indien de vrederechter de onmogelijkheid om alle eigenaars of houders van zakelijke rechten op te sporen vaststelt, bepaalt hij eveneens dat de desbetreffende onteigende goederen of zakelijke rechten niet opnieuw kunnen worden overgedragen.

Art. 72.De prijs van de weder over te dragen onroerende goederen of zakelijke rechten wordt vastgesteld door de vrederechter, tenzij de voormalige eigenaar of houder van het onteigende zakelijke recht verkiest het bedrag van de vergoeding die hij ontvangen heeft terug te geven. De gerechtelijke vaststelling van de prijs kan in geen geval het bedrag van de schadevergoeding overschrijden.

De kosten, verbonden aan de uitoefening van het recht van wederoverdracht, worden ten laste gelegd aan diegene tegen wie het recht van wederoverdracht met gunstig gevolg wordt uitgeoefend.

Kosten voor uitgevoerde werken, die niet van die aard zijn het recht van wederoverdracht uit te sluiten, kunnen niet ten laste worden gelegd aan de onteigende.

In geval van betwisting over de prijs van de weder over te dragen goederen, doet de vrederechter hierover uitspraak.

Art. 73.Als de onteigenende instantie geen eigenaar meer is van het onteigende onroerend goed of, als een zakelijk recht werd verworven met toepassing van artikel 4, de onteigenende instantie geen houder meer is van het desbetreffende zakelijk recht, kan de onteigende of de rechthebbende dat goed of recht terugvorderen van een derde aan wie het is overgedragen met miskenning van het recht van wederoverdracht.

Het recht om de wederoverdracht in natura conform het eerste lid te vorderen, vervalt van rechtswege indien het niet wordt uitgeoefend binnen vijf jaar na het ontstaan ervan.

Als de terugvordering, vermeld in het eerste lid, niet mogelijk is, hebben de onteigende of zijn rechthebbenden in voorkomend geval recht op een schadeloosstelling van de onteigenende instantie. HOOFDSTUK 2. - Afdwingbare overname van het restant

Art. 74.§ 1. De eigenaars van een grond waarvan maar een gedeelte wordt onteigend, kunnen van de onteigenende instantie de overname van de grond in zijn geheel eisen, op voorwaarde dat de niet-onteigende grond door de onteigeningen geen reële waarde meer heeft voor de eigenaar.

Deze bepaling kan eveneens toepassing vinden, nadat toepassing werd gemaakt van paragraaf 2 van dit artikel. § 2. Eigenaars van constructies waarvan maar een gedeelte wordt onteigend, kunnen van de onteigenende instantie de overname van het niet-onteigende gedeelte van de constructie eisen, op voorwaarde dat de onteigening: 1° de afbraak van een gedeelte noodzakelijk maakt;2° de instandhouding van het niet-onteigende gedeelte in het gedrang brengt.

Art. 75.§ 1. Als de partijen niet tot een overeenstemming komen over de afdwingbare overname, vermeld in artikel 74, kan de onteigende een vordering instellen bij de vrederechter. Deze tegenvordering wordt ten laatste ingesteld op de inleidingszitting, overeenkomstig artikel 48.

De rechter dient zich vervolgens in hetzelfde vonnis uit te spreken over zowel de wettigheid van de onteigening als over de toepassing van artikel 74.

Nadat de vrederechter heeft geoordeeld over het recht op afdwingbare overname, wordt de gerechtelijke fase gevolgd met het oog op de vaststelling van zowel de onteigeningsvergoeding als voor de koopprijs van de afdwingbare overname van het restant. § 2. Indien het tot openbaar nut bestemde onroerend goed minnelijk werd verworven, beschikt de oorspronkelijke eigenaar over een zelfstandige vordering om de overname van het restant te eisen.

Die vordering wordt aanhangig gemaakt bij de vrederechter uiterlijk één jaar nadat de authentieke akte is verleden waarbij het tot openbaar nut bestemde goed werd verworven.

Art. 76.De afdwingbare overname wordt gerealiseerd op grond van een koopovereenkomst.

Art. 77.Als conform artikel 65 tot en met 73 een wederoverdracht plaatsvindt, is de eigenaar verplicht om ook de gedwongen overgenomen onroerende goederen opnieuw mee aan te kopen.

