Etaamb.openjustice.be
Decreet van 24 juli 1997
gepubliceerd op 06 november 1997

Decreet dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1997029343
pub.
06/11/1997
prom.
24/07/1997
ELI
eli/decreet/1997/07/24/1997029343/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 1997. Decreet dat het statuut bepaalt van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit decreet is van toepassing op : 1° de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en de leden van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen ingericht door de Franse Gemeenschap en op de gesubsidieerde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en op de gesubsidieerde leden van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;2° op de inrichtende machten van deze hogescholen. Het is niet toepasselijk op de leraren godsdienst. Onder « godsdienst » verstaat men een van de religies bedoeld in artikel 8 van de wet van 29 mei 1959.

Het is niet toepasselijk op het contractueel personeel van de hogescholen ingericht door de Franse Gemeenschap noch op het personeel dat in de gesubsidieerde hogescholen geen weddetoelage geniet ten laste van de Franse Gemeenschap

Art. 2.Voor de goedkeuring van dit decreet, moet men verstaan onder : 1° De Regering : de Regering van de Franse Gemeenschap;2° Wet van 29 mei 1959 : de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;3° Wet van 7 juli 1970 : de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs : 4° Wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974,tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;5° Wet van 18 februari 1977 : de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs en onder andere het technisch hoger onderwijs en hoger landbouwonderwijs van het lange type;6° Wet van 20 juli 1991 : de wet van 20 juli 1991 betreffende diverse sociale bepalingen;7° Decreet van 5 augustus 1995 : het decreet van 5 augustus 1995, houdende de organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen;8° Decreet van 25 juli 1996 : het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen;9° Decreet van 9 september 1996 : het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen;10° Koninklijk besluit van 28 september 1984 : koninklijk besluit van 28 september 1984 betreffende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;11° Hogeschool : de hogeschool bedoeld in artikel 1, 1° van het decreet van 5 augustus 1995;12° Hogeschool van de Franse Gemeenschap : de hogeschool ingericht door de Franse Gemeenschap;13° Officiële Gesubsidieerde hogeschool : de hogeschool die afhangt van het officieel gesubsidieerd net en opgericht werd door een gemeente, een provincie, de Franse Gemeenschapscommissie of een rechtspersoon van publiek recht;14° Vrije gesubsidieerde hogeschool : de hogeschool die afhangt van een vrij gesubsidieerd net en opgericht in de vorm van een rechtspersoon van privé recht;15° Inrichtende macht : de inrichtende macht van een onderwijsinrichting zoals gedefinieerd in artikel 2 van de wet van 29 mei 1959;16° Machten van de hogeschool : de machten van de hogeschool bedoeld in artikel 1, 2° van het decreet van 5 augustus 1995;17° Raad van bestuur : de raad van bestuur van een hogeschool van de Franse Gemeenschap bedoeld in artikel 65 van het decreet van 5 augustus 1995;18° Beheersorgaan : het beheersorgaan van een gesubsidieerde hogeschool bedoeld in artikel 69 van het decreet van 5 augustus 1995;19° Directiecollege : het directiecollege bedoeld in de artikelen 65 en 69 van het decreet van 5 augustus 1995;20° Te begeven betrekking : de te begeven betrekking zoals bedoeld in artikel 9 van het decreet van 25 juli 1996;21° Functies van rang 1, van rang 2 en electieve functies bedoeld in artikel 5 van het decreet van 25 juli 1996;22° Verandering van aanstelling : de verandering van aanstelling zoals bedoeld in artikel 27, § 4, van het decreet van 25 juli 1996;23° Verandering van ambt : de verandering van ambt zoals gedefinieerd in de artikelen 12, § 2 en 13, § 2 van het decreet van 25 juli 1996;24° Uitbreiding van opdracht : de procedure volgens welke de inrichtende macht de opdracht van een benoemd of definitief aangeworven personeelslid, of van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde tijd, uitbreidt in hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen ten hoogste voor een volledige opdracht, respectievelijk definitief of tijdelijk voor onbepaalde tijd, rekening houdend met artikel 31 van het decreet van 9 september 1996;25° Mutatie : de overplaatsing, in hetzelfde ambt als dat waarin een definitief benoemd of aangeworven personeelslid definitief benoemd of aangeworven werd, naar een andere hogeschool van dezelfde inrichtende macht of naar een hogeschool van een andere inrichtende macht van hetzelfde netwerk.De mutatie is eerst voorlopig voor een proefperiode van een academiejaar; 26° Te begeven cursussen : de cursussen die de inrichtende macht wenst te voorzien rekening houdend met de wet van 7 juli 1970 en het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969, dat de vereiste bekwaamheidsbewijzen vastlegt van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch personeel, van het sociaal personeel van de onderwijsinrichtingen voor kleuter-, lager-, bijzonder-, middelbaar-, technisch- kunst- en hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de internaten die van deze inrichtingen afhangen. 27° Vervanging bedoeld in de artikelen 25.128 en 210 : de vervanging in een ambt vacant geworden ingevolge de afwezigheid van de titularis.

Deze titularis is, naar gelang van het geval, een vastbenoemd of aangeworven personeelslid of tijdelijk aangeworven of aangesteld personeelslid voor onbepaalde duur of aangeworven als tijdelijk voor een bepaalde duur. 28° Werkelijk bewezen diensten : diensten bewezen door een personeelslid in hoofdambt terwijl hij zich bevindt in de administratieve of dienstposities van actieve dienst of terbeschikking wegens ontstentenis van betrekking.

Art. 3.De ambten van rang 1 worden uitgeoefend door tijdelijk aangestelde of geworven personeelsleden of door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.

De ambten van rang 2 worden uitgeoefend door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.

De electieve ambten worden uigeoefend door definitief aangestelde of geworven personeelsleden.

Art. 4.Voor de toepassing van dit decreet worden de termijnen, als volgt, berekend : 1° de dag die het vertrekpunt ervan is, is niet inbegrepen;2° de vervaldag is in de termijn inbegrepen;3° wanneer de vervaldag een zaterdag, een zondag, een wettelijk feestdag of een feestdag of een feestdag van of binnen de Franse Gemeenschap is, wordt hij echter tot de eerstvolgende werkdag uitgesteld. TITEL II. - Personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen HOOFDSTUK I. - Plichten en onverenigbaarheid Afdeling 1. - Plichten

Art. 5.De personeelsleden moeten, in alle omstandigheden de bestendige zorg hebben dat zij de belangen van de Franse Gemeenschap en van haar onderwijs behartigen.

Art. 6.Ze kwijten zich persoonlijk en gewetensvol van de verplichtingen die hun opgelegd worden door de wetten, decreten en reglementen.

Ze voeren stipt de dienstorders uit en vervullen hun taak met vlijt en stiptheid.

Art. 7.Ze moeten zich uiterst keurig gedragen zowel in hun dienstbetrekkingen als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten.

Ze moeten elkaar onderling helpen in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist.

Ze moeten alles vermijden dat de eer of de waardigheid van hun functie in het gedrang zou kunnen brengen.

Art. 8.Tijdens de uitvoering van hun functie moeten zij de principes van neutraliteit van het onderwijs van de Franse Gemeenschap eerbiedigen. Ze mogen de studenten niet gebruiken voor propagandistische doeleinden of commerciële reclame.

Art. 9.Binnen de limieten bepaald door de reglementering moeten zij de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogescholen.

Ze mogen de uitoefening van hun functie niet opschorten zonder voorafgaandelijke toelating.

Art. 10.Ze mogen geen feiten aan het licht brengen die zij zouden vernomen hebben omwille van hun functies en die van geheime aard zijn.

Art. 11.Ze mogen geen geschenken, giften, of om het even welke voordelen aanvragen, eisen of krijgen, rechtstreeks of langs een tussenpersoon, zelfs buiten hun functies, maar door deze veroorzaakt.

Art. 12.Ze mogen geen enkele activiteit uitoefenen die in tegenspraak is met de Grondwet en de wetten van het Belgisch volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de Belgische verbintenissen met het oog op het verzekeren van haar veiligheid in gevaar brengt. Ze mogen geen deel uitmaken of hun samenwerking verlenen aan een beweging, een vereniging, een organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.

Het uitoefenen van de rechten van het Belgisch en Europees burgerschap die eigen zijn aan de leden van het personeel wordt steeds gerespecteerd.

Art. 13.Onverminderd de toepassing van het strafrecht, worden de inbreuken op deze bepalingen bestraft, naargelang het geval, met een van de disciplinaire sancties voorzien in artikel 52.

Art. 14.Artikel 13 is niet toepasselijk op de leden van het personeel dat tijdelijk aangesteld werd. Afdeling 2. - De onverenigbaarheid

Art. 15.Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, elke bezigheid die de uitoefening van de taken van zijn functie zou schaden, in tegenstelling met de waardigheid ervan.

Art. 16.Is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het personeel, elke bezigheid uitgeoefend door de echtgenoot (echtgenote) of langs een tussenpersoon die in strijd zou zijn met de waardigheid van de functie van het betrokken personeelslid.

Art. 17.De Regering stelt de onverenigbaarheid vast bedoeld in de artikelen 15 en 16. Ze brengt het betrokken personeelslid hiervan op de hoogte per aangetekend schrijven, binnen een termijn van vijf dagen beginnend op de dag waarop de onverenigbaarheid werd vastgesteld.

Art. 18.De Raad van beroep opgericht door artikel 65 is bevoegd betreffende de bezwaren met betrekking op de onverenigbaarheid ingediend door de personeelsleden. HOOFDSTUK II. - De aanwerving Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 19.De leden van het onderwijzend personeel worden tijdelijk aangeworven en definitief benoemd door de Regering.

Art. 20.§ 1. De personeelsformatie bedoeld in artikel 1, 1° wordt vastgelegd door de raad van bestuur, op voorstel van het Directiecollege.

De personeelsformatie wordt goedgekeurd door de Regering. § 2. De aanwervingen, benoemingen en terbeschikkingstellingen door gebrek aan betrekking van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 1° worden aan de Regering voorgesteld door de raad van bestuur, op voorstel van het Directiecollege.

Art. 21.Ten laatste op 15 februari van elk jaar, maakt de raad van bestuur aan de Regering, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 1, lid 1, de lijst van openstaande betrekkingen over die hij wenst vervuld te zien voor het volgend academiejaar.

Onderafdeling 1. - Over de functies van rang 1

Art. 22.De Regering publiceert tijdens de maand maart in het Belgisch Staatsblad een oproep voor kandidaturen voor elke openstaande betrekking en te begeven betrekking van rang 1.

De betrekkingen bedoeld in het vorig lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief benoemd zijn door een verandering van aanstelling, een verandering van ambt, een mutatie of een uitbreiding van de opdracht, voor de tijdelijke personeelsleden die aangeworven werden voor onbepaalde tijd per uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.

Art. 23.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die moeten ingediend worden die onder andere de documenten bevatten met de nuttige bekwaamheidsbewijzen en ervaring, de vermelding van wetenschappelijke publicaties en de rechtvaardiging van diverse beroepservaringen;4° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.

Art. 24.§ 1. De kandidaat die zijn kandidatuur stelt voor meerdere betrekkingen, dient een afzonderlijke kandidatuur in voor elk van deze. Op straf van nietigheid, worden de kandidaturen ingediend bij de Regering, per aangetekend schrijven via de post. § 2. De Regering verdeelt de ontvangen kandidaturen in twee lijsten : de ene samengesteld uit de kandidaten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 23 en van artikel 11 van het decreet van 25 juli 1996 voor de kandidaten die in aanmerking komen voor een tijdelijke aanstelling, de andere voor de kandidaten die niet voldoen aan deze voorwaarden en maakt de kandidaturen over aan de betrokken raden van bestuur.

De raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, klasseert de kandidaten volgens de te begeven cursussen, de bekwaamheidsbewijzen en de dossiers zoals voorzien in artikel 23 en maakt aan de Regering een lijst over van ten hoogste drie kandidaten, geklasseerd per order van voorkeur per te begeven betrekking.

De raad van bestuur is echter verplicht een prioritaire behandeling te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap. § 3. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat een kandidaat niet kan weerhouden worden voor een te begeven betrekking, kan hij, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep te publiceren via het Belgisch Staatsblad, op om het even welk ogenblik van het academiejaar. Deze oproep herneemt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 23, daarbij de kenmerken preciserend die vereist zijn voor de te begeven betrekking.

Art. 25.§ 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst te doen, stelt de raad van bestuur aan de Regering voor, per afwijking aan de procedure bepaald in artikel 20, § 2. De beheerraad stelt eerst een persoon die zijn kandidatuur stelde voor de te begeven cursussen en betrekking, overeenkomstig de oproep bedoeld in de artikelen 22 en 23.

Deze aanstelling neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar waarin de aanstelling plaatsvond. Deze aanstelling kan in geen geval aanleiding geven tot een aanstelling van onbepaalde duur. § 2. Wanneer de hogeschool een betrekking wenst te begeven die openstaat na de publicatie van de oproep bedoeld in artikel 22, dan wordt de procedure toegepast bedoeld onder lid 1 van § 1.

Deze aanstelling kan in geen geval aanleiding geven tot een aanstelling van onbepaalde duur.

Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2

Art. 26.De openstaande betrekkingen die overeenstemmen met de ambten van rang 2 worden prioritair toegekend na een interne oproep gericht aan de personeelsleden die definitief benoemd werden in rang 1 binnen de hogeschool, volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, en goedgekeurd door de Regering.

Art. 27.De Regering publiceert tijdens de maand maart in het Belgisch Staatsblad een oproep voor veranderingen van aanstellingen, veranderingen van ambten, voor uitbreidingen van opdracht en mutaties voorbehouden aan de personeelsleden die definitief benoemd werden in de hogescholen van de Franse Gemeenschap voor elke betrekking die te begeven valt na toepassing van artikel 26.

Art. 28.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die moeten ingediend worden die onder andere de documenten bevatten met de nuttige bekwaamheidsbewijzen en ervaring, de vermelding van wetenschappelijke publicaties en de rechtvaardiging van diverse beroepservaringen;4° de vormen en de termijnen vereist voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.

Art. 29.§ 1. De kandidaat die zijn kandidatuur stelt voor meerdere betrekkingen, dient een afzonderlijke kandidatuur in voor elk van deze. Op straf van nietigheid worden de kandidaturen ingediend bij de Regering, per aangetekend schrijven via de post. § 2. De Regering verdeelt de ontvangen kandidaturen in twee lijsten : de ene samengesteld uit personeelsleden die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28 en van de andere voor personeelsleden die niet voldoen aan deze voorwaarden en maakt de kandidaturen over aan de betrokken raden van bestuur.

De raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, klasseert de aanvragen dan volgens de te begeven cursussen, de bekwaamheidsbewijzen en de dossiers zoals voorzien in artikel 28 en maakt aan de Regering een lijst over van ten hoogste drie kandidaten, geklasseerd per orde van voorkeur per te begeven betrekking. De Regering geeft dan haar toelating voor naargelang het geval, een verandering van aanstelling, van ambt of de mutatie.

De raad van bestuur is echter verplicht een prioritaire behandeling te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling van de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap. § 3. Wanneer de raad van bestuur vaststelt dat geen enkel personeelslid dat gehoor gaf aan de oproep bedoeld in artikel 28, in aanmerking komt voor de te begeven betrekking, kan hij, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, aan de Regering voorstellen een afzonderlijke oproep te publiceren via het Belgisch Staatsblad, op om het even welk ogenblik van het academiejaar. Deze oproep herneemt de elementen van de oproep bedoeld in artikel 23, daarbij de kenmerken preciserend die vereist zijn voor de te begeven betrekking. Afdeling 2. - Tijdelijke aanstelling, Onderafdeling 1. - algemene

bepalingen

Art. 30.Elke aanstelling in een ambt van rang 1 gebeurt schriftelijk en vermeldt tenminste : 1° de identiteit van het personeelslid;2° het uit te oefenen ambt evenals de kenmerken en de omvang van de opdracht;3° de datum van indiensttreding;4° de datum waarop de aanstelling een eind neemt voor de aanstellingen voor bepaalde duur;5° of de betrekking ja dan neen als openstaand werd bestempeld overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 22;6° indien de betrekking niet openstaand is, de identiteit van de titularis. Er wordt aan de tijdelijke kracht een geschreven acte overhandigd die de vermeldingen herneemt voorzien in lid 1. In afwezigheid van een geschreven document, wordt het personeelslid geacht benoemd te zijn in het ambt, de opdracht of de betrekking die hij effectief vervult. Deze wordt geacht aangesteld te zijn voor bepaalde of van onbepaalde duur, naargelang het geval.

Art. 31.Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de directeur-voorzitter aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de uitgevoerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, evenals de begin- en einddata evenals de omvang van de opdracht.

Onderafdeling 2. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor bepaalde duur

Art. 32.§ 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, stelt de raad van bestuur een verslag op volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Dit verslag goedgekeurd en gedateerd door de belanghebbende wordt overgemaakt aan de Regering. Het personeelslid krijgt er een kopie van.

Naargelang het geval, komt op het verslag een van de volgende vermeldingen voor : « voldeed », « voldeed gedeeltelijk » of « voldeed niet ».

Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding « voldeed » draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is hij dit verplicht voor onbepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, elke mutatie of uitbreiding van opdracht.

Wanneer de beheerraad geen verslag heeft opgesteld dat de vermelding « voldeed » draagt, moet hij het personeelslid verhoren alvorens het verslag over te maken aan de Regering. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordiger van een syndicale organisatie representatief in de betekenis van de wet van 15 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.

Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding « voldeed gedeeltelijk » draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet.

Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie of uitbreiding van opdracht.

Indien het verslag opgesteld door de raad van bestuur de vermelding « voldeed niet » draagt, dan kan de Regering in geen geval de aanstelling herhalen.

Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding « voldeed ». § 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding « voldeed gedeeltelijk » en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academiejaar, kan de beheerraad slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding « voldeed » draagt of een verslag met de vermelding « voldeed niet ».

Onderafdeling 3. - Tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur

Art. 33.De Regering stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academiejaar, op voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. Afdeling 3. - De definitieve benoeming, de ter beschikkingstelling

wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtsverlies en de mutatie Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming

Art. 34.De voor onbepaalde duur aangeworven tijdelijke die voldoet aan de voorschriften van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996 wordt definitief benoemd door de Regering, in het ambt waar hij zich kandidaat voor stelde, volgens de normen en termijnen vastgelegd door de Regering, indien hij het voorwerp uitmaakte van een gemotiveerd voorstel tot definitieve benoeming, geformuleerd door de raad van bestuur volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2.

De Regering verleent een definitieve benoeming aan het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur en dat voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals bedoeld in artikel 38.

Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een ander niveau van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap, voor het berekenen van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.

Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies

Art. 35.Een personeelslid dat definitief benoemd werd in een hoofdambt wordt door de Regering slechts in toestand van terbeschikkingstelling geplaatst door een ontstentenis van betrekking of een gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die dezelfde functie uitoefenen en dezelfde cursussen doceren : 1° in een nevenfunctie in een hogeschool;2° tijdelijk voor beperkte duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;3° tijdelijk voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren; Wanneer een personeelslid zich in toestand van ter beschikkingstelling bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, en dat de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de raad van bestuur ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals voorzien in artikel 22 of tot een interne oproep voorzien in artikel 26.

Art. 36.Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.

Het personeelslid kan, in geval van terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk ambtsverlies, ten hoogste tien jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf in definitief dienstverband in een ander onderwijsniveau ingericht door de Franse Gemeenschap, voor de berekening van de anciënniteit in de dienst, bedoeld onder lid 1.

Art. 37.In geval van gelijke anciënniteit in de dienst, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.

Art. 38.De anciënniteit in de dienst bedoeld in de artikelen 34, lid 2, 35, lid 1, 36 en 37 wordt op de volgende manier berekend : 1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in de hogescholen van de Franse Gemeenschap worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;2° de effectieve diensten gepresteerd in definitief verband in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, in een ambt met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand;indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking; 3° de effectieve diensten gepresteerd in een functie met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor de volledige functie omvat, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;4° het aantal dagen verworven in een functie met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet omvatten, wordt met de helft verminderd;5° dertig dagen vormen een maand;6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;7° de duur van de effectieve diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar. Onderafdeling 3. - Mutatie

Art. 39.Gevolg gevend aan de oproepen verschenen in het Belgisch Staatsblad, bepaald in de artikelen 23 en 28, dienen de kandidaten voor een mutatie, hun aanvraag in bij de Regering.

De aanvragen tot mutatie worden verzonden per aangetekend schrijven via de post. Worden in aanmerking genomen de mutatieaanvragen die ingediend worden volgens de vorm en binnen de termijn bepaald door de oproep bedoeld in lid 1.

Art. 40.Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt de beheerraad aan de Regering voor, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, definitief aan te stellen. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was voor hij zijn mutatie aanvroeg.

