Etaamb.openjustice.be
Decreet van 25 mei 2009
gepubliceerd op 14 juli 2009

Decreet houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2009203077
pub.
14/07/2009
prom.
25/05/2009
ELI
eli/decreet/2009/05/25/2009203077/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 2009. - Decreet houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap (1)


Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft het volgende goedgekeurd en wij, Regering, bekrachtigen het : TITEL I. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Toepassingsgebied § 1. Dit decreet legt de bepalingen betreffende de begroting en de boekhouding van de in artikel 2 nummer 2 gedefinieerde instellingen van de Duitstalige Gemeenschap vast. § 2. Titel I van dit decreet is van toepassing op alle instellingen.

Art. 2.Definities Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1. "de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen" : de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, gewijzigd door de wet van 27 december 2006;2. "de instellingen" : voor de Duitstalige Gemeenschap : a) de diensten van het hoofdbestuur;b) de diensten met afzonderlijk beheer overeenkomstig artikel 74 van dit decreet;c) de instellingen van openbaar nut overeenkomstig artikel 87 van dit decreet;3. "het Parlement" : het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap;4. "de Regering" : de Regering van de Duitstalige Gemeenschap;5. "de Minister van begroting" : de Minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, bevoegd voor de begroting;6. "de toezichthoudende Minister" : de Minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, tot wiens bevoegdheidsgebied een instelling van openbar nut behoort;7. "de economische classificatie" : de uniforme classificatie van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen;8. "de functionele classificatie" : de internationale classificatie voor overheidsuitgaven volgens uitgavendomeinen. HOOFDSTUK II. - Algemene begrotingsbepalingen

Art. 3.Vaststelling van de begroting Iedere instelling stelt haar begroting voor het begin van het begrotingsjaar vast.

Art. 4.Betekenis en werking van de begroting De begroting dient tot de vaststelling en dekking van de financiële behoeften die voor de uitvoering van de taken van de instelling gedurende de begrotingsperiode vermoedelijk nodig zijn. Zij vormt de grondslag van het financiële en economische beheer.

De begroting machtigt de instelling verbintenissen aan te gaan en uitgaven te verrichten.

De begroting heeft niet tot gevolg dat vorderingen of verbintenissen worden geschapen of opgeheven.

Art. 5.Jaarperiodiciteit De in de begroting opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar. Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen begint het begrotingsjaar op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.

Art. 6.Universaliteit De gezamenlijke ontvangsten dienen ter dekking van de gezamenlijke uitgaven.

De ontvangsten mogen voor bepaalde doeleinden worden bestemd voor zover een decreet daarin voorziet.

Art. 7.Begrotingswaarachtigheid Bij de opstelling van de begroting worden alleen de ontvangsten ingeschreven die vermoedelijk zullen binnenkomen en wordt alleen in de vastleggingskredieten en ordonnanceringskredieten voorzien die voor de uitvoering van de taken van de instelling noodzakelijk zijn.

Art. 8.Zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid Bij de opstelling en uitvoering van de begroting moeten de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid in acht worden genomen. Voor alle maatregelen met financiële gevolgen moeten passende economische onderzoeken worden ingesteld.

Art. 9.Volledigheid en eenheid Voor elk begrotingsjaar moet een begroting worden opgesteld.

Overeenkomstig artikel 3 van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen bevat de begroting alle gedurende het begrotingsjaar te verwachten ontvangsten, alle vermoedelijk benodigde vastleggingskredieten en alle vermoedelijk te verrichten uitgaven.

De begroting machtigt alle verplichtingen en uitgaven ten behoeve van derden. Voor de toepassing van dit decreet worden de diensten van het hoofdbestuur, de diensten met afzonderlijk beheer overeenkomstig artikel 74 en de instellingen van openbaar nut overeenkomstig artikel 87 ten aanzien van elkaar als derden beschouwd.

Art. 10.Brutoboeking De ontvangsten en uitgaven worden in volledige omvang en afzonderlijk in de begroting opgenomen.

In afwijking van het eerste lid kan de Regering uitzonderingen van het beginsel van brutobudgettering toestaan, inzonderheid voor bijkomende kosten en bijkomende opbrengsten bij koop- en verkoopverrichtingen. In dit geval moet de berekening van het ingeschreven bedrag in de toelichting bij de begroting worden opgenomen.

Art. 11.Individuele boeking De ontvangsten worden volgens de oorzaak van hun ontstaan, de vastleggings- en ordonnanceringskredieten volgens de doeleinden afzonderlijk ingeschreven.

Art. 12.Ontvangsten Overeenkomstig artikel 4, 1°, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen betreft de schatting van de ontvangsten de rechten die tijdens het begrotingsjaar ten gunste van de instelling moeten worden vastgesteld, de toegewezen ontvangsten desgevallend inbegrepen.

Een recht geldt als vastgesteld wanneer het bedrag precies is bepaald, de identiteit van de schuldenaar gekend is, de betalingsverplichting bestaat en een verantwoordingsstuk beschikbaar is.

Art. 13.Uitgaven Overeenkomstig artikel 4, 2°, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen betreft de uitgavenmachtiging : 1. de vastleggingskredieten : voor dit bedrag mogen kredieten voor verbintenissen worden vastgelegd die gedurende het begrotingsjaar worden gesloten.Bij recurrente verbintenissen die gevolgen voor meerdere jaren hebben worden alleen de bedragen vastgelegd die gedurende het begrotingsjaar opeisbaar worden; 2. de ordonnanceringskredieten : voor dit bedrag mogen kredieten worden vastgesteld om verbintenissen na te komen die gedurende het lopende jaar of in voorafgaande jaren werden gesloten. HOOFDSTUK III. - Uitvoering van de begroting en begrotingsboekhouding Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 14.Aanrekening van de ontvangsten en uitgaven Worden aangerekend op de begroting van een bepaald jaar : 1. als ontvangsten : de rechten vastgesteld gedurende het begrotingsjaar, inbegrepen de rechten betreffende de toegewezen ontvangsten;2. als uitgaven ten laste van de vastleggingskredieten : de kredieten die worden vastgelegd op basis van de verbintenissen welke gedurende het begrotingsjaar zijn ontstaan of gesloten evenals bij recurrente verbintenissen de bedragen die gedurende het begrotingsjaar opeisbaar worden;3. als uitgaven ten laste van de ordonnanceringskredieten : de uitgaven die gedurende het begrotingsjaar betaalbaar worden gesteld.

Art. 15.Permanente controle De begrotingsboekhouding wordt zo gevoerd, dat een permanente controle van de uitvoering van de begrotingen mogelijk is.

Art. 16.Uitvoeringsrekening van de begroting De uitvoeringsrekening van de begroting bestaat uit tabellen die precies ingedeeld zijn zoals de begrotingen. Naast de ramingen of machtigingen worden de overeenkomstig artikel 14 gedane begrotingsboekingen opgesomd. Afdeling 2. - Gebruik van de begrotingskredieten

Art. 17.Inning van de ontvangsten en verrichting van de uitgaven De ontvangsten worden tijdig en volledig geïnd.

De uitgaven worden alleen in de mate en niet eerder verricht waarin ze voor het economisch beheer noodzakelijk zijn. De vastleggings- en ordonnanceringskredieten moeten zo worden beheerd dat ze voor de dekking van alle uitgaven volstaan die overeenstemmen met de bestemming opgegeven in de begroting.

De goedgekeurde begrotingskredieten worden in uitvoering van de decreten en van de uitvoerings- en delegatiebesluiten gebruikt.

Art. 18.Feitelijke en tijdelijke binding De vastleggings- en ordonnanceringskredieten worden enkel voor de bestemming bepaald in de uitgavenbegroting en enkel tot het einde van het betreffende begrotingsjaar gebruikt.

Art. 19.Wettelijke en budgettaire verplichting De toestemming tot contracten of overeenkomsten onder bezwarende titel evenals tot besluiten tot toekenning van subsidies of andere eenzijdige overeenkomsten onder bezwarende titel wordt pas bekendgemaakt als het desbetreffende bedrag op de daarvoor uitgetrokken vastleggingskredieten is geboekt. Pas de desbetreffende wettelijke verplichting die de precieze voorwaarden bepaalt, opent derden een recht tegenover de instelling.

Wanneer het bedrag van de wettelijke verplichting afwijkt van het bedrag van de budgettaire verplichting moet het laatste in het kader van de beschikbare begrotingskredieten dienovereenkomstig worden aangepast.

Wanneer een budgettaire verplichting niet door een wettelijke verplichting wordt bevestigd, vervalt ze uiterlijk op het einde van het begrotingsjaar.

Uitgaven die niet in het eerste lid worden vermeld, mogen enkel op basis van verantwoordingsstukken die het bestaan en de precieze voorwaarden van de verplichting bevestigen op de daarvoor uitgetrokken vastleggingskredieten worden geboekt.

Art. 20.Vastleggingen ten laste van de volgende begroting Vanaf 1 november mogen de voor de verdere werking van de instellingen noodzakelijke vastleggingen ten laste van de vastleggingskredieten van het daaropvolgende begrotingsjaar binnen de perken van de goedgekeurde begrotingskredieten voor de overeenkomstige uitgaven van het lopende jaar worden gedaan. Volgens deze vastleggingen mogen voor het begin van het begrotingsjaar geen goederen worden geleverd en geen diensten worden verleend.

Art. 21.Begrotingsstop Wanneer de ontwikkeling van de ontvangsten of uitgaven van een instelling ertoe leidt, dat waarschijnlijk een slechter begrotingsresultaat wordt bereikt, kan de Regering het sluiten van nieuwe verbintenissen van haar toestemming afhankelijk maken. Afdeling 3. - Financiële actoren

Art. 22.Beginsel van scheiding van functies De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar.

Art. 23.De ordonnateur § 1. Elke instelling beschikt over een ordonnateur. § 2. De ordonnateur bepaalt aan welke personeelsleden hij de functies van ordonnateur delegeert alsook de omvang van de toegekende bevoegdheden. Hij mag eveneens in de mogelijkheid voorzien om deze bevoegdheid te subdelegeren.

Delegatie en subdelegatie van de functies van ordonnateur worden slechts toegestaan aan personeelsleden die zijn onderworpen aan het statuut of aan de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

De gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs kunnen slechts handelen binnen de in de (sub)delegatieverordening gestelde grenzen.

De bevoegde gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur kan in de uitoefening van zijn taak worden bijgestaan door een of meer personeelsleden die onder zijn verantwoordelijkheid belast zijn met bepaalde handelingen die voor de uitvoering van de begroting en voor de rekeningaflegging nodig zijn.

Art. 24.Taken van de ordonnateur § 1. De ordonnateur is belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven in overeenstemming met de beginselen van de begrotingsboekhouding en staat in voor de wettigheid en regelmatigheid ervan. § 2. Voor het verrichten van de uitgaven gaat de ordonnateur vastleggingen en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar en legt hij de desbetreffende betalingsopdrachten op. § 3. De vastlegging bestaat erin ten laste van de vastleggingskredieten de kredieten aan te tekenen die noodzakelijk zijn om de betalingen die voortvloeien uit een juridische verbintenis op een later tijdstip te kunnen verrichten.