Art. 78.De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de afdwingbare overname van het restant.

TITEL 8. - Wijzigingsbepalingen HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 16 september 1807 betreffende het droogleggen van moerassen

Art. 79.Artikel 51 van de wet van 16 september 1807 betreffende het droogleggen van moerassen wordt opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek van 10 oktober 1967

Art. 80.In artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 29 juni 2014, wordt punt 10° opgeheven.

Art. 81.In artikel 595 van hetzelfde wetboek wordt de zinsnede "de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid inzake onteigening ten algemenen nutte" vervangen door de zinsnede "het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017".

Art. 82.Aan artikel 629 van hetzelfde wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt: "8° vorderingen ingesteld op grond van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen

Art. 83.In artikel 10, § 2, van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1970 en het decreet van 28 februari 2014, worden de woorden "met inachtneming van de wettelijke bepalingen betreffende de onteigening ten openbare nutte" vervangen door de zinsnede "conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten

Art. 84.In artikel 50 van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "of van een lokale overheid die onteigeningsbevoegdheid bezit," opgeheven; 2° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een lokale overheid die onteigeningsbevoegdheid bezit, kan bedrijfsruimten die in de inventaris zijn geregistreerd, voor het algemeen nut onteigenen."; 3° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt: " § 2.De onteigening wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen

Art. 85.In artikel 22 van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, vervangen bij het decreet van 4 april 2003, worden de woorden "overeenkomstig de wetgeving betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte" vervangen door de zinsnede "conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg zoals gewijzigd bij het decreet van 1 september 2015

Art. 86.In artikel 12, 9°, van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg zoals gewijzigd bij het decreet van 1 september 2015, worden de woorden "overeenkomstig de wetgeving betreffende de onteigeningen ten algemene nutte" vervangen door de zinsnede "conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017". HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996

Art. 87.In artikel 40 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, laatst gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt: " § 4. Wanneer een woning en/of gebouw gedurende meer dan vier periodes van twaalf maanden opgenomen blijft op de inventaris, kan de Vlaamse Regering machtiging verlenen tot onteigening voor het algemeen nut ten behoeve van het Vlaamse Gewest en een sociale woonorganisatie.

Ook het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn en de gemeente kunnen hiervoor onteigenen ten algemenen nutte.". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen

Art. 88.In artikel 7 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen, gewijzigd bij het decreet van 21 april 2006, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De onteigeningen worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.". HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied

Art. 89.In artikel 5, § 3, van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt tussen het woord "onteigening" en de woorden "en de onderaanneming" de zinsnede ", na machtiging door de Vlaamse Regering," ingevoegd. HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking

Art. 90.Artikel 24 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking wordt opgeheven.

Art. 91.In artikel 62, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden "door de Vlaamse regering" vervangen door de zinsnede "door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt,". HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM)

Art. 92.In artikel 7, § 4, van het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) wordt de zin "De onteigeningen gebeuren overeenkomstig de spoedprocedure bepaald in artikel 5 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte." vervangen door de zin "De onteigeningen worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.". HOOFDSTUK 1 2. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen

Art. 93.In artikel 9, § 10, van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De onteigeningen worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.". HOOFDSTUK 1 3. - Wijzigingen van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid

Art. 94.In artikel 11 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid worden de woorden "door de Vlaamse regering hiertoe worden gemachtigd" vervangen door de woorden "tot een onteigening overgaan". HOOFDSTUK 1 4. - Wijzigingen van het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart

Art. 95.In artikel 9 van het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart worden de woorden "overeenkomstig de reglementering betreffende de onteigening ten algemenen nutte" vervangen door de zinsnede "conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017". HOOFDSTUK 1 5. - Wijzigingen van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid "Sport Vlaanderen"

Art. 96.In artikel 5, § 1, vierde lid, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid "Sport Vlaanderen", vervangen bij het decreet van 4 december 2015, wordt punt 2° opgeheven. HOOFDSTUK 1 6. - Wijzigingen van het decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM)