De voorlopige mutatie kan echter slechts doorgevoerd worden met het akkoord van de beheerraad van beide betrokken hogescholen. Afdeling 4. - Overname van een hogeschool door een andere inrichtende

macht

Art. 41.§ 1. In geval van overname door de Franse Gemeenschap van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de hogeschool van de Franse Gemeenschap;2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden voor zij hun mandaat als categoriële directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;3° de effectieve diensten door het personeel gepresteerd tot aan de overname, in het onderwijs ingericht door de inrichtende macht die de directie waarneemt van de hogeschool overgenomen door de Franse Gemeenschap, evenals de effectieve diensten gepresteerd in een onderwijsinstelling tot aan de overname ervan door de hierboven genoemde inrichtende macht, voor zover ze in actieve dienst waren op het ogenblik van deze overname, worden geassimileerd met de effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap. § 2. De voorwaarden voor overname van een hogeschool of van een gedeelte van een gesubsidieerde vrije hogeschool overeenkomstig het decreet van 5 augustus 1995 worden bepaald volgens de termen van een overeenkomst die moet gesloten worden door de betrokken inrichtende machten. HOOFDSTUK III. - Administratieve posten

Art. 42.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een wedde en op een bevordering tot een hogere wedde behalve in het geval van een formele tegenstrijdige bepaling.

Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.

Hij krijgt verlof volgens de voorwaarden bepaald door de Regering : 1° voor persoonlijke omstandigheden en redenen;2° omwille van ziekte of invaliditeit;3° voor beperkte prestaties bij ziekte of invaliditeit;4° voor beperkte prestaties gerechtvaardigd door sociale of familiale redenen;5° om bepaalde militaire prestaties te leveren in vredestijd, evenals dienstverlening in de burgerbescherming of taken van openbaar nut in toepassing van de wet betreffende het statuut van gewetensbezwaarde;6° voor syndicale activiteiten;7° voor beperkte prestaties gerechtvaardigd door persoonlijke redenen;8° voor opdrachten;9° politiek verlof;10° voor een onderbreking van de beroepsloopbaan. HOOFDSTUK IV. - Signalement

Art. 43.Dit hoofdstuk is toepasselijk op de personeelsleden die definitief benoemd zijn, met uitzondering van de directeurs-voorzitter en de categoriële directeurs.

Art. 44.Voor elk personeelslid wordt er in de centrale administratie van het ministerie een signalementsdossier gehouden dat uitsluitend bevat : 1° de verslagen over de manier waarop ze hun dienst vervulden als tijdelijke;2° de eventuele signalementsbulletins;3° de administratieve nota's die de gunstige of ongunstige elementen beschrijven in verband met het ambt;4° het aantal disciplinaire sancties.

Art. 45.Met uitzondering van het aantal disciplinaire sancties, moeten de documenten die bij het signalementsdossier gevoegd worden vooraf gezien worden door het personeelslid. Al deze documenten zijn genummerd en worden opgenomen in een inventaris.

Art. 46.Elk personeelslid maakt het voorwerp uit van een van de volgende signalementsmeldingen : « Goed », « Onvoldoende ».

Bij gebrek aan een signalementsbulletin, wordt elk personeelslid verondersteld te beantwoorden aan de vermelding « Goed ».

Elke wijziging van een signalementsmelding moet uitvoerig gemotiveerd worden door een speciaal verslag dat de exacte feiten, gunstige of ongunstige, vermeldt. Dit verslag moet aan het signalementbulletin gehecht worden.

Art. 47.Elke signalementsmelding heeft betrekking op het academiejaar aan het eind waarvan ze toegekend of aangehouden werd.

Het signalementsbulletin wordt indien nodig opgesteld door het directiecollege tussen 1 en 15 juni van elk jaar.

Het signalement wordt jaarlijks hernomen indien geen nieuw feit, gunstig of ongunstig, op de individuele fiche voorkomt sinds de toekenning van het laatste signalement.

De toekenning van de vermelding « onvoldoende » leidt echter tot een nieuw signalement na een academiejaar.

Een signalementsbulletin wordt eveneens opgesteld voor elk personeelslid dat dit vraagt.

In dat geval, mag het signalement opgesteld worden op om het even welk ogenblik van het academiejaar zonder dat er meer dan een signalement mag opgesteld worden in de loop van een academiejaar.

Art. 48.Met het oog op de eventuele wijziging van het signalement, moet een individuele fiche in verband met het betrokken personeelslid de precieze feiten vermelden, gunstig of ongunstig, die zouden kunnen als evaluatiemiddelen dienen en die betrekking hebben op de uitoefening van het ambt of het privéleven in zijn verband met het ambt.

Deze individuele fiche wordt indien nodig, opgesteld door het directiecollege.

Art. 49.Het signalementsbulletin wordt door de directeur-voorzitter voorgelegd aan het personeelslid dat het document ondertekent en het binnen de tien dagen teruggeeft indien hij geen opmerkingen te maken heeft. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het document te onderteken of het niet teruggeeft binnen de voorgeschreven termijn na het gecontroleerd te hebben.

Indien het personeelslid van mening is dat de signalementsmelding die hem toegewezen werd niet gerechtvaardigd is, ondertekent hij derhalve het signalementsbulletin en geeft het terug binnen de tien dagen, vergezeld van een geschreven klacht aan de directeur-voorzitter. Deze klacht wordt aan het signalementsbulletin gehecht. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het document te ondertekenen of het niet teruggeeft binnen de voorgeschreven termijn.

Binnen de veertien dagen na de ontvangst van de klacht, deelt het directiecollege aan het betrokken personeelslid zijn beslissing mee.

Het personeelslid ondertekent het signalementsbulletin en heeft het recht langs hiërarchische weg een klacht in te dienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het signalementsbulletin te ondertekenen.

Art. 50.Geen enkele aanbeveling, van welke aard dan ook, mag voorkomen in het signalementsdossier.

Elk personeelslid mag op om het even welk ogenblik zijn signalementsdossier raadplegen en indien gewenst, een kopie verkrijgen, mits tussenkomst in de kosten.

Art. 51.Het model van het signalementsbulletin en het model van de individuele fiche worden vastgelegd door de Regering. HOOFDSTUK V. - Disciplinaire regeling Afdeling 1. - Disciplinaire sancties

Art. 52.De disciplinaire sancties die opgelegd kunnen worden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en die in hun plichten tekortschieten, zijn : 1° de aanmaning;2° de berisping;3° de afhouding op salaris;4° de disciplinaire verplaatsing;5° de disciplinaire schorsing;6° de degradatie;7° het plaatsen in disciplinaire non-activiteit;8° de ontheffing uit het ambt. In het geval van een lid van het onderwijzend personeel of van het opvoedend hulppersoneel, dan stelt het directiecollege de sancties voor bedoeld in lid 1..

In het geval van een directeur-voorzitter of van een categoriële directeur, dan stelt het hoofd van de administratie waar de hogeschool afhankelijk van is, de sancties bedoeld in lid 1.

Art. 53.De disciplinaire sancties worden uitgesproken door de Regering.

Art. 54.De afhouding op de wedde wordt toegepast gedurende ten minste een en ten hoogste drie maand. Ze mag een vijfde van de laatste activiteits- of voorlopige brutowedde niet overschrijden.

Art. 55.De disciplinaire schorsing mag niet uitgesproken worden voor een termijn langer dan een jaar. Ze brengt het afhouden van de helft van het salaris met zich mee.

Art. 56.De degradatie brengt de toewijzing met zich mee van de weddeschaal die overeenstemt met de nieuwe functie van het personeelslid dat zich deze sanctie opgelegd zag.

Art. 57.De duur van de disciplinaire plaatsing in non-activiteit wordt vastgesteld door de overheid die de sanctie oplegt; ze mag niet minder zijn dan een jaar, noch vijf jaar overschrijden.

Het personeelslid geniet echter gedurende de eerste twee jaar van een voorlopig salaris dat gelijk is aan de helft van de wedde van een personeelslid in actieve dienst. Zonder dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de voorlopige wedde vervolgens bepaald volgens het percentage van het pensioen dat de betrokken persoon zou bekomen indien hij met vervroegd pensioen zou gaan.

Na de helft van zijn sanctie ondergaan te hebben, kan het personeelslid vragen om opnieuw in het onderwijs opgenomen te worden.

Art. 58.De afhouding op een voorlopige wedde of het toekennen van een voorlopige wedde mag slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.

Art. 59.Geen enkele sanctie mag voorgesteld worden zonder dat het personeelslid voorafgaandelijk verhoord of ondervraagd werd. De betrokkene kan gebruik maken van de rechten die hem erkend worden door het syndicaal statuut. Hij kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.

Art. 60.De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.

In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de macht die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.

Art. 61.Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.

Art. 62.Elke sanctie moet het voorwerp uitmaken van een vermelding in het signalementsdossier.

Art. 63.De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.

Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire acties.

De disciplinaire macht is echter, in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing. Afdeling 2. - Schrapping van de disciplinaire sancties

Art. 64.De schrapping van de disciplinaire sancties gebeurt automatisch na een termijn waarvan de duur vastgesteld werd op : 1° een jaar voor de aanmaning en de berisping;2° drie jaar voor de afhouding op salaris en de disciplinaire overplaatsing;3° vijf jaar voor de disciplinaire schorsing en de degradatie;4° zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit. De termijn neemt een aanvang op de datum waarop de beslissing in disciplinair verband een aanvang nam.

Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de ontheffing uit het ambt tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt, noch bij de toekenning van een signalement opgesteld na de schrapping. De disciplinaire geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid bedoeld in artikel 44. HOOFDSTUK VI. - De raad van beroep

Art. 65.Er wordt bij de Regering een raad van beroep opgericht onder de volgende benaming : raad van beroep voor het hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap.

Art. 66.De raad van beroep behandelt : 1° de verhalen die ingediend worden in verband met de onverenigbaarheid;2° de verhalen ingediend in verband met het signalement;3° verhalen ingediend tegen elk voorstel van disciplinaire sanctie;4° de verhalen ingediend door de tijdelijk aangestelde personeelsleden tegen elk onstlagvoorstel in de gevallen bedoeld in de artikelen 93 en 97.

Art. 67.De raad van beroep is samengesteld uit een voorzitter en zes leden.

Art. 68.De Regering duidt een voorzitter aan en twee vervangende voorzitters onder de topambtenaren van het ministerie.

Art. 69.De Regering duidt de leden van de raad van beroep aan onder de personeelsleden van de hogescholen van de Franse Gemeenschap die definitief benoemd zijn. Deze leden moeten tenminste vijfendertig jaar oud zijn en tenminste tien jaar dienst tellen in het hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap.

De leden van de raad van beroep bedoeld in het vorige lid worden voor de helft aangewezen onder de leden van het onderwijzend personeel van de Franse Gemeenschap en voor de helft uit de lijsten van twee kandidaten die voorgedragen worden door elk van de representatieve vakbonden, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

Art. 70.De Regering duidt onder dezelfde voorwaarden, twee plaatsvervangers aan voor elk werkend lid.

Art. 71.De voorzitter, de vervangende voorzitters, de effectieve en de vervangende leden worden aangesteld voor vier jaar. Hun mandaat is vernieuwbaar.

De plaatsvervanger van een lid, maakt het mandaat af van degene die hij vervangt.

Art. 72.De Regering stelt een secretaris aan en twee vervangende secretarissen onder de ambtenaren van het ministerie.

Ze nemen het secretariaat waar zonder stemgerechtigd te zijn.

Art. 73.§ 1. Elk personeelslid dat uitgenodigd wordt een voorstel tot disciplinaire sanctie dat over hem werd geformuleerd te ondertekenen, heeft het recht langs hiërarchische weg een verhaal in te dienen bij de raad van beroep binnen een termijn van twintig dagen, vanaf de dag waarop het voorstel hem voorgelegd werd.

Indien de betrokkene geen verhaal aangetekend heeft binnen de vastgestelde termijn, dan wordt het voorstel voor disciplinaire sanctie rechtstreeks overgemaakt aan de Regering. § 2. Het verhaal in verband met de onverenigbaarheid evenals het verhaal in betrekking tot het signalement, worden ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van twintig dagen, vanaf de dag waarop de kennisgeving van de onverenigbaarheid gedaan werd of de datum waarop het directiecollege zijn beslissing mededeelde bedoeld in artikel 49, lid 3. § 3. Het verhaal ingediend door een tijdelijk personeelslid aangesteld voor een bepaalde tijd, tegen een ontslagvoorstel bedoeld in artikel 93, wordt ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van tien dagen, vanaf de ontvangst van het ontslagvoorstel. § 4. Het verhaal ingediend door een tijdelijk personeelslid aangesteld voor onbepaalde tijd, tegen een ontslagvoorstel bedoeld in artikel 97, wordt ingediend langs hiërarchische weg binnen een termijn van tien dagen, vanaf de ontvangst van het ontslagvoorstel.

Art. 74.Het verhaal in verband met de onverenigbaarheid, het voorstel tot disciplinaire sanctie gecontroleerd door de betrokkene, het ontslagvoorstel, gecontroleerd door de betrokkene, het verhaal dat hij indiende, evenals alle documenten die betrekking hebben op het signalement van het betrokken personeelslid worden naargelang het geval overgemaakt aan de raad van beroep binnen een termijn van een maand vanaf de dag van de ontvangst van het verhaal.

Art. 75.Geen enkel verhaal kan door de raad van beroep behandeld worden indien de aanvrager de kans niet kreeg zijn verdedigingsmiddelen op punt te stellen en indien het dossier de elementen niet bevat die het deze raad mogelijk maken een advies uit te brengen met alle kennis van zake, onder andere het verslag van de onderzoekers, de processen-verbaal van de getuigenverhoren en de onmisbare confrontaties.

Art. 76.Behalve in de gevallen van strafrechtelijke vervolging, moet de raad van beroep voor de gevallen bedoeld in artikel 66, 1°, 2° en 3°, een gemotiveerd advies geven binnen de drie maand die volgen op de ontvangst van het volledig dossier van de zaak. De Regering kan een dringend advies vragen en in dat geval mag de termijn evenwel niet minder zijn dan een maand.

In het geval van een verhaal ingediend tegen een ontslagvoorstel zoals bedoeld in artikel 66, 4°, dan mag de termijn een maand niet overschrijden.

Art. 77.Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter aan de aanvrager de lijst mee van de effectieve en vervangende leden van de raad van beroep.

Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kan de aanvrager de verwerping van een of meerdere leden van de raad van beroep vragen : ten hoogste drie leden aangesteld op de voordracht van de vakbonden en drie leden rechtstreeks aangesteld door de Regering.

Hij kan echter een effectief lid en zijn vervangers niet afwijzen.

Een lid kan vragen om ontlast te worden indien hij een meent een moreel belang in de zaak te hebben of indien hij meent dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou worden getrokken. De voorzitter beslist over het gevolg dat aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan ook een lid van ambtswege, om dezelfde redenen, ontlasten.

Art. 78.De voorzitter en de vervangende voorzitters kunnen niet zetelen in een zaak die verband houdt met een van de personeelsleden van de hogeschool die onder hun beheer valt.

De voorzitter en de vervangende voorzitters, de effectieve leden en de vervangende leden kunnen niet zetelen in een zaak waar hun echtgenoot (echtgenote) bij betrokken is, of een familielied of een verwant tot de vierde graad inbegrepen.

Art. 79.De aanvrager verschijnt in persoon, al dan niet bijgestaan door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, in actieve dienst of met pensioen, of van de afgevaardigde van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

Indien de aanvrager, hoewel hij normaal opgeroepen werd, niet verschijnt, dan wordt deze zaak aan de raad van beroep onttrokken en wordt het dossier overgemaakt aan de Regering voor een beslissing.

Art. 80.De raad van beroep delibereert op een geldige manier indien de voorzitter en tenminste vier leden aanwezig zijn.

Indien het quorum bedoeld in lid 1 niet bereikt is, dan roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen.

Tijdens deze vergadering kan een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.

Art. 81.Voor elke zaak stelt de Regering een rapporteur aan onder de ambtenaren van het ministerie die niet hebben deelgenomen aan het onderzoek.

De rapporteur legt met objectiviteit aan de raad van beroep de achtergrond voor van de zaak en de uitslagen van het onderzoek. Hij heeft het recht op antwoord. Hij heeft geen stemrecht.

Art. 82.De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen, getuigen ten laste of ten gunste ondervragen. Na een deliberatie maakt ze aan de Regering haar gemotiveerd advies over. Deze vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming de meerderheid behaalde.

Art. 83.De stemming over het advies gebeurt in het geheim. De leden aangesteld door de Regering en deze aangesteld op voorstel van de syndicale organisaties moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig, wordt de pariteit hersteld door het verwijderen van een of meerdere leden, na loting.

Het advies wordt gegeven bij meerderheid van de aanwezige leden.

Voor de toepassing van leden 1 en 2, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stem beschouwd.

Bij staking van pariteit van stemmen, wordt het advies als gunstig beschouwd voor de aanvrager.

Art. 84.De beslissing wordt genomen door de Regering binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies. Zij maakt melding van het gemotiveerd advies van de raad van beroep of van de afwezigheid van advies. Elke beslissing die niet overeenkomstig is met het advies van de raad van beroep wordt gemotiveerd.

De Regering deelt haar beslissing mee aan de raad van beroep en aan de aanvrager.

Art. 85.Het mandaat van de leden van de raad van beroep wordt kosteloos uitgeoefend. Verblijf- en vervoerkosten worden hun evenwel toegekend volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 met betrekking op de algemene reglementering in verband met vervoerkosten en door het koninklijk besluit van 24 december 1964 die de vergoedingen bepaalt voor verblijfkosten van de personeelsleden van het ministerie.

Art. 86.De werkingsmodaliteiten van de raad van beroep, met eerbiediging van de rechten van de verdediging en het tegenstrijdig karakter van de debatten, worden bepaald door de Regering. HOOFDSTUK VII. - Preventieve schorsing

Art. 87.Indien de goede werking van de dienst of van het onderwijs dit vereisen, kan het personeelslid dat definitief benoemd werd, preventief geschorst worden in het geval van strafrechtelijke vervolgingen, voor de eventuele toepassing van disciplinaire sancties of indien hij een verhaal indient tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid.

Art. 88.De preventieve schorsing is een zuiver administratieve maatregel. Ze wordt uitgesproken door de Regering en ze moet gemotiveerd zijn.

Ze wordt aan de betrokkene meegedeeld per aangetekend schrijven en neemt een aanvang op de datum waarop het aangetekend schrijven hem door de post aangeboden wordt.

De preventieve schorsing heeft tot gevolg dat het betrokken personeelslid van zijn ambt verwijderd wordt. Ze mag de termijn van een jaar niet overschrijden, behalve wanneer het personeelslid het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolgingen of wanneer hij een verhaal heeft ingediend tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid.

Deze maatregel moet evenwel schriftelijk bevestigd worden door de Regering, om de drie maand, beginnend met de in werking treding.

Deze bevestiging wordt aan de betrokkene medegedeeld via een aangetekend schrijven langs de post.

Bij gebrek aan bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vastgestelde termijn, mag het betrokken personeelslid zijn functies weer opnemen na er de Regering van op de hoogte te hebben gebracht met een aangetekend schrijven via de post verzonden tenminste tien werkdagen voor hij het werk effectief weer opneemt.

Na ontvangst van deze kennisneming, kan de Regering het aanhouden van de preventieve schorsing bevestigen volgens de procedure die hiervoor beschreven werd.

Art. 89.De brutowedde van elk personeelslid dat preventief geschorst werd en dat het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke of disciplinaire vervolgingen omwille van een zware fout waarvoor de feiten duidelijk waren, of waarvoor er overtuigende bewijzen bestaan, wordt met de helft verminderd, behalve tegenstrijdige beslissing van de Regering.

Deze vermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde teruggebracht wordt tot een bedrag dat lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het regime van sociale zekerheid van de loontrekkenden.

Art. 90.Zodra het onderzoek van het dossier van het preventief geschorste personeelslid beëindigd is, wordt de maatregel ingetrokken, behalve indien de beslissing in verband met de disciplinaire actie leidt tot een disciplinaire schorsing, tot een plaatsing in een disciplinaire inactiviteit of tot een ontheffing.

Wanneer een personeelslid slechts de helft van zijn wedde heeft ontvangen als gevolg van een preventieve schorsing die later ingetrokken werd, krijgt hij het aanvullend gedeelte van zijn wedde dat betrekking heeft op de schorsingsperiode.

De bedragen die door het personeelslid ontvangen werden tijdens een preventieve schorsing worden hem toegewezen indien de beslissing in verband met de disciplinaire sanctie tot een van voornoemde drie sancties leidt. HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor

een bepaalde duur

Art. 91.De personeelsleden die tijdelijk benoemd werden voor een bepaalde duur, worden ambtshalve uit hun functies ontzet en zonder vooropzeg : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering;2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° op het eind van de termijn vermeld in de aanstellingsacte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens hetwelk de aanstelling werd gedaan;9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool definitief benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht;10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 25, § 1;11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;12° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid definitief ongeschikt verklarend;13° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt in verhouding met de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een te welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer deze betrekking bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur.

Art. 92.§ 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor een bepaalde duur zonder kennisgeving omwille van een zware fout.

Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken. § 2. Vanaf het ogenblik waarop de Regering op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor. § 3. Indien de Regering van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan het overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.

Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.

Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd. § 4. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap die in actieve dienst of gepensioneerd zijn of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

Art. 93.Mits een vooropzeg van twee weken, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk benoemd werd voor een bepaalde duur, op gemotiveerd voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de raad van bestuur binnen een termijn van vijf werkdagen beginnend vanaf zijn oproeping per aangetekende brief via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.

De directeur-voorzitter legt het ontslagvoorstel voor aan het personeelslid onmiddellijk nadat het werd opgesteld.

Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid. Hij geeft het document dezelfde dag terug. Indien hij van mening is dat het voorstel niet gerechtvaardigd is, maakt hij daar melding van in zijn verklaring en overhandigt het voorstel binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het ontslagvoorstel te viseren. Indien het personeelslid afwezig is, dan wordt het ontslagvoorstel hem toegezonden per aangetekende brief met ontvangstbewijs die een handtekening en datering evenwaardig zijn.

De betrokkene kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.

Art. 94.Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur kan zijn ambt vrijwillig opgeven, mits een kennisgeving van veertien dagen.

Het personeelslid deelt dit aan de Regering mede per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van zijn verzending, en informeert de directeur van de hogeschool van zijn beslissing. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor

een onbepaalde duur

Art. 95.De personeelsleden die tijdelijk aangesteld worden voor een onbepaalde duur, worden van ambtswege en zonder kennisgeving uit hun functies ontzet : De personeelsleden die tijdelijk benoemd werden voor een onbepaalde duur, worden ambtshalve uit hun functies ontzet en zonder vooropzeg : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering;2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht.In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking. 9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool definitief benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht.In dat geval, verliest het personeelslid dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen. 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;11° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid definitief ongeschikt verklarend;12° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt in verhouding met de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer deze betrekking bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur.

Art. 96.§ 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder kennisgeving omwille van een zware fout.

Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken. § 2. Vanaf het ogenblik waarop de Regering op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor. § 3. Indien de Regering van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.

Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.

Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd. § 4. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van de Franse Gemeenschap die in actieve dienst of gepensioneerd zijn of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

Art. 97.Mits een vooropzeg van drie maanden, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur sinds minder dan vijf jaar, op gemotiveerd voorstel van de raad van bestuur, volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2. De ontslagperiode wordt vermeerderd met tenminste drie maanden vanaf de aanvang van elke aanstellingsperiode van vijf jaar. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de beheerraad binnen een termijn van vijf werkdagen beginnend vanaf zijn oproeping per aangetekende brief via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.

De directeur-voorzitter legt het ontslagvoorstel voor aan het personeelslid onmiddellijk nadat het werd opgesteld.

Het voorstel wordt geviseerd en gedateerd door het betrokken personeelslid. Hij geeft het document dezelfde dag terug. Indien hij van mening is dat het voorstel niet gerechtvaardigd is, maakt hij daar melding van in zijn verklaring en overhandigt het voorstel binnen dezelfde termijn. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid weigert het ontslagvoorstel te viseren. Indien het personeelslid afwezig is, dan wordt het ontslagvoorstel hem toegezonden per aangetekende brief met ontvangstbewijs die een handtekening en datering evenwaardig zijn.

De betrokkene kan een verhaal indienen bij de raad van beroep volgens de procedure bedoeld in artikel 73 en volgende.

Art. 98.Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld wordt voor een bepaalde duur kan zijn ambt vrijwillig opgeven, mits een kennisgeving van veertien dagen.

Het personeelslid deelt dit aan de Regering mede per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de datum van zijn verzending, en informeert de directeur van de hogeschool van zijn beslissing. Afdeling 3. - De vast benoemde personeelsleden

Art. 99.De personeelsleden die vast benoemd werden, worden ambtshalve uit hun ambt ontzet en zonder vooropzeg : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze vast benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de Regering.De personeelsleden behouden de rechten verworven die verbonden zijn met hun vorige regelmatige situatie; 2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van de functies inhoudt;6° indien er vastgesteld wordt dat een permanente arbeidsongeschiktheid erkend overeenkomstig de wet of het reglement hun niet toelaat hun functies degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° indien ze ontslagen werden;9° indien de professionele ongeschiktheid definitief werd vastgesteld. Deze ongeschiktheid wordt vastgesteld voor de personeelsleden onderworpen aan het signalement, door het aanhouden van de vermelding « onvoldoende » gedurende twee opeenvolgende jaren, vanaf haar medeling; 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of dat het personeelslid weigert een eind te maken aan een onverenigbare bezigheid, na de procedure volledig doorgewerkt te hebben;11° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;12° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 35, lid 2;13° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 310;14° indien ze gepensioneerd worden omwille van een lichamelijke ongeschiktheid;15° in het geval van een definitieve benoeming in een andere functie in verhouding van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;16° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een aanvullend ambt uitoefent. Wanneer de definitieve onderbreking van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid de bijdragen voorzien in dit artikel.

Art. 100.Het vrijwillig ontslag van het vast benoemde personeelslid brengt de definitieve onderbreking van het ambt met zich mee. Het personeelslid kan zijn dienst slechts verlaten nadat hij hiervoor een uitdrukkelijke toelating heeft bekomen of na een opzegging van veertien dagen. Deze opzegging wordt aan de Regering medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de datum waarop het verzonden werd. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.

TITEL III. - Het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 101.Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder « aanvullende reglementen van de bevoegde centrale paritaire commissie », de reglementen die bepaald worden ter aanvulling van dat statuut door de centrale paritaire commissies bedoeld in artikel 171 waar een besluit van de Regering een bindende kracht aan toekende, overeenkomstig artikel 177.

Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder "confessionele aard » of « niet confessionele aard » naargelang van het geval, de aard zoals hij gespecificeerd is in het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool en zoals hij vastgesteld wordt door de Regering in toepassing van artikel 55 van het decreet van 5 augustus 1995.

Voor de toepassing van deze titel, verstaat men onder « hogescholen van dezelfde aard », een geheel van hogescholen die een godsdienstig onderwijs verschaffen gebaseerd op eenzelfde religie of een geheel van hogescholen die een niet godsdienstig onderwijs verschaffen, die op hun aanvraag onderscheiden worden volgens de filosofie die ze aankleven of gegroepeerd worden in het tegengestelde geval.

Art. 102.Is van nul en gener waarde, elke contractuele clausule, elke bepaling van een arbeidsreglement dat tegenstrijdig is met de dwingende wetsbepalingen beschikkingen, in dit statuut of in de aanvullende reglementen van de bevoegde centrale paritaire commissie.

Art. 103.Indien de personeelsleden zich door de inrichtende macht de uitvoering toevertrouwd zien van opdrachten van afvaardiging, worden ze verondersteld van rechtswege te handelen als de mandataris van de inrichtende macht in hun betrekkingen met andere leden van het personeel. Een bewijs tot het tegendeel wordt niet aanvaard.

Art. 104.In het geval van schade berokkend door het personeelslid aan de inrichtende macht of aan derden binnen de overeenkomst volgend uit dit statuut, dan wordt het slechts verantwoordelijk gesteld voor een kwaad opzet of een zware fout en is slechts verantwoordelijk voor een lichte fout indien ze uit dien hoofde een eerder gebruikelijke dan toevallige aard vertoont.

Het personeelslid is niet verantwoordelijk voor de schade of de slijtage te wijten aan een normaal gebruik van de zaak noch voor een verlies dat toevallig voorkomt.

Art. 105.Indien een geschreven document niet vereist is, dan is een bewijs per getuigenis toegelaten, ongeacht de waarde van het geschil, zelfs voor de raad van beroep.

Art. 106.De handelingen die voortspruiten uit de overeenkomst zijn verjaard een jaar na het eind ervan of vijf jaar na het feit dat aanleiding gaf aan de actie zonder dat deze laatste termijn een jaar na het einde van de overeenkomst mag overschrijden. HOOFDSTUK II. - De plichten en de onverenigbaarheid Afdeling 1. - De plichten van de inrichtende macht

Art. 107.De inrichtende macht heeft tot plicht : 1° het personeelslid aan het werk te zetten in de overeengekomen voorwaarden, tijd en plaats onder andere door de instrumenten en de materialen die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn werk tot zijn beschikking te stellen;2° als een goede huisvader erover te waken dat het werk uitgevoerd wordt onder goede voorwaarden wat de veiligheid en de gezondheid van het personeelslid betreft en dat hij kan genieten van de eerste hulp bij ongeval;3° het loon te betalen tegen de afgesproken voorwaarden, op de overeengekomen plaats en tijdstip;4° de nodige zorg en aandacht te besteden aan de verwelkoming van de personeelsleden en in het bijzonder van de jonge personeelsleden;5° als een goede huisvader met zorg te waken over de werkinstrumenten die eigendom zijn van de personeelsleden.Ze heeft in geen enkel geval het recht beslag te leggen op deze instrumenten.

Art. 108.Wanneer de overeenkomst een einde neemt, dan is de inrichtende macht verplicht alle sociale documenten te overhandigen aan de personeelsleden.

Art. 109.Heeft recht op een weddestoelage die hem zou overgemaakt zijn indien hij zijn dagelijkse taak normaal had kunnen uitoefenen, het personeelslid dat geschikt is om te werken op het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft : 1° die zich normaal naar zijn werk begevend, te laat of niet op het werk aankomt op voorwaarde dat dit laatkomen of deze afwezigheid te wijten zijn aan een oorzaak die plaatsvond op weg naar het werk en onafhankelijk is van zijn wil;2° die, buiten het geval van staking, omwille van een oorzaak die onafhankelijk is van zijn wil, noch het werk kan aanvatten, noch het werk kan voortzetten waar hij mee bezig was, terwijl hij zich normaal naar de werkplaats begaf;

Art. 110.De personeelsleden hebben het recht van het werk afwezig te zijn met behoud van hun normaal loon, ter gelegenheid van familiale gebeurtenissen, voor het volbrengen van burgerlijke plichten of opdrachten en indien zij moeten verschijnen voor een rechtbank. Afdeling 2. - Plichten van de personeelsleden

Art. 111.De personeelsleden moeten in alle omstandigheden voortdurend het belang van de inrichting beogen waar zij hun functie uitoefenen.

In de uitoefening van hun functie, voeren de personeelsleden persoonlijk en gewetensvol de verplichtingen uit die hun worden opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende reglementen van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de arbeidsovereenkomst.

Art. 112.De personeelsleden zijn verplicht de grootste hoffelijkheid aan de dag te leggen zowel in hun betrekkingen in verband met de dienst als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten. Zij moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist. Zij moeten alles vermijden wat de eer of de waardigheid van hun functie zou kunnen aantasten.

Art. 113.De personeelsleden mogen de studenten niet gebruiken met politieke of commerciële propagandistische doeleinden.

Art. 114.Binnen de limieten vastgesteld door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie, door het arbeidsreglement en door de arbeidsovereenkomst, moeten de personeelsleden de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogeschool waar zij hun functie uitoefenen.

Zij mogen de uitoefening van hun functies niet onderbreken zonder een voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van haar afgevaardigde.

Art. 115.De personeelsleden mogen geen feiten openbaar maken waar zij op de hoogte zouden van zijn omwille van hun functies en die een geheim karakter zouden hebben.

Art. 116.De personeelsleden mogen het krijgen van giften, geschenken, toelagen, of om het even welke voordelen noch uitlokken of rechtstreeks of via een tussenpersoon aanvaarden, zelfs buiten hun functies, maar omwille van deze laatste.

Art. 117.De personeelsleden mogen geen enkele activiteit uitoefenen die in strijd is met de Grondwet en met de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land beoogt en die de landsverdediging in gevaar brengt of de uitvoering van de verbintenissen van België met het oog op het verzekeren van haar veiligheid.

Ze mogen zich niet aansluiten noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.

Het uitoefenen van de rechten van het Belgisch en Europees staatsburgerschap van de personeelsleden wordt steeds geëerbiedigd.

Art. 118.De personeelsleden moeten zich houden aan de verplichtingen die schriftelijk vastgelegd werden in de arbeidsovereenkomst, die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool waar zij hun functies uitoefenen. Afdeling 3. - Onverenigbaarheid

Art. 119.Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een vrije gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die de uitvoering van de plichten van zijn ambt zou beletten of in strijd met de waardigheid van deze laatste.

Art. 120.In geval van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld in artikel 119, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de bevoegde paritaire commissie vragen.

De paritaire commissie geeft haar advies binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag.

Art. 121.Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een vrije gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die het specifiek karakter van een pedagogisch, sociaal en cultureel project van deze hogeschool zou kunnen schaden.

Art. 122.Alle punten van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 121 worden schriftelijk vastgelegd in de arbeidsovereenkomst.

Art. 123.De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van haar personeel zich ononderbroken inlaat met een bezigheid die in de betekenis van artikel 119, onverenigbaar is met zijn ambt in het onderwijs en die in de betekenis van artikel 121, onverenigbaar is met het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool, geeft hem hiervan kennis per aangetekend schrijven via de post, dat van kracht is op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum.

Het personeelslid kan, behalve in geval van zware fout, zich tegen elk risico dat een einde aan zijn contract zou maken beschermen door te laten vaststellen dat hij de bezigheid die hem verweten wordt uitgeoefend te hebben beëindigd heeft.

Onder voorbehoud van toepassing van voorgaande lid, heeft de kennisgeving als gevolg een eind te maken aan de overeenkomst van het personeelslid tenzij hij binnen de maand een verhaal indient bij de arbeidsrechtbank.

Het personeelslid dat een verhaal indient, blijft in actieve dienst. Afdeling 4. - De bescherming van het privéleven

Art. 124.Het recht van de inrichtende macht een geëngageerd onderwijs te organiseren is verzekerd, zonder daarom de bescherming van het privéleven van de personeelsleden te beperken. HOOFDSTUK III. - De aanwerving Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1

Art. 125.De inrichtende macht bepaalt het ambt en de te begeven cursussen van de vacante betrekkingen die ze vervuld wenst te zien tijdens het volgend academiejaar. Ze publiceert een oproep in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 2 mei.

De betrekkingen bedoeld onder voorgaande lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, door verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutatie of uitbreiding van opdracht, aan de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde duur door uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.

Art. 126.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;2° het volume van de opdracht;3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3°.

Art. 127.De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutaties, uitbreiding van opdrachten en aanwerving van personeelsleden die tijdelijk aangeworven werden over aan de overheid van de hogeschool.

Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 125.

De overheid van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.

De overheid van de hogeschool stelt vervolgens een gemotiveerd voorstel op bestemd voor de inrichtende macht. Deze beslist in laatste instantie.

Art. 128.§ 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst uit te voeren, dan kan de inrichtende macht een persoon aanwerven bij afwijking van de procedure bedoeld in artikelen 125, 126 en 127. De inrichtende macht verleent voorrang bij de aanwerving aan een persoon die zijn kandidatuur stelde voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, overeenkomstig artikelen 125 en 126.

Deze aanwerving neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar tijdens welk de aanwerving plaatsnam. Deze aanwerving mag in geen geval leiden tot een aanwerving van onbepaalde duur. § 2. Wanneer de hogeschool in een vacature wenst te voorzien voor een betrekking die vrijkomt na de publicatie van de oproep bedoeld in artikel 125, dan wordt de procedure bedoeld in lid 1 van § 1 van toepassing.

Deze aanwerving mag in geen geval leiden tot een aanwerving van onbepaalde duur.

Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2

Art. 129.De vacante betrekkingen die overeenstemmen met ambten van rang 2 worden met voorrang toegewezen na een interne oproep bestemd voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn in een ambt van rang 1 binnen de hogeschool waar een betrekking van rang 2 te begeven is. De inrichtende macht bepaalt de modaliteiten van deze interne oproep.

Art. 130.Na toepassing van artikel 129, publiceert de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei, een oproep tot verandering van aanstelling, uitbreiding van opdracht en mutatie, voorbehouden aan de personeelsleden die definitief aangeworven zijn.

Art. 131.De oproep gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld in 3.

Art. 132.De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutaties, uitbreiding van opdrachten over aan de overheid van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 130.

De overheid van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.

De overheid van de hogeschool stelt vervolgens een gemotiveerd voorstel op bestemd voor de inrichtende macht. Deze beslist in laatste instantie. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 133.Ten laatste bij de aanwerving in een ambt van rang 1, wordt een geschreven overeenkomst opgesteld die door beide partijen ondertekend wordt en opgemaakt in twee exemplaren waarvan er een aan het personeelslid wordt overhandigd.

Deze overeenkomst vermeldt : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid 3° het uit te oefenen ambt evenals de kenmerken en het volume van de opdracht;4° indien nodig, de verplichtingen bedoeld in artikel 118 en de lijst van de onverenigbare elementen bedoeld in artikel 121;5° de begin- en einddatum van de aanwerving;6° indien de betrekking al dan niet vacant werd verklaard overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 125;7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis. Bij gebrek aan geschreven document, wordt het personeelslid verondersteld aangeworven te zijn in zijn ambt, opdracht of betrekking die hij effectief vervult. Naargelang van het geval wordt hij verondersteld voor beperkte of onbeperkte duur aangeworven te zijn.

Art. 134.Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de gepresteerde diensten vermeldt per uitgeoefend ambt, met begin- en einddata, evenals het volume van de opdracht.

Onderafdeling 2. - Over tijdelijk voor een bepaalde duur aangeworven personeelsleden

Art. 135.§ 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, stelt de raad van bestuur een verslag op volgens de procedure bedoeld in artikel 20, § 2, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Naargelang van het geval komt op dit verslag de melding « voldeed » of « voldeed niet » voor. Het verslag goedgekeurd en gedateerd door de belanghebbende wordt overgemaakt aan de Regering.

Het personeelslid krijgt er een kopie van.

Indien het verslag opgesteld door de beheerraad de vermelding « voldeed » draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is hij dit verplicht voor onbepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze nieuwe aanstelling gebeurt prioritair over elke verandering van aanstelling, van functie, elke mutatie of uitbreiding van opdracht.

Wanneer de overheid van de hogeschool geen verslag heeft opgesteld dat de vermelding « voldeed » draagt, moeten zij het personeelslid verhoren alvorens hun definitief verslag over te maken aan de inrichtende macht. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van de inrichtende macht, of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.

Indien het verslag de vermelding « voldeed gedeeltelijk » draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt aangesteld, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde tijd, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie of uitbreiding van opdracht.

Indien het verslag de vermelding « voldeed niet » draagt, dan kan de inrichtende macht in geen geval de aanstelling herhalen.

Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding « voldeed ». § 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding « voldeed gedeeltelijk » en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academisch jaar, kan de overheid van de hogeschool slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding « voldeed » draagt of een verslag met de vermelding « voldeed niet ».

Onderafdeling 3. - De tijdelijke aanstellingen van onbepaalde duur

Art. 136.De inrichtende macht stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academisch jaar, op voorstel van de overheid van de hogeschool. Afdeling 3. - De vaste benoeming, de ter beschikkingstelling wegens

ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtsverlies en de mutatie Onderafdeling 1. - De vaste benoeming

Art. 137.De inrichtende macht kan een personeelslid definitief aanwerven voor een vacante betrekking overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996.

De inrichtende macht verleent een definitieve benoeming aan de tijdelijke dit voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals bedoeld in artikel 141.

Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een definitieve aanstelling van een ander onderwijsniveau behorend tot hetzelfde netwerk en van dezelfde aard voor de berekening van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.

Onderafdeling 2. - De ter beschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en het gedeeltelijk opdrachtsverlies

Art. 138.Een personeelslid dat definitief geworven werd in een hoofdambt wordt door de inrichtende macht slechts in toestand van terbeschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen doceren : 1° in een nevenambt in een hogeschool;2° tijdelijk voor beperkte duur in de hogeschool en rekening houdend met hun dienstanciënniteit;3° tijdelijk voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun dienstanciënniteit; Wanneer een personeelslid zich in toestand van ter beschikking bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, en dat de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de inrichtende macht ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals voorzien in artikel 125 of tot een interne oproep voorzien in artikel 129.

Art. 139.Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.

Het personeelslid mag tien jaar anciënniteit valoriseren die hij volbracht in een definitieve aanstelling van een ander onderwijsniveau behorend tot hetzelfde netwerk en van dezelfde aard voor de berekening van de anciënniteit in de dienst bedoeld in lid 2.

Art. 140.In geval van gelijke dienstanciënniteit, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.

Art. 141.De in de artikelen 137, lid 2, 138, lid 1, 139 en 140 bedoelde dienstanciënniteit wordt op de volgende manier berekend : 1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in een hogeschool van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;2° de effectieve diensten gepresteerd in definitief verband in de hogescholen van dezelfde inrichtende macht, in een ambt met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand;indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking; 3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het volledige ambt omvat, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten bewezen in een ambt met volledige prestaties;4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;5° dertig dagen vormen een maand;6° de duur van de effectieve diensten bewezen in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;7° de duur van de werkelijke diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar.8° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof bij een adoptie en officieus voogdijschap komen in aanmerking voor het berekenen van de dienstanciënniteit. Onderafdeling 3. - De mutatie

Art. 142.De inrichtende macht die een vacante betrekking te vervullen heeft, kan een mutatie verlenen aan het personeelslid dat dit aanvraagt, in antwoord op de oproepen bedoeld in de artikelen 125 en 130.

Art. 143.Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt de overheid van de hogeschool aan de inrichtende macht voor, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, in vast verband aan te werven. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was voor hij zijn mutatie aanvroeg.