Bij elke vastlegging vergewist de ordonnateur zich van de nauwkeurigheid van de aanwijzing op de begroting, de beschikbaarheid van de kredieten, de regelmatigheid en de overeenstemming van de uitgave met de geldende rechtsvoorschriften en de begroting evenals van de naleving van de beginselen van de begrotingsboekhouding. § 4. De betaalbaarstelling van een uitgave is de handeling waarbij de ordonnateur het bestaan van de rechten van de begunstigde, het bestaan en het bedrag van de schuldvordering en de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert. § 5. De betalingsopdracht is de handeling waarbij de ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige door middel van een betalingsopdracht oplegt het bedrag van de door hem betaalbaar gestelde uitgaven te betalen. § 6. In volgende gevallen kan de ordonnateur tegelijkertijd een bedrag vastleggen en de desbetreffende uitgave betaalbaar stellen : 1. wanneer het een vaste uitgave zoals een wedde of sociale lasten betreft;2. wanneer de uitgave een door de Regering vastgelegd bedrag niet overschrijdt. § 7. De inning van de ontvangsten behelst de vaststelling van de schuldvorderingen, de vaststelling van de te innen rechten en de verstrekking van invorderingsopdrachten. In voorkomend geval kan van het innen van een vastgestelde schuldvordering worden afgezien. § 8. De vaststelling van een schuldvordering is de handeling waarbij de ordonnateur het bestaan van de verbintenissen van de schuldenaar verifieert, het bestaan en het bedrag van de schuld bepaalt en verifieert en de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert.

Na de vaststelling van de schuldvordering geeft de ordonnateur een inningsopdracht af aan de rekenplichtige en brengt de schuldenaar op de hoogte van het te betalen bedrag, het soort schuldvordering, haar budgettaire aanrekening evenals de betalingsmodaliteiten en de betalingstermijn.

Art. 25.De rekenplichtige § 1. De instelling wijst een rekenplichtige aan die wordt belast met : 1. de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;2. het opstellen en inrichten van de rekeningen overeenkomstig hoofdstuk V van dit titel;3. het voeren van de boekhouding overeenkomstig hoofdstuk V van dit titel;4. het vaststellen van de boekhoudregels en -methoden en het rekeningstelsel overeenkomstig hoofdstuk V van dit titel;5. het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, evenals, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren;6. het beheer van de kasmiddelen. De Regering bepaalt de aanwijzingsmodaliteiten van de rekenplichtigen. § 2. De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateurs, die de betrouwbaarheid ervan garanderen, alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een getrouw beeld geven van het vermogen van de instelling en de uitvoering van de begroting. § 3. In afwijking van artikel 22 stelt de rekenplichtige bij onmiddellijke ontvangsten de schuldvordering vast. § 4. Behoudens de in artikel 26 genoemde afwijkingen, is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de kasmiddelen en waarden. Hij is aansprakelijk voor de bewaring ervan. § 5. De rekenplichtige kan voor de uitvoering van zijn taken een aantal van zijn functies delegeren aan onder zijn hiërarchische verantwoordelijkheid geplaatste personeelsleden. § 6. Voor 30 juni van elk jaar maakt de rekenplichtige onder zijn eigen verantwoordelijkheid aan het Rekenhof de jaarrekening van het voorafgaand jaar over, waaruit blijkt dat alle vastgestelde rechten en gesloten verbintenissen zijn geboekt en dat de saldi van de kasstromen zich weerspiegelen in de vlottende activa van de balans van de instelling.

Art. 26.De beheerder van gelden ter goede rekening Voor de betaling van kleine bedragen, waarvan het maximumbedrag wordt vastgelegd door de rekenplichtige, en de inning van andere ontvangsten dan de eigen middelen kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld, waarvoor de middelen worden verstrekt door de rekenplichtige van de instelling. Dat onder de verantwoordelijkheid valt van door de rekenplichtige van de instelling aangewezen beheerders van gelden ter goede rekening.

De beheerder van gelden ter goede rekening voert een kasboek. Voor 30 juni van elk jaar maakt hij onder zijn eigen verantwoordelijkheid aan het Rekenhof een verslag over het kasboek van het voorafgaand jaar over. Afdeling 4. - Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

Art. 27.Ontheffing van taken Onverminderd de toepassing van eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kan de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs te allen tijde tijdelijk of definitief hun delegatie of subdelegatie worden ontnomen.

Onverminderd de toepassing van eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kunnen de rekenplichtige of, in voorkomende gevallen, het personeelslid waaraan in uitvoering van artikel 25, § 5 bepaalde functies werden gedelegeerd te allen tijde tijdelijk of definitief van zijn taken worden ontheven.

Onverminderd de toepassing van eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kunnen de beheerders van gelden ter goede rekening te allen tijde tijdelijk of definitief van hun taken worden ontheven.

Als de bovengenoemde ontheffing van taken in feite tot een afzetting leidt, zijn de in het statuut voorziene tuchtrechtelijke bepalingen van toepassing.

Art. 28.Tuchtrechtelijke maatregelen De bepalingen van deze afdeling doen niets af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de in artikel 27 genoemde personeelsleden.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 29 en 30 is elke gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur, rekenplichtige of, in voorkomende gevallen, elk personeelslid waaraan in uitvoering van artikel 25, § 5 bepaalde functies werden gedelegeerd, en elke beheerder van gelden ter goede rekening tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het statuut. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de instelling kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.

Art. 29.Regels betreffende de gedelegeerde en gesubdelegeerde ordonnateurs § 1. De gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur is geldelijk aansprakelijk en kan worden verplicht de schade die de instelling door zijn grove nalatigheid, zware fout of herhaaldelijk een lichte fout in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden, vooral wanneer hij in te vorderen rechten vaststelt of inningsopdrachten afgeeft, een vaststelling aangaat of een betalingsopdracht ondertekent in afwijking van de in dit decreet en de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde bepalingen. Ditzelfde geldt indien hij door zijn grove nalatigheid, zware fout of herhaaldelijk een lichte fout nalaat een document op te stellen waarbij een vordering ontstaat of indien hij zonder geldige reden de afgifte van een inningsopdracht achterwege laat of vertraagt, of indien hij zonder geldige reden de afgifte van een betalingsopdracht achterwege laat of vertraagt, waardoor een burgerlijke aansprakelijkheid van de instelling tegenover derden kan ontstaan. § 2. Wanneer een gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur oordeelt dat een door hem uit te voeren besluit onregelmatig is of tegen de beginselen van de begrotingsboekhouding indruist, deelt hij dat schriftelijk mede aan het delegatieverlenend gezag. Indien dit schriftelijk de met redenen omklede opdracht geeft het genoemde besluit uit te voeren, is de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur van zijn aansprakelijkheid ontslagen. § 3. In geval van subdelegatie blijft de gedelegeerde ordonnateur binnen zijn diensten verantwoordelijk voor de doelmatigheid van het ingestelde systeem voor beheer en interne controle en voor de keuze van de gesubdelegeerde ordonnateur.

Art. 30.Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening § 1. De rekenplichtige of, in voorkomende gevallen, het personeelslid waaraan in uitvoering van artikel 25, § 5 bepaalde functies werden gedelegeerd is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Hij is geldelijk aansprakelijk wanneer hij met grove nalatigheid, zware fout of herhaaldelijk een lichte fout handelt. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten : 1. middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten;2. bankrekeningen of postrekeningen ten onrechte wijzigen;3. invorderingen of betalingen verrichten die niet in overeenstemming zijn met de invorderings- of betalingsopdrachten;4. nalaten verschuldigde ontvangsten te innen. § 2. De beheerder van gelden ter goede rekening is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Hij is geldelijk aansprakelijk wanneer hij met grove nalatigheid, zware fout of herhaaldelijk een lichte fout handelt. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten : 1. middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten;2. verrichte betalingen niet met deugdelijke bewijsstukken kunnen verantwoorden;3. aan een ander dan de rechthebbende betalen;4. nalaten verschuldigde ontvangsten te innen. § 3. De rekeningplichtigen of, in voorkomende gevallen, de personeelsleden waaraan in uitvoering van artikel 25, § 5 bepaalde functies werden gedelegeerd, en de beheerders van gelden ter goede rekening vallen onder de jurisdictie van het Rekenhof. HOOFDSTUK IV. - De algemene boekhouding

Art. 31.Boekhouding Overeenkomstig artikel 5 van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen houden de instellingen een algemene boekhouding. De algemene boekhouding omvat een financiële boekhouding en een kosten- en prestatierekening.

Art. 32.Financiële boekhouding § 1. Overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen berust de financiële boekhouding op het beginsel van dubbele boekhouding en levert een getrouw beeld van de financiële en patrimoniale situatie en van het resultaat van de instelling. Te dien einde registreert zij het vermogen, de rechten, de verbintenissen en de verplichtingen van de instelling.

De Regering stelt de boekhoudregels en -methoden en het uniforme rekeningstelsel vast dat op alle instellingen moet worden toegepast.

Het rekeningstelsel is onderdeelt in bilansklassen. § 2. Overeenkomstig artikel 6, derde lid, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen begint het boekjaar op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar. § 3. Overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen wordt elke verrichting op basis van een gedateerd verantwoordingsstuk onmiddellijk in de boeken en rekeningen van de algemene boekhouding geboekt, getrouw, volledig en chronologisch gerangschikt. Zij wordt dan aangerekend op het boekjaar waarin de rechten worden vastgesteld. De inschrijving in de algemene boekhouding en in de begrotingsboekhouding vermeld in artikel 14 heeft tegelijkertijd plaats. § 4. De boeken en de boekhouding waarborgen de continuïteit evenals de rechtmatigheid en de onbetwistbaarheid van de boekingen.

Alle verantwoordingsstukken worden systematisch geclassificeerd en opbewaard. De Regering bepaalt de modaliteiten en de termijnen voor de bewaring van de boeken en de verantwoordingsstukken.

De informatiedrager die voor de bewaring van de boeken en de verantwoordingsstukken wordt gebruikt moet de onbetwistbaarheid en de toegankelijkheid van de data gedurende de voorgeschreven bewaringstermijn verzekeren. § 5. De Regering bepaalt op welke elektronische informatiedragersystemen de boekhouding van de instellingen wordt opgemaakt.

Art. 33.Opvolging van de kasstromen De algemene boekhouding maakt een permanente opvolging van de kasstromen en de opstelling van periodieke kassaldi mogelijk.

Art. 34.Rekening van de kosten en opbrengsten De algemene boekhouding bevat een rekening van de kosten en opbrengsten die het mogelijk maakt alle voor het beheer nuttige inlichtingen te leveren, met name de kosten van de diensten te berekenen. De Regering bepaalt de nadere modaliteiten.

