Etaamb.openjustice.be
Decreet van 29 maart 2004
gepubliceerd op 24 juni 2004

Decreet houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2004033043
pub.
24/06/2004
prom.
29/03/2004
ELI
eli/decreet/2004/03/29/2004033043/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 MAART 2004. - Decreet houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra (1)


De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Toepassingsgebied Dit decreet is van toepassing op : 1° de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde officiële onderwijsinrichtingen voor basis-, secundair en hoger onderwijs van het korte type, die hun ambt uitoefenen in het onderwijs met volledig leerplan, in de voortgezette schoolopleiding of in het onderwijs met beperkt leerplan, met inbegrip van de gesubsidieerde personeelsleden die het ambt van leermeester of leraar godsdienst uitoefenen;2° de inrichtende machten van deze onderwijsinrichtingen, hierna « inrichtende machten » of « inrichtende machten van de onderwijsinrichtingen » genoemd;3° de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra;4° de inrichtende machten van deze psycho-medisch-sociale centra, hierna « inrichtende machten » of « inrichtende machten van de PMS-centra » genoemd. De bepalingen van dit decreet, die uitsluitend voor de godsdienstleerkrachten gelden, zijn op hen maar toepasselijk in de uitoefening van hun ambt van leermeester of leraar godsdienst.

Art. 2.Bekwaamheidsbewijzen en nuttige ervaring § 1 - Voor de toepassing van dit decreet kunnen de bekwaamheidsbewijzen, bepaald ter uitvoering van artikel 12bis, § 2, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en van de artikelen 10 en 17, § 4, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs zowel diploma's, getuigschriften, brevetten, attesten zijn als jaren nuttige ervaring of een algemene wetenschappelijke of beroepsbekendheid. § 2 - De nuttige ervaring bestaat in de tijd doorgebracht in een openbare of privé-dienst of -inrichting, in het onderwijs of in een vak of beroep. De Regering bepaalt of de nuttige ervaring bijgedragen heeft tot de opleiding vereist voor het te begeven ambt.

De nuttige ervaring wordt aangetoond volgens de regels bepaald voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs.

Art. 3.Definities Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder : 1° gesubsidieerd officieel onderwijs : het onderwijs dat door een publiekrechtelijke rechtspersoon georganiseerd en door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerd wordt;2° vacante betrekking : de door een inrichtende macht opgerichte betrekking die niet is toegewezen aan een bij toepassing van dit decreet vastbenoemd personeelslid, die in aanmerking komt voor de toelagen van de Gemeenschap en waarvoor een weddetoelage is aangevraagd;3° hoofdambt en bijbetrekking : het ambt resp.de betrekking zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling voor het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en in het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur; 4° ambt : één der wervings-, selectie- of bevorderingsambten die door de in artikel 1, lid 1, 1° en 3°, vermelde personeelsleden kunnen worden uitgeoefend. De ambten die door de personeelsleden bedoeld in artikel 1, lid 1, 1° en 3°, uitgeoefend worden, worden in wervings-, selectie- of bevorderingsambten onderverdeeld, overeenkomstig de rangschikking die in het gemeenschapsonderwijs resp. het PMS-centrum van de Duitstalige Gemeenschap van toepassing is; 5° voltijdse betrekking : een betrekking met volledige prestaties vastgesteld in de jaarlijkse personeelsformatie van een school of PMS-centrum, waarbij de personeelsformatie met het totaal aantal betrekkingen overeenstemt dat voor de verschillende ambten van een school of PMS-centrum op basis van het beschikbaar lestijden- of betrekkingenpakket kunnen worden georganiseerd of gesubsidieerd.

Art. 4.Datum van een aangetekende brief Voor de toepassing van dit decreet geldt als datum van de aangetekende brief de datum van de stempel van de post. HOOFDSTUK II. - Plichten en onverenigbaarheden Afdeling 1. - Plichten

Art. 5.Behartiging der belangen De personeelsleden van de onderwijsinrichtingen behartigen in de uitoefening van hun ambt steeds de belangen van de onderwijsinrichting waarin zij hun ambt uitoefenen.

De personeelsleden van de PMS-centra behartigen steeds de belangen van het PMS-centrum waarin zij hun ambt uitoefenen en van de personen die zich bij het PMS-centrum laten adviseren.

Art. 6.Vervulling van de opgelegde verplichtingen In de uitoefening van hun ambt vervullen de personeelsleden persoonlijk en nauwgezet de verplichtingen, hun opgelegd door de wetten, decreten, besluiten en reglementen en door de aanstellings- of benoemingsakte.

Art. 7.Correct gedrag De personeelsleden zijn ertoe gehouden zich zowel in hun dienstbetrekkingen als in de omgang met het publiek, het schoolpersoneel, de leerlingen en de ouders van leerlingen met de meest volstrekte correctheid te gedragen. Ze helpen elkaar in de mate dat het belang van de onderwijsinrichting of van het PMS-centrum zulks vereist; zij vermijden alles wat afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt.

Art. 8.Propagandaverbod De personeelsleden mogen de leerlingen noch voor politieke, noch voor godsdienstige, filosofische, ideologische of commerciële propaganda gebruiken; ze mogen hen ook niet aan zulke propaganda blootstellen.

Art. 9.Vereiste prestaties Binnen de perken vastgelegd door de wettelijke en reglementaire bepalingen en de verplichtingen voortvloeiend uit de aanstellings- of benoemingsakte, verstrekken de personeelsleden de prestaties die noodzakelijk zijn voor de goede gang van de onderwijsinrichtingen of PMS-centra waar zij hun ambt uitoefenen.

Zij mogen de uitoefening van hun ambt niet onderbreken zonder voorafgaande machtiging van de inrichtende macht of van de vertegenwoordiger ervan.