De voorlopige mutatie kan echter slechts doorgevoerd worden met het akkoord van de inrichtende machten of de overheid van beide betrokken hogescholen. Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere

inrichtende macht

Art. 144.§ 1. In geval van overname door een vrije gesubsidieerde inrichtende macht, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool van dezelfde aard, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de hogeschool van de overnemende inrichtende macht;2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden voor zij hun mandaat als categoriële directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;3° de effectieve diensten gepresteerd vóór de overname, door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die overneemt. De overnameovereenkomst die te sluiten is tussen de betrokken inrichtende machten kan aanvullende regels vastleggen bij de hiervoor vermelde bepalingen en zo nodig overnamevoorwaarden voor de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn. § 2. De voorwaarden tot overname door een inrichtende macht van het vrij gesubsidieerd onderwijs van een vrije gesubsidieerde hogeschool van verschillende aard, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een hogeschool van de Franse Gemeenschap, overeenkomstig het decreet van 5 augustus 1995 of de overnamevoorwaarden van een gedeelte van een vrije gesubsidieerde hogeschool van verschillende aard of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een hogeschoolvan de Franse Gemeenschap zullen bepaald worden door de termen van een overeenkomst die gesloten zal worden door de betrokken inrichtende machten. HOOFDSTUK IV. - De opschorting van de aanwerving

Art. 145.Ongeacht de van kracht zijnde reglementering wordt de uitvoering van de aanwerving opgeschort : 1° tijdens de periode van werkonderbreking en verlof die gepaard gaat met de bevalling;2° gedurende de tijd die een personeelslid nodig heeft om te zetelen als raadgever of sociaal rechter bij de arbeidshoven en -rechtbanken;3° gedurende de tijd waarin het personeelslid onder de wapens geroepen of teruggeroepen wordt;4° gedurende de tijd van het verblijf van een personeelslid in een aanwervings- en selectiecentrum;5° gedurende de periode die een personeelslid doorbrengt in een inrichting behorend tot de gezondheidsdienst van het leger;6° gedurende het verblijf van een personeelslid in een militair ziekenhuis tengevolge van een ongeval of een opgelopen of erger geworden ziekte tijdens het medisch onderzoek of selectieproeven;7° voor de tijd van de dienst volbracht bij de burgerbescherming;8° gedurende het volbrengen van de dienst die aan de gewetensbezwaarde wordt opgelegd;9° gedurende de periode tijdens welke het personeelslid in de onmogelijkheid verkeerde zijn werk te volbrengen wegens ziekte of ongeval.

Art. 146.Op aanvraag van het personeelslid is de inrichtende macht verplicht haar verlof te verlenen ten vroegste vanaf de zevende week die de vermoedelijke datum van haar bevalling voorafgaat.

Het personeelslid overhandigt ten laatste acht weken voor de vermoedelijke datum van haar bevalling een medisch getuigschrift dat deze datum bevestigt.

Indien de bevalling slechts gebeurt na de datum voorzien door de arts, dan wordt het verlof verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.

Het personeelslid mag geen enkel werk uitvoeren vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het eind van een periode van acht weken die een aanvangt neem op de dag van de bevalling.

De werkonderbreking wordt op haar aanvraag verlengd tot na de achtste week voor een periode die gelijk is aan de periode tijdens welke zij bleef werken vanaf de zevende week die de exacte datum van de bevalling voorafging. Deze periode wordt in het geval van een vroegtijdige geboorte verminderd met het aantal dagen tijdens welke ze gewerkt heeft tijdens de periode van zeven dagen die de datum van de bevalling voorafging.

Wanneer het pasgeboren kind in het ziekenhuis moet blijven gedurende tenminste acht weken geteld vanaf zijn geboorte, dan kan het personeelslid de verlenging van de werkonderbreking waar zij recht op heeft uitstellen tot op het ogenblik dat het pasgeboren kind naar zijn gezin terugkeert.

Met deze bedoeling, overhandigt het personeelslid aan de inrichtende macht : 1° op het ogenblik van de werkhervatting, een getuigschrift van het ziekenhuis bevestigend dat het pasgeboren kind sinds tenminste acht weken in het ziekenhuis verblijft;2° op het ogenblik waarop zij de verlenging van de werkonderbreking vraagt, een getuigschrift van het ziekenhuis de datum bevestigend waarop het pasgeboren kind het ziekenhuis verliet. Het personeelslid behoudt haar recht op uitstel van de verlenging van de werkonderbreking indien haar kind overlijdt binnen het jaar van zijn geboorte.

Art. 147.In geval van ziekte of ongeval, moet het personeelslid, behalve bij overmacht, de inrichtende macht onmiddellijk op de hoogte brengen van zijn arbeidsongeschiktheid.

Indien een verplicht geworden aanvullende reglementering van de bevoegde paritaire commissie overeenkomstig artikel 177 het voorschrijft of bij gebrek aan een dergelijk voorschrift indien de inrichtende macht hem daartoe uitnodigt, legt hij aan deze laatste een medisch getuigschrift voor. Behalve in gevallen van overmacht, verzendt hij het of overhandigt het binnen de twee werkdagen vanaf de dag van de arbeidsongeschiktheid of vanaf de dag van de ontvangst van de uitnodiging, tenzij een andere termijn bepaald werd door een collectieve arbeidsovereenkomst of door het arbeidsreglement. Indien het getuigschrift voorgelegd wordt na de voorgeschreven termijn, dan kan aan het personeelslid het voordeel van zijn bezoldiging geweigerd worden voor de dagen van arbeidsongeschiktheid die het overhandigen of het versturen van het getuigschrift voorafgingen.

Daarenboven kan het personeelslid niet weigeren een arts te ontvangen die afgevaardigd en bezoldigd is door de inrichtende macht, of zich te laten onderzoeken. Tenzij de huisarts van het personeelslid van mening is dat zijn gezondheidstoestand hem niet toelaat zich te verplaatsen, moet het personeelslid indien hij daartoe uitgenodigd wordt, zich aanbieden bij de arts, afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht. De verplaatsingskosten van het personeelslid zijn ten laste van de inrichtende macht.

De arts afgevaardigd en bezoldigd door de inrichtende macht ondertekent de echtheid van de arbeidsongeschiktheid, alle andere vaststellingen blijven beschermd door het beroepsgeheim. HOOFDSTUK V. - De posten in de dienst

Art. 148.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op een bevordering tot een hogere wedde.

Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.

Hij krijgt verlof van de inrichtende macht volgens dezelfde voorwaarden als die geldend in de hogescholen van de Franse Gemeenschap.

Elk verlof dat een beslissing van de Regering vereist om van de bezoldiging in de hogescholen te kunnen genieten, moet door de inrichtende macht aan de Regering voorgelegd worden. HOOFDSTUK VI. - Het disciplinair regime Afdeling 1. - De disciplinaire sancties

Art. 149.Indien de personeelsleden die definitief benoemd zijn aan hun plichten tekortschoten, kunnen ze een van volgende sancties oplopen : 1° de aanmaning;2° de berisping;3° de afhouding op de wedde;4° de disciplinaire schorsing;5° de terbeschikkingstelling per disciplinaire maatregel 6° het ontslag wegens zware fout.

Art. 150.§ 1. De disciplinaire sancties worden uitgesproken door de inrichtende macht van de hogeschool waar het personeelslid definitief is aangeworven.

Daaraan voorafgaand, betekent de inrichtende macht aan het personeelslid een voorstel voor disciplinaire actie.

Binnen een termijn van twintig dagen, aanvangend op de datum van de betekening, kan het personeelslid een verhaal indienen tegen het voorstel van disciplinaire actie bij de bevoegde raad van beroep bedoeld in artikel 159.

Het bezwaar schort de procedure op. § 2. Het personeelslid en de inrichtende macht worden verhoord door de raad van beroep.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de leden van het personeel in actieve dienst of gepensioneerd van het vrij gesubsidieerd onderwijs.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, of door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende macht van een hogeschool van dezelfde aard of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende macht verdedigt.

Het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger, evenals het niet verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet een uitspraak te doen. § 3. De raad van beroep maakt een gemotiveerd advies over aan het personeelslid en aan de inrichtende macht binnen een termijn van negentig dagen aanvangend op de datum van ontvangst van het verhaal ingediend door het personeelslid.

Indien nodig, vermeldt de inrichtende macht de redenen waarom het advies niet opgevolgd zou zijn.

Art. 151.De afhouding op de bezoldiging wordt gedurende ten minste een maand en ten hoogste drie maand toegepast. Ze mag een vijfde van de laatste bruto- of tijdelijke bezoldiging niet overschrijden.

Art. 152.De schorsing per disciplinaire maatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste een jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van zijn laatste bruto- of tijdelijke bezoldiging.

Art. 153.De terbeschikkingstelling per disciplinaire maatregel mag niet korter zijn dan een jaar en niet langer dan vijf jaar.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet tijdens de eerste twee jaren van een tijdelijke bezoldiging die gelijk is aan de helft van een bezoldiging in actieve dienst. Zonder ooit dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de tijdelijke bezoldiging vervolgens bepaald naar rato van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd met pensioen ging.

Nadat hij de helft van de sanctie ondergaan heeft, kan het personeelslid vragen om weer opgenomen te worden in het onderwijs.

Art. 154.De afhouding op de wachtwedde of het toekennen van een wachtwedde mag niet slechts als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.

Art. 155.De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.

In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.

Art. 156.Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.

Art. 157.De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.

Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire acties.

De inrichtende macht is echter in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing. Afdeling 2. - De schrapping van disciplinaire sancties

Art. 158.De schrapping van de disciplinaire sancties gebeurt automatisch na een termijn waarvan de duur vastgesteld werd op : 1° een jaar voor de aanmaning en de berisping;2° drie jaar voor de afhouding op de wedde en de disciplinaire verplaatsing;3° vijf jaar voor de disciplinaire schorsing en de degradatie;4° zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit. De termijn neemt een aanvang op de datum waarop de beslissing in disciplinair verband een aanvang nam.

Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt, noch bij de toekenning van een evaluatie gedaan na de schrapping. De geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid bedoeld in artikel 44. HOOFDSTUK VII. - De raden van beroep

Art. 159.Na raadpleging van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het gesubsidieerd onderwijs aangesloten bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, richt de Regering een raad van beroep op voor het vrij niet universitair hoger onderwijs van confessionele aard en een raad van beroep voor het vrij niet universitair hoger onderwijs van niet confessionele aard.

Elke raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.

Art. 160.De raden van beroep behandelen de verhalen ingediend door de personeelsleden in verband met elk voorstel voor een disciplinaire sanctie evenals de verhalen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor onbepaalde tijd, in verband met een voorstel voor ontslag, zoals bedoeld in artikel 191.

Art. 161.De raden van beroep zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs.De Regering benoemt twee plaatsvervangers voor elk werkend lid; 2° een voorzitter en twee vervangende voorzitters;3° een secretaris en een adjunct-secretaris. Het aantal leden van elke raad van beroep evenals de duur van hun mandaat wordt bepaald door een besluit van de Regering; elke raad heeft tenminste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.

De effectieve en vervangende leden van de raad van beroep worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 159. Indien zij geen akkoord bereiken, beslist de Regering.

De voorzitters en vervangende voorzitters worden door de Regering aangesteld onder de actieve of gepensioneerde magistraten.

Art. 162.Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter de lijst van de werkende en vervangende leden mee aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen het personeelslid of de inrichtende macht de verwijdering vragen van ten hoogste drie leden. Ze kunnen echter onmogelijk tegelijkertijd de verwijdering vragen van een effectief lid en van zijn twee vervangers.

Een lid kan vragen om ontheven te worden indien hij meent een moreel belang in de zaak te hebben of als hij van mening is dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou kunnen getrokken worden. De voorzitter beslist welk gevolg aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan een lid ook ambtshalve ontlasten voor dezelfde motieven.

De voorzitters, vervangende voorzitters, de werkende en vervangende leden mogen niet zetelen in zaken die hun echtgenoten aanbelangen of een familielid of verwant tot de vierde graad inbegrepen.

Art. 163.De partijen worden samengeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal. De partijen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman, overeenkomstig, naargelang van het geval, artikel 150, § 2, of artikel 191.

De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en de getuigen verhoren.

De termijn vermeld in lid 1 wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.

Art. 164.De raad van beroep kan geen uitspraak doen tenzij twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen aanwezig zijn. De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de personeelsleden moeten gelijk van aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of twee leden door loting.

Indien het quorum bedoeld in voorgaand lid niet bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen.

Tijdens deze vergadering mag een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.

Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bereikt met een eenvoudige meerderheid van stemmen. In geval van pariteit, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Voor de toepassing van lid 3, worden de blanco stemmen en de onthoudingen niet als stemmen beschouwd.

Art. 165.Het advies van de kamer wordt aan de partijen medegedeeld per aangetekend schrijven via de post binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering tijdens welke het gegeven werd. Het is gemotiveerd.

Art. 166.De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waar de voorzitters en de vervangende voorzitters recht op hebben. HOOFDSTUK VIII. - De preventieve schorsing

Art. 167.§ 1. Gedurende het verloop van de disciplinaire procedure, in geval van strafrechtelijke vervolgingen of wanneer een verhaal werd ingediend tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, kan elk personeelslid dat definitief is aangeworven preventief geschorst worden indien het belang van de dienst of van het onderwijs dit vergen. § 2. Vóór elke maatregel van preventieve schorsing aanvangt, wordt het personeelslid verhoord door de inrichtende macht. De motieven die de preventieve schorsing rechtvaardigen worden aan het personeelslid medegedeeld tenminste twee werkdagen vóór het verhoor.

Tijdens dit verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs. § 3. De preventieve schorsing wordt uitgesproken door de organiserende inrichting, wordt aan het betrokken personeelslid medegedeeld per aangetekend schrijven via de post met vermelding van de motieven en wordt van kracht op de derde werkdag volgend op haar verzending. § 4. De preventieve schorsing heeft tot gevolg dat zij het personeelslid verwijderd houdt van zijn ambt. Behalve in het geval waar het personeelslid het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolgingen of wanneer het personeelslid een verhaal heeft ingediend tegen de vaststelling van een onenigheid, mag de duur van een preventieve schorsing niet langer zijn dan een jaar en ze vervalt in elk geval zodra de raad van beroep haar gemotiveerd advies heeft gegeven. § 5. De preventieve schorsing moet het voorwerp uitmaken van een geschreven bevestiging door de inrichtende macht om de drie maand vanaf haar inwerkingtreding.

Deze bevestiging wordt aan de betrokkene medegedeeld per aangetekend schrijven via de post. Bij gebrek aan een bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn, kan het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen nadat hij de inrichtende macht hiervan op de hoogte bracht per aangetekend schrijven ten minste tien werkdagen voor hij het werk effectief herneemt.

Na ontvangst van deze mededeling, kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen, volgens de hiervoor beschreven procedure.

Art. 168.De brutowedde van elk lid personeelslid dat preventief geschorst werd en dat het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke of disciplinaire vervolgingen omwille van een zware fout waarvoor hetzij de feiten duidelijk waren, of waarvoor er overtuigende bewijzen bestaan, wordt met de helft verminderd, behalve tegenstrijdige beslissing van de Regering.

Deze vermindering mag niet tot gevolg hebben dat de wedde teruggebracht wordt tot een bedrag dat lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het regime van sociale zekerheid van de loontrekkenden.

Art. 169.Volgend op de disciplinaire of gerechtelijke procedure of volgend op het verhaal ingediend tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, wordt de maatregel van preventieve schorsing ingetrokken, behalve als het gemotiveerd advies van de kamer gunstig is voor een van de sancties voorzien in artikel 149, 4°, 5° en 6° of indien de genomen beslissing ingevolge het indienen van een verhaal ingediend tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid leidt tot een definitieve onderbreking van de functies.

Indien een personeelslid slechts de helft van zijn weddetoelage gekregen heeft ingevolge een preventieve schorsing die later ingetrokken werd, krijgt hij de aanvulling van de weddetoelage in betrekking tot de geschorste periode.

De sommen door het personeelslid geïnd tijdens de preventieve schorsing blijven hem behouden.

Indien de duur van de disciplinaire schorsing korter is dan die van de preventieve schorsing, dan krijgt het personeelslid het geheel van zijn loon vanaf het eind van de disciplinaire schorsingsperiode.

Art. 170.De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht opdat de onmiddellijke uitvoering van deze maatregel verzekerd zou zijn. HOOFDSTUK IX. - De paritaire commissies Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 171.Na het advies te hebben ingewonnen van de meest representieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van de personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs, aangesloten bij een syndicale organisatie vertegenwoordigd bij de Nationale Arbeidsraad, stelt de Regering aan : 1° voor het vrij confessioneel onderwijs, een centrale paritaire commissie waarvan de bevoegdheid zicht uitstrekt tot het hoger niet universitair onderwijs;2° voor het vrij niet confessioneel onderwijs, een centrale paritaire commissie waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot het hoger niet universitair onderwijs. Het besluit van de Regering dat een paritaire commissie aanstelt preciseert er de bevoegdheid van.

Art. 172.Het algemeen reglement van de paritaire commissies wordt vastgelegd door een besluit van de Regering. Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.

Art. 173.De paritaire commissies zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van personeelsleden.Er zijn evenveel plaatsvervangers als effectieve leden voor elke categorie; 2° een voorzitter en een vice-voorzitter;3° referendarissen 4° een secretaris en een adjunct-secretaris. De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen zich laten vergezellen door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 172.

Het aantal van de leden van elke paritaire commissie, evenals de duur van hun mandaat worden bepaald door een Regeringsbesluit.

Elke commissie heeft tenminste vier werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier effectieve leden die het personeel vertegenwoordigen.

Art. 174.De werkende en vervangende leden van de commissie worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 171. Als zij niet tot een akkoord komen, dan neemt de Regering een beslissing.

De voorzitters en vice-voorzitters worden gekozen door de Regering onder de personen die bevoegd zijn terzake, onafhankelijk van de eventuele belangen hiervan voor de commissie. Binnen de limieten van de mogelijkheden kan het hier om sociale bemiddelaars gaan. De referendarissen, secretaris en adjunct-secretaris worden benoemd door de Regering.

De uitoefening van de functies van voorzitter en vice-voorzitter zijn onverenigbaar met een parlementair mandaat.

Art. 175.De paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak, elk in hun domein van bevoegdheid : 1° te delibereren over de algemene arbeidsvoorwaarden;2° aanvullende regels op te stellen bij de statutaire bepalingen van dit decreet en van het decreet van 25 juli 1996;3° de evolutie van het sociaal recht te volgen en er de aanvullende regels aan aan te passen. De Regering kan de commissies uitnodigen tot het opstellen van aanvullende regels bedoeld in 2° binnen een door haar vastgelegde termijn.

Art. 176.De beslissingen van de paritaire commissies worden per meerderheid van stemmen van de aanwezige leden genomen. De voorzitter, de vice-voorzitter, referendarissen en secretarissen hebben geen stemrecht. Afdeling 2. - Controle en goedkeuring van de beslissingen met een

dwingend karakter

Art. 177.Op aanvraag van de commissie of een representatieve organisatie zoals bedoeld in lid 171, kan een Regeringsbesluit een dwingend karakter verlenen aan de genomen beslissingen. In het geval waarin deze geen dwingend karakter krijgen, deelt de Regering aan de commissie de redenen mede waarom ze geen gevolg gaf aan deze aanvraag.

Art. 178.De uitvoering van dwingend geworden beslissingen overeenkomstig artikel 177 wordt gecontroleerd onverminderd de taken die tot de bevoegdheden horen van officieren van de gerechtelijke politie, door agenten aangewezen door de Regering.

Art. 179.In geval van overtreding, stellen de agenten vermeld in artikel 178 proces-verbalen op die zij overmaken aan de bevoegde Procureur des Konings en een kopie ervan wordt verzonden aan de overtreder per aangetekend schrijven via de post binnen de acht dagen, het geheel op straf van nietigverklaring.

Art. 180.De in artikel 178 vermelde personeelsleden gaan binnen, daarbij het woningrecht eerbiedigend zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de lokalen waar de personeelsleden hun taken uitvoeren.

De directeurs-voorzitters, evenals de leden van het administratief personeel zijn verplicht hun de inlichtingen te verschaffen die zij nodig hebben om zich van hun taak te kwijten.

Art. 181.Elke inbreuk op de beslissingen die een dwingend karakter kregen, overeenkomstig artikel 179, wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank. De boete wordt zoveel keer opgelopen als er personen zijn, tewerkgesteld in overtreding van de vermelde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten 200.000 frank mag overschrijden.

Deze in het vorige lid bepaalde boetes zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt.

Art. 182.De inrichtende machten en de directeurs-voorzitters, evenals het bestuurs- en onderwijzend personeel die de controle georganiseerd krachtens dit decreet, belemmerd hebben worden bestraft met een boete van 26 tot 100 frank, onverminderd de toepassing indien nodig, van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 296 à 274 van het Strafwetboek.

Art. 183.Wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank, iedereen die met de bedoeling te bedriegen, onjuiste verklaringen aflegt tijdens de onderzoeken die door de controledienst uitgevoerd worden.

Art. 184.De inrichtende machten zijn burgerlijk verantwoordelijk voor het betalen van de boetes die ten laste van hun directeurs-voorzitters werden uitgesproken. HOOFDSTUK X. - Het beëindigen van de overeenkomst Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor

een bepaalde duur

Art. 185.De overeenkomsten gesloten met de personeelsleden die tijdelijk zijn aangeworven voor een bepaalde duur, nemen een eind zonder vooropzeg; 1° indien ze niet tijdelijk aangeworven werden op regelmatige wijze voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien ze zich in een permanente toestand van arbeidsongeschiktheid bevinden erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° op het eind van de termijn vermeld in de overeenkomst bedoeld in artikel 133 en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens welk de aanstelling werd gedaan;9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool definitief benoemd of tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht;10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 128, § 1;11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 18 werd ingediend of indien de onverenigbaarheid vastgesteld werd door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtbank;12° vanaf de ontvangst van de administratieve gezondheidsdienst het personeelslid tijdelijk ongeschikt verklarend;13° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt a rato van de uren die het voorwerp van deze nieuwe benoeming uitmaken, met een maximum van een volledige functie;14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaalde functie en te begeven cursussen, wanneer deze functie bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk benoemd werd voor een bepaalde duur.