Art. 35.Inventaris Elk jaar wordt per 31 december een volledige inventaris van alle bestanddelen van het vermogen van de instelling opgemaakt. Deze omvat alle soorten van bezittingen en rechten en alle soorten van schulden en verbintenissen. Deze inventaris is op dezelfde wijze ingedeeld als de balansklassen van het rekeningstelsel vermeld in artikel 32, § 1.

Art. 36.Toewijzing aan het boekjaar De rechten kunnen enkel aan een bepaald boekjaar worden toegewezen indien zij in de loop van dat jaar zijn vastgesteld. Niettemin worden de op 31 december vastgestelde rechten die niet voor 1 maart van het daaropvolgende jaar worden geboekt, aan een later jaar toegewezen.

Art. 37.Verval De rechten vastgesteld ten behoeve van de instelling vervallen door hun betaling, hun annulering of hun verjaring. HOOFDSTUK V. - Rekeningaflegging

Art. 38.Rekeningaflegging Overeenkomstig artikel 9 van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen en onverminderd de bepalingen van artikel 25, § 6 en van artikel 26, tweede lid, stelt de Regering elk jaar onder haar verantwoordelijkheid de rekeningaflegging van alle instellingen op.

De rekeningaflegging omvat : 1. het ontwerp van decreet houdende definitieve afrekening van het boekjaar, bestaand uit een normatief gedeelte, de uitvoeringsrekening van de begroting overeenkomstig artikel 16 en de jaarrekeningen van alle instellingen evenals de geconsolideerde uitvoeringsrekening van de begroting en de geconsolideerde jaarrekening die de gegevens in compacte vorm voorstellen;2. de toelichting. De jaarrekeningen vermeld in het tweede lid omvatten voor elke instelling : 1. de balans per 31 december;2. de resultatenrekening opgesteld op basis van de lasten en opbrengsten;3. een analyse van de balans waaruit blijkt dat alle vastgestelde rechten en gesloten verbintenissen zijn geboekt en dat de saldi van de kasstromen zich weerspiegelen in de vlottende activa van de balans;4. een samenvattende rekening van de begrotingsverrichtingen van het jaar, wat de ontvangsten en de uitgaven betreft.

Art. 39.Beginselen van de rekeningaflegging § 1. De rekeningen moeten regelmatig, waarheidsgetrouw en volledig zijn en een getrouw beeld geven van 1. wat de uitvoeringsrekening van de begroting betreft : de elementen van de uitvoering van de begroting aan de ontvangstenzijde en aan de uitgavenzijde;2. wat de jaarrekeningen betreft : de activa, de passiva, de lasten en opbrengsten, de rechten en verplichtingen die niet bij de activa en passiva zijn opgenomen, evenals de kasstromen. § 2. De jaarrekeningen worden naar volgende beginselen opgemakt : 1. continuïteit van de activiteiten;2. voorzichtigheid;3. bestendigheid van de boekhoudmethoden;4. vergelijkbaarheid van de informatie;5. relatief belang;6. niet-compensatie;7. voorrang van werkelijkheid voor schijn;8. periodetoerekening per begrotingsjaar.

Art. 40.Toezending aan het Rekenhof Het ontwerp van de rekeningaflegging wordt vóór 30 juni van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar toegezonden aan het Rekenhof.

Art. 41.Certificering In de loop van de maand oktober die volgt op het einde van het begrotingsjaar, zendt het Rekenhof zijn opmerkingen omtrent de rekeningaflegging en de in artikel 46 beschreven certificering toe aan het Parlement, aan de Regering en aan de betreffende instelling.

Art. 42.Indiening in het Parlement Uiterlijk op 31 oktober van het jaar dat volgt op het einde van het begrotingsjaar dient de Regering de rekeningaflegging bij het Parlement in.

Art. 43.Eindafrekening Het decreet houdende eindafrekening van het begrotingsjaar wordt uiterlijk op 31 december van het jaar goedgekeurd dat volgt op het begrotingsjaar. Daarmee is het boekjaar definitief afgesloten. HOOFDSTUK VI. - Toezicht- en controlebepalingen

Art. 44.Interne controle § 1. Het systeem van de interne controle beoogt, een zo groot mogelijke zekerheid en risicobeheersing te bereiken wat betreft : 1. de overeenstemming van de beslissingen met de geldende bepalingen en contracten;2. de preventie en de vaststelling van fouten en overtredingen;3. de verwezenlijking van de gestelde doelen;4. de betrouwbaarheid en de volledigheid van de boekingsgegevens;5. de zuinigheid, de efficiëntie en de doeltreffendheid van de verrichtingen;6. de handhaving van de bezittingen. De Regering bepaalt de minimumnormen voor de interne controle. § 2. De ordonnateur voert, overeenkomstig de door de Regering vastgestelde minimumnormen en rekening houdend met de aan de beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde acties verbonden risico's, de organisatorische structuur en de systemen en procedures voor beheer en interne controle in die passen bij de uitvoering van zijn taken, in voorkomend geval met inbegrip van ex post verificaties.

Vooraleer een verrichting wordt toegestaan, worden de operationele en financiële aspecten ervan geverifieerd door andere personeelsleden dan degene die de verrichting heeft ingeleid. Ex ante en ex post verificatie en de inleiding van een verrichting zijn gescheiden functies. § 3. Elk personeelslid dat verantwoordelijk is voor de controle van het beheer van de financiële verrichtingen bezit de vereiste beroepsbekwaamheden. Hij respecteert een specifieke beroepscode die door de Regering wordt vastgesteld. § 4. Elk bij het financieel beheer of de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid dat van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren onregelmatig is of strijdig is met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepscode die hij gehouden is te respecteren, deelt dit schriftelijk aan de gedelegeerde ordonnateur mede en, wanneer deze niet optreedt binnen een door de Regering vastgelegde termijn, aan de ordonnateur.

Indien deze niet optreedt binnen een door de Regering vastgelegde termijn, deelt hij dit schriftelijk aan het Rekenhof mede. In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Gemeenschap kunnen schaden, waarschuwt hij de bij de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.

Art. 45.Interne audit De instelling richt een interne auditdienst op die ermee belast is de werking van de uitvoering van de begroting en van de boekhouding van de instelling evenals van haar systeem van interne controle te controleren. Zij zorgt voor de noodzakelijke onafhankelijkheid van de auditdienst en bepaalt zijn werkwijze. De auditdienst oefent een bewakings- en adviesfunctie uit. Eén auditdienst mag voor meerdere of voor alle instellingen opereren.

De werkprogramma's van de auditdienst, zijn vaststellingen en zijn aanbevelingen evenals de toegepaste procedures worden onmiddellijk meegedeeld aan de ordonnateur en aan de andere controle-instanties.

Art. 46.Externe controle door het Rekenhof In uitvoering van artikel 10, § 1, van de wet tot vaststelling van de algemene bepalingen houdt het Rekenhof toezicht op de begrotingsboekhouding en de algemene boekhouding van de instellingen.

Een controleverslag beschrijft de modaliteiten van deze controle en eindigt met de certificering van de rekeningen. Deze certificering omvat de concluderende vaststellingen van het Rekenhof 1. met betrekking tot de bepalingen van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wat de bijhouding van de rekeningen en de opstelling van de rekeningaflegging betreft;2. met betrekking tot de wettigheid, de waarachtigheid en de betrouwbaarheid van de rekeningaflegging wat de bezittingen, de financiële situatie en het resultaat van de instelling betreft;3. met betrekking tot de goede werking van het boekhoudsysteem en de inachtneming van de desbetreffende procedures binnen de boekhoudingsdiensten;4. met betrekking tot de wettelijkheid en de regelmatigheid van de gedane verrichtingen.

Art. 47.Toegang tot de boekhouding Voor de uitvoering van zijn taken heeft het Rekenhof onmiddellijk toegang tot de begrotingsboekhouding en de algemene boekhouding van de instellingen. De Regering bepaalt de nadere modaliteiten. HOOFDSTUK VII. - Inning van de schuldvorderingen

Art. 48.Aanvechting van vastgestelde vorderingen Wanneer de overeenkomstig artikel 24 vastgestelde vorderingen door de schuldenaar worden aangevochten deelt de bevoegde rekenplichtige dit aan de ordonnateur mede. Deze beoordeelt de aanvechting. Ondertussen schorst de rekenplichtige de inning van de vastgestelde vordering.

De aangevochten vorderingen worden door de ordonnateur gedeeltelijk of volledig geannuleerd of bevestigd. Zijn beslissingen worden medegedeeld aan de rekenplichtige die in voorkomend geval de nodige boekingen in de algemene boekhouding en in de begrotingsboekhouding doet.

Art. 49.Betalingsfaciliteiten De rekenplichtige kan onder de door de Regering bepaalde algemene voorwaarden uitstel van betaling of betalingsfaciliteiten aan schuldenaars verlenen die klaarblijkelijk in financiële moeilijkheden zitten.

Art. 50.Gerechtelijke weg De vastgestelde vorderingen die op de vervaldag niet zijn betaald kunnen door de rekenplichtige worden genotuleerd en door de ordonnateur langs gerechtelijke weg worden opgeëist.

Art. 51.Niet inbare vorderingen § 1. De vastgestelde vorderingen worden door de ordonnateur als geheel of gedeeltelijk niet inbaar verklaard wanneer : 1. ze volgens wettelijke of contractuele bepalingen zijn verjaard;2. de geschatte invorderingkosten hoger zijn dan het bedrag van de vastgestelde vordering;3. de insolventie van de schuldenaar door gerechtsdeurwaarders of belastingdiensten wordt bevestigd;4. ze uitgeschreven zijn op vennootschappen die failliet gegaan of in staat van ontbinding zijn en de curator het oninbare karakter van de vordering bevestigt. In dit geval boekt de rekenplichtige een overeenkomstige waardevermindering in de algemene boekhouding en in voorkomend geval in de begrotingsboekhouding. § 2. In afwijking van artikel 23, § 2, geschiedt de in paragraaf 1 bedoelde verklaring van het niet inbare karakter van een vordering door de ordonnateur zelf, zonder mogelijkheid van delegatie aan een gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur. § 3. Elke storting die na de verklaring over het oninbare karakter vermeld in paragraaf 1 wordt verricht, wordt in de algemene boekhouding en in de begrotingsboekhouding als onmiddellijke ontvangst geboekt. HOOFDSTUK VIII. - Vervreemding van activa

Art. 52.Afstanden Onder voorbehoud van andersluidende wettelijke of decreetbepalingen kunnen de roerende en onroerende activa van de instellingen die niet meer kunnen worden gebruikt, maar een handelswaarde hebben, worden vervreemd.

Art. 53.Afgeschreven activa De activa die in de algemene boekhouding volledig afgeschreven zijn en nog worden gebruikt, worden in de inventaris als waardeloos vermeld.

TITEL II. - BIJZONDERE BEPALINGEN HOOFDSTUK I. - De diensten van het hoofdbestuur

Art. 54.Toepassingsgebied De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de diensten van het hoofdbestuur.

Art. 55.Begrotingsdecreet De begroting van de diensten van het hoofdbestuur wordt door het begrotingsdecreet vastgesteld.