Art. 10.Verbod om feiten met een vertrouwelijk karakter te onthullen De personeelsleden mogen de feiten niet onthullen die een vertrouwelijk karakter hebben en waarvan zij op grond van hun ambt kennis hebben gekregen.

Art. 11.Verbod om geschenken en voordelen te eisen of aan te nemen De personeelsleden mogen noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, omwille van hun ambt, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel vragen, eisen of aannemen, zelfs als het buiten hun ambt geschiedt, indien de personeelsleden erdoor kunnen worden beïnvloed in de uitoefening van hun ambt overeenkomstig de voorliggende bepalingen.

Art. 12.Inachtneming van specifieke verplichtingen De personeelsleden moeten in de uitoefening van hun ambt de in de aanstellings- of benoemingsakte schriftelijk vastgelegde verplichtingen in acht nemen, die voortvloeien uit de specifieke aard van het educatief project van de inrichtende macht van de onderwijsinrichting.

In de uitoefening van hun ambt leven de godsdienstleerkrachten daarenboven de schriftelijk vastgelegde verplichtingen na die specifiek zijn voor de cursussen godsdienst. Afdeling 2. - Onverenigbaarheden

Art. 13.Onverenigbare bezigheden Elke bezigheid die afbreuk zou kunnen doen aan het vervullen van de ambtsplichten of strijdig zou zijn met de waardigheid van het ambt is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van een gesubsidieerde officiële onderwijsinrichting of van een gesubsidieerd officieel PMS-centrum.

Art. 14.Onverenigbare bezigheden ter wille van het educatief project Elke bezigheid die afbreuk zou kunnen doen aan de uitoefening van de bijzondere plichten voortvloeiend uit de specifieke aard van het educatief project van de inrichtende macht van de onderwijsinrichting en, indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, uit de specificiteit gebonden aan dit ambt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van personeelslid van deze onderwijsinrichting.

Deze onverenigbaarheden worden in de aanstellings- of benoemingsakte schriftelijk vastgelegd.

Art. 15.Advies van het paritair comité Wordt het bestaan van één der in artikel 13 of 14 bedoelde onverenigbaarheden betwist, dan kan de inrichtende macht of het personeelslid het advies van het paritair comité per aangetekende brief aanvragen.

Een afschrift van de aangetekende brief wordt tegelijk en eveneens per aangetekende brief aan de inrichtende macht of aan het personeelslid overgemaakt.

Binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag brengt het paritair comité zijn advies uit.

Art. 16.Afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid en beroepsmogelijkheid De inrichtende macht die vaststelt dat een lid van zijn personeel doorlopend een bezigheid uitoefent die volgens artikel 13 met zijn ambt in het onderwijs of bij een PMS-centrum of volgens artikel 14 met de specifieke aard van het educatief project van de onderwijsinrichting of van de cursussen godsdienst onverenigbaar is, betekent het aan het personeelslid alsmede de gevolgen ervan per aangetekende brief na hem gehoord te hebben; die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Werd met toepassing van artikel 15 een advies bij het paritair comité aangevraagd, dan mag de in lid 1 bedoelde aangetekende brief ten vroegste op de eerste werkdag na ontvangst van dit advies gezonden worden.

Behalve in geval van zware schuld kan zich het personeelslid tegen een afdanking beveiligen door te bewijzen dat het de bezigheid niet meer uitoefent die hem wordt verweten.

Behoudens toepassing van het voorafgaande lid heeft de kennisgeving tot gevolg dat het personeelslid afgedankt wordt, behalve indien het binnen 10 dagen een beroep bij de raad van beroep aantekent.

Het personeelslid dat een beroep aantekent, blijft in dienstactiviteit. De inrichtende macht beslist binnen 30 dagen na ontvangst van het advies of hij het personeelslid al dan niet afdankt.

De afdanking wordt per aangetekende brief betekend. De aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum. HOOFDSTUK III. - Toegang tot de wervingsambten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 17.Princiep De wervingsambten kunnen door tijdelijk aangestelde of vastbenoemde personeelsleden uitgeoefend worden.

Art. 18.Eedaflegging Bij de eerste indiensttreding legt het personeelslid een eed af in de termen vastgesteld in artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie.

De Regering wijst de overheid aan waarvóór de eed wordt afgelegd. Afdeling 2. -Tijdelijke aanstelling en tijdelijk personeel

Onderafdeling 1. - Algemeenheden

Art. 19.Definities Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder : 1° inrichtende macht van een onderwijsinrichting van de gemeente of van een door een gemeente georganiseerd PMS-centrum, het college van burgemeester en schepenen van deze gemeente;2° inrichtende macht van een onderwijsinrichting van de provincie of van een door de provincie georganiseerd PMS-centrum, de bestendige deputatie van de provincieraad;3° inrichtende macht van een onderwijsinrichting of van een PMS-centrum, die/dat van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn afhangen, de raad van deze inrichtingen;4° inrichtende macht van een onderwijsinrichting of van een PMS-centrum, die/dat van intercommunale verenigingen afhangen, de beheerraad van deze inrichtingen. De tijdelijke aanstellingen voorgenomen door een college van burgemeester en schepenen worden binnen een termijn van drie maanden aan de gemeenteraden ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 20.Voorwaarden m.b.t. de aanstellingen § 1 - Niemand mag door de inrichtende macht van een onderwijsinrichting of die van een PMS-centrum in een wervingsambt tijdelijk aangesteld worden wanneer hij op het ogenblik van de aanstelling niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° burger van de Europese Unie zijn;een afwijking kan worden toegestaan door de Regering; 2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;5° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs vermeld in artikel 2 en overeenstemmend met het te bekleden ambt;6° bij de indiensttreding een geneeskundige verklaring afgeven die van minder dan zes maanden gedagtekend is en waaruit blijkt dat de kandidaat in zulke gezondheidstoestand verkeert dat hij die van de leerlingen en van de andere personeelsleden niet in gevaar kan brengen;7° aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen. De godsdienstleerkrachten worden door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting tijdelijk aangesteld op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. Ze worden eveneens door de inrichtende macht van hun ambt van leermeester of leraar godsdienst ontlast op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat. § 2 - De inrichtende macht mag een tijdelijk personeelslid slechts aanstellen indien de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie in acht wordt genomen.