Art. 186.§ 1. De Regering kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is zonder voropzeg omwille van een zware fout.

Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de hogeschool onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken. § 2. Vanaf het ogenblik waarop ze op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor. § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten. Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd. § 4. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het vrij gesubsidieerd onderwijs die in actieve dienst of gepensioneerd zijn.

Art. 187.Mits een vooropzeg van twee weken, mag de Regering een eind maken aan de opdracht van een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur, op gemotiveerd voorstel van de overheid van de hogeschool. Het personeelslid wordt voorafgaandelijk verhoord door de overheid van de hogeschool. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor.

Art. 188.Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor een bepaalde duur, kan unilateraal een eind maken aan de overeenkomst, mits een vooropzeg van twee weken.

Hij deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post; het wordt van kracht op de derde werkdag die volgt op zijn verzending en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslssing. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor

onbepaalde duur

Art. 189.De arbeidsovereenkomsten gelosten met personeelsleden die tijdelijk aangeworven worden voor onbepaalde duur, worden zonder vooropzeg beëindigd : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk aangesteld werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;2° indien de personeelsleden niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien ze zich in een toestand bevinden van erkende permanente arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° om aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd de toewijzing mogelijk te maken van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht.In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangeworven werd voor onbepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 38 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking. 9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool vast benoemd of tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht.In dat geval, verliest het personeelslid dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 141 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen. 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal werd ingediend of indien de onverenigbaarheid vastgesteld werd door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtsbank;11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst dat het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;12° in het geval van een definitieve benoeming in een functie naar rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk geworven werd voor onbepaalde duur.

Art. 190.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder vooropzeg omwille van een zware fout.

Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken. § 2. Vanaf het ogenblik waarop ze de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor. § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor. Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten. Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd. § 4. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van het vrij gesubsidieerd onderwijs die in actieve dienst of gepensioneerd zijn.

Art. 191.Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd kan ontslagen worden na advies van de overheid van de hogeschool.

De opzegtermijn is van tenminste drie maanden voor het personeelslid dat voor onbepaalde duur werd aangeworven sinds minder dan vijf jaar.

De opzegtermijn wordt verlengd met tenminste drie maanden vanaf de aanvang van elke nieuwe aanwervingsperiode van vijf jaar bij dezelfde inrichtende macht.

Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde duur tegen wie een gemotiveerd voorstel voor ontslag geformuleerd wordt, mag binnen de tien dagen een geschreven klacht indienen bij de directeur-voorzitter die hem er een ontvangstbewijs voor geeft.

De dag zelf van de ontvangst, maakt de directeur-voorzitter de klacht over aan de raad van beroep. Het verhaal is niet opschortend.

Het personeelslid en de inrichtende macht worden verhoord door de raad van beroep.

Het personeelslid mag zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het actief of gepensioneerd personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs.

De inrichtende macht mag zich laten bijstaan, of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de leden van de inrichtende macht van een hogeschool met hetzelfde karakter of door een afgevaardigde die de belangen van de inrichtende macht verdedigt.

Het niet verschijnen van het personeelslid of van zijn vertegenwoordiger evenals het niet verschijnen van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger op de vergadering belet de raad van beroep niet om een uitspraak te doen.

De raad van beroep geeft haar gemotiveerd advies aan de inrichtende macht binnen een termijn van een maand na de ontvangst van de klacht.

De inrichtende macht neemt een beslissing binnen een termijn van een maand vanaf de ontvangst van het advies.

Het ontslag moet gemotiveerd zijn op straffe van ongeldigheid.

Art. 192.Een personeelslid tijdelijk aangeworven voor onbepaalde tijd kan unilateraal een eind maken aan zijn arbeidsovereenkomst mits een vooropzeg van veertien dagen.

Hij deelt dit mee aan de inrichtende macht door een aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag na zijn verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing. Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief werden aangeworven

Art. 193.De arbeidsovereenkomsten afgesloten met personeelsleden die definitief aangeworven werden nemen een eind zonder vooropzeg : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze definitief aangeworven werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht.De personeelsleden behouden de verworven rechten die verbonden zijn met hun vorige regelmatige situatie; 2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldaan hebben;3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien ze zich in een permanente erkende toestand van arbeidsongeschiktheid bevinden overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° indien ze onslagen werden omwille van een zware fout;9° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal werd ingediend of indien de onverenigbaarheid werd vastgesteld door een vonnis of een definitief besluit van een arbeidsrechtbank;10° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;11° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 138, lid 2;12° indien ze gepensioneerd worden omwille van een definitieve lichamelijke ongeschiktheid;13° in het geval van een definitieve benoeming in een andere functie a rato van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een bepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een nevenambt uitoefent. Wanneer de definitieve stopzetting van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid de bijdragen bepaald in dit artikel.

Art. 194.De overeenkomst gesloten met het personeelslid dat definitief werd aangeworven, neemt een eind bij het ontslag van het personeelslid, op voorwaarde dat aan het personeelslid de toelating werd verleend zijn dienst te verlaten of een vooropzeg van veertien dagen. Deze vooropzeg wordt aan de inrichtende macht medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag vanaf zijn verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing.

TITEL IV. - Het statuut van het gesubsidieerd personeel van de officiële gesubsidieerde hogescholen HOOFDSTUK I. - Plichten en overenigbaarheden Afdeling 1. - De plichten

Art. 195.De personeelsleden moeten in alle omstandigheden voortdurend het belang van de inrichting beogen waar zij hun ambt uitoefenen.

Art. 196.In de uitoefening van hun functie, voeren de personeelsleden persoonlijk en gewetensvol de verplichtingen uit die hun worden opgelegd door de wetten, decreten en reglementen, door de aanvullende reglementen van de bevoegde paritaire commissie, zoals bedoeld in de artikelen 248 en 249.

Art. 197.De personeelsleden zijn verplicht de grootste hoffelijkheid aan de dag te leggen zowel in hun betrekkingen in verband met de dienst als in hun betrekkingen met het publiek en de studenten. Ze moeten elkaar bijstaan in de mate waarin het belang van de hogeschool dit vereist.

Ze moeten alles vermijden wat de eer of de waardigheid van hun ambt zou kunnen aantasten.

Art. 198.Ze mogen de studenten niet blootstellen aan handelingen van politieke, religieuze of filosofische propaganda of commerciële reclame.

Art. 199.De personeelsleden moeten binnen de limieten bepaald door de reglementering, door de aanvullende regels van de bevoegde paritaire commissie en door hun aanstellingsacte de prestaties leveren die nodig zijn voor de goede werking van de hogescholen waar zijn hun ambt uitoefenen.

Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaandelijke toelating van de inrichtende macht of van haar vertegenwoordiger.

Art. 200.De personeelsleden mogen geen feiten openbaar maken waar zij op de hoogte zouden van zijn omwille van hun functies en die een geheim karakter zouden hebben.

Art. 201.De personeelsleden mogen het krijgen van giften, geschenken, toelagen, of om het even welke voordelen noch uitlokken of rechtstreeks of via een tussenpersoon aanvaarden, zelfs buiten hun ambt, maar omwille van dit laatste.

Art. 202.De personeelsleden mogen geen enkele activiteit beoefenen die in strijd is met de Grondwet en met de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van de onafhankelijkheid van het land beoogt en die de landsverdediging in gevaar brengt of de uitvoering van de verbintenissen van België met het oog op het verzekeren van haar veiligheid. Ze mogen zich niet aansluiten noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of associatie die een activiteit van dezelfde aard voert.

Art. 203.De personeelsleden moeten zich houden aan de verplichtingen die schriftelijk vastgelegd werden in de arbeidsovereenkomst, die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van de hogeschool waar zij hun ambt uitoefenen. Afdeling 2. - De onverenigbaarheid

Art. 204.Is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een officiële gesubsidieerde hogeschool, elke bezigheid die van natuur zou zijn het uitvoeren van de plichten die voortvloeien uit het specifiek karakter van het pedagogisch, sociaal en cultureel project van deze inrichtende macht schade te berokkenen of die in strijd zou zijn met de waardigheid van het ambt.

Art. 205.In geval van het bestaan van een onverenigbaarheid bedoeld in artikel 204, kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van de plaatselijke paritaire commissie vragen.

Het advies wordt gegeven binnen de dertig dagen na ontvangst van de vraag.

Art. 206.De raad van beroep aangesteld door artikel 240 is bevoegd op het gebied van verhalen ingediend in verband met elementen van onverenigbaarheid.

Wanneer het advies gevraagd aan de paritaire commissie verkregen werd, of bij het vervallen van de termijn van dertig dagen bedoeld in artikel 205, lid 2, wendt het personeelslid of de inrichtende macht zich tot de raad van beroep die een uitspraak doet bij middel van een advies.

De uiteindelijke beslissing van de inrichtende macht wordt genomen in overeenstemming met het advies bedoeld in lid 2. HOOFDSTUK II. - De aanwerving Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Onderafdeling 1. - De ambten van rang 1

Art. 207.De inrichtende macht bepaalt het ambt en de te begeven cursussen van de vacante betrekkingen die ze vervuld wenst te zien tijdens het volgend academiejaar. Ze publiceert een oproep in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei.

De betrekkingen bedoeld in voorgaand lid zijn toegankelijk voor de personeelsleden die definitief aangeworven zijn, door verandering van aanstelling, verandering van ambt, mutatie of uitbreiding van opdracht, aan de personeelsleden die tijdelijk aangeworven zijn voor onbepaalde duur door uitbreiding van opdracht en aan de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling.

Art. 208.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld onder 3°.

Art. 209.De directeur-voorzitter zendt zijn voorstellen over in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambten, van mutaties, van uitbreiding van opdrachten en van aanwerving van personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden bij het beheersorgaan.

Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 207.

Het beheersorgaan is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.

Het beheersorgaan doet vervolgens een gemotiveerd voorstel bestemd voor de inrichtende macht die een beslissing neemt.

Art. 210.§ 1. Wanneer een hogeschool een vervanging wenst uit te voeren, dan kan de inrichtende macht een persoon aanwerven in afwijking van de procedure bedoeld in artikelen 207, 208 en 209. De inrichtende macht stelt prioritair een persoon die zijn kandidatuur stelde voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, overeenkomstig de artikelen 207 en 208.

Deze aanstelling neemt een eind bij de terugkeer van de titularis van de betrekking en in elk geval aan het eind van het academiejaar tijdens welk de aanstelling plaatsnam. Deze aanstelling mag in geen geval leiden tot een aanstelling van onbepaalde duur. § 2. Wanneer de hogeschool in een vacature wenst te voorzien voor een betrekking die vrijkomt na het bekendmaken van de oproep bedoeld in artikel 207, dan is de procedure bedoeld in lid 1 van § 1 van toepassing.

Deze aanstelling mag in geen geval leiden tot een aanstelling van onbepaalde duur.

Onderafdeling 2. - De ambten van rang 2

Art. 211.De vacante betrekkingen die overeenstemmen met de ambten van rang 2 worden met voorrang toegewezen na een interne oproep bestemd voor de personeelsleden die vast benoemd zijn in een ambt van rang 1 binnen de hogeschool waar een betrekking van rang 2 te begeven is. De inrichtende macht bepaalt de modaliteiten van deze interne oproep.

Art. 212.Na toepassing van artikel 211, publiceert de inrichtende macht in het Belgisch Staatsblad ten laatste op 1 mei, een oproep tot verandering van aanstelling, uitbreiding van opdracht en mutatie, voorbehouden aan de personeelsleden die vast benoemd zijn.

Art. 213.De oproep in het Belgisch Staatsblad preciseert : 1° het ambt en de te begeven cursussen;2° de omvang van de opdracht;3° de dossiers die ingediend moeten worden en die onder andere de documenten bevatten in verband met de bekwaamheidsbewijzen en de praktische ervaring, de vermelding van wetenschappelijke tijdschriften en de rechtvaardiging van diverse professionele ervaringen;4° de vereiste vormen en termijnen voor het indienen van de dossiers bedoeld onder 3°.

Art. 214.De directeur-voorzitter maakt zijn voorstellen in verband met de verandering van aanstelling, verandering van ambten, van mutaties, van uitbreiding van opdrachten over aan het beheersorgaan van de hogeschool. Bij dit voorstel wordt het dossier van de kandidaat gevoegd evenals het advies van de directeur van de afdeling waar de betrekking afhankelijk van is bedoeld in artikel 212.

Het beheersorgaan van de hogeschool is echter verplicht voorrang te verlenen aan de aanvragen voor verandering van aanstelling aan de personeelsleden van de hogescholen van de inrichtende macht.

Het beheersorgaan van de hogeschool stelt vervolgens een gemotiveerd voorstel op bestemd voor de inrichtende macht die een beslissing neemt. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk benoemd zijn

Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 215.Elke aanstelling in een functie van rang 1 wordt schriftelijk gedaan en vermeldt tenminste 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid 3° het uit te oefenen ambt evenals de kenmerken en de omvang van de opdracht;4° de begin- en einddatum van de indiensttreding;5° de datum waarop de aanstelling een eind neemt voor de aanstellingen van bepaalde duur 6 ° of de betrekking al dan niet vacant verklaard werd overeenkomstig de oproep bedoeld in artikel 207;7° indien de betrekking niet vacant is, de identiteit van de titularis;8° indien nodig de verplichtingen bedoeld in artikelen 196 en 203 evenals de elementen van onverenigbaarheid bedoeld in artikel 204. De inrichtende macht overhandigt aan het tijdelijk personeelslid een geschreven acte die de vermeldingen herneemt bepaald in lid 1. Bij gebrek aan geschreven document, wordt het personeelslid verondersteld aangesteld te zijn in zijn ambt, opdracht of betrekking die hij effectief vervult. Naargelang van het geval wordt hij verondersteld voor beperkte of onbeperkte duur aangesteld te zijn.

Art. 216.Op het eind van elke activiteitsperiode, overhandigt de inrichtende macht aan het tijdelijk personeelslid een getuigschrift dat de gepresteerde diensten vermeldt per uitgeoefend amt, met begin- en einddata, evenals de omvang van de opdracht.

Onderafdeling 2. - De tijdelijke personeelsleden aangesteld voor een bepaalde tijd

Art. 217.§ 1. Ten laatste op het eind van de examensessie in juni, wordt een verslag opgesteld, over de manier waarop het personeelslid zich van zijn taak kweet. Naargelang van het geval komt op dit verslag de melding « voldeed » of « voldeed niet » voor. Dit verslag wordt gelezen en gedateerd door de belanghebbende die er een kopie van krijgt.

Het directiecollege maakt een verslagontwerp over aan het beheersorgaan dat het verslag opstelt.

Indien het verslag de vermelding « voldeed » draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 wordt verlengd, is hij dit verplicht voor onbepaalde duur, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 3 van hetzelfde decreet. Deze verlenging gebeurt prioritair voor elke verandering van aanstelling, van ambt, voor elke mutatie of uitbreiding van opdracht.

Wanneer het directiecollege, na voorafgaandelijk het personeelslid verhoord te hebben aan het beheersorgaan geen verslag heeft voorgesteld dat de vermelding « voldeed » draagt, moet het het personeelslid verhoren alvorens zijn definitief verslag over te maken aan de inrichtende macht. Bij dit verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het onderwijs van het officieel gesubsidieerd onderwijs, of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid het verslag weigert goed te keuren of zich niet aanbiedt voor het verhoor.

Indien het verslag de vermelding « voldeed gedeeltelijk » draagt en het personeelslid dat een betrekking bezette zoals bedoeld in artikel 8 van het decreet van 25 juli 1996 opnieuw wordt verlengd, is dit verplicht tijdelijk, en voor bepaalde duur, zoals voorgeschreven in artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet. Indien de te begeven betrekking nog steeds openstaat bij het begin van het academiejaar, dan gebeurt de aanstelling opnieuw prioritair over elke verandering van aanstelling, van ambt, of van elke mutatie of uitbreiding van opdracht.

Indien het verslag de vermelding « voldeed niet » draagt, dan kan de inrichtende macht in geen geval de aanstelling verlengen.

Indien er geen verslag werd opgesteld, wordt het personeelslid verondersteld een verslag te hebben bekomen met de vermelding « voldeed ». § 2. Indien het personeelslid het voorwerp uitmaakte van een verslag met de vermelding « voldeed gedeeltelijk » en dat hij opnieuw werd aangesteld voor ten hoogste een academiejaar, kan het beheersorgaan van de hogeschool slechts kiezen uit twee evaluatiemogelijkheden : een verslag dat de vermelding « voldeed » draagt of een verslag met de vermelding « voldeed niet ».

Onderafdeling 3. - Tijdelijke personeelsleden aangesteld voor onbepaalde tijd

Art. 218.De inrichtende macht stelt de leden van het onderwijzend personeel aan, tijdelijk voor onbepaalde duur bij het begin van het academiejaar, op voorstel van de inrichtende macht van de hogeschool. Afdeling 3. - De definitieve benoeming, de terbeschikkingstelling

wegens ontstentenis van betrekking, het gedeeltelijk opdrachtsverlies en de mutatie Onderafdeling 1. - De definitieve benoeming

Art. 219.De inrichtende macht kan een personeelslid vast benoemen voor een vacante betrekking overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 van het decreet van 25 juli 1996.

De inrichtende macht verleent een benoeming in vast verband aan het tijdelijk personeelslid dat voor het betrokken ambt en de te begeven cursussen, de grootste anciënniteit telt, zoals bedoeld in artikel 223.

Het personeelslid mag drie jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf als vastbenoemde in een ander onderwijsniveau behorend tot dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de in lid 2 bedoelde dienstanciënniteit.

Onderafdeling 2. - De terbeschikkingstelling bij ontstentenis van betrekking en gedeeltelijk opdrachtsverlies

Art. 220.Een personeelslid dat definitief benoemd werd in een hoofdambt wordt door de inrichtende macht slechts in toestand van terbeschikkingstelling geplaatst wegens ontstentenis van betrekking of een gedeeltelijk opdrachtsverlies nadat ze een einde stelde, in de hierna volgende orde aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen en dezelfde cursussen doceren : 1° in een nevenambt in de hogeschool;2° als tijdelijke voor een bepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren;3° als tijdelijke voor onbepaalde duur in de hogeschool en rekening houdend met hun aantal dienstjaren; Wanneer een personeelslid zich in toestand van terbeschikkingstelling bevindt, of in gedeeltelijk opdrachtsverlies, wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies en indien de uren van hetzelfde ambt en dezelfde te begeven cursussen vrijkomen, dan moet de inrichtende macht ze prioritair toewijzen aan dit personeelslid vooraleer over te gaan tot een verklaring van vacature zoals bepaald in artikel 207 of tot een interne oproep bepaald in artikel 211.

Art. 221.Verliest zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht in het betrokken ambt en de te begeven cursussen, het personeelslid dat definitief benoemd werd en dat het minste aantal dienstjaren telt.

Het personeelslid mag maximum drie jaar anciënniteit valoriseren die hij verwierf als vastbenoemde in een ander onderwijsniveau behorend tot dezelfde inrichtende macht voor de berekening van de anciënniteit in de dienst in lid 1 bedoeld.

Art. 222.In geval van een gelijke anciënniteit in dienstjaren, verliest het jongste personeelslid zijn betrekking of een gedeelte van zijn opdracht.

Art. 223.De anciënniteit in de dienst bedoeld in de artikelen 219, lid 2, 220, lid 1, 221 en 222 wordt op de volgende manier berekend : 1° alle effectieve diensten gepresteerd in tijdelijk verband in een hogeschool van de inrichtende macht, worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit gelijk aan het aantal dagen geteld van het begin tot het eind van de gepresteerde diensten;2° de effectieve diensten gepresteerd in definitief verband in de hogescholen van dezelfde inrichtende macht, in een ambt met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand;indien ze geen volledige maand beslaan, komen ze niet in aanmerking; 3° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het volledige ambt, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties;4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat dit aantal uren niet omvat, wordt met de helft verminderd;5° dertig dagen vormen een maand;6° de duur van de effectieve diensten gepresteerd in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties die tegelijkertijd uitgeoefend worden, mag nooit de duur overschrijden van de diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;7° de duur van de effectieve diensten gepresteerd door een personeelslid mag nooit de twaalf maanden overschrijden voor een kalenderjaar. Onderafdeling 3. - De mutatie

Art. 224.De inrichtende macht die een vacante betrekking te vervullen heeft, kan een mutatie verlenen aan een personeelslid dat dit aanvraagt, in antwoord op de oproepen bedoeld in de artikelen 207 en 212.

Op het eind van een academiejaar in de nieuwe hogeschool, stelt het beheersorgaan van de hogeschool aan de inrichtende macht voor, het personeelslid dat een voorlopige mutatie verkreeg, definitief aan te stellen. In het tegengestelde geval, wordt het personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij aangesteld was vóór hij zijn mutatie aanvroeg.