Art. 56.Begrotingsfonds § 1. In uitvoering van artikel 6, tweede lid, kan een decreet begrotingsfondsen oprichten door ontvangsten aan bepaalde uitgaven toe te wijzen. In dit geval worden de vastleggings- en ordonnanceringskredieten als variabele kredieten aangeduid. § 2. In afwijking van artikel 13 kunnen de toegestane kredieten in een begrotingsfonds worden overschreden en kredieten worden vastgelegd alsook uitgaven worden verricht ten beloop van de jaarlijkse ontvangsten vermeerderd met het beschikbare krediet voor de vastlegging en vereffening van de uitgaven, dat naar het volgende boekjaar is overdragen in uitvoering van § 5 van dit artikel. § 3. Er worden geen kredieten uit de algemene uitgavenbegroting aan het begrotingsfonds toegewezen. § 4. In afwijking van artikel 5 worden aan het einde van het begrotingsjaar de beschikbare ontvangsten van een begrotingsfonds overgedragen naar het volgende begrotingsjaar.

Vanaf het begin van het begrotingsjaar mag het beschikbare saldo ten laste waarvan geen kredieten werden vastgelegd, voor nieuwe verbintenissen worden gebruikt binnen het toepassingsgebied van het begrotingsfonds.

Vanaf het begin van het begrotingsjaar mag het beschikbare saldo ten laste waarvan geen uitgaven werden vastgesteld, voor nieuwe uitgaven worden gebruikt binnen het toepassingsgebied van het begrotingsfonds. § 5. Als aanvulling op artikel 16 bepaalt de uitvoeringsrekening van de begroting van de diensten van het hoofdbestuur de saldi van de vastleggings- en ordonnanceringsmiddelen van de variabele kredieten die naar het volgende begrotingsjaar moeten worden overgedragen.

Art. 57.Begrotingsstructuur § 1. De begroting omvat : 1. het ontwerp van decreet met een normatief gedeelte, de ontvangstenbegroting en de algemene uitgavenbegroting;2. de Algemene Toelichting met de toelichtingen bij de begrotingen van ontvangsten en uitgaven, de administratieve begroting van uitgaven, de lijst van de begrotingsfondsen, de lijst van de meerjarige verbintenissen en de lijst van de borgtochten. § 2. Het normatieve gedeelte van het begrotingsdecreet bevat de bepalingen verbonden aan de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar, inbegrepen de machtiging voor de Regering, leningen binnen bepaalde perken en bepalingen aan te gaan.

Voor elke subsidie die niet op een wettelijke basis berust, bevat het begrotingsdecreet een bepaling die het soort subsidie verduidelijkt.

Deze subsidies kunnen onder de voorwaarden worden verleend die de Regering bepaalt. § 3. De ontvangstenbegroting somt de geschatte ontvangsten volgens de oorzaak van hun ontstaan overeenkomstig de economische classificatie op. De geschatte bedragen beperken niet de rechten die moeten worden vastgesteld.

Het enige indelingsniveau van de ontvangstenbegroting is het begrotingsartikel. Elk begrotingsartikel wordt door een nadere beschrijving geïdentificeerd en volgens de economische en de functionele classificatie van een code voorzien. § 4. De algemene uitgavenbegroting somt de vermoedelijk benodigde vastleggings- en ordonnanceringskredieten op.

Het eerste indelingsniveau van de algemene uitgavenbegroting is de organieke afdeling. Deze bevat de kredieten voor alle activiteiten van een bepaald taakgebied van de diensten van het hoofdbestuur.

Het tweede indelingsniveau van de algemene uitgavenbegroting is het programma. Per afdeling zijn er één of meer bestuurs- en activiteitenprogramma's. De bestuursprogramma's bevatten de personeels-, werkings- en investeringskredieten die voor de vervulling van de taken van een afdeling nodig zijn. De activiteitenprogramma's bevatten de specifieke kredieten voor de verwezenlijking van bepaalde doeleinden van de organieke afdeling.

De vastleggingskredieten worden per programma geboekt en goedgekeurd.

De ordonnanceringskredieten worden voor de hele begroting geboekt en goedgekeurd.

De variabele kredieten bevatten vastleggingskredieten en ordonnanceringskredieten. Zij worden in het begrotingsopstel op het overeenkomstige programma geboekt. Zij worden niet samengevoegd met de kredieten van het programma. § 5. De Algemene Toelichting bevat de inlichtingen betreffende de begroting. Moeten volstrekt worden bijgevoegd : 1. de administratieve begroting als derde indelingsniveau van de Algemene Toelichting.Elk programma is onderverdeeld in één of meerdere allocaties met kredieten voor bepaalde activiteiten. Elke allocatie wordt door een nadere beschrijving geïdentificeerd en volgens de economische en de functionele classificatie van een code voorzien; 2. een lijst van de begrotingsfondsen met volgende gegevens : het saldo van de vastleggings- en ordonnanceringskredieten die van het voorafgegane jaar is overgedragen, de schatting van de ontvangsten van het begrotingsjaar, de schatting van de beschikbare kredieten, de schatting van de kredieten die gedurende het begrotingsjaar zullen worden gebruikt en het definitieve saldo van de vastleggings- en ordonnanceringskredieten die naar het volgende begrotingsjaar moeten worden overgedragen;3. een meerjarenprojectie van de ontvangsten en van de uitgaven;4. een lijst van de meerjarige verbintenissen van de Gemeenschap volgens artikel 58, § 2;5. een lijst van de borgtochten, waarborgen of andere vrijwaringen van de Gemeenschap in uitvoering van artikel 58, § 3;6. een lijst van de schuldvorderingen die in uitvoering van artikel 51 werden als niet inbaar verklaard;7. de door de Regering goedgekeurde begrotingen van de diensten met afzonderlijk beheer en de instellingen van openbaar nut.

Art. 58.Leningen, meerjarige verbintenissen en borgtochten § 1. Het begrotingsdecreet bepaalt het maximumbedrag van de leningen dat de Regering binnen het kader van het dekken van de investeringsuitgaven kan aangaan. § 2. Behalve voor recurrente verbintenissen overeenkomstig artikel 13 zijn maatregelen die de Gemeenschap in toekomstige begrotingsjaren tot het verrichten van uitgaven kunnen verplichten die de begrotingsmachtiging overschrijden, alleen dan toegelaten wanneer het begrotingsdecreet in zijn normatief gedeelte de machtiging daartoe verleent. § 3. Voor de overname van borgtochten, waarborgen of andere vrijwaringen die tot uitgaven in toekomstige begrotingsjaren kunnen leiden, is een machtiging door het begrotingsdecreet vereist die de hoogte bepaalt. § 4. De Minister van begroting is gemachtigd 1. de financiële verrichtingen te doen die in het algemeen belang van het beheer van de Thesaurie van de Duitstalige Gemeenschap nodig zijn, inbegrepen het aangaan van leningen op korte termijn waarvan de looptijd minder dan één jaar moet bedragen;2. de voorwaarden voor de terugbetaling van de leningen die de Duitstalige Gemeenschap in België of in het buitenland is aangegaan, in afspraak met de geldgever aan te passen of administratieve contracten op dit gebied te sluiten;3. de reserves van de Duitstalige Gemeenschap, de eventuele dagopbrengsten van de Thesaurie die de uitgaven overschrijden en de opbrengsten van de leningen in het belang van de Thesaurie te beheren door gebruik te maken van de beleggingsmogelijkheden van de kapitaalmarkt.

Art. 59.Opstelling van de begrotingen en begrotingsaanpassingen De Regering bepaalt de richtlijnen en de werkwijze voor de opstelling van de begrotingen en begrotingsaanpassingen.

De Regering stelt het begrotingsontwerp op dient het uiterlijk op 31 oktober van het jaar, dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, in het Parlement in. Tegelijk met de indiening bij het Parlement maakt de Regering het begrotingsontwerp over aan het Rekenhof.

Uiterlijk op 31 december van hetzelfde jaar wordt de begroting door het Parlement goedgekeurd.

Elk jaar heeft een begrotingscontrole met het oog op een eventuele aanpassing van de begroting in het eerste kwartaal plaats. Verdere begrotingscontrolen en aanpassingen zijn te allen tijde mogelijk.

De aanpassing van de begroting heeft op dezelfde wijze plaats als de opstelling van de begroting, met inachtneming van de begrotingsstructuur bepaald in artikel 57. De verschillende tabellen van de ontvangstenbegroting, van de algemene uitgavenbegroting en van de administratieve begroting van uitgaven worden geactualiseerd waarbij een vergelijking tussen de oorspronkelijke en de aangepaste kredieten wordt gemaakt.

De Regering dient de decreetontwerpen houdende aanpassing van de begroting samen met de verantwoordingsstukken in het Parlement in.

Indien de aanpassing binnen de begrotingscontrole vermeld in het derde lid plaatsheeft, worden de ontwerpen uiterlijk op 30 april van het lopende begrotingsjaar ingediend. Deze aanpassingen moeten uiterlijk op 30 juni van het lopende begrotingsjaar door het Parlement worden goedgekeurd.

Art. 60.Voorlopige kredieten Indien blijkt dat de begroting niet voor 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, kan worden goedgekeurd, legt het decreet de ontvangstenbegroting vast en stelt de voorlopige kredieten ter beschikking die voor de werking van de diensten nodig zijn en die op de algemene uitgavenbegroting van het desbetreffende begrotingsjaar worden aangerekend.

Indien nodig, worden decreetontwerpen voor de terbeschikkingstelling van bijkomende voorlopige kredieten die op de algemene uitgavenbegroting van het desbetreffende begrotingsjaar worden aangerekend, in het Parlement ingediend.

Art. 61.Duur van de voorlopige kredieten In het decreet dat voorlopige kredieten ter beschikking stelt, wordt de termijn vastgesteld waarop de kredieten betrekking hebben.

De termijn mag niet meer dan vier maanden bedragen, behalve wanneer geldende bepalingen of contracten eisen dat ze voor een langere termijn ter beschikking worden gesteld.

Art. 62.Berekening van de voorlopige kredieten De voorlopige kredieten worden op basis van de kredieten van de laatste goedgekeurde uitgavenbegroting berekend.

Voorlopige kredieten worden niet voor nieuwe uitgaven benut.

Voor zover bijzondere bepalingen in de decreten houdende terbeschikkingstelling van voorlopige kredieten niets anders voorschrijven, liggen de uitgaven per programma in de uitgavenbegroting respectievelijk per allocatie in de administratieve begroting niet hoger dan de bedragen van de laatste goedgekeurde begroting, en dit in verhouding tot de termijn waarop deze voorlopige kredieten betrekking hebben.

Art. 63.Kaseenheid Alle geldontvangsten in de kassen van het hoofdbestuur worden centraal op de rekeningen van de Thesaurie gestort.

Art. 64.Terugbetalingen In afwijking van artikel 10 kunnen de rekenplichtigen onmiddellijk over de ontvangsten beschikken om ten onrechte geïnde bedragen en de daaraan verbonden achterstandsrenten in overeenstemming met de geldende bepalingen terug te betalen.