Art. 21.Opstellen van een aanstellingsakte Voor elke aanstelling in een wervingsambt dient de inrichtende macht een aanstellingsakte op te stellen waarvan een afschrift aan het personeelslid wordt overhandigd.

Deze aanstellingsakte vermeldt ten minste : 1° de identiteit van de inrichtende macht;2° de identiteit van het personeelslid;3° het uit te oefenen ambt, alsmede de kenmerken en de omvang van de opdracht;4° of de betrekking al dan niet vacant is en, als zij niet vacant is, de naam van de titularis van de betrekking en, in voorkomend geval, de naam van het personeelslid dat de titularis tijdelijk vervangt;5° in voorkomend geval de bijkomende verplichtingen bedoeld bij artikel 12 en de onverenigbaarheden bedoeld bij artikel 14;6° de datum van indiensttreding. Wordt er binnen de 14 dagen na de indiensttreding geen aanstellingsakte overeenkomstig de leden 1 en 2 opgesteld, dan wordt het personeelslid geacht slechts onder de bij dit decreet vastgelegde voorwaarden in het ambt, voor de opdracht of in de betrekking aangesteld te zijn dat/die het werkelijk uitoefent.

Onderafdeling 2. - Voorrangsregels

Art. 22.Eerste regel Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een bij een inrichtende macht vacante betrekking van een ambt of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, heeft het personeelslid voorrang dat 1° zijn kandidatuur heeft ingediend;2° houder is, voor dit ambt, van een dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2;3° in de loop van de laatste vijf schooljaren ten minste 360 dagen dienstanciënniteit bij deze inrichtende macht kan doen gelden in het bedoelde ambt, als hoofdambt uitgeoefend, waarbij deze dagen gespreid zijn over ten minste twee schooljaren;4° het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen dienstanciënniteit kan doen gelden in het bedoelde ambt, als hoofdambt uitgeoefend;5° ten minste de vermelding « voldoende » heeft gekregen voor de laatste van de in artikel 28 bedoelde beoordelingsstaten van de laatste twee schooljaren waar het personeelslid telkens voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat voor deze periode, dan geldt deze voorwaarde als vervuld.

Voor een personeelslid dat bij dezelfde inrichtende macht dienstdagen in een ander ambt heeft gepresteerd waarvoor het het vereist bekwaamheidsbewijs bezit, worden deze dienstdagen bij de in lid 1, 3°, vermelde dagen gevoegd die in aanmerking komen om de voorrang te verlenen.

Art. 23.Tweede regel Voor een aanstelling als tijdelijk personeelslid in een bij een inrichtende macht vacante betrekking of in een niet-vacante betrekking van een ambt waarvan de titularis of het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt voor een aanvankelijk ononderbroken periode van ten minste vijftien weken moet worden vervangen, heeft het personeelslid voorrang dat 1° zijn kandidatuur heeft ingediend;2° houder is, voor dit ambt, van een dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2;3° in een hoofdambt het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen dienstanciënniteit, gespreid over ten minste drie schooljaren, kan doen gelden met een minimum van twee volledige eenheden.De dienstprestaties mogen in welk ambt dan ook bij dezelfde of bij een andere inrichtende macht van een gesubsidieerde officiële onderwijsinrichting geleverd zijn; 4° ten minste de vermelding « voldoende » heeft gekregen voor de laatste van de in artikel 28 bedoelde beoordelingsstaten van de laatste twee schooljaren waar het personeelslid telkens voor een ononderbroken periode van ten minste 15 weken in dienstactiviteit was; bij gebrek aan een beoordelingsstaat voor deze periode, dan geldt deze voorwaarde als vervuld.

Art. 24.Volgorde voor de toepassing van de voorrangsregels Voor de toewijzing van een ambt neemt de inrichtende macht ten eerste de in artikel 22 vermelde kandidaten in aanmerking en vervolgens diegenen die in artikel 23 worden vermeld.

Art. 25.Kandidatuur § 1 - De kandidaat die voor het volgende schooljaar van zijn voorrangsrecht gebruik wenst te maken, moet zijn kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs bij de inrichtende macht indienen.

Deze brief vermeldt o.a. de ambten waartoe de kandidatuur betrekking heeft. Bovendien moet de kandidaat de toereikende diensten bewijzen door de in artikel 35 bedoelde attesten bij te voegen.

Gaat het om een kandidatuur voor het ambt van leermeester of leraar godsdienst, dan betekent de inrichtende macht een afschrift van de kandidatuur aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst ter informatie. § 2 - De kandidaat die de betrekking niet aanvaardt die hem overeenkomstig de voorrangsregels aangeboden wordt, mag tijdens het lopende schooljaar zijn voorrangsrecht voor deze betrekking niet meer doen gelden, voor zover de betrekking door dezelfde persoon bekleed blijft.

Art. 26.Berekening van de dienstanciënniteit § 1 - De dienstanciënniteit bedoeld in de artikelen 22 en 23 wordt elk jaar op 30 april berekend, zoals bepaald in artikel 48, § 1, lid 1, 2°, en §§ 2 tot 4. § 2 - Wordt er met toepassing van de artikelen 30, 31 en 32 door afdanking een einde gemaakt aan een aanstelling, dan worden de tot deze aanstelling behorende dienstdagen gepresteerd bij de inrichtende macht waarbij aan het ambt een einde wordt gemaakt, niet in aanmerking genomen om de in § 1 bedoelde dienstanciënniteit te berekenen, tenzij deze inrichtende macht het afgedankte personeelslid weer aanstelt of met toepassing van artikel 30, § 3, lid 4, de afdanking na advies van de raad van beroep niet bekrachtigt.