De voorlopige mutatie kan echter slechts gebeuren worden met het akkoord volgens het geval van de inrichtende machten of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen. Afdeling 4. - De overname van een hogeschool door een andere

inrichtende macht

Art. 225.§ 1. In geval van overname door een inrichtende macht, van een officiële gesubsidieerde hogeschool of van een gedeelte van een officiële gesubsidieerde hogeschool van dezelfde aard, ingericht door de Franse Gemeenschap, zijn de volgende bepalingen van toepassing : 1° de personeelsleden die definitief benoemd zijn in een ambt van rang 1 of rang 2 en in actieve dienst zijn op het ogenblik van de overname, verwerven ambtshalve de hoedanigheid van definitief personeelslid in de overeenstemmende ambten binnen de overnemende inrichtende macht;2° de personeelsleden die op het ogenblik van de overname een electief ambt uitoefenen, worden definitief benoemd in het ambt van rang 1 of rang 2 waarin zij definitief benoemd werden vóór zij hun mandaat als categorieel directeur of directeur-voorzitter uitoefenden;3° de effectieve diensten gepresteerd vóór de overname, door de personeelsleden bedoeld in 1° en 2° worden gelijkgesteld met effectieve diensten gepresteerd in de hoedanigheid van personeelslid van de inrichtende macht die overneemt. De overeenkomst voor overname af te sluiten tussen de betrokken inrichtende machten mag aanvullende regels vastleggen, naast de hierboven vermelde bepalingen en indien vereist voorwaarden van overname bepalen voor de personeelsleden die tijdelijk werden aangesteld. Deze aanvullende regels worden voorbereid binnen de plaatselijke paritaire commissie waar de overnemende inrichtende macht van afhangt. § 2. De voorwaarden voor overname door een inrichtende macht van het officieel gesubsidieerd onderwijs van een hogeschool, of van een gedeelte van een vrije gesubsidieerde hogeschool, overeenkomstig het decreet d.d.5 augustus 1995 zullen vastgelegd worden door de termen van een overeenkomst die af te sluiten is door de betrokken inrichtende machten. De voornoemde regels zullen voorbereid worden binnen de plaatselijke paritaire commissie van de inrichtende macht die overneemt. HOOFDSTUK III. - De administratieve standen

Art. 226.Het personeelslid in actieve dienst heeft recht op een weddetoelage en op de bevordering tot en hogere wedde.

Hij kan zijn hoedanigheden laten gelden ten behoeve van een benoeming in een ambt van rang 1 van rang 2 of voor het uitoefenen van een electief ambt.

Het personeelsid krijgt verlof van de inrichtende macht volgens dezelfde voorwaarden als die geldend in de hogescholen van de Franse Gemeenschap.

Elk verlof dat een beslissing van de Regering vereist om van de bezoldiging in de hogescholen te kunnen genieten, moet door de inrichtende macht aan de goedkeuring van dezelfde overheid voorgelegd worden. HOOFDSTUK IV. - Het disciplinair regime Afdeling 1. - De disciplinaire sancties

Art. 227.De hiërarchie van de disciplinaire sancties die aan de personeelsleden die vast benoemd zijn, opgelegd kunnen worden, is de volgende : 1° de aanmaning;2° de berisping;3° de afhouding op de wedde;4° de schorsing per disciplinaire maatregel;5° de degradatie;6° het plaatsen in disciplinaire inactiviteit;7° de onstlagname van ambtswege 8° de ontheffing.

Art. 228.§ 1. Behalve de bijzonderheden aangebracht door dit artikel, worden de disciplinaire sancties uitgesproken door de overheid die de macht tot benoeming uitoefent.

In de hogescholen die afhangen van het gemeentelijk onderwijs, heeft het college van burgemeester en schepenen de macht om de volgende sancties uit te spreken : de aanmaning, de berisping, de afhouding op de wedde, en de schorsing per disciplinaire maatregel die de duur van een maand niet mag overschrijden.

In de hogescholen die afhangen van het provinciaal onderwijs, heeft de bestendige deputatie de macht om dezelfde sancties uit te spreken. § 2. Voorafgaandelijk deelt dezelfde overheid een voorstel voor disciplinaire sanctie mede aan het personeelslid.

Binnen een termijn van twintig dagen vanaf de dag van de kennisgeving, kan het personeelslid een verhaal indienen tegen het voorstel voor disciplinaire actie bij de raad van beroep bedoeld in artikel 240.

Het verhaal schort de procedure op.

Behalve in het geval van strafrechtelijke vervolgingen, geeft de raad van beroep een gemotiveerd advies binnen de negentig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal ingediend door het personeelslid. § 3. De beslissing wordt genomen door de overheid die gemachtigd is om de sanctie uit te spreken binnen de maand die volgt op de ontvangst van het advies.

Ze maakt melding van het gemotiveerd advies van van de raad van beroep. Ze moet zelf gemotiveerd worden indien ze ofwel afwijkt van het advies, ofwel van de motivatie ervan.

De autoriteit deelt haar beslissing mede aan de raad van beroep en aan de aanvrager.

Indien zij verzuimt zich binnen de voorgeschreven termijn uit te spreken, dan wordt de beslissing als overeenkomstig met het advies beschouwd.

Art. 229.De afhouding op de bezoldiging wordt gedurende ten minste een maand en ten hoogste drie maand toegepast. Ze mag een vijfde van de laatste brutowedde of- wachtwedde niet overschrijden.

Art. 230.De schorsing per disciplinaire maatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste een jaar. Het personeelslid wordt uit zijn functie verwijderd en geniet van de helft van zijn laatste brutowedde of- wachwedde.

Art. 231.De terugstelling in rang brengt de toekenning mee van de weddeschalen die overeenstemmen met de wedde van het nieuwe ambt van het personeelslid aan wie deze sanctie werd opgelegd.

Art. 232.De plaatsing in disciplinaire inactiviteit mag niet korter zijn dan een jaar en niet langer dan vijf jaar.

Het personeelslid wordt uit zijn functie verwijderd en geniet tijdens de eerste twee jaren van een wachtwedde die gelijk is aan de helft van een bezoldiging in actieve dienst. Zonder ooit dit laatste bedrag te mogen overschrijden, wordt de tijdelijke bezoldiging vervolgens bepaald a rato van het pensioen dat de betrokkene zou krijgen indien hij vervroegd met pensioen ging.

Nadat hij de helft van de sanctie ondergaan heeft, kan het personeelslid vragen om weer opgenomen te worden in het onderwijs.

Art. 233.De afhouding op een wachtwedde of het toekennen van een wachtwedde mag niet als gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid teruggebracht zou worden naar een wedde die lager ligt dan de werkloosheidsuitkeringen waar het personeelslid recht zou op hebben indien hij zou genieten van het sociale zekerheidsregime van de loontrekkenden.

Art. 234.Geen enkele sanctie mag uitgesproken worden zonder dat het personeelslid voorafgaandelijk verhoord of ondervraagd werd.

Tijdens het verhoor, kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs, in actieve dienst of met pensioen, of nog door een afgevaardigde van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

Art. 235.De disciplinaire procedure mag slechts betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld in de loop van het jaar dat de datum voorafgaat waarop met de procedure een aanvang wordt genomen.

In het geval van een strafrechtelijke actie, moet de disciplinaire procedure aangevangen worden binnen de zes maand van de kennisneming van de definitieve gerechtelijke beslissing door de overheid die ertoe geroepen is de disciplinaire sanctie voor te stellen.

Art. 236.Geen enkele sanctie mag een uitwerking hebben op de periode die haar uitspraak voorafgaat.

Art. 237.De disciplinaire actie toegepast op een personeelslid heeft de verwijdering uit zijn ambt van de betrokkene slechts tot gevolg vanaf de kennisgeving van de disciplinaire sanctie, ongeacht of een verhaal al dan niet werd ingediend door de betrokkene.

Art. 238.De strafrechtelijke actie in verband met de feiten die het voorwerp uitmaken van een disciplinaire procedure schort de disciplinaire procedure en de disciplinaire uitspraak op behalve in het geval van een duidelijk vastgesteld feit of indien de vastgestelde feiten verbonden aan de beroepsactiviteiten, door het personeelslid erkend werden.

Welke ook de uitslag van de strafrechtelijke actie moge zijn, de administratieve macht oordeelt over de toepassing van de disciplinaire sancties.

De overheid die voor tuchtmaatregelen zorgt, is echter in deze beoordeling gebonden door de werkelijkheid van de feiten definitief vastgesteld door de strafrechtelijke beslissing. Afdeling 2. - De schrapping van de disciplinaire sancties

Art. 239.De disciplinaire sanctie wordt automatisch geschrapt na het beëindigen van een termijn van : 1. een jaar voor de aanmaning en de berisping;2. drie jaar voor de afhouding op de wedde en de disciplinaire verplaatsing;3. vijf jaar voor de disciplinaire schorsing;4. zeven jaar voor het plaatsen in disciplinaire inactiviteit. De termijn bedoeld in lid 1 begint naargelang het geval bij de uitspraak van de disciplinaire sanctie of bij het vervallen van de termijn bedoeld in artikel 228, § 3.

Onverminderd de uitvoering van de disciplinaire sanctie, heeft de schrapping tot gevolg dat er geen rekening meer kan gehouden worden met de geschrapte disciplinaire sanctie, onder andere voor de toegang tot een ambt van rang 2 of tot een electief ambt.

De geschrapte sanctie wordt verwijderd uit het dossier van het personeelslid. HOOFDSTUK V. - De raad van beroep

Art. 240.Een raad van beroep van het hoger niet universitair officieel gesubsidieerd onderwijs wordt aangesteld door de Regering na het advies te hebben ingewonnen van de meest representatieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van het officieel gesubsidieerd onderwijs in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

De raad van beroep stelt haar huishoudelijk reglement op onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.

Art. 241.De raad van beroep behandelt : 1° verhalen die ingediend worden in verband met onverenigbaarheid;2° verhalen ingediend tegen elk voorstel van disciplinaire sanctie;3° de verhalen ingediend door de personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden en ontslagen door een inrichtende macht in de artikelen 226 en 270 bedoelde gevallen.

Art. 242.De raad van beroep is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs;2° een voorzitter gekozen onder de magistraten in actieve dienst of met pensioen;3° een secretaris en twee adjunct-secretarissen. De Regering bepaalt het aantal leden van de raad van beroep evenals de duur van hun mandaat, elke kamer omvat tenminste vier effectieve leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en vier effectieve leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.

Voor elk effectief lid zijn er twee plaatsvervangers.

De effectieve en vervangende leden worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen bedoeld in artikel 240. Indien deze geen akkoord kunnen bereiken, gaat de Regering rechtstreeks over tot de benoemingen.

Art. 243.Zodra een zaak ingediend is, deelt de voorzitter de lijst van de effectieve en vervangende leden mee aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. Binnen de tien dagen die volgen op de ontvangst van deze lijst, kunnen het personeelslid en de inrichtende macht de verwijdering vragen van ten hoogste drie leden. Ze kunnen echter onmogelijk tegelijkertijd de verwijdering vragen van een effectief lid en van zijn twee vervangers.

De voorzitters, vervangende voorzitters, de effectieve en vervangende leden mogen niet zetelen in zaken die hun echtgenoten aanbelangen of een familielid of verwant tot de vierde graad inbegrepen.

Elk lid dat weet dat het zou kunnen verworpen worden, wordt gevraagd zich te onthouden.

Een lid kan eveneens vragen om ontheven te worden indien hij meent een moreel belang in de zaak te hebben of als hij van mening is dat zijn onpartijdigheid in twijfel zou kunnen getrokken worden. De voorzitter beslist welk gevolg aan deze aanvraag zal gegeven worden. Hij kan een lid ook ambtshalve ontzetten voor dezelfde motieven.

Art. 244.De partijen worden samengeroepen door de voorzitter binnen de twintig dagen die volgen op de ontvangst van het verhaal en worden verhoord door de raad van beroep.

De termijn bedoeld in lid 1 wordt opgeschort tussen 15 juli en 15 augustus.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder het actief of gepensioneerd personeel van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een vertegenwoordiger van een representatieve organisatie van inrichtende machten, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een afgevaardigde van een organisatie die de belangen van de inrichtende machten behartigt.

Indien de op normale manier opgeroepen partij of haar verdediger zich niet aanmeldt, dan doet de kamer een geldige uitspraak bij haar tweede zitting. Beide zittingen mogen met niet minder dan vijf dagen van elkaar verwijderd zijn.

Vooraleer te beraadslagen, mag de raad van beroep een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen verhoren.

Art. 245.De raad van beroep kan geen uitspraak doen tenzij twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen aanwezig zijn.

De leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en de leden die de personeelsleden vertegenwoordigen moeten gelijk in aantal zijn om deel te kunnen nemen aan de stemming. Indien nodig wordt de pariteit hersteld door verwijdering van een of twee leden door loting.

Indien het quorum bedoeld onder voorgaande lid 1 bereikt is, roept de voorzitter een nieuwe vergadering samen binnen de veertien dagen.

Tijdens deze vergadering mag een beslissing genomen worden ongeacht het aantal aanwezige leden.

Het advies wordt gegeven na een geheime stemming bereikt met een meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. De stemming is geheim.

Blanco stemmen en onthoudingen komen niet in aanmerking als een stem.

In geval van pariteit, beslist de voorzitter.

Het gemotiveerd advies van de raad van beroep wordt medegedeeld aan de partijen per aangetekend schrijven via de post binnen de vijf dagen die volgen op de vergadering tijdens welke het gegeven werd.

Art. 246.De werkingskosten van de raad van beroep zijn ten laste van de Franse Gemeenschap. De Regering bepaalt de vergoedingen waar de voorzitters en de vervangende voorzitters recht op hebben. HOOFDSTUK VI. - De paritaire commissies Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 247.Na het advies te hebben ingewonnen van de meest representieve groeperingen van de inrichtende machten en van de groeperingen van de personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en het koninklijk besluit van 28 september 1984, stelt de Regering aan : 1° een centraal paritair comité waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot het officieel gesubsidieerd niet universitair hoger onderwijs;2° plaatselijke paritaire commissies waarvan de bevoegdheid zich uitstrekt tot eenzelfde inrichtende macht.Na het advies van de plaatselijke paritaire commissie opgericht op basis van het decreet van 6 juni 1994, kan de inrichtende macht aan de Regering voorstellen een plaatselijke specifieke paritaire commissie op te richten waarvan de bevoegdheid zich zou uitstrekken tot het universitair hoger onderwijs van de inrichtende macht.

Het besluit van de Regering dat een paritaire commissie aanstelt preciseert er de bevoegdheid van.

Art. 248.De beslissingen van de paritaire commissie bedoeld in artikel 247 lid 1, 1° mogen op haar aanvraag een dwingend karakter krijgen per Regeringsbesluit.

Iindien de Regering meent aan deze aanvraag geen gevolg te kunnen geven, deelt ze de redenen hiervoor mede aan de commissie.

Art. 249.De aanvullende regels opgesteld door de plaatselijke paritaire commissies mogen niet afwijken van de regels van dit decreet noch van de aanvullende regels die door de centrale paritaire commissie werden vastgesteld en door besluit van de Regering bindend gemaakt. De door de lokale paritaire commissies genomen regelingen mogen pas bindend gemaakt worden wanneer ze goedkeurd worden na beraadslaging van de gemeenteraad of van de bestendige deputatie volgens het geval en na beraadslaging van de raad van bestuur in het geval van de Hogeschool "Lucia de Brouckère". Afdeling 2. - De centrale paritaire commissie

Art. 250.Het algemeen reglement van de paritaire commissie wordt opgesteld door de Regering.

De commissie stelt haar huishoudelijk reglement op, onder voorbehoud van goedkeuring door de Regering.

Art. 251.De paritaire commissie is samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden.2° een voorzitter en een vice-voorzitter;3° referendarissen die als taak hebben de commissie raad te geven;4° een secretaris en een adjunct-secretaris. Het aantal leden van elke paritaire commissie, evenals de duur van hun mandaat worden bepaald door een Regeringsbesluit.

De voorzitter, de vice-voorzitter, de referendarissen en de adjunct-secretaris zijn niet stemgerechtigd;

De commissie omvat tenminste zes effectieve leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en zes effectieve leden die het personeel vertegenwoordigen.

De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de vertegenwoordigers van de personeelsleden mogen zich laten vergezellen door technische adviseurs waarvan het maximum aantal bepaald zal worden in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 172.

Art. 252.De effectieve en vervangende leden van de commissie worden benoemd door de Regering op voorstel van de groeperingen waarvan sprake in artikel 274. Bij gebrek aan een akkoord tussen deze groeperingen, bepaalt de Regering het aantal mandaten die aan elk van hun toegewezen worden.

De voorzitters en vice-voorzitters worden gekozen door de Regering onder de personen die een onafhankelijke positie innemen in verband met de belangen waar de commissie mogelijk over te debatteren heeft.

De referendarissen, secretarissen en adjunct-secretarissen worden door de Regering benoemd.

De uitoefening van de functies van voorzitter en vice-voorzitter zijn onverenigbaar met de uitoefening van een parlementair mandaat.

Art. 253.De paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak : 1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;2° voor de personeelsleden aanvullende regels op te stellen bij de statutaire bepalingen van dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan.3° adviezen te geven op alle zaken in verband met de organisatie, de verdediging en de promotie van het officieel gesubsidieerd niet universitair hoger onderwijs.

Art. 254.De beslissingen van de paritaire commissie worden genomen met eenparigheid van stemmen, indien de meerderheid van de leden zich in elke groep bevindt.

Indien de eenparigheid echter niet kan bereikt worden, of indien de de meerderheid niet aanwezig is binnen elke groep, dan wordt een nieuwe vergadering van de commissie gehouden binnen de veertien dagen.

In dat geval worden de beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze de tweederde van de stemmen behalen uitgedrukt door de leden die aanwezig zijn binnen elke groep.

Voor de toepassing van lid 1 tot lid 3, komen de blanco stemmen en de onthoudingen niet in aanmerking als geldige stemmen. Afdeling 3. - De plaatselijke paritaire commissies

Art. 255.Het algemeen reglement van de plaatselijke paritaire commissies wordt opgesteld door een Regeringsbesluit.

Elke commissie stelt haar huishoudelijk reglement op.

Art. 256.De plaatselijke paritaire commissies zijn samengesteld uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende macht en van de personeelsleden;2° een voorzitter en een vice-voorzitter. De samenstelling en de werkingswijze van deze commissies wordt bepaald door de Regering.

In het provinciaal onderwijs, wordt het voorzitterschap van deze commissies waargenomen door de afgevaardigde van de bestendige deputatie van de provinciale raad. In het gemeentelijk onderwijs, wordt het waargenomen door de burgemeester of door zijn afgevaardigde.

Voor de hogeschool « Lucia de Brouckère », wordt ze waargenomen door de voorzitter van de raad van bestuur of door zijn afgevaardigde.

De vice-voorzitter wordt gekozen onder de vertegenwoordigers van de personeelsleden.

Art. 257.De plaatselijke paritaire commissies hebben voornamelijk tot taak, elk in hun toepassingssfeer : 1° te beraadslagen over de algemene arbeidsvoorwaarden;2° voor de personeelsleden aanvullende regels op te stellen bij de bepalingen van dit decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten en bij de aanvullende regels bepaald door de centrale paritaire commissie en die een dwingend karakter toebedeeld werden door de Regering;3° een advies te geven aan de inrichtende machten in verband met de statutaire bewerkingen;4° een advies te geven over alle zaken die verband houden met de organisatie, de verdediging en de promotie van het officieel onderwijs.

Art. 258.De beslissingen van de paritaire commissies worden genomen met eenparigheid van stemmen, indien de meerderheid van de leden zich in elke groep bevindt.

Indien de eenparigheid echter niet kan bereikt worden, of indien de de meerderheid niet aanwezig is binnen elke groep, dan wordt een nieuwe vergadering van de commissie gehouden binnen de veertien dagen.

In dat geval worden de beslissingen geldig genomen op voorwaarde dat ze de tweederde van de stemmen behalen uitgedrukt door de leden die aanwezig zijn binnen elke groep.

Voor de toepassing van lid 1 tot lid 3, komen de blanco stemmen en de onthoudingen niet in aanmerking als geldige stemmen. Afdeling 4. - De controle op en de goedkeuring van de beslissingen met

een dwingend karakter Over de controle en de bekrachtiging van de maatregelen die een dwingend karakter toebedeeld kregen

Art. 259.§ 1. De uitvoering van dwingend geworden beslissingen overeenkomstig artikel 248 wordt gecontroleerd onverminderd de taken die tot de bevoegdheden horen van officieren van de gerechtelijke politie, door personeelsleden aangewezen door de Regering. § 2. In geval van inbreuk, stellen de personeelsleden vermeld in lid § 1 proces-verbalen op die zij overmaken aan de bevoegde Procureur des Konings en een kopie ervan wordt verzonden aan de overtreder per aangetekend schrijven via de post binnen de acht dagen, het geheel op straf van nietigverklaring. § 3. De personeelsleden vermeld in lid 1 gaan binnen, daarbij het woningsrecht eerbiedigend zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in de lokalen waar de personeelsleden hun taken uitvoeren.

De directeurs-voorzitters, evenals de leden van het administratief personeel zijn verplicht hun de inlichtingen te verschaffen die zij nodig hebben om zich van hun taak te kwijten. § 4. Elke inbreuk op de beslissingen die een dwingend karakter kregen, overeenkomstig artikel 248, wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank. De boete wordt zoveel keer opgelopen als er personen zijn, tewerkgesteld in overtreding van de vermelde beslissingen, zonder dat het totaal van de boeten 200.000 frank mag overschrijden.