Art. 65.Dringendheid § 1. In dringende gevallen veroorzaakt door uitzonderlijke of onvoorzienbare omstandigheden en bij ontbrekende of onvoldoende vastleggingskredieten of ordonnanceringskredieten kan de Regering bij gemotiveerde beslissing machtiging verlenen tot het vastleggen van kredieten, het betaalbaarstellen van verbintenissen, het geven van betalingsopdrachten en het betalen van uitgaven die het bedrag van de geboekte kredieten overschrijden of die bij ontstentenis van geboekte kredieten overeenstemmen met het per beraadslaging vastgestelde bedrag.

De beslissing van de Regering kan betrekking hebben op de verhoging van het vastleggingskrediet zonder wijziging van het ordonnanceringskrediet, de verhoging van het ordonnanceringskrediet zonder wijziging van het vastleggingskrediet of de wijziging van een machtiging die in het normatieve gedeelte van het begrotingsdecreet werd toegestaan.

De tekst van de beslissing wordt omiddellijk meegedeeld aan het Parlement en het Rekenhof. Het Rekenhof doet onverwijld zijn opmerkingen toekomen aan het Parlement. § 2. Voor de machtigingen vermeld in § 1 wordt in de loop van de maand die op de beslissing volgt, een overeenkomstig ontwerp van aanpassingsbegroting in het Parlement ingediend dat de nodige kredieten ter beschikking stelt.

Art. 66.Inlichting van het Parlement De Regering zendt elk kwartaal een overzicht van de uitvoering van de begroting toe aan het Parlement.

Art. 67.Opening van bijkomende kredieten Wanneer na het uitputten van alle mogelijkheden van de herverdeling vermeld in artikel 68 blijkt dat een ordonnanceringskrediet onvoldoende is om een uitgave te verrichten die alle voorwaarden van een betaalbaar gestelde uitgave vervult, opent de Regering de overeenkomstige kredieten door een gemotiveerde beslissing volgens de modaliteiten bepaald in artikel 65.

Art. 68.Herverdeling van de allocaties Tijdens het begrotingsjaar kan de Regering de kredieten op de allocaties van de administratieve begroting van uitgaven hervedelen.

Bij elke herverdeling worden de kredietverhogingen volledig door kredietverminderingen gecompenseerd.

Bij de vastleggingskredieten kunnen de kredieten van een programma over de allocaties van hetzelfde programma worden herverdeeld.

Bij de ordonnanceringskredieten kunnen de begrotingskredieten over de allocaties van de begroting worden herverdeeld.

Noch de vastleggingskredieten noch de ordonnanceringskredieten van variabele kredieten kunnen worden herverdeeld.

Als de Regering tot een herverdeling van de kredieten op de allocaties van de administratieve begroting van uitgaven overgaat, informeert zij het Parlement.

Art. 69.Ordonnateur De Regering oefent de functies van ordonnateur uit. Zij bepaalt hoe deze bevoegdheid onder de leden van de Regering wordt verdeeld.

De Regering kan deze bevoegdheid aan gedelegeerde ordonnateurs overdragen. De overdracht kan voorzien in de mogelijkheid van een nieuwe delegatie aan gesubdelegeerde ordonnateurs.

Art. 70.Aanpassingen en correcties in de boekhouding De rekenplichtige kan aanpassingen blijven boeken totdat de algemene rekeningaflegging binnen de termijn bepaald in artikel 40 aan het Rekenhof wordt overgemaakt. Deze aanpassingen hebben enkel betrekking op belangrijke gebeurtenissen die tijdens het desbetreffende boekjaar hebben plaatsgevonden en waarvan het ontstaan of de gevolgen op het tijdstip van de afsluiting van de rekeningen niet gekend waren.

Correcties in de boekhouding ten gevolge van controle- en certificeringswerken van het Rekenhof, zoals bepaald in artikel 46, kunnen door de rekenplichtige worden verricht totdat het Rekenhof het controleverslag over de algemene rekeningaflegging in uitvoering van artikel 41 aan het Parlement heeft overgemaakt.

Art. 71.Begrotingscontrole De Regering organiseert de administratieve en budgettaire controle.

Zij wordt daarbij door de bij haar geaccrediteerde inspecteurs van financiën ondersteund die onder haar toezicht werken.

Art. 72.Analyse van de begrotingsontwerpen In verband met de controle van de wettelijkheid en de regelmatigheid van de uitgaven en ontvangsten analyseert het Rekenhof de begrotingsontwerpen van de Regering en deelt zijn opmerkingen mee aan het Parlement. HOOFDSTUK II. - Diensten met afzonderlijk beheer

Art. 73.Toepassingsgebied De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de diensten met afzonderlijk beheer gedefinieerd in artikel 74.

Art. 74.Definitie De diensten van de Gemeenschap waarvan het beheer gelet op een wet of een decreet gescheiden is van het beheer van de diensten van het hoofdstuur worden als diensten met afzonderlijk beheer aangeduid.

De dienst met afzonderlijk beheer staat onder de hiërarchische toezicht van de bevoegde minister.

Art. 75.Vaststelling van de begroting De begroting van een dienst met afzonderlijk beheer wordt door de bevoegde minister vastgesteld en door de Regering goedgekeurd.

Indien er een ontvangstendotatie van de dienst met afzonderlijk beheer bestaat, wordt deze dotatie als vastleggings- en ordonnanceringskrediet van de diensten met afzonderlijk beheer ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting vermeld in artikel 57, § 4, en als zodanig door het Parlement goedgekeurd.

In ieder geval wordt het maximumbedrag van het totaal van de vastleggingskredieten van de dienst met afzonderlijk beheer door het begrotingsdecreet van het Parlement vermeld in artikel 55 goedgekeurd.

Het Parlement kan dit maximumbedrag van de ontwikkeling van de eigen ontvangsten van de dienst met afzonderlijk beheer afhankelijk maken.

De door de Regering goedgekeurde begroting wordt als deel van de algemene toelichting vermeld in artikel 57, § 5, aan het Parlement overgemaakt.

Art. 76.Begrotingsstructuur § 1. De begroting van een dienst met afzonderlijk beheer bevat de ontvangstenbegroting, de uitgavenbegroting en de toelichting van de begroting. § 2. De ontvangstenbegroting somt de geschatte ontvangsten volgens de oorzaak van hun ontstaan overeenkomstig de economische classificatie op. De geschatte bedragen beperken niet de rechten die moeten worden vastgesteld.

Het enige indelingsniveau van de ontvangstenbegroting is het begrotingsartikel. Elk begrotingsartikel wordt door een beschrijving geïdentificeerd en volgens de economische en de functionele classificatie van een code voorzien. § 3. De uitgavenbegroting somt de vermoedelijk benodigde vastleggings- en ordonnanceringskredieten op.

Het eerste indelingsniveau van de uitgavenbegroting is de organieke afdeling. Deze bevat de kredieten voor alle activiteiten op een bepaald taakgebied van de dienst met afzonderlijk beheer.

Het tweede indelingsniveau van de algemene uitgavenbegroting is het programma. Per afdeling zijn er één of meerdere bestuurs- en activiteitenprogramma's. De bestuursprogramma's bevatten de personeels-, werkings- en investeringskredieten die voor de vervulling van de taken van een organieke afdeling nodig zijn. De activiteitenprogramma's bevatten de specifieke kredieten voor de verwezenlijking van bepaalde doeleinden van de organieke afdeling.

Het derde indelingsniveau van de uitgavenbegroting is de allocatie.

Elke allocatie wordt door een beschrijving geïdentificeerd en volgens de economische en de functionele classificatie van een code voorzien.

De vastleggingskredieten worden per programma uitgetrokken en goedgekeurd, de ordonnanceringskredieten voor de gehele begroting. § 4. De Regering kan bepalen dat de structuur van de uitgavenbegroting van een bepaalde dienst met afzonderlijk beheer alleen programma's en allocaties of alleen allocaties bevat. In het laatste geval worden de vastleggingskredieten per allocatie en de ordonnanceringskredieten voor de begroting uitgetrokken en goedgekeurd.

Art. 77.Leningen en meerjarige verbintenissen § 1. Het in artikel 55 genoemde begrotingsdecreet bepaalt in zijn normatief gedeelte het maximumbedrag van de leningen dat de dienst met afzonderlijk beheer binnen het kader van het dekken van de investeringsuitgaven kan aangaan. § 2. Behalve voor recurrente verbintenissen overeenkomstig artikel 13 zijn maatregelen die de dienst met afzonderlijk beheer in toekomstige begrotingsjaren tot het verrichten van uitgaven kunnen verplichten die de begrotingsmachtiging overschrijden, alleen dan toegelaten wanneer het begrotingsdecreet vermeld in artikel 55 in zijn normatief gedeelte de machtiging daartoe geeft. § 3. Alleen met uitdrukkelijke toestemming van de Regering is de dienst met afzonderlijk beheer gemachtigd 1. de financiële verrichtingen te doen die in het algemeen belang van het beheer van de dienst met afzonderlijk beheer nodig zijn, inbegrepen het aangaan van leningen op korte termijn, waarvan de looptijd minder dan één jaar moet bedragen;2. de voorwaarden voor de terugbetaling van de leningen die de dienst met afzonderlijk beheer in België of in het buitenland is aangegaan, in afspraak met de geldgever aan te passen of administratieve contracten op dit gebied te sluiten;3. de reserves van de dienst met afzonderlijk beheer, de eventuele dagopbrengsten die de uitgaven overschrijden en de opbrengsten van de leningen in het belang van de dienst met afzonderlijk beheer te beheren door gebruik te maken van de beleggingsmogelijkheden van de kapitaalmarkt.In dit geval bepaalt de Regering tevoren in beginsel de aard, het maximumbedrag en de maximumduur van de mogelijke kapitaalbeleggingen.

Art. 78.Opstelling van de begrotingen en begrotingsaanpassingen De Regering bepaalt de richtlijnen en de werkwijze voor de opstelling van de begrotingen en begrotingsaanpassingen.

Het begrotingsontwerp wordt uiterlijk op 30 september van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, aan de Minister van begroting overgemaakt.

Elk jaar heeft een begrotingscontrole met het oog op een eventuele aanpassing van de begroting in het eerste kwartaal plaats. Verdere begrotingscontrolen en aanpassingen zijn te allen tijde mogelijk.

De aanpassing van de begroting heeft op dezelfde wijze plaats als de opstelling van de begroting, met inachtneming van de begrotingsstructuur bepaald in artikel 76. De verschillende tabellen van de ontvangstenbegroting en van de algemene uitgavenbegroting worden geactualiseerd waarbij een vergelijking tussen de oorspronkelijke en de aangepaste kredieten wordt gemaakt.

De bevoegde minister maakt het decreetontwerp houdende aanpassing van de begroting samen met de toelichting over aan de Minister van begroting. De begrotingsaanpassing wordt door de Regering goedgekeurd en aan het Parlement ter informatie overgemaakt.