Art. 97.In artikel 6, § 1, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM) worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 1° worden de woorden "met voorafgaande machtiging van de Vlaamse Regering" vervangen door de woorden "na machtiging door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt";2° in punt 2° worden de woorden "met voorafgaande machtiging van de Vlaamse Regering" vervangen door de woorden "na machtiging door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt". HOOFDSTUK 1 7. - Wijzigingen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005

Art. 98.In artikel 242, § 2, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 worden de woorden "Vlaamse Regering" vervangen door de zinsnede "gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt,". HOOFDSTUK 1 8. - Wijzigingen van het Provinciedecreet van 9 december 2005

Art. 99.In artikel 235, § 2, van het Provinciedecreet van 9 december 2005 worden de woorden "door de Vlaamse Regering gemachtigd worden om" vervangen door de zinsnede ", op voorwaarde dat het daarvoor de machtiging krijgt van de provincieraad van de provincie op het grondgebied waarvan het voorwerp van de onteigening zich bevindt,". HOOFDSTUK 1 9. - Wijzigingen van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006

Art. 100.In artikel 119 van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 2014, wordt het vierde lid opgeheven.

Art. 101.Artikel 170 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 170.Om redenen van bodembescherming kunnen het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten onroerende goederen verwerven door onteigening voor het algemeen nut.". HOOFDSTUK 2 0. - Wijzigingen van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten

Art. 102.In artikel 17, § 2, van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, gewijzigd bij het decreet van 18 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste en het tweede lid worden opgeheven;2° in het bestaande derde lid, dat het eerste lid wordt, wordt tussen het woord "Het" en het woord "onteigeningsbesluit" het woord "definitieve" ingevoegd. HOOFDSTUK 2 1. - Wijzigingen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 103.In artikel 194 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt het eerste lid opgeheven. HOOFDSTUK 2 2. - Wijzigingen van het Energiedecreet van 8 mei 2009

Art. 104.In artikel 4.1.26, § 1, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 2012, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "De onteigeningen, vermeld in het eerste lid, worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.". HOOFDSTUK 2 3. - Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen

Art. 105.Artikel 11, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen, gewijzigd bij het decreet van 23 maart 2012, wordt opgeheven.

Art. 106.Artikel 12, 13 en 14 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 107.In artikel 15 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede "artikel 14" vervangen door de zinsnede "artikel 42 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017". HOOFDSTUK 2 4. - Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009

Art. 108.In artikel 2.4.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. 109.In artikel 2.4.4 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt opgeheven;2° in paragraaf 2 worden het eerste en het tweede lid opgeheven;3° in paragraaf 2 worden in het derde lid, dat het eerste lid wordt, de woorden "en is onderworpen aan de procedureregels voor onteigeningen ten algemenen nutte inzake gewestelijke aangelegenheden" opgeheven;4° in paragraaf 2 worden het vierde en het vijfde lid opgeheven.

Art. 110.Artikel 2.4.6 tot en met 2.4.8 van dezelfde codex worden opgeheven.

Art. 111.In artikel 2.6.6, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "artikel 2.4.6, § 1, eerste lid," vervangen door de zinsnede "artikel 74 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017". HOOFDSTUK 2 5. - Wijzigingen van het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie

Art. 112.Artikel 16 van het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 16.De provincies en de gemeenten kunnen tot onteigening overgaan voor de (her)aanleg van bedrijventerreinen, alsook van de toegangswegen en de bijkomende infrastructuur voor die bedrijventerreinen. De Vlaamse Regering kan met hetzelfde doel de Vlaamse openbare instellingen en andere publiekrechtelijke rechtspersonen die daarvoor door haar worden aangewezen, geval per geval machtigen tot onteigening. De gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, kan hiertoe ook de verenigingen van gemeenten en de autonome gemeentebedrijven, geval per geval machtigen.".

Art. 113.In artikel 17 van hetzelfde decreet wordt de zin "Het onteigeningsplan bevat de identiteit van de onteigenende instantie voor elk te onteigenen perceel, de omtrek van de te onteigenen goederen met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte, de aard van de percelen en de namen van de eigenaars volgens het kadaster en op basis van het kadasterplan." vervangen door de zin "Het onteigeningsplan wordt opgemaakt conform artikel 11 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.".