Deze boetes voorzien in het vorige lid zijn toepasselijk op elk personeelslid dat dezelfde bepalingen overtreedt. § 5. De inrichtende machten en de directeurs-voorzitters, evenals het bestuurs- en onderwijzend personeel die de controle georganiseerd krachtens dit decreet belemmerd hebben, worden bestraft met een boete van 26 tot 100 frank, onverminderd de toepassing indien nodig, van de straffen uitgevaardigd door de artikelen 296 t/m 274 van het Strafwetboek. § 6. Wordt bestraft met een boete van 100 tot 100.000 frank, iedereen die met de bedoeling te bedriegen, onjuiste verklaringen aflegt tijdens de onderzoeken die door de controledienst uitgevoerd worden. § 7. De inrichtende machten zijn burgerlijk verantwoordelijk voor het betalen van de boetes die ten laste van hun directeurs-voorzitters werden uitgesproken. HOOFDSTUK VII. - De preventieve schorsing

Art. 260.§ 1. Als het belang van de dienst of van het onderwijs het vereist, kan het personeelslid dat definitief benoemd werd preventief geschorst worden : 1° indien hij het voorwerp uitmaakt van gerechtelijke vervolgingen;2° zodra een disciplinaire procedure tegen hem werd begonnen door de inrichtende macht;3° indien hij een verhaal indient tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid. § 2. De preventieve schorsing beschreven door dit hoofdstuk is een zuiver administratieve maatregel die geen karakter van een sanctie heeft.

Ze wordt uitgesproken door de inrichtende macht en wordt speciaal gemotiveerd.

Tijdens de preventieve schorsing, blijft het personeelslid in de administratieve stand van de actieve dienst. § 3. De inrichtende macht die de bedoeling heeft een maatregel van preventieve schorsing toe te passen op een personeelslid, deelt hem deze bedoeling mee daarbij zijn motieven vermeldend, per aangetekend schrijven via de post met ontvangstbewijs. Deze brief bevat een uitnodiging voor de betrokkene om te verschijnen voor een of meerdere afgevaardigden van de inrichtende macht op een datum die op minder dan veertien dagen moet volgen op de verzendingsdatum van het aangetekend schrijven.

Het personeelslid wordt ontlast van zijn bevoegheden vanaf ontvangst van het aangetekend schrijven waarvan sprake hiervoor.

Deze laatste kan echter onmiddellijk uit zijn functies ontheven worden indien de feiten duidelijk zijn of indien de feiten die hem verweten worden van een danig ernstige aard zijn dat het wenselijk is in het belang van het onderwijs dat het personeelslid niet meer aanwezig zou zijn in de hogeschool.

Het personeelslid kan zich bij dit verhoor laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de leden van het officieel gesubsidieerd onderwijs in actieve dienst of met pensioen of door een afgevaardigde van een representatieve syndicale organisatie, in de betekenis van de wet van 19 december 1974 en van het koninklijk besluit van 28 september 1984.

Binnen de drie werkdagen die volgen op de dag voorzien voor het verhoor en zelfs indien de betrokkene niet persoonlijk noch zijn vertegenwoordiger werden verhoord, deelt de inrichtende macht haar definitieve beslissing mee aan het betrokken personeelslid. § 4. De preventieve schorsing heeft tot gevolg dat ze een personeelslid uit zijn ambt verwijdert. Ze mag de duur van een jaar niet overschrijden en vervalt na zes maand als de inrichtende macht geen voorstel voor een disciplinaire sanctie heeft geformuleerd binnen deze termijn.

Daarenboven moet de maatregel van preventieve schorsing het voorwerp uitmaken van een geschreven bevestiging door de inrichtende macht om de drie maanden vanaf haar inwerkingtreding.

Deze bevestiging wordt medegedeeld per aangetekend schrijven.

Bij gebrek aan een bevestiging van de preventieve schorsing binnen de vereiste termijn, mag het betrokken personeelslid zijn ambt weer opnemen nadat hij hiervan de inrichtende macht op de hoogte heeft gebracht per aangetekend schrijven tenminste tien werkdagen voor de effectieve hervatting van het werk.

Na ontvangst van deze mededeling, kan de inrichtende macht het behoud van de preventieve schorsing bevestigen volgens de hiervoor beschreven procedure.

Met uitzondering van leden 1 en 2, wanneer het personeelslid het voorwerp uitmaakt van gerechtelijke vervolgingen of indien hij een verhaal indiende tegen de vaststelling van een onverenigbaarheid, dan kan de preventieve schorsing verlengd worden tot op het eind van de procedures.

Art. 261.Het brutoloon van elk personeelslid dat preventief geschorst wordt en het voorwerp uitmaakt van gerechtelijke vervolgingen of van een disciplinaire actie omwille van een zware fout, waarvoor er hetzij een duidelijk vergrijp vastgesteld werd hetzij ernstige aanwijzingen van schuld, wordt met de helft verminderd, behalve tegenstrijdige beslissing van de Regering.

Deze vermindering mag niet tot gevolg hebben dat dit loon daalt tot een bedrag dat lager is dan de werkloosheidtoelage waar het betrokken personeelslid recht zou op hebben indien hij kon genieten van het regime van de sociale zekerheid van de bezoldigde werknemers.

Art. 262.§ 1. De maatregel voor vermindering van het loon wordt ingetrokken tegelijkertijd met het einde van de preventieve schorsing behalve als de beslissing in verband met de disciplinaire actie leidt tot een disciplinaire schorsing, tot een plaatsing in disciplinaire inactiviteit, tot een ontslag van ambtswege of een ontheffing of indien de beslissing genomen ingevolge het verhaal bepaald in artikel 260, § 1, 3° een definitieve stopzetting van het ambt tot gevolg heeft.

Indien de vermindering van het loon ingetrokken wordt, dan krijgt het personeelslid dat er het voorwerp van was, de aanvullende weddetoelage die betrekking heeft op de schorsingsperiode. § 2. De bedragen geïnd door het personeelslid gedurende de preventieve schorsing blijven hem verworven.

Art. 263.De Regering wordt van de preventieve schorsing op de hoogte gebracht teneinde voor de onmiddellijke uitvoering van deze maatregel te zorgen. HOOFDSTUK VIII. - Het neerleggen van het ambt Afdeling 1. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor

een bepaalde tijd

Art. 264.De personeelsleden die tijdelijk aangesteld werden voor een bepaalde tijd worden ambtshalve en zonder vooropzeg uit hun ambt ontzet : 1° indien hun tijdelijke aanstelling niet op onregelmatige manier gebeurde, voor zover deze onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;2° indien ze niet langer aan volgende voorwaarden voldoen : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien na een veroorloofde afwezigheid ze zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien er permanente toestand van arbeidsongeschiktheid vastgesteld werd erkend overeenkomstig de wet of het reglement, die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° op het eind van de termijn vermeld in de aanstellingsacte en ten laatste op de laatste dag van het academiejaar tijdens welk de aanstelling werd gedaan;9° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat vast benoemd of tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht;10° op het ogenblik van de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt, in het geval van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 210, § 1;11° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 206 werd ingediend of indien het personeelslid weigert na uitputting van de procedure, een eind te maken aan zijn onverenigbare bezigheid;12° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst die het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt verklaart;13° in het geval van een definitieve benoeming in een functie a rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur.

Art. 265.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is zonder vooropzeg omwille van een zware fout.

Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en zijn inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken. § 2. Vanaf het ogenblik waarop de inrichtende macht op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept ze per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor. § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.

Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.

Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, die van kracht is op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd. § 4. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of een verdediger gekozen onder de actieve of gepensioneerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organsisatie.

Art. 266.De inrichtende macht kan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde duur mits een vooropzeg van twee weken, ontslaan.

Het personeelslid wordt vooraf verhoord door de inrichtende macht binnen een termijn van vijf werkdagen die ingaat vanaf zijn oproeping per aangetekend schrijven via de post. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid zich niet aanmeldt op het verhoor.

Op straffe van nietigheid moet dit ontslag gemotiveerd zijn.

Het tijdelijk personeelslid dat zijn vooropzeg heeft gekregen kan binnen de tien dagen die volgen op de kennisgeving van de vooropzeg een verhaal indienen bij de raad van beroep tegen de beslissing van ontslag.

Het verhaal is niet opschortend.

De raad van beroep maakt een advies over aan de inrichtende macht binnen een termijn van ten hoogste een maand na de ontvangstdatum van het bezwaar.

De beslissing wordt genomen door de inrichtende macht binnen de dertig dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep.

Art. 267.Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor een bepaalde tijd mag zijn ambt vrijwillig staken, mits een vooropzeg van twee weken.

Het personeelslid deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post met uitwerking op de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing. Afdeling 2. - De personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn voor

onbepaalde tijd

Art. 268.De personeelsleden tijdelijk aangesteld voor onbepaalde tijd worden van ambtswege uit hun functies ontzet zonder vooropzeg : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze tijdelijk aangesteld werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht;2° indien de personeelsleden niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige reden verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien zij zich in een erkende toestand van permanente arbeidsongeschiktheid bevinden, overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° om de toewijzing mogelijk te maken aan een personeelslid van dezelfde hogeschool dat definitief werd benoemd van een volledige of van een gedeeltelijke opdracht.In dat geval, verliest het personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur en dat het kleinste aantal jaren dienst telt zoals bedoeld in artikel 223 voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen, zijn betrekking. 9° om de toewijzing toe te laten aan een personeelslid van dezelfde hogeschool tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, van een volledige of gedeeltelijke opdracht.In dat geval verliest het personeelslid dat de kleinste dienstanciënniteit telt zoals bedoeld in artikel 223 zijn betrekking, voor het bedoelde ambt en de te begeven cursussen. 10° indien een onverenigbaarheid wordt vastgesteld en geen enkel verhaal bedoeld in artikel 206 werd ingediend of indien het personeelslid weigert na uitputting van de procedure van een eind te maken aan de onverenigbare bezigheid;11° vanaf de ontvangst van het advies van de administratieve gezondheidsdienst dat het tijdelijk personeeslid definitief ongeschikt verklaart;12° in het geval van een definitieve benoeming in een ambt a rato van de uren die het voorwerp van deze benoeming uitmaken, met een maximum van een volledig ambt;13° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde duur.

Art. 269.§ 1. De inrichtende macht kan elk personeelslid ontslaan dat tijdelijk aangeworven is voor onbepaalde duur zonder vooropzeg omwille van een zware fout.

Wordt beschouwd als een zware fout, elke tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk zou maken. § 2. Vanaf het ogenblik waarop ze op de hoogte is van de elementen die op een zware fout zouden kunnen wijzen, roept de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post het personeelslid op voor een verhoor dat plaatsvindt ten vroegste vijf dagen en ten laatste tien dagen na het versturen van de oproeping. De procedure wordt voortgezet indien het personeelslid niet verschijnt voor het verhoor. § 3. Indien de inrichtende macht van mening is dat er voldoende elementen zijn die wijzen op een zware fout, dan kan ze overgaan tot het ontslag binnen de drie dagen die volgen op de datum van het verhoor.

Het ontslag wordt vergezeld van het bewijs van de echtheid van de verweten feiten.

Het wordt aan het personeelslid medegedeeld hetzij per deurwaardersexploot hetzij per aangetekende brief via de post, met uitwerking op de derde werkdag na de datum waarop hij verzonden werd. § 4. Tijdens het verhoor kan het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het onderwijs van het officieel gesubsidieerd onderwijs die in actieve dienst of gepensioneerd zijn of door een vertegenwoordiger van een representatieve syndicale organisatie.

Art. 270.In het geval van een ontslag van een personeelslid tijdelijk aangesteld voor onbepaalde duur, is de procedure bedoeld in artikel 266 van toepassing, met uitzondering van de duur van de vooropzeg die van ten minste drie maanden is en het advies van de raad van beroep dat in dit geval bindend is voor de inrichtende macht.

De vooropzegtermijn wordt met drie maanden ten minste verlengd bij elke aanvang van een nieuwe aanstellingsperiode van vijf jaar.

Art. 271.Een personeelslid dat tijdelijk aangesteld werd voor onbepaalde tijd kan zijn ambt vrijwillig staken, mits een vooropzeg van veertien dagen.

Het personeelslid deelt dit mede aan de inrichtende macht per aangetekend schrijven via de post met uitwerking op de derde werkdag volgend op de verzendingsdatum en informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing. Afdeling 3. - De personeelsleden die definitief benoemd werden

Art. 272.De personeelsleden die op regelmatige wijze definitief benoemd werden worden ambtshalve en zonder vooropzeg uit hun ambt ontzet : 1° indien ze niet op een regelmatige wijze vast benoemd werden voor zover de onregelmatigheid niet begaan werd door de inrichtende macht. De personeelsleden behouden de verworven rechten die verbonden zijn aan hun vorige regelmatige situatie; 2° indien ze niet langer voldoen aan volgende voorwaarden : a) staatsburger zijn van een lidstaat van de Europese Unie, behalve afwijking verleend door de Regering;b) de burgerlijke en politieke rechten genieten;c) aan de militiewetten voldoen;3° indien ze na een veroorloofde afwezigheid zonder geldige redenen verwaarlozen hun dienst te hervatten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;4° indien ze zonder geldige reden hun betrekking verlaten en afwezig blijven gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen;5° indien ze zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke en strafrechtelijke wetten het neerleggen van het ambt inhoudt;6° indien er een toestand werd vastgesteld van permanente arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de wet of het reglement die hun niet toelaat hun ambt degelijk uit te oefenen;7° indien ze de normale pensioenleeftijd bereikt hebben;8° in geval van disciplinaire sancties van ontslag van ambtswege en ontheffing;9° indien ze na uitputting van de procedure weigeren een eind te maken aan een bezigheid die onverenigbaar is met de hoedanigheid van personeelslid van een hogeschool van het officieel gesubsidieerd onderwijs;10° indien ze zonder geldige reden weigeren een nieuwe functie te bekleden als gevolg van een verandering van aanstelling of van een mutatie;11° indien ze zonder geldige reden de toegewezen uren weigeren krachtens artikel 220, lid 2;12° indien ze gepensioneerd worden omwille van een definitieve lichamelijke ongeschiktheid;13° in het geval van een definitieve benoeming in een ander ambt a rato van de uren die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe benoeming, met een maximum van een volledig ambt;14° in het geval van de afschaffing van de enige betrekking binnen de hogeschool in een welbepaald ambt en de te begeven cursussen, wanneer dit ambt bekleed wordt door een personeelslid dat definitief benoemd werd en een nevenambt uitoefent. Wanneer de definitieve onderbreking van het ambt tot de toepassing leidt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991, stort de Regering aan het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid de bijdragen bepaald in dit artikel.

Art. 273.In geval van vrijwillig ontslag, mag het personeelslid zijn dienst niet verlaten zonder voorafgaandelijke toelating of na een vooropzeg van veertien dagen. Deze vooropzeg wordt aan de inrichtende macht medegedeeld per aangetekend schrijven via de post, met uitwerking op de derde werkdag volgend op zijn verzendingsdatum. Het personeelslid informeert de directeur-voorzitter van de hogeschool van zijn beslissing. HOOFDSTUK IX. - De onaanvechtbaarheid van de clausules die in strijd zijn met het statuut

Art. 274.Elke bepaling die voorkomt in een aanstellingsacte, in een benoemingsacte of in een arbeidsreglement en die in strijd is met de dwingende wettelijke bepalingen onder andere van de artikelen 12bis, § 1, en 45 van de wet van 29 mei 1959, in dit decreet of met de aanvullende regels bepaald door de bevoegde paritaire commissies, is onaanvechtbaar.

TITEL V. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen

Art. 275.Artikel 2, enig lid van het decreet van 25 juli 1996 wordt als volgt aangevuld : « 12° Werkelijk gepresteerde diensten : diensten gepresteerd door het personeelslid in zijn hoofdambt terwijl hij zich in de administratieve of dienstposities bevindt, in actieve dienst of in terbeschikkingstelling is wegens ontstentenis van betrekking. »

Art. 276.Artikel 7, § 1 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van leden 3 en 5, mogen de opdrachten van hoogleraar, hoofd van het studiebureau, categoriële directeur en directeur-voorzitter van ambtswege verminderd worden indien deze personeelsleden ambtshalve op politiek verlof gesteld worden, waarbij de bepalingen in verband met dit verlof in acht genomen worden. »

Art. 277.Artikel 8, lid 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgend lid : « In de hogescholen van de Franse Gemeenschap, bepaalt de beheerraad elke betrekking die ze wenst vervuld te zien en de Regering verklaart ze vacant.

In de vrije gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant.

In de officiële gesubsidieerde hogescholen, bepaalt de inrichtende macht elke betrekking die ze vervuld wenst te zien en verklaart ze vacant. » In artikel 8, lid 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden « in een vacante betrekking van een ambt van rang 1 » ingevoegd na de woorden « de tijdelijke aanstelling of aanwerving ».

Art. 278.Artikel 9, lid 1 van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld : « of aan een personeelslid dat tijdelijk aangesteld of aangeworven werd voor onbepaalde duur ».

Art. 279.In artikel 10, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden « Voor elke vacant verklaarde betrekking volgens de procedure bedoeld in artikel 8 » ingevoegd voor de woorden « De voorlopige aanstellingen of aanwervingen worden gedaan door de inrichtende macht ».

Artikel 10, lid 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld als volgt : « voor zover het personeelslid een hoofdfambt bekleedt ».

Art. 280.Artikel 11, lid 1, 4° van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « 4° a) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, dan bij het opnemen van het ambt een medisch getuigschrift overhandigen dat minder dan zes maand oud is, bevestigend dat de kandidaat zich in de gezondheidstoestand bevindt waardoor hij de gezondheid van de studenten of die van overige personeelsleden niet in het gedrang kan brengen; b) indien het gaat om een aanstelling of aanwerving voor onbepaalde duur, voldaan hebben aan een medisch onderzoek dat de door de Regering vastgestelde lichamelijke geschiktheid verifieert.»

Art. 281.Artikel 12, § 1 van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld : « 11° de leeftijdsgrens van vijfenvijftig jaar niet overschreden hebben, behalve vrijstelling verleend door de Regering. Indien nodig kan deze leeftijdsgrens opgetrokken worden met het aantal jaren dat de betrokkene kan laten gelden voor het openen op een recht op pensioen ten laste van de Openbare Schatkist. » In artikel 12, § 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden « en op vrijwillige basis, tegengesteld, » vervangen door de woorden « en omgekeerd op vrijwillige basis. »

Art. 282.In artikel 13, § 1 van hetzelfd decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) 1.wordt aangevuld als volgt : « c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt »; b) 2.wordt aangevuld als volgt : « c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ». c) 3.wordt aangevuld als volgt : c) het ambt waarnemen bedoeld onder a) als hoofdambt ». In artikel 13, § 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden « en op vrijwillige basis, tegengesteld, » vervangen door de woorden « en omgekeerd op vrijwillige basis. »

Art. 283.Artikel 14 van hetzelfde decreet wordt vervangen door volgende bepaling : «

Artikel 14.- De anciënniteit in de dienst bedoeld in artikel 13 wordt op de volgende manier berekend : 1° de effectieve diensten verleend in vast dienstverband in het betrokken ambt in een ambt met volledige prestaties, worden berekend per kalendermaand, indien ze de hele maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;2° de effectieve diensten gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties die tenminste de helft van het aantal uren bedragen, worden in aanmerking genomen evenals de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;3° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen wordt met de helft verminderd;4° dertig dagen vormen een maand;5° de duur van de effectieve diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties gelijktijdig uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend tijdens dezelfde periode;6° de duur van de effectieve diensten verleend die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;7° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof bij een adoptie of een officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de dienstanciënniteit.»

Art. 284.Artikel 16 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 16.- De in artikel 15 bedoelde dienstanciënniteit wordt berekend op de volgende manier : 1° alle werkelijke diensten verleend in tijdelijk verband in een of meer ambten bepaald onder artikel 15 worden in aanmerking genomen voor een anciënniteit die gelijk is aan het aantal dagen geteld vanaf het begin tot aan het eind van de gepresteerde diensten;2° de werkelijke diensten verleend in vast dienstverband, in dezelfde ambten met volledige prestaties, worden geteld per kalendermaand, indien ze de volledige maand niet bestrijken, komen ze niet in aanmerking;3° de werkelijke diensten verleend in dezelfde ambten met onvolledige prestaties, die tenminste de helft van het aantal uren tellen vereist voor het ambt met volledige prestaties, worden in aanmerking genomen op dezelfde manier als de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties;4° het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties die dit aantal uren niet bedragen, wordt met de helft verminderd;5° dertig dagen vormen een maand;6° de duur van de werkelijke diensten verleend in een of meer ambten met volledige of onvolledige prestaties tegelijkertijd uitgeoefend, mag nooit de duur overschrijden van de diensten verleend in een ambt met volledige prestaties uitgeoefend gedurende dezelfde periode;7° de duur van de werkelijke diensten die het personeelslid telt, mag nooit twaalf maanden van een kalenderjaar overschrijden;8° het zwangerschapsverlof, het onthaalverlof met het oog op een adoptie en het officieus voogdijschap worden in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit in de dienst.»