Indien de aanpassing binnen de begrotingscontrole vermeld in het derde lid plaatsheeft, worden de ontwerpen uiterlijk op 31 maart van het lopende begrotingsjaar ingediend.

Art. 79.Voorlopige kredieten Indien de begroting van de dienst met afzonderlijk beheer niet voor 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, goedgekeurd werd, kunnen de kredieten in het begrotingsontwerp overgemaakt door de bevoegde Minister worden benut, behalve voor nieuwe uitgaven die in de begroting van het voorafgaand jaar niet werden goedgekeurd.

Art. 80.Inlichting van de Regering De dienst met afzonderlijk beheer zendt elk kwartaal een overzicht van de uitvoering van de begroting toe aan de bevoegde minister en aan de Minister van begroting.

Art. 81.Herverdeling van de allocaties Tijdens het begrotingsjaar kan de bevoegde minister de kredieten over de allocaties van de uitgavenbegroting herverdelen. Bij elke herverdeling worden de kredietverhogingen volledig door kredietverminderingen gecompenseerd.

Bij de vastleggingskredieten kunnen de kredieten van een programma over de allocaties van hetzelfde programma worden herverdeeld. Indien de uitgavenbegroting enkel één indelingsniveau bevat, kunnen de vastleggingskredieten niet worden herverdeeld.

Bij de ordonnanceringskredieten kunnen de begrotingskredieten over de allocaties van de begroting worden herverdeeld.

Als de bevoegde minister tot een herverdeling van de kredieten op de allocaties van de begroting van uitgaven overgaat, informeert hij de Regering.

Art. 82.Ordonnateur De bevoegde minister oefent de functies van ordonnateur uit. Hij kan deze bevoegdheid overdragen aan gedelegeerde ordonnateurs. De overdracht kan voorzien in de mogelijkheid van een nieuwe delegatie aan gesubdelegeerde ordonnateurs.

Art. 83.Aanpassingen en correcties in de boekhouding De rekenplichtige kan aanpassingen blijven boeken totdat de algemene rekeningaflegging binnen de termijn bepaald in artikel 84 wordt overgemaakt. Deze aanpassingen hebben enkel betrekking op belangrijke gebeurtenissen die tijdens het desbetreffende boekjaar hebben plaatsgevonden en waarvan het ontstaan of de gevolgen op het tijdstip van de afsluiting van de rekeningen niet gekend waren.

Correcties in de boekhouding ten gevolge van controle- en certificeringswerken van het Rekenhof, zoals bepaald in artikel 46, kunnen door de rekenplichtige worden verricht totdat het Rekenhof het controleverslag over de algemene rekeningaflegging in uitvoering van artikel 41 aan het Parlement heeft overgemaakt.

Art. 84.Begrotingsuitvoeringsrekening en jaarrekeningen Uiterlijk op 30 april van het jaar dat op het boekjaar volgt maakt de dienst met afzonderlijk beheer de uitvoeringsrekening van de begroting over aan de bevoegde minister en aan de Minister van begroting overeenkomstig artikel 16 en de jaarrekening overeenkomstig artikel 38 samen met de desbetreffende toelichting evenals een jaarverslag over zijn activiteiten tijdens het afgelopen begrotingsjaar. Indien de dienst met afzonderlijk beheer een beheerscontract met de Regering heeft gesloten, bevat het jaarverslag ook een beschrijving van de situatie qua uitvoering van dit beheerscontract.

Na goedkeuring door de Regering maakt de Minister van begroting de uitvoeringsrekening van de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag over aan het Rekenhof. Deze overmaking heeft uiterlijk plaats op 31 mei van het jaar dat op het begrotingsjaar volgt.

Art. 85.Reserve De dienst met afzonderlijk beheer opent in zijn boekhouding een rekening met het oog op het boeken van de reserve die voortvloeit uit de toewijzing van het resultaat. Het maximumbedrag wordt per decreet vastgelegd. De dienst met afzonderlijk beheer bepaalt elk jaar het bedrag van de reserve binnen het bovenvermelde maximum. De beslissing tot vastlegging van dit bedrag wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd. HOOFDSTUK III. - Instellingen van openbaar nut

Art. 86.Toepassingsgebied De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de instellingen van openbaar nut gedefinieerd in artikel 87.

Art. 87.Definitie § 1. De instelling van openbaar nut wordt door het decreet geschapen.

Zij bezit rechtspersoonlijkheid.

Het organieke decreet tot schepping van de instelling van openbaar nut bepaalt de taken en de werking van de instelling van openbaar nut.

De instelling van openbaar nut wordt door een raad van beheer beheerd.

Het organieke decreet bepaalt de samenstelling van de raad van beheer. § 2. Volgende instellingen zijn instellingen van openbaar nut in de zin van paragraaf 1 : 1. het "Belgische Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap);2. de "Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung" (Dienst voor van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap);3. het "Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleinen und mittleren Unternehmen" (Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen);4. het "Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap);5. de "Autonome Hochschule der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Autonome Hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap), zodra de bepalingen van dit decreet door een decreet overeenkomstig artikel 24, § 2, van de Grondwet op haar werden toepasselijk gemaakt.

Art. 88.Toezicht § 1. De instelling van openbaar nut staat onder het toezicht van de bevoegde minister en van de Minister van begroting. Het toezicht van de Minister van begroting betreft alle beslissingen die financiële of budgettaire gevolgen hebben.

Het toezicht wordt door één of meerdere regeringscommissarissen uitgeoefend die op voorstel van de bevoegde minister en van de Minister van begroting door de Regering worden benoemd.

Voor elke regeringscommisssaris kan de Regering een plaatsvervanger aanduiden die in geval van verhindering de taken van de regeringscommissaris overneemt. § 2. De regeringscommissaris neemt met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de raad van beheer. Hij heeft meest verstrekkende bevoegdheden voor de vervulling van zijn taak. § 3. Iedere regeringscommissaris heeft vier volle dagen tijd om verzet aan te tekenen tegen elke beslissing die naar zijn mening strijdig is met geldende bepalingen of met het algemeen belang. Door het verzet van de regeringscommissaris wordt de uitvoering van de beslissing opgeschorst. De regeringscommissaris brengt de raad van beheer schriftelijk op de hoogte van zijn verzet.

De termijn van vier volle dagen bedoeld in het eerste lid, loopt vanaf de dag van de vergadering waarin de beslissing werd genomen voor zover de regeringscommissaris zoals voorgeschreven uitgenodigd werd tot deze vergadering, in het andere geval vanaf de dag, waarop hij nota van de beslissing heeft genomen. § 4. De regeringscommissaris tekent verzet aan bij de minister op wiens voorstel hij is benoemd.

De minister bij wie verzet wordt aangetekend heeft dertig volle dagen tijd vanaf het tijdstip vermeld in paragraaf 3, tweede lid, om het advies van de andere betrokken ministers in te winnen en de beslissing op te heffen. Hij deelt de opheffing van de beslissing mede aan de raad van beheer. Indien de beslissing niet in de bovenvermelde termijn wordt opgeheven, geldt zij als definitief. § 5. De Regering bepaalt het bedrag van de vergoedingen en zitpenningen die ten laste van de begroting van de instelling van openbaar nut aan de regeringscommissarissen worden toegekend.

Art. 89.Dwangtoezicht § 1. Wanneer het algemeen belang of geldende voorschriften dit eisen, kan een toezichthoudende minister of de Minister van begroting de raad van beheer van de instelling van openbaar nut verzoeken over bepaalde besluitontwerpen te beslissen of bepaalde vragen te beantwoorden. De minister of de regeringscommissaris die op zijn voorstel is aangeduid deelt de raad van beheer mee over welke vraagstukken de raad van beheer van de instelling van openbaar nut een beslissing moet nemen en binnen welke termijn.

Indien de raad van beheer van de instelling van openbaar nut geen beslissing binnen de aangegeven termijn heeft genomen of indien de minister het niet eens is met de beslissing van de raad van beheer, kan de Regering bij besluit de beslissing in plaats van de raad van beheer nemen. Een kopie van het desbetreffende besluit wordt onverwijld overgemaakt aan het Parlement. § 2. De Regering kan een bijzondere commissaris benoemen wanneer de instelling van openbaar nut nalaat de vereiste inlichtingen of gegevens te verstrekken of de maatregelen te nemen die door geldende bepalingen of door een in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke beslissing voorgeschreven zijn. De bijzondere commissaris is in plaats van de nalatige overheid bevoegd alle nodige maatregelen binnen de perken van het mandaat te nemen dat hem per benoemingsbesluit is toegekend.

Alvorens de Regering een bijzondere commissaris stuurt : 1. maakt zij bij aangetekende brief een gemotiveerde aanmaning over aan de instelling van openbaar nut waarin wordt uitgelegd wat van haar wordt geëist of welke maatregelen zij heeft nagelaten te nemen;2. staat zij in dezelfde aanmaning een bepaalde, gepaste termijn toe aan de instelling van openbaar nut binnen dewelke deze de aan haar gerichte aanmaning moet opvolgen, haar houding moet rechtvaardigen, haar standpunt moet bevestigen of de voorgeschreven maatregelen moet nemen.

Art. 90.Vaststelling van de begroting De begroting van een instelling van openbaar nut wordt door haar raad van beheer vastgesteld en door de Regering goedgekeurd.

In voorkomend geval wordt de ontvangstendotatie van de instelling van openbaar nut als ordonnanceringskrediet van de diensten van het hoofdbestuur ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting vermeld in artikel 57, § 4, en als zodanig door het Parlement goedgekeurd.

In ieder geval wordt het maximumbedrag van het totaal van de vastleggingskredieten van de instelling van openbaar nut door het in artikel 55 vermelde begrotingsdecreet van het Parlement goedgekeurd.

Het Parlement kan dit maximumbedrag van de ontwikkeling van de eigen ontvangsten van de instelling van openbaar nut afhankelijk maken.

De door de Regering goedgekeurde begroting wordt als deel van de algemene toelichting vermeld in artikel 57, § 5, aan het Parlement overgemaakt.

Art. 91.Begrotingsstructuur § 1. De begroting van een instelling van openbaar nut bevat de ontvangstenbegroting, de uitgavenbegroting en de toelichting van de begroting. § 2. De ontvangstenbegroting somt de geschatte ontvangsten volgens de oorzaak van hun ontstaan overeenkomstig de economische classificatie op. De geschatte bedragen beperken niet de rechten die moeten worden vastgesteld.

Het enige indelingsniveau van de ontvangstenbegroting is het begrotingsartikel. Elk begrotingsartikel wordt door een beschrijving geïdentificeerd en volgens de economische en de functionele classificatie van een code voorzien. § 3. De uitgavenbegroting somt de vermoedelijk benodigde vastleggings- en ordonnanceringskredieten op.

Het eerste indelingsniveau van de uitgavenbegroting is de organieke afdeling. Deze bevat de kredieten voor alle activiteiten op een bepaald taakgebied van de instelling van openbaar nut.