Art. 114.Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 18.Er wordt een openbaar onderzoek georganiseerd conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 3, van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.".

Art. 115.In artikel 26 van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° de onteigenende instantie die op basis van dit decreet voor de aanleg of heraanleg van een bedrijventerrein, de toegangswegen naar of bijkomende infrastructuur voor dat bedrijventerrein tot onteigening is overgegaan voor de gronden waarop de onteigening betrekking heeft;". HOOFDSTUK 2 6. - Wijzigingen van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013

Art. 116.Artikel 6.4.10 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 wordt vervangen door wat volgt: "Art. 6.4.10. De Vlaamse Regering en de gemeente op het grondgebied waarvan het beschermd goed ligt, kunnen om redenen van algemeen nut overgaan tot onteigening van een beschermd goed als dat dreigt te vervallen, te worden beschadigd of te worden vernield.

Een autonoom gemeentebedrijf kan door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, hiertoe gemachtigd worden.". HOOFDSTUK 2 7. - Wijzigingen van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013

Art. 117.In artikel IV.5 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid wordt de zinsnede "de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging inzake onteigening ten algemene nutte" vervangen door de zinsnede "het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017";2° het derde tot en met het tiende lid worden opgeheven. HOOFDSTUK 2 8. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges

Art. 118.In artikel 11, eerste lid, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges wordt tussen de zinsnede "in kamers," en de woorden "de toewijzing" de zinsnede "waaronder de specialiteit," ingevoegd.

Art. 119.In artikel 12 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Het rechtscollege, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b), heeft een kamer die uitsluitend bevoegd is voor beroepen tegen definitieve onteigeningsbesluiten."; 2° aan het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt volgende zin toegevoegd: "Hij houdt daarbij rekening met de kennis van de bestuursrechters, overeenkomstig de kennisdomeinen bepaald in artikel 49, § 1, tweede lid, en wijst aan een gespecialiseerde kamer enkel een bestuursrechter toe voor zover deze over voldoende kennis beschikt in de materies waarin deze kamer gespecialiseerd is.".

Art. 120.In artikel 49, § 1, van hetzelfde decreet wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt: "4° een grondige kennis hebben van het Vlaams onteigeningsrecht.". HOOFDSTUK 2 9. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten

Art. 121.In artikel 31 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;2° paragraaf 2 tot en met paragraaf 5 worden opgeheven. TITEL 9. - Slotbepalingen

Art. 122.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemene nutte, gewijzigd bij de wet van 6 april 2000;2° de wet van 27 mei 1870 houdende vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten inzake onteigening ten algemenen nutte;3° de wet van 10 mei 1926 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte;4° de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte, gewijzigd bij de wet van 6 april 2000;5° het decreet van 13 april 1988 tot bepaling van de gevallen en de modaliteiten waarbij de Vlaamse Regering kan overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte inzake de culturele, persoonsgebonden en onderwijsaangelegenheden;6° het decreet van 13 april 1988 tot bepaling van de gevallen en de modaliteiten waarbij de Vlaamse Regering kan overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte inzake de gewestelijke aangelegenheden.

Art. 123.Dit decreet wordt aangehaald als: het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.

Art. 124.Titel 3 van dit decreet is niet van toepassing op lopende administratieve procedures die onderworpen blijven aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit decreet.

Voor de onteigeningen waarvan de administratieve fase heeft plaatsgevonden met toepassing van de regels zoals deze bestonden voor de inwerkingtreding van dit decreet, legt de onteigende instantie in afwijking van artikel 46, § 5, uiterlijk de tiende dag voorafgaand aan de inleidingszitting ter griffie van het vredegerecht het administratief dossier neer zoals die overeenkomstig deze regels diende te zijn samengesteld.

TITEL 4 van dit decreet is niet van toepassing op lopende gerechtelijke procedures die onderworpen blijven aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit decreet.

Art. 125.Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 24 februari 2017.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn, B. WEYTS _______ Nota (1) Zitting 2016-2017. Documenten. - Ontwerp van decreet, 991 - Nr. 1. - Amendementen, 991 - Nr. 2. - Verslag, 991 - Nr. 3.- Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 991 - Nr. 4.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 15 februari 2017.

^