Art. 285.In artikel 27, § 1, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden « in hoofdambt » ingevoegd tussen de woorden « Wanneer een lid van het personeel » en de woorden « binnen de hogeschool niet meer het aantal uren presteert dat overeenstemt met het aantal uren dat hij presteerde op het ogenblik van zijn benoeming of van zijn definitieve aanwerving, dan wordt hij in gedeeltelijk opdrachtsverlies verklaard ».

Art. 286.Artikel 27, § 2, lid 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende lid : « Rekening houdend met de artikelen 35 tot 38, 138 tot 141 en 220 tot 223 van het decreet van... 1997, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en het onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, wanneer de betrekking van een personeelslid dat benoemd werd of definitief aangeworven in zijn hoofdambt afgeschaft wordt, dan wordt hij ter beschikking gesteld wegens ontstenstenis van betrekking. »

Art. 287.Artikel 27, § 2 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van deze paragraaf, verstaat men onder dienstjaren, de jaren die in aanmerking komen voor het berekenen van het rustpensioen. »

Art. 288.In artikel 27, § 4, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden « verder » en « tenslotte » geschrapt.

Artikel 27, § 4, lid 2 van hetzelfde decreet wordt vervangen door het volgende lid : « De verandering van voorlopige aanstelling kan slechts gebeuren, naargelang van het geval, met het akkoord van de inrichtende machten, de raden van bestuur, of de beheersorganen van de betrokken hogescholen. De verandering van voorlopige aanstelling schorst de ter beschikkingstelling bij gebrek aan betrekking. » In artikel 27, § 4, lid 3 van hetzelfde decreet, worden de woorden « In het tegengestelde geval, dan wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking » vervangen door de woorden : « Indien na dit eerste jaar de voorlopige verandering van aanstelling niet definitief werd gemaakt, dan wordt ze voortgezet onder voorbehoud van het jaarlijks akkoord, naargelang van het geval, van de inrichtende machten, van de raden van bestuur of van de beheersorganen van beide betrokken hogescholen. In geval van onenigheid, wordt het betrokken personeelslid weer opgenomen in de hogeschool waar hij ter beschikking werd gesteld bij gebrek aan betrekking. »

Art. 289.In artikel 28, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden « en onverminderd de bepalingen in verband met de oppolitiekverlofstelling van aanbieding » ingevoegd tussen de woorden « onverminderd de bepalingen voorzien in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingstoelagen aan het personeel van het onderwijs en van de psychomedische centra » en de woorden « geen enkele betrekking van de categorie van het opvoedend hulppersoneel zoals bepaald in artikel 7 van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968, tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en hoger niet universitair onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, mag aanleiding geven tot een tijdelijke aanstelling of aanwerving. »

Art. 290.In artikel 29, lid 2 van hetzelfde decreet, worden de woorden « artikel 3 » vervangen door de woorden « de artikelen 3 en 18 ».

Art. 291.Een tweede paragraaf, als volgt opgesteld, wordt bij artikel 62 van het decreet van 25 juli 1996 gevoegd : « Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 10, § van de wet van 7 juli 1970 met betrekking op de algemene structuur van het hoger onderwijs en op artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen, kunnen de personeelsleden die voor het in werking treden van dit decreet een betrekking uitoefenen in een selectieambt van onderdirecteur of in een bevorderingsambt van directeur in het gesubsidieerd officieel onderwijs van het korte type, definitief benoemd worden vooraleer dit decreet van kracht is, op voorwaarde dat ze op de datum van de benoeming voldoen aan de bepalingen van artikel 40 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 5° en 6° of aan de bepalingen van artikel 49 van het decreet van 6 juni 1994, met uitzondering van 4° en 5°.

In afwijking van de artikelen 37, lid 1 en 45, lid 1, van het decreet van 6 juni 1994, kunnen de hierboven bedoelde personeelsleden definitief benoemd worden ten laatste op de datum waarop in het overwogen geval, de betrekking vrij zou komen. Deze mogelijkheid vervalt in elk geval op 15 september 2001. »

Art. 292.Een artikel 62bis, opgesteld als volgt, wordt bij het decreet van 25 juli 1996 gevoegd : «

Artikel 62bis.- Bij wijze van uitzondering en in afwijking van artikel 31 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap ingerichte en gesubsidieerde hogescholen, en op artikel 13, § 1, 2 a) en b), en 3, a) en b) kunnen definitief benoemd of aangeworven worden ten laatste op 1 januari 1998, de personeelsleden die sedert tenminste twee academiejaren als hoofdbetrekking een ambt van hoofd van de werkzaamheden of hoofd van het studieburau waarnemen.»

Art. 293.Een artikel 63bis, als volgt opgesteld wordt in hetzelfde decreet ingevoegd : « In afwijking van artikel 27, wordt de personeelsleden die definitief benoemd werden in een inrichting voor hoger onderwijs en die ter beschikking werden gesteld bij gebrek aan betrekking op 30 juni 1996 door toepassing van het besluit van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het « Institut d'enseignement supérieur économique de la Communauté française » te Moeskroen en van de « haute école provinciale du Hainaut occidental » of van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1996 met betrekking tot de fusie van het « Institut d'enseignement supérieur technique, paramédical et pédagogique de la Communauté française » te Irchonwelz en de « haute école provinciale du Hainaut occidental » een aanbieding gedaan voor een definitieve verandering van aanstelling in het overeenstemmende ambt, in de « haute école de la Communauté française du Hainaut », op 1 september 1996. »

Art. 294.In artikel 65, lid 1 van hetzelfde decreet, worden de woorden « ten laatste op 1 september 1996, oefenen uit op die datum » vervangen door de woorden « ten laatste op 1 januari 1997 worden verondersteld uit te oefenen op 1 september 1996 : »

Art. 295.Artikel 1, 1° van de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de leden van het onderwijzend personeel van de Staat wordt vervangen door volgende tekst : « van de inrichtingen voor kleuter-, lager-, secundair- en hoger onderwijs met uitzondering van de hogescholen en inrichtingen voor universitair onderwijs : » De tweede zin van artikel 2 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende tekst : « In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type, niet gehergroepeerd in hogescholen, kan er een andere indeling vastgesteld worden. » In artikel 3, § 1 van dezelfde wet, worden de woorden « van de hogescholen en » ingevoegd tussen de woorden « In de inrichtingen voor kleuter-, lager-, secundair-, bijzonder-, artistiek- en hoger onderwijs, met uitzondering » en de woorden « van de inrichtingen voor universitair onderwijs, en in de vormingscentra, de technische centra en de ontheemdings- en openluchtcentra, worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende categorieën : » In artikel 3, § 3 van dezelfde wet, worden de woorden « niet gehergroepeerd in hogescholen » ingevoegd tussen de woorden « In de inrichtingen en afdelingen van inrichtingen voor het hoger onderwijs van het lange type » en de woorden « worden de personeelsleden ingedeeld in een van de volgende categorieën : »

Art. 296.Het opschrift van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt vervangen door het volgend opschrift : « Koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. »

Art. 297.Artikel 1, 1° van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, wordt vervangen door het volgende lid : « dit besluit is van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en kunstonderwijs van de Staat, van de internaten die van deze inrichtingen afhangen en op de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. » Artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « Het is niet toepasselijk op het bestuurs- en onderwijzend personeel en op het opvoedend hulppersoneel van de door de Franse Gemeenschap ingerichte hogescholen. »

Art. 298.Artikel 17, § 4, lid 2 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs wordt vervangen door de volgende tekst : « Bij gebrek aan kandidaten in het bezit van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, kan door de Regering, op gemotiveerd voorstel van de algemene raad voor de hogescholen, een afwijking toegestaan worden voor individuele gevallen. »

Art. 299.Artikel 1, § 2, 2° van het decreet van 1 februari 1993, houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, wordt vervangen door de volgende tekst : « de gesubsidieerde personeelsleden en de inrichtende machten van de gesubsidieerde vrije hogescholen onderworpen aan het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en betrekkingen van de door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde hogescholen. »

Art. 300.Artikel 1 van het decreet van 6 juni 1994, het statuut bepalend van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt vervangen door de volgende tekst : « Dit decreet is van toepassing op : 1° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het sociaal, paramedisch en psychologisch personeel van de officiële gesubsidieerde inrichtingen van het kleuter-, lager-, buitengewoon secundair, kunstonderwijs en van de tehuizen voor kinderen van wie de ouders geen vaste woonplaats hebben, die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, met inbegrip van het onderwijs met beperkt uurrooster of van het onderwijs voor sociale promotie, of van het kunstonderwijs met beperkt leerplan, met uitsluiting van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1;2° de gesubsidieerde leden van de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, met uitzondering van de leden van dit personeel die geen weddetoelage genieten ten laste van de Franse Gemeenschap, behalve voor wat vermeld wordt in artikel 24, § 3, lid 1;3° de inrichtende machten van deze onderwijsinrichtingen. Op de leermeesters en leraars godsdienst is dit decreet niet van toepassing. »

Art. 301.Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, hoger onderwijs van het korte type en kunstonderwijs wordt vervangen door het volgende opschrift : « Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995 tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het gesubsidieerd officieel gewoon en buitengewoon onderwijs en kunstonderwijs. »

Art. 302.Artikel 1, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° aan de inrichtende machten van de officiële gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs ».

Artikel 1, enig lid, van hetzelfde decreet wordt als volgt aangevuld : « De bepalingen van dit decreet zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de gesubsidieerde officiële hogescholen. »

Art. 303.Het opschrift van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 augustus 1995, tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, hoger onderwijs van het korte type en kunstonderwijs wordt vervangen door het volgende opschrift : « Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 28 augustus 1995, tot regeling van de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon secundair onderwijs en kunstonderwijs. »

Art. 304.Artikel 1, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° de inrichtende machten van de vrije gesubsidieerde inrichtingen voor gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, en kunstonderwijs; » Artikel 1, enig lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de vrije gesubsidieerde hogescholen. » Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen

Art. 305.De artikelen 31, 35, 37, 45, 50, 54, 56, 57, 58 en 60 van het decreet van 25 juli 1996 worden opgeheven.

Art. 306.Artikel 34 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, is niet van toepassing op de hogescholen. Afdeling 3. - Overgangsbepalingen

Art. 307.Alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen in verband met de personeelsleden bepaald in artikel 1 van dit decreet, zijn toepasselijk mutatis mutandis op deze personeelsleden tot hun eventuele wijziging of opheffing door het Parlement of de Regering.

Art. 308.De vóór de inwerkingtreding van dit decreet vast benoemde of aangeworven personeelsleden, worden verondersteld vast benoemd of aangeworven te zijn in de betekenis van dit decreet.

Art. 309.De in een hogeschool van de Franse Gemeenschap definitief benoemde en aangeworven personeelsleden, worden verondersteld aangesteld te zijn in deze hogeschool voor het volume van de opdracht waar ze een wedde voor ontvangen die zij trekken in de hoedanigheid van definitief benoemd personeelslid.

Art. 310.Wat de personeelsleden betreft die definitief benoemd werden in het hoger onderwijs van het korte type van de Franse Gemeenschap en die een hoofdambt uitoefenen vóór de inwerkingtreding van dit decreet, moet de raad van bestuur, prioritair op de bepalingen voorzien in artikelen 22, 26 en 313, hun opdracht uitbreiden in de te begeven ambten en cursussen waar zij het voorwerp van een definitieve benoeming voor uitmaakten en dit rekening houdend met artikel 31 van het decreet van 9 september 1996, voor zover er voor het te begeven ambt en de cursussen geen personeelslid in aanmerking komt, dat ter beschikking werd gesteld wegens ontstentenis van betrekking of gedeeltelijk opdrachtsverlies.

Art. 311.De prioritair tijdelijken bedoeld in artikel 31 van het decreet van 25 juli 1996 worden beschouwd als definitief benoemd te zijn bij het in werking treden van dit decreet indien zij een ambt bekleden in een vacante betrekking.

Art. 312.De personeelsleden van een hogeschool die tijdelijk aangesteld of aangeworven werden voor onbepaalde tijd op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, worden beschouwd als tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde tijd in de zin van dit decreet.

Art. 313.Voor het academiejaar 1997-1998, prioritair op elke tijdelijke aanstelling of elke aanwerving voor onbepaalde tijd, ingevolge de oproep bedoeld, naargelang van het geval in artikel 317 of artikel 319, worden aanzien als tijdelijk aangesteld of aangeworven voor onbepaalde tijd, in de betekenis van dit decreet, de personeelsleden die tijdelijk aangesteld of aangeworven in de hogeschool voor het academiejaar 1996-1997, een betrekking bekleden voor het te begeven ambt en de cursussen die als vacant werd verklaard voor het jaar 1997-1998 en die bij de inwerkingtreding van dit decreet : 1° een anciënniteit in de dienst tellen van tenminste twee jaar, berekend volgens de tevoren toepasselijke regels, indien ze in het bezit zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen, in toepassing van de reglementering die hierop betrekking heeft;2° een anciënniteit in de dienst tellen van tenminste drie jaar, berekend volgens de tevoren toepasselijke regels, indien ze niet in het bezit zijn van de vereiste bekwaamheidsbewijzen in toepassing van de reglementering die hierop betrekking heeft. Wanneer het aantal vacant verklaarde betrekkingen lager ligt dan het aantal tijdelijken bedoeld in lid 1 : - voor de hogescholen van de Franse Gemeenschap, voor wat betreft de tijdelijken, bedoeld in lid 1, 1° scheidt de jongste rangschikking van tijdelijken uitgevoerd overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 juli 1969, tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling, de tijdelijken bedoeld onder lid 1, 1°. Deze kandidaten hebben voorrang op de personeelsleden bedoeld in lid 1, 2°.

Voor deze laatsten, scheidt de ambtsanciënniteit, berekend volgens de bepalingen van artikel 39 van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, de kandidaten; - voor de overige vrije gesubsidieerde hogescholen, worden de kandidaten gescheiden volgens de anciënniteit in de dienst binnen de inrichtende macht, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 47, § 1, 2°, §§ 2, 3 en 4 van voornoemd decreet van 1 februari 1993, wat de tijdelijken betreft bedoeld in lid 1, 1° en 2°; - voor de officiële gesubsidieerde hogescholen, scheidt de anciënniteit in de dienst binnen de inrichtende macht, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 24 van voornoemd decreet van 6 juni 1994 voor wat de tijdelijken betreft bedoeld in lid 1, 1° en 2°.

In afwijking van de artikelen 32, 135 en 217, wordt de datum van het verslag bedoeld in deze artikelen vastgelegd voor het academiejaar 1997-1998 ten laatste op 14 september 1997.

Art. 314.De personeelsleden die een ambt bekleden in de hogescholen bij de inwerkingtreding van dit decreet, tellen de anciënniteit in de dienst zoals ze berekend wordt volgens de regels toepasselijk voor het in werking treden van dit decreet.

Art. 315.Zolang een specificiteit van vereiste bekwaamheidsbewijzen niet zal gedefinieerd zijn in toepassing van de wet van 7 juli 1970, behoort men te verstaan, om toegang te verkrijgen tot de definitieve benoeming of aanwerving in het ambt van pratijkmeester en meesterassistent, per ambt voor hetwelk het personeelslid het vereiste bekwaamheidsbewijs bezit, de specificiteit die hij onderwezen heeft in het hoger, niet universitair onderwijs, gedurende tenminste 240 dagen verdeeld over tenminste twee academiejaren.

Art. 316.In afwijking van artikel 10, 17°, van het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 april 1969, betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technsich, kunst- en hoger niet universitaire onderwijs van de Franse Gemenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen worden de personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet de vereiste voorwaarden voor de bekwaamheidbewijzen, vervullen, met uitzondering van de praktische beroepservaring en die zes jaar anciënniteit tellen in het ambt, beschouwd als houder van de vereiste bekwaamheidsbewijzen voor het uitoefenen van dit ambt.

Art. 317.In afwijking van de artikelen 125 en 207 van dit decreet, worden de oproepen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd ten laatste op 14 september 1997 voor het academiejaar1997-1998.

Art. 318.Voor het academiejaar 1997-1998, blijven de kandidaturen voor de tijdelijke aanstellingen in de hogescholen van de Franse Gemeenschap, ingediend ingevolge een oproep bekend gemaakt door bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, in toepassing van artikel 21 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, geldig ingediend in toepassing van dit decreet.

Art. 319.In afwijking van artikel 21 van bovenvermeld koninklijk besluit van 22 maart 1969, kan de oproep voor kandidaten voor een tijdelijke aanstelling per oproep ingevoegd in het Belgisch Staatsblad, bekendgemaakt worden tot 14 september 1997 ten laatste voor het academiejaar 1997-1998.

Art. 320.Zolang de uitvoeringsbesluiten van dit decreet niet genomen werden door de Regering, zijn de volgende besluiten van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de hogescholen van de Franse Gemeenschap : 1° Ministerieel besluit van 30 april 1969 tot vaststelling van de algemene cursussen, de bijzondere cursussen, de technische cursussen en cursussen van beroepspraktijk in de lagere normaalscholen, waarvan de onderwijstaal de Franse of de Duitse taal is;2° Ministerieel besluit van 30 april 1969, tot vaststelling van de algemene cursussen en de bijzondere cursussen in de middelbare normaalscholen waarvan de onderwijstaal de Franse of de Duitse taal is;3° Koninklijk besluit van 31 juli 1969, tot vaststelling van het bekwaamheidsbewijs vereist voor de benoeming tot het ambt van inspecteur of inspectrice technische vakken en beroepspraktijk;4° Koninklijk besluit van 22 september 1969, tot vaststelling van de ambten waarvan de personeelsleden van het rijksonderwijs titularis moeten zijn om te kunnen worden benoemd tot het ambt van inspecteur-generaal;5° Koninklijk besluit van 20 december 1973 genomen in teopassing van artikel 161 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;6° Koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969, tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;7° Koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen in toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;8° Koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen;9° Koninklijk besluit van 12 november 1986 betreffende het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij toegekend aan sommige tijdelijk aangestelde personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen;10° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 22 juni 1989 betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, toegekend aan het personeelslid van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, dat 50 jaar is of ten minste twee kinderen heeft die niet ouder zijn dan 14 jaar, en betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheid vóór het rustpensioen;11° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 10 december 1990, tot vaststelling van het programma en van de wijze waarop de bekwaamheidsexamens worden georganiseerd voor het ambt van inspecteur in het lager en het hoger secundair onderwijs en in het niet-universitair hoger onderwijs georganisseerd door de Franse Gemeenschap;12° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 januari 1992 betreffende het ouderschapsverlof en het verlof om dwingende familiale redenen toegestaan aan personeelsleden van de onderwijsinrichtingen van de Gemeenschap;13° Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 3 december 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;14° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 23 augustus 1994, betreffende het toezicht op de afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden, vóór 1 juli 1994 onderworpen an het toezicht van de administratieve gezondheidsdienst; 15° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 september 1994, houdende vaststelling van het maximumaantal personeelsleden met verlof wegens opdracht die onontbeerlijk worden geacht voor de interne organisatie van het onderwijs van de Franse Gemeenschap en van de representatieve organen van het gesubsidieerd onderwijs, bij toepassing van artikel 43 bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen bij toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit d.d.22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen; 16° Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 27 april 1995 tot vaststelling van de modellen van de beoordelingsstaat en van de persoonlijke fiche, bepaald bij artikel 75 van het statuut van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch, psychologisch en sociaal personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen. De besluiten bepaald onder punten 6, 7, 8, 9, 10,12, 13 en 14 van het eerste lid zijn van toepassing op de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en op het opvoedend hulppersoneel van de gesubsidieerde officiële en vrije hogescholen.

Art. 321.De Regering bepaalt de procedures volgens welke de leden van het opvoedend hulppersoneel aanspraak kunnen maken op een verandering van aanstelling in de zin en onder de voorwaarden van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 en van het decreet van 6 juni 1994 of op een mutatie in de betekenis en onder de voorwaarden van de decreten van 1 februari 1993 en van 6 juni 1994. Afdeling 4. - Slotbepalingen

Art. 322.De Regering kan de wettelijke en decretale bepalingen in verband met het hoger onderwijs ingericht binnen de hogescholen coördineren evenals de bepalingen die ze uitdrukkelijk of impliciet zouden gewijzigd hebben op het ogenblik waarop deze coördinatie zal gelegd zijn.

Te dien einde, kan ze : 1° de orde, de nummering en, in het algemeen, de presentatie van de te coördineren bepalingen wijzigen, onder andere afdelingen;2° de referenties wijzigen die omvat zouden zijn in de te coördineren bepalingen met het oog ze te doen samenvallen met de nieuwe nummering;3° de opstelling van de te coördineren bepalingen wijzigen, met het oog op hun samenhang en om hun terminologie eenvormig te maken, zonder dat er geraakt kan worden aan de principes die in deze bepalingen vervat zijn. De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : « Decreet betreffende het hoger onderwijs ingericht binnen de hogescholen, gecoördineerd op... »

Art. 323.Dit decreet treedt in werking op 1 september 1997, met uitzondering van artikel 291 met uitwerking op 15 juni 1996, van artikel 293 met uitwerking op 30 juni 1996, van de artikelen 275, 277, 278, 287, 288, 290 en 294 met uitwerking op 1 september 1996, van artikel 319 met uitwerking op 1 januari 1997, van artikel 306 met uitwerking op 28 februari 1997 en van artikel 298 met uitwerking op 1 april 1997.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 24 juli 1997.

De Minister-Voorzitster, belast met Onderwijs, Audiovisuele Media, Jeugdzorg, Kinderzorg en Gezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Volwassenenscholing, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^