Het tweede indelingsniveau van de algemene uitgavenbegroting is het programma. Per afdeling zijn er één of meer bestuurs- en activiteitenprogramma's. De bestuursprogramma's bevatten de personeels-, werkings- en investeringskredieten die voor de vervulling van de taken van een organieke afdeling nodig zijn. De activiteitenprogramma's bevatten de specifieke kredieten voor de verwezenlijking van bepaalde doeleinden van de organieke afdeling.

Het derde indelingsniveau van de uitgavenbegroting is de allocatie.

Elke allocatie wordt door een beschrijving geïdentificeerd en volgens de economische en de functionele classificatie van een code voorzien.

De vastleggingskredieten worden per programma uitgetrokken en goedgekeurd. De ordonnanceringskredieten worden per programma uitgetrokken en voor de gehele begroting goedgekeurd. § 4. De Regering kan bepalen dat de structuur van de uitgavenbegroting van een bepaalde instelling van openbaar nut alleen programma's en allocaties of alleen allocaties bevat. In het laatste geval worden de vastleggingskredieten per allocatie en de ordonnanceringskredieten voor de begroting uitgetrokken en goedgekeurd.

Art. 92.Leningen en meerjarige verbintenissen § 1. Het in artikel 55 genoemde begrotingsdecreet bepaalt in zijn normatief gedeelte het maximumbedrag van de leningen dat de instelling van openbaar nut binnen het kader van het dekken van de investeringsuitgaven kan aangaan. § 2. Behalve voor recurrente verbintenissen overeenkomstig artikel 13 zijn maatregelen die de instelling van openbaar nut in toekomstige begrotingsjaren tot het verrichten van uitgaven kunnen verplichten die de begrotingsmachtiging overschrijden, alleen dan toegelaten wanneer het begrotingsdecreet vermeld in artikel 55 in zijn normatief gedeelte daartoe de machtiging geeft. § 4. Alleen met uitdrukkelijke toestemming van de Regering is de instelling van openbaar nut gemachtigd : 1. de financiële verrichtingen te doen die in het algemeen belang van het beheer van de instelling van openbaar nut nodig zijn, inbegrepen het aangaan van leningen op korte termijn, waarvan de looptijd minder dan één jaar moet bedragen;2. de voorwaarden voor de terugbetaling van de leningen die de instelling van openbaar nut in België of in het buitenland is aangegaan, in afspraak met de geldgever aan te passen of administratieve contracten op dit gebied te sluiten;3. de reserves van de instelling van openbaar nut, de eventuele dagopbrengsten die de uitgaven overschrijden en de opbrengsten van de leningen in het belang van de instelling van openbaar nut te beheren door gebruik te maken van de beleggingsmogelijkheden van de kapitaalmarkt.In dit geval bepaalt de Regering tevoren in beginsel de aard, het maximumbedrag en de maximumduur van de mogelijke kapitaalbeleggingen.

Art. 93.Opstelling van de begrotingen en begrotingsaanpassingen De Regering bepaalt de richtlijnen en de werkwijze voor de opstelling van de begrotingen en begrotingsaanpassingen.

Het begrotingsontwerp wordt uiterlijk op 30 september van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, aan de toezichthoudende minister en aan de Minister van begroting overgemaakt. Als het begrotingsontwerp van een instelling van openbaar nut niet binnen deze termijn wordt overgemaakt, worden eventuele betalingen aan de instelling van openbaar nut ten laste van de begroting van de diensten van het hoofdbestuur geschorst.

Elk jaar heeft een begrotingscontrole met het oog op een eventuele aanpassing van de begroting in het eerste kwartaal plaats. Verdere begrotingscontrolen en aanpassingen zijn te allen tijde mogelijk.

De aanpassing van de begroting heeft op dezelfde wijze plaats als de opstelling van de begroting, met inachtneming van de begrotingsstructuur bepaald in artikel 91. De verschillende tabellen van de ontvangstenbegroting en van de algemene uitgavenbegroting worden geactualiseerd waarbij een vergelijking tussen de oorspronkelijke en de aangepaste kredieten wordt gemaakt.

De instelling van openbaar nut maakt het ontwerp houdende aanpassing van de begroting samen met de toelichting over aan de toezichthoudende minister en aan de Minister van begroting. De begrotingsaanpassing wordt door de Regering goedgekeurd en aan het Parlement ter informatie overgemaakt.

Indien de aanpassing binnen de begrotingscontrole vermeld in het derde lid plaatsheeft, worden de ontwerpen uiterlijk op 31 maart van het lopende begrotingsjaar ingediend.

Art. 94.Voorlopige kredieten Indien de begroting van de instelling van openbaar nut niet voor 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, goedgekeurd werd, kunnen de kredieten in het begrotingsontwerp ingediend door de instelling van openbaar nut worden benut, behalve voor nieuwe uitgaven die in de begroting van het voorafgaand jaar niet werden goedgekeurd.

Art. 95.Herverdeling van de allocaties Tijdens het begrotingsjaar kan de raad van beheer de kredieten over de allocaties van de uitgavenbegroting hervedelen. Bij elke herverdeling worden de kredietverhogingen volledig door kredietverminderingen gecompenseerd.

Bij de vastleggingskredieten kunnen de kredieten van een programma over de allocaties van het programma worden herverdeeld. Indien de uitgavenbegroting enkel één indelingsniveau bevat, kunnen de vastleggingskredieten niet worden herverdeeld.

Bij de ordonnanceringskredieten kunnen de begrotingskredieten over de allocaties van de begroting worden herverdeeld.

Als de raad van beheer tot een herverdeling van de kredieten op de allocaties van de begroting van uitgaven overgaat, informeert hij de Regering.

Art. 96.Inlichting van de Regering De instelling van openbaar nut zendt elk kwartaal een overzicht van de uitvoering van de begroting toe aan de bevoegde minister.

Art. 97.Ordonnateur De raad van beheer oefent de functies van ordonnateur uit. Hij kan deze bevoegdheid overdragen aan gedelegeerde ordonnateurs. De overdracht kan voorzien in de mogelijkheid van een nieuwe delegatie aan gesubdelegeerde ordonnateurs.

Art. 98.Aanpassingen en correcties in de boekhouding De rekenplichtige kan aanpassingen blijven boeken totdat de algemene rekeningaflegging binnen de termijn bepaald in artikel 99 wordt overgemaakt. Deze aanpassingen hebben enkel betrekking op belangrijke gebeurtenissen die tijdens het desbetreffende boekjaar hebben plaatsgevonden en waarvan het ontstaan of de gevolgen op het tijdstip van de afsluiting van de rekeningen niet gekend waren.

Correcties in de boekhouding ten gevolge van controle- en certificeringswerken van het Rekenhof, zoals bepaald in artikel 46, kunnen door de rekenplichtige worden verricht totdat het Rekenhof het controleverslag over de algemene rekeningaflegging in uitvoering van artikel 41 aan het Parlement heeft overgemaakt.

Art. 99.Begrotingsuitvoeringsrekening en jaarrekeningen Uiterlijk op 30 april van het jaar dat op het boekjaar volgt maakt de instelling van openbaar nut de uitvoeringsrekening van de begroting over aan de toezichthoudende minister en aan de Minister van begroting overeenkomstig artikel 16 en de jaarrekening overeenkomstig artikel 38 samen met de desbetreffende toelichting evenals een jaarverslag over haar activiteiten tijdens het afgelopen begrotingsjaar. Indien de instelling van openbaar nut beheerscontract met de Regering heeft gesloten, bevat het jaarverslag ook een beschrijving van de situatie qua uitvoering van dit beheerscontract.

Na goedkeuring door de Regering maakt de Minister van begroting de uitvoeringsrekening van de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag over aan het Rekenhof. Deze overmaking heeft uiterlijk plaats op 31 mei van het jaar dat op het begrotingsjaar volgt.

Art. 100.Reserve De instelling van openbaar nut opent in zijn boekhouding een rekening met het oog op het boeken van de reserve die voortvloeit uit de toewijzing van het resultaat. Het maximumbedrag wordt in het organieke decreet vastgelegd. De instelling van openbaar nut bepaalt elk jaar het bedrag van de reserve binnen het bovenvermelde maximum. De beslissing tot vastlegging van dit bedrag wordt ter goedkeuring aan de Regering voorgelegd.

Art. 101.Bedrijfsrevisor De Regering kan voor elke instelling van openbaar nut een of meerdere bedrijfsrevisoren aanduiden. De bedrijfsrevisor(en) kunnen binnen de in artikel 45 gedefinieerde interne auditdienst werkzaam worden.

De bedrijfsrevisoren controleren de boekhouding en bevestigen de echtheid en nauwkeurigheid van de boekingen. Zij kunnen de boeken en bescheiden, de correspondentie, de proces-verbalen, de financiële situaties en over het algemeen alle boekhoudkundige verrichtingen inzien. Zij controleren de samenstelling van de goederen en voorwerpen van waarde die toebehoren aan de instelling van openbaar nut of die deze beheert of waarover zij beschikt. Zij komen niet tussenbeide in het beheer van de instelling van openbaar nut.

De bedrijfsrevisoren zenden minstens één keer per jaar een verslag over de activa en passiva evenals over het bedrijfsresultaat van de instelling van openbaar nut toe aan de toezichthoudende minister, de Minister van begroting en de raad van beheer van de instelling. Zij informeren onverwijld over elke nalatigheid, elke onregelmatigheid en over het algemeen over elke situatie die de solventie en de liquiditeit van de instelling van openbaar nut in gevaar brengt.

Art. 102.Personeel § 1. De Regering bepaalt het statuut van de personeelsleden en de personeelsformatie van de instellingen van openbaar nut.

Onder voorbehoud van de bepalingen van het organieke decreet van de instelling van openbaar nut worden de personeelsleden door de raad van beheer benoemd, bevorderd en ontslaan.

De instellingen van openbaar nut zenden op verzoek elke inlichting betreffende de loopbaan of de bezoldiging van hun personeelsleden toe aan de toezichthoudende minister, de Minister van begroting en de Minister van het openbaar ambt. Bij aanvragen van de Minister van begroting of de Minister van het openbaar ambt worden de inlichtingen ook overgemaakt aan de toezichthoudende minister.

De Regering bepaalt met welke computersystemen het personeel van de instellingen van openbaar nut wordt beheerd. § 2. De Regering kan een instelling van openbaar nut machtigen tot deelneming in het pensioenssysteem dat werd ingevoerd door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.

TITEL III. - VERSCHILLENDE BEPALINGEN

Art. 103.Recht op toelagen en subsidies In afwijking van andersluidende voorschriften bestaat geen recht op de uitbetaling van toelagen en subsidies van welke aard dan ook, waarvan het jaarlijks bedrag 124 euro niet overschrijdt, met uitzondering van de toelagen en tegemoetkomingen aan natuurlijke personen.

In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op de uitbetaling van toelagen : - die minder dan 2.500 euro bedragen voor de infrastructuurprojecten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1° tot 3°, 5° en 7° tot 10° van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur; - die minder dan 2.500 euro bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van hetzelfde decreet, als de aanvrager een rechtspersoon is; - die minder dan 750 euro bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van hetzelfde decreet, als de aanvrager een natuurlijke persoon is; - die minder dan 750 euro bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, eerste lid, 6°, van hetzelfde decreet.