Behalve bij ontslag om een dringende reden komen deze dienstdagen altijd in aanmerking bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs.

Art. 27.Openbaarmaking van vacante betrekkingen Binnen 15 dagen na ingang van een vacature of na de dag waarop in een niet vacante betrekking voor een minimale periode van 15 weken moet worden voorzien, deelt de inrichtende macht aan de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap de te begeven betrekkingen mede, voor zover deze niet aan de kandidaten zoals bedoeld in de artikelen 22 en 23 kunnen worden toegewezen.

Op gewoon verzoek van de kandidaten geklasseerd overeenkomstig de artikelen 22 en 23 informeert hen de inrichtende macht over de klassering van de personeelsleden die met toepassing van de artikelen 22 en 23 zijn aangesteld en wier klassering op basis van de in artikel 35 bedoelde dienstattesten gebeurde.

Onderafdeling 3. - Beoordelingsstaat

Art. 28.Beoordelingsstaat en beroepsmogelijkheid § 1 - Voor elke ononderbroken periode van ten minste 15 weken dienstactiviteit wordt een tijdelijk personeelslid ten minste om de twee schooljaren door het inrichtingshoofd of door de directeur beoordeeld.

De in het eerste lid vermelde verplichting geldt ook als tijdens de twee schooljaren een wijziging van school bij de inrichtende macht plaats heeft gevonden.

Een beoordeling wordt ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar uitgevoerd.

Het in het eerste lid vermelde personeelslid kan zo'n beoordeling schriftelijk bij het inrichtingshoofd aanvragen. § 2 - De beoordeling geschiedt via een met redenen omklede beoordelingsstaat die o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties. Op de beoordelingsstaat kan de vermelding « zeer goed », « goed », « voldoende » of « onvoldoende » als eindconclusie staan. § 3 - Het inrichtingshoofd of de directeur overhandigt het personeelslid de beoordelingsstaat in tweevoud binnen de 10 dagen volgend op de opstelling ervan. Het personeelslid ondertekent beide exemplaren en behoudt er één van. § 4 - Staat op de beoordelingsstaat de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie, dan kan deze door het personeelslid onder voorbehoud worden ondertekend dat binnen 10 dagen na het afgeven ervan beroep kan aantekenen vóór de raad van beroep.

Binnen 45 dagen na de dag van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan de inrichtende macht. Binnen 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht zijn definitieve beslissing aan het personeelslid. In voorkomend geval vermeldt ze de redenen waarom zij het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend.

Onderafdeling 4. - Beëindiging van de tijdelijke aanstelling

Art. 29.Beëindiging van rechtswege Een tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt van rechtswege voor het geheel of een deel van de opdracht : 1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijdelijk personeelslid geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen aan een ander personeelslid : a) door toepassing van de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking en reaffectatie;b) door mutatie;c) door vaste benoeming;3° op het ogenblik dat de betrekking bekleed door het tijdelijk personeelslid, om redenen die onafhankelijk zijn van de inrichtende macht, voor het geheel of voor een gedeelte ervan niet meer kan worden gesubsidieerd;4° uiterlijk op de laatste schooldag van het lopende schooljaar waarin de aanstelling gebeurde wat de personeelsleden van de onderwijsinrichtingen betreft en op 31 augustus wat de personeelsleden van de PMS-centra betreft;5° vanaf de ontvangst van het advies van de socio-medische dienst van de Staat waarbij het tijdelijk personeelslid definitief ongeschikt wordt verklaard.

Art. 30.Voortijdige afdanking en beroepsmogelijkheid § 1 - Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan met inachtneming van een opzeggingstermijn van 15 dagen door de inrichtende macht voortijdig ontslagen worden. De afdanking moet met redenen omkleed worden. § 2 - Na overleg met de inrichtende macht overhandigt het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum het personeelslid het schriftelijk vastgesteld voorstel tot afdanking in tweevoud. Het personeelslid dateert het voorstel, ondertekent het om te bekrachtigen dat het het voorstel ter kennis heeft genomen en geeft op dezelfde dag een exemplaar terug aan het inrichtingshoofd of aan de directeur van het PMS-centrum. Is het personeelslid het niet eens met het voorstel tot afdanking, dan vermeldt het er « ben er niet mee eens » op.

Op dezelfde dag laat het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum dit voorstel aan de inrichtende macht toekomen die binnen 10 dagen het voorstel verwerpt of de afdanking aan het personeelslid per aangetekende brief betekent. Die aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

In geval van afdanking wordt de Regering onmiddellijk op de hoogte ervan gebracht. § 3 - Het personeelslid aan wie de afdanking betekend is en wie met toepassing van de artikelen 22 of 23 tijdelijk aangesteld is, mag binnen tien dagen na de betekening een beroep bij de inrichtende macht aantekenen. De inrichtende macht zendt het beroep onmiddellijk aan de bevoegde raad van beroep met een verzoek om een met redenen omkleed advies.

Het beroep is niet opschortend.

Binnen 45 dagen na de datum waarop de raad van beroep het beroep heeft ontvangen, betekent hij de inrichtende macht zijn met redenen omkleed advies.

Binnen 15 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede. De inrichtende macht vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom zij het advies niet volgt. Ziet de inrichtende macht ervan af de afdanking te bekrachtigen, dan geldt het personeelslid met terugwerkende kracht tot de dag van de afdanking als opnieuw in dienst opgenomen. § 4 - Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, dient de inrichtende macht van de onderwijsinrichting steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst in te winnen, indien die instantie bestaat.

Art. 31.Afdanking zonder opzegging wegens zware schuld § 1 - De inrichtende macht kan elk tijdelijk personeelslid, zonder opzegging, wegens zware schuld afdanken.

Onder zware schuld wordt elke tekortkoming verstaan die de professionele samenwerking tussen het personeelslid en de inrichtende macht onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. § 2 - Binnen een termijn van drie werkdagen na de dag waarop de inrichtende macht kennis heeft gekregen van feiten die een zware schuld kunnen uitmaken, roept ze het personeelslid per aangetekende brief op voor een verhoor dat ten vroegste vijf en ten laatste tien dagen na het opsturen van de oproepingsbrief moet plaatshebben. De oproepingsbrief vermeldt de feiten die het personeelslid als zware schuld ten last gelegd worden.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van een representatieve vakorganisatie, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn. § 3 - Indien de inrichtende macht na het verhoor van oordeel is dat voldoende feiten op de zware schuld wijzen, kan ze binnen de drie dagen na dit verhoor beslissen een einde te maken aan de aanstelling.

Op straffe van nietigheid wordt de beslissing aan het personeelslid betekend, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum ervan. De beslissing vermeldt de redenen die de inrichtende macht als zware schuld beschouwt. § 4 - In de volgende gevallen kan het personeelslid tijdens de periode bepaald in de §§ 2 tot 3 zonder opzegging uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de onderwijsinrichting in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is. Het gaat om een administratieve maatregel. Tijdens de duur van de maatregel bevindt zich het personeelslid in dienstactiviteit.

Art. 32.Voortijdige ontslagneming van het personeelslid Een tijdelijk aangesteld personeelslid kan eenzijdig de aanstelling opzeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van acht dagen.

Art. 33.Modaliteiten m.b.t. de opzegging Onder voorbehoud van de afdanking wegens zware schuld, zoals bepaald in artikel 31, moet de akte waarmee één van de partijen eenzijdig een einde aan de dienst maakt - op straffe van nietigheid - de duur van de opzeggingstermijn vermelden en aan de andere partij betekend worden, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Art. 34.Beëindiging in onderlinge overeenstemming In onderlinge overeenstemming kan voortijdig een einde gemaakt worden aan de dienst; de opzeggingstermijn bedoeld in de artikelen 30, § 1 en 32 dient in dat geval niet in acht te worden genomen.

De overeenstemming, de niet inachtneming van de opzeggingstermijn en de datum waarop het personeelslid zijn toestemming heeft gegeven, worden schriftelijk vastgesteld.

Art. 35.Dienstattest Op het einde van elke activiteitsperiode levert de inrichtende macht het tijdelijk personeelslid een attest af met vermelding, voor elk uitgeoefend ambt, van de gepresteerde diensten, de begin- en einddatum ervan, de aard van het ambt en de omvang van de opdracht. Afdeling 3. - Vaste benoeming en mutatie

Art. 36.Princiep De inrichtende macht benoemt een personeelslid definitief in een vacante betrekking van een wervingsambt, behalve als ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.

Wat het basisonderwijs betreft, vindt een vaste benoeming in een vacante betrekking van een wervingsambt - in afwijking van het eerste lid - slechts plaats als deze betrekking tijdens de beide voorafgaande schooljaren vacant is geweest.

De vaste benoeming heeft voorrang boven de mutatie vermeld in artikel 42.

Art. 37.Voorwaarden m.b.t. de benoeming Behoudens de voorwaarden die van toepassing zijn voor een vaste benoeming in het hoger onderwijs van het korte type mag niemand vastbenoemd worden, indien hij op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° burger van de Europese Unie zijn;een afwijking kan worden toegestaan door de Regering; 2° een gedrag hebben dat aan de vereisten van het ambt beantwoordt;3° de politieke en burgerlijke rechten genieten;4° aan de dienstplichtwetten hebben voldaan;5° houder zijn van één der in artikel 2 bepaalde bekwaamheidsbewijzen dat hem zonder duurbeperking toegang verleent tot de uitoefening van het ambt als vastbenoemd personeelslid;6° aan de wets- en reglementsbepalingen betreffende de taalregeling voldoen;7° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vastgesteld werd voor de tot de stage in het gemeenschapsonderwijs toegelaten personeelsleden;8° ten minste 360 dagen dienstanciënniteit tellen waarvan 240 dagen in meer dan één schooljaar in het betrokken ambt bij de betrokken inrichtende macht werden gepresteerd;9° voor de in 8° vermelde periode van 240 dagen ten minste de vermelding « voldoende » hebben gekregen op de laatste beoordelingsstaat bedoeld in artikel 28;bij gebrek aan een beoordelingsstaat wordt de voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn; 10° het ambt als hoofdambt uitoefenen;11° zijn kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs hebben ingediend. De godsdienstleerkrachten worden op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting vastbenoemd. Ze worden eveneens op voordracht of met de toestemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, van hun ambt van leermeester of leraar godsdienst door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting ontlast.

Art. 38.Lijst en oproep tot de kandidaten § 1 - Vóór 10 april zendt de inrichtende macht aan de Regering de lijst met de vacante betrekkingen waarvoor vaste benoemingen op 1 oktober van het volgende schooljaar heel waarschijnlijk zullen kunnen plaatsvinden. § 2 - Tussen 10 en 30 april van elk schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een uurroosteraanvulling, voor een mutatie en voor een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.

De oproep bevat de in § 1 vermelde lijst. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen alsmede de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten en vermeldt dat de kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs moet worden ingediend.

De oproep wordt door aanplakking op school of bij het PMS-centrum alsmede in elke andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht. De lijst is op verzoek bij het Ministerie en bij de betrokken inrichtende macht verkrijgbaar. § 3 - Gaat het om het ambt van leermeester of leraar godsdienst, dan laat de inrichtende macht aan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst een kopie van de oproep ter informatie toekomen.

Art. 39.Bepaling van de kandidaten In de loop van de maand juni bepaalt de inrichtende macht de kandidaten die op 1 oktober van het volgende schooljaar in de betrokken vacante betrekkingen zullen worden vastbenoemd en laat de Regering tot 15 juli de overeenstemmende lijst toekomen.

Art. 40.Ogenblik van de benoemingen en mutaties De mutaties geschieden op 1 september voor zover de betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn.

De vaste benoemingen geschieden op 1 oktober, waarbij de verplichting tot benoeming van de met toepassing van artikel 39 in juni bepaalde personen slechts bestaat als de betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn.

Art. 41.Voorrangsregels Indien één of meerdere personeelsleden in een ambt met onvolledige prestaties vastbenoemd worden, moet hen de inrichtende macht de voorrang geven om hun uurrooster aan te vullen. De verplichte vaste benoeming geldt slechts voor de personeelsleden die hun kandidatuur ten laatste op 31 mei per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs ingediend hebben.

Onverminderd het eerste lid heeft het personeelslid bij een inrichtende macht voorrang dat het grootste aantal volledige eenheden van 360 dagen in hetzelfde ambt telt bij de betrokken inrichtende macht.

Art. 42.Mutatie naar een andere inrichtende macht Het personeelslid dat in een ambt vastbenoemd is, echter maar in een vacante betrekking van hetzelfde ambt in een andere onderwijsinrichting bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wenst gemuteerd te worden, dient ten laatste op 31 mei na de openbaarmaking van de oproep tot de kandidaten voor een vaste benoeming, gedaan overeenkomstig artikel 38, een dienovereenkomstige schriftelijke mutatieaanvraag per aangetekende brief of per brief met ontvangstbewijs in bij de inrichtende macht van de andere onderwijsinrichting.

Wordt de mutatie toegekend, dan wordt het personeelslid vóór het einde van de maand juni schriftelijk op de hoogte ervan gebracht. De mutatie wordt op 1 september van het volgende schooljaar uitvoerbaar. De overgang van één onderwijsinrichting naar de andere geschiedt zonder onderbreking.

De inrichtende macht is verplicht het personeelslid in vast verband te benoemen op het ogenblik van zijn mutatie.

Het gemuteerde personeelslid dient bij de inrichtende macht van de onderwijsinrichting die het verlaat zijn ontslag in voor de opdracht of het opdrachtgedeelte die/dat het daar uitoefent en waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd.

Art. 43.Instemming van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst Bij de mutatieaanvraag van een leermeester of leraar godsdienst moet het gunstig advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, gevoegd worden.

Art. 44.Beperking m.b.t. de benoeming en de mutatie De vaste benoeming en de mutatie in een wervingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art. 45.Benoeming in een ander ambt Een personeelslid dat in een ambt vastbenoemd is maar bij dezelfde inrichtende macht in een vacante betrekking van een ander ambt wenst vastbenoemd te worden en dat in het beoogde ambt ten minste 360 dagen dienstanciënniteit telt en het in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs bezit, moet bij de inrichtende macht zijn kandidatuur schriftelijk indienen onder dezelfde voorwaarden als de kandidaten voor een vaste benoeming.

De vaste benoeming in het andere ambt geschiedt op 1 september van het volgende schooljaar.

Art. 46.Beperking m.b.t. de benoemingen in geval van cumulatie Meerdere benoemingen in verschillende ambten worden slechts toegelaten als deze ambten te zamen niet meer dan een hoofdambt met volledige prestaties uitmaken.

Art. 47.Kandidatuur voor meerdere ambten De persoon die zich in verschillende ambten kandidaat stelt voor een vaste benoeming dient voor elk ambt een afzonderlijke kandidatuur in.

Art. 48.Berekening van de dienstanciënniteit § 1 - Voor de berekening van de dienstanciënniteit 1° worden enkel in aanmerking genomen de tot 30 april van het jaar van de aanvraag gesubsidieerde diensten die als hoofdambt gepresteerd zijn, voor zover de kandidaat houder is van het dienovereenkomstig bekwaamheidsbewijs bedoeld in artikel 2;2° bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk personeelslid of als gesubsidieerd contractueel personeelslid in een ambt met volledige prestaties uit al de gepresteerde dagen vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van het ontspanningsverlof alsook de kerst- en paasvakantie, het bevallingsverlof, het verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij of de overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen toegekende uitzonderlijke verloven, indien ze in deze periode vallen.Dit aantal dagen wordt met 1,2 vermenigvuldigd, behalve voor het berekenen van de dienstanciënniteit van het technisch personeel van de PMS-centra en van het administratief personeel van de onderwijsinrichtingen.

De dagen gepresteerd als definitief personeelslid in een ambt met volledige prestaties worden opgeteld van het begin tot het einde van een ononderbroken periode van dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie. § 2 - De diensten die gepresteerd werden in een ambt met onvolledige prestaties en ten minste de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvatten, worden in aanmerking genomen zoals diensten gepresteerd in een ambt met volledige prestaties.

Het aantal dagen verworven in een ambt met onvolledige prestaties dat niet de helft van het aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties omvat, wordt gehalveerd. § 3 - Het aantal dagen verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten met volledige of onvolledige prestaties mag nooit het aantal dagen overschrijden dat in een gedurende dezelfde periode uitgeoefend ambt met volledige prestaties verworven is. § 4 - De periode waarvoor een personeelslid een beoordelingsstaat heeft gekregen waarop de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie staat, wordt niet in aanmerking genomen. HOOFDSTUK IV. - Toegang tot de selectieambten

Art. 49.Princiep De inrichtende macht kan een personeelslid in een vacante betrekking van een selectieambt in vast verband benoemen, behalve als ze door de vigerende bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.

De vaste benoeming heeft voorrang boven de mutatie vermeld in artikel 52.

Art. 50.Oproep tot de kandidaten Tussen 10 en 30 april van elk schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een mutatie en een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.

De oproep bevat een lijst met de definitief te begeven vacante betrekkingen van selectieambten, welke op basis van de situatie op 1 april vóór de oproep bepaald worden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van de kandidaturen. Deze oproep wordt door aanplakking op school of bij het PMS-centrum alsmede in elk andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht. De lijst is op gewoon verzoek bij het Ministerie of bij de betrokken inrichtende macht verkrijgbaar.

Art. 51.Ogenblik van de benoemingen en mutaties De mutaties en de vaste benoemingen in de in artikel 50, lid 2, vermelde betrekkingen geschieden elk jaar op 1 september, voorzover deze betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn; de betrekkingen die vacant worden ingevolge een mutatie die op 1 september moet geschieden, dienen als vacant te worden geacht.

Art. 52.Mutatie naar een andere inrichtende macht Het personeelslid dat in een selectieambt vastbenoemd is, echter maar in een vacante betrekking van hetzelfde selectieambt in een andere onderwijsinrichting bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wenst gemuteerd te worden, dient binnen de 30 dagen na de openbaarmaking van de oproep tot de kandidaten voor een vaste benoeming, gedaan overeenkomstig artikel 50, een dienovereenkomstige schriftelijke mutatieaanvraag bij de inrichtende macht van de andere onderwijsinrichting in.

Wordt de mutatie toegekend, dan wordt ze op 1 september van het volgende schooljaar uitvoerbaar. De overgang van één onderwijsinrichting naar de andere geschiedt zonder onderbreking.

De inrichtende macht is verplicht het personeelslid in vast verband te benoemen op het ogenblik van zijn mutatie.

Het gemuteerde personeelslid dient bij de inrichtende macht zijn ontslag in voor het selectieambt dat het verlaat.

Art. 53.Beperking m.b.t. de benoeming en de mutatie De vaste benoeming en de mutatie in een selectieambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art. 54.Voorwaarden m.b.t. de benoeming Een personeelslid mag in een selectieambt niet vastbenoemd worden, indien het op het ogenblik van de benoeming niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° sinds ten minste zes jaar titularis zijn, in het gesubsidieerd officieel onderwijs of in het gesubsidieerd officieel PMS-centrum, van een wervingsambt dat tot een selectieambt toegang verleent, waarvan ten minste twee jaar met een vaste benoeming voor ten minste een halve opdracht;2° houder zijn van een in artikel 2 bedoeld bekwaamheidsbewijs voor een wervingsambt dat tot het selectieambt toegang verleent;3° al aan een door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of erkende bijzondere nascholing hebben deelgenomen en het overeenkomstige deelnemingsattest kunnen doen gelden;4° in het laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding « voldoende » hebben gekregen;bij gebrek aan een evaluatieverslag wordt de voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Art. 55.Tijdelijke toewijzing § 1 - Een selectieambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een vastbenoemd personeelslid dat aan de in artikel 54, 2° en 4°, bepaalde voorwaarden voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is : 1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;2° in het bij artikel 53 bedoelde geval;3° in afwachting van een vaste benoeming. Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van het ambt waarin het vastbenoemd is.

In het geval bedoeld in lid 1, 3° en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het selectieambt vacant is geworden, wordt het tijdelijk personeelslid in het betrokken ambt vastbenoemd, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 54 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast. § 2 - Kan het selectieambt geen vastbenoemd personeelslid overeenkomstig § 1 tijdelijk toegewezen worden, dan is de inrichtende macht ertoe gemachtigd het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toe te wijzen dat aan de in artikel 54, 2°, bepaalde voorwaarde voldoet, desgevallend in de laatste beoordelingsstaat niet de vermelding « onvoldoende » heeft gekregen en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.

Na zes jaar activiteit in dat selectieambt kan het personeelslid vastbenoemd worden. § 3 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepalingen van artikel 49, lid 1. § 4 - De tijdelijke aanstelling in een selectieambt neemt een einde, voor het geheel of voor een gedeelte van de opdracht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29, 1°, 2°, 3° en 5°.

Art. 56.Voorwaarde m.b.t. de tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming De tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming in een selectieambt mag slechts geschieden, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt. HOOFDSTUK V. - Toegang tot de bevorderingsambten.

Art. 57.Princiep De inrichtende macht kan een personeelslid in een vacante betrekking van een bevorderingsambt in vast verband benoemen, behalve als ze door de bepalingen inzake reaffectatie of wedertewerkstelling verplicht is in deze betrekking een personeelslid aan te stellen dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld werd.

De vaste benoeming heeft voorrang boven de mutatie vermeld in artikel 60.

Art. 58.Oproep tot de kandidaten Tussen 10 en 30 april van elk schooljaar doet de inrichtende macht een oproep tot de kandidaten voor een mutatie en een vaste benoeming. Deze oproep wordt aan het Ministerie ter informatie betekend.

De oproep bevat de lijst met de definitief te begeven betrekkingen van bevorderingsambten, welke op basis van de situatie op 1 april vóór de oproep bepaald worden. De oproep omvat gegevens over de te begeven betrekkingen, de vereiste voorwaarden vanwege de kandidaten, alsmede de vorm en de termijn voor het indienen van de kandidaturen. Deze oproep wordt door aanplakking op school of bij het PMS-centrum alsmede in elk andere aangepaste vorm ter kennis van alle personeelsleden gebracht. Deze lijst is op gewoon verzoek bij het Ministerie of bij de betrokken inrichtende macht verkrijgbaar.

Art. 59.Ogenblik van de benoemingen en mutaties De mutaties en de vaste benoemingen in de in artikel 58, lid 2, vermelde betrekkingen geschieden elk jaar op 1 september voor zover deze betrekkingen op dit ogenblik nog vacant zijn; de betrekkingen die vacant worden ingevolge een mutatie die op 1 september moet geschieden, dienen als vacant te worden

Art. 60.Mutatie naar een andere inrichtende macht Het personeelslid dat in een bevorderingsambt vastbenoemd is, echter maar in een vacante betrekking van hetzelfde bevorderingsambt in een andere onderwijsinrichting bij een andere inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs wenst gemuteerd te worden, dient binnen de 30 dagen na de openbaarmaking van de oproep tot de kandidaten voor een vaste benoeming, gedaan overeenkomstig artikel 58, een dienovereenkomstige schriftelijke mutatieaanvraag bij de inrichtende macht van de andere onderwijsinrichting in.

Wordt de mutatie toegekend, dan wordt ze op 1 september van het volgende schooljaar uitvoerbaar. De overgang van één onderwijsinrichting naar de andere geschiedt zonder onderbreking. De inrichtende macht is verplicht het personeelslid in vast verband te benoemen op het ogenblik van zijn mutatie.

Het gemuteerde personeelslid dient bij de inrichting die het verlaat zijn ontslag in voor het bevorderingsambt waarvoor het de mutatie heeft aangevraagd.

Art. 61.Beperking m.b.t. de benoeming en de mutatie De vaste benoeming en de mutatie in een bevorderingsambt worden niet toegelaten in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting, een afdeling, een vestiging, een graad of een andere onderverdeling die bij toepassing van de rationalisatieregels in een proces van geleidelijke sluiting verkeert, of in een betrekking die deel uitmaakt van een inrichting welke krachtens een beslissing van de Regering, die vooraf aan de inrichtende macht wordt bekendgemaakt, slechts voor een bepaalde tijd gesubsidieerd wordt.

Art. 62.Voorwaarden m.b.t. de benoeming Een personeelslid mag in een bevorderingsambt niet vastbenoemd worden, indien het niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° sinds ten minste zes jaar, in het gesubsidieerd officieel onderwijs of in een gesubsidieerd officieel PMS-centrum, titularis zijn van een wervings- of selectieambt dat tot dit bevorderingsambt toegang verleent, waarvan ten minste twee jaar met een vaste benoeming voor ten minste een halve opdracht;2° houder zijn van een bekwaamheidsbewijs dat in artikel 2 bepaald is voor een wervingsambt dat tot dit bevorderingsambt toegang verleent;3° al aan een door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerde of erkende bijzondere nascholing hebben deelgenomen en het overeenkomstige deelnemingsattest kunnen overleggen;4° in het laatste evaluatieverslag ten minste de vermelding « voldoende » hebben gekregen;bij gebrek aan een evaluatieverslag wordt voorliggende voorwaarde geacht vervuld te zijn.

Art. 63.Tijdelijke toewijzing § 1 - Een bevorderingsambt kan tijdelijk toegewezen worden aan een vastbenoemd personeelslid dat aan de in artikel 62, 2° en 4°, bepaalde voorwaarden voldoet en ofwel een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt ofwel sinds ten hoogste twee jaar wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is : 1° indien de titularis van het ambt tijdelijk afwezig is;2° in het bij artikel 61 bedoelde geval;3° in afwachting van een vaste benoeming. Tijdens deze periode blijft het personeelslid aan wie dat ambt tijdelijk toegewezen is titularis van de betrekking waarin het vastbenoemd is.

In de hypothese bedoeld in lid 1, 3°, en uiterlijk twee jaar na de datum waarop het bevorderingsambt vacant is geworden, wordt het personeelslid in het betrokken ambt vastbenoemd, indien het op dat ogenblik aan alle voorwaarden van artikel 62 voldoet en voor zover de inrichtende macht het niet ervan heeft ontlast. § 2 - Kan het bevorderingsambt geen vastbenoemd personeelslid overeenkomstig § 1 tijdelijk toegewezen worden, dan is de inrichtende macht ertoe gemachtigd het voorlopig aan één van haar tijdelijk aangestelde personeelsleden toe te wijzen dat aan de in artikel 62, 2°, bepaalde voorwaarde voldoet, desgevallend in de laatste beoordelingsstaat niet de vermelding « onvoldoend » heeft gekregen en een ambt uitoefent dat ten minste met een halve opdracht overeenstemt.

Na zes jaar activiteit in dat bevorderingsambt kan het personeelslid vastbenoemd worden. § 3 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt is slechts mogelijk na toepassing van de bepaling van artikel 57, lid 1. § 4 - De tijdelijke aanstelling in een bevorderingsambt neemt een einde overeenkomstig de bepalingen van artikel 29, 1°, 2°, 3° en 5°.

Art. 64.Voorwaarde m.b.t. de tijdelijke aanstelling of de vaste benoeming De tijdelijke aanstelling en de vaste benoeming in een bevorderingsambt mag slechts geschieden, indien de betrekking als hoofdambt uitgeoefend wordt. HOOFDSTUK VI. - Evaluatieverslag en persoonlijk dossier

Art. 65.Evaluatiemogelijkheid Elk vastbenoemd personeelslid, met uitzondering van de personeelsleden die een bevorderingsambt bekleden, kan door het schoolhoofd of door de directeur geëvalueerd worden of zo'n evaluatie schriftelijk aanvragen.

Een evaluatie vindt ten laatste op 30 april van het lopende schooljaar plaats.

Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, dan kan de bevoegde instantie van de betrokken eredienst een afzonderlijk verslag opstellen.

Art. 66.Verslag De evaluatie geschiedt via een met redenen omkleed evaluatieverslag dat o.a. gegevens omvat over het uitgeoefende ambt en de duur van de geleverde dienstprestaties alsook over de bekwaamheden, de prestaties en de