Art. 104.Uitbetaling van toelagen en subsidies § 1. In afwijking van alle andersluidende regels, met uitzondering van de normen aangenomen door een hogere instantie, zullen alle uit te betalen voorschotten op toelagen en subsidies voor werkings- en personeelskosten binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen in de vorm van twaalfden maandelijks uitbetaald worden, telkens vóór de 22e van de maand.

Voor zover er in geen van de in het eerste lid bepaalde voorschotten voorzien wordt, worden de jaarlijkse bedragen vastgelegd in de verschillende uitgavenbegrotingen voor de werkings- en personeelsubsidies ten gunste van de inrichtingen van openbaar nut van de Duitstalige Gemeenschap, en ten gunste van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap maandelijks in de vorm van twaalfden uitbetaald, telkens vóór de 22e van de maand. Dezelfde regeling is van toepassing op alle andere toelagen en subsidies voor werkings- en personeelskosten, met inbegrip van het hele onderwijs. § 2. Paragraaf 1 is slechts van toepassing op de betalingen waarvan het jaarlijks bedrag 6.000 euro overschrijdt.

Alle jaarlijkse toelagen en subsidies voor werkings- en personeelskosten, die het in het eerste lid vermeld bedrag niet overschrijden en waarvoor er tot nu toe in geen voorschotten is voorzien, worden als jaarlijks voorschot uitbetaald ten belope van 50 % van de te verwachten jaarlijkse toelage voor het voorafgaande jaar.

Het voorschot wordt uitbetaald in het eerste trimester van het jaar volgend op het betrokken activiteitsjaar. Het saldo van de toelage wordt na eindrekening uitbetaald, ten laatste in de maand maart van het jaar volgend op het jaar waar het voorschot werd uitbetaald. Als het bedrag van het voorschot de na eindrekening berekende toelage overschrijdt, dan kan de overeenkomende som in mindering worden gebracht van de toelage toegekend voor het volgende jaar.

Indien de uitbetaling van de totale jaarlijkse toelage tot einde juni van het subsidiejaar wordt verwacht, kan worden afgezien van de uitbetaling van het in vorig lid vermelde voorschot.

Art. 105.Beheerscontracten Voor een duur die naar gelang het geval moet worden vastgelegd, kan de Regering met inrichtingen of diensten die werkzaam zijn in het ambtsgebied van de Duitstalige Gemeenschap een beheerscontract afsluiten waarin de opdrachten van deze inrichtingen of diensten, de kadervoorwaarden voor de vervulling ervan alsmede de financiering ervan vastgelegd worden.

Vóór de ondertekening moet elk beheerscontract aan het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap ter goedkeuring worden voorgelegd.

TITEL IV. - SLOTBEPALINGEN

Art. 106.Voorafgaande begrotingsjaren De opstelling en overmaking van de algemene rekeningaflegging en van de balans van de rekeningen van de rekenplichtigen voor de begrotingsjaren die aan de inwerkingtreding van dit decreet voorafgaan, blijft onderworpen aan de wetgeving die op dit tijdstip van toepassing was.

Art. 107.Openingsbalans Tijdens de indiening van het eerste ontwerp van begroting volgens de bepalingen van dit decreet stellen de bevoegde ministers en de begrotingsminister een openingsbalans voor alle instellingen op.

In deze openingsbalans : 1. worden de activa, de overlopende rekeningen en de schulden opgenomen die per 31 december 2009 in de balans van de rekeningen van de rekeningplichtigen staan;de activa en de schulden moeten worden geschat; 2. worden de schuldvorderingen en verbintenissen die per 31 december 2009 in de balans van de rekeningen van de rekeningplichtigen staan individueel geregistreerd en geschat;3. wordt het saldo van elke per 31 december 2009 uitstaande verbintenis opgegeven;4. stemmen de per 1 januari 2010 te boeken tegoeden overeen met de door de geldinstituten op basis van rekeninguittreksels bevestigde bedragen;5. stemmen de materiële en geldelijke tegoeden overeen met de bedragen van de kasstaten die de rekeningplichtigen per 31 december 2009 hebben opgemakt.

Art. 108.Wijzigende bepaling Artikel 7, § 5 van de wet van 18 februari 1977 houdende de bepalingen betreffende de openbare Radio- en Televisiedienst, gewijzigd door het decreet van 27 juni 1986, wordt opgeheven.

Art. 109.Wijzigende bepaling In artikel 1 van het decreet van 27 juni 1986 betreffende het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap wordt een vierde lid luidend als volgt ingevoegd : "Het Centrum is een instelling van openbaar nut in de zin van artikel 87 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap en is onderworpen aan de bepalingen van dat decreet."

Art. 110.Wijzigende bepaling Artikel 34, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 16 oktober 1995 en van 7 januari 2002, wordt als volgt vervangen : "§ 2. Het Centrum richt een reserverekening volgens artikel 100 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap in. Het maximumbedrag van de reserve wordt vastgelegd op 1.250.000 euro."

Art. 111.Wijzigende bepaling Artikel 35 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 16 oktober 1995 en 8 november 2004, wordt opgeheven.

Art. 112.Wijzigende bepaling In artikel 1, eerste lid, van het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een "Dienststelle für Personen mit einer Behinderung" (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap), gewijzigd door het decreet van 29 juni 1998, wordt de tweede zin als volgt vervangen : "De dienst bezit rechtspersoonlijkheid en behoort tot de instellingen van openbaar nut in de zin van artikel 87 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap. Hij is onderworpen aan de bepalingen van dat decreet."

Art. 113.Wijzigende bepaling In artikel 17 van hetzelfde decreet wordt het eerste lid opgeheven.

In het tweede lid van dezelfde artikel worden in de eerste zin de woorden "Het personeel is ook onderworpen" vervangen door de woorden "Het personeel van de Dienst met inbegrip van de directeur zijn onderworpen".

Art. 114.Wijzigende bepaling Artikel 33bis van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 29 juni 1998 en gewijzigd door het decreet van 7 januari 2002 wordt als volgt vervangen : "

Art. 33bis.De Dienst richt een reserverekening volgens artikel 100 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap in. Het maximumbedrag van de reserve wordt vastgelegd op 1.250.000 euro."

Art. 115.Wijzigende bepaling Artikel 16 en artikel 39 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 116.Wijzigende bepaling In artikel 15 van het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en in Kleine en Middelgrote Ondernemingen wordt het eerste lid als volgt vervangen : "Onder de benaming "Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleineren und mittleren Unternehmen" wordt een instelling van openbaar nut in de zin van artikel 87 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap opgericht. Het instituut is onderworpen aan de bepalingen van dat decreet."

Art. 117.Wijzigende bepaling Artikel 38bis van hetzelfde decreet, ingevoegd door het decreet van 29 juni 1998 en gewijzigd door het decreet van 7 januari 2002 wordt als volgt vervangen : "

Art. 38bis.Het instituut richt een reserverekening volgens artikel 100 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap in. Het maximumbedrag van de reserve wordt vastgelegd op 400.000 euro."

Art. 118.Wijzigende bepaling De artikels 24 tot 26, artikel 35, tweede lid, en artikel 45 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 119.Wijzigende bepaling In artikel 7 van het decreet van 20 december 1999 tot wijziging van het decreet van 21 januari 1991 houdende afschaffing en reorganisatie van begrotingsfondsen en tot oprichting van een "Sport-, Freizeit- und Touristikzentrum Worriken" (Sport-, Vrijetijds- en Toerismecentrum van Worriken), dienst met autonoom beheer, worden in de eerste deel van de zin de woorden "Met toepassing van artikel 140 van het Koninklijk Besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit " vervangen door de woorden "In uitvoering van artikel 74 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap."

Art. 120.Wijzigende bepaling De artikel 8bis, derde lid, en de artikel 10 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 121.Wijzigende bepaling Artikel 1, tweede lid, van het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap wordt als volgt vervangen : "De Dienst is een instelling van openbaar nut in de zin van artikel 87 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap en is onderworpen aan de bepalingen van dat decreet."

Art. 122.Wijzigende bepaling Artikel 16 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 7 januari 2002 wordt als volgt vervangen : "

Art. 16.De Dienst richt een reserverekening volgens artikel 100 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap in. Het maximumbedrag van de reserve wordt vastgelegd op 620.000 euro."

Art. 123.Wijzigende bepaling Artikel 4, § 5, en de artikels 14 en 19 van hetzelfde decreet worden opgeheven.

Art. 124.Wijzigende bepaling Artikel 55 van het programmadecreet 2000 van 23 oktober 2000 wordt opgeheven.

Art. 125.Wijzigende bepaling Artikel 24, eerste lid, van het programmadecreet 2001 van 7 januari 2002 wordt als volgt vervangen : "In uitvoering van artikel 74 van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap wordt een dienst met afzonderlijk beheer onder de benaming "Medienzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" opgericht."

Art. 126.Wijzigende bepaling In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 1 maart 2004, wordt de paragraaf 1 opgeheven.

Art. 127.Wijzigende bepaling In artikel 110, eerste lid, 4° van het decreet van 27 juni 2005 over de radio-omroep en de filmvoorstellingen, ingevoegd door het decreet van 25 juni 2007, worden de woorden "van artikel 2 van het programmadecreet van 4 maart 1996" door de woorden "van artikel 104, § 1, tweede lid, van het decreet van 25 mei 2009 houdende het financieel reglement van de Duitstalige Gemeenschap" vervangen.

Art. 128.Wijzigende bepaling Volgende bepalingen worden opgeheven : - de artikels 1, 2 en 2bis van het programmadecreet van 4 maart 1996, gewijzigd door de decreten van 23 oktober 2000, 7 januari 2002, 3 februari 2003 en 21 maart 2005; - artikel 6 van het programmadecreet van 3 februari 2003; - artikel 32 van het programmadecreet van 20 februari 2006.

Art. 129.Opheffende bepaling De wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut wordt opgeheven voor de in artikel 87, § 2, vermelde instellingen van openbaar nut.

Artikel 130 - Opheffende bepaling De wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd door het Koninklijk Besluit van 17 juli 1991, worden opgeheven.

Art. 130.Inwerkingtreding Het onderhavig decreet treedt in werking op 1 januari 2010.

Gegeven in Eupen op 25 mei 2009.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen.

B. GENTGES, Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale aangelegenheden en Toerisme.

O. PAASCH, Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek.

I. WEYKMANS, Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport.

Nota (1) Zittingsperiode 2008-2009. Genummerde documenten : 158 (2008-2009) nr. 1 ontwerp van decreet. - 158 (2008-2009) nr. 2 Voorstellen tot wijziging. - 158 (2008-2009) nr. 3 Verslag.

Uitvoerig verslag : 25 mei 2009 - nr. 14 (2008-2009) discussie en stemming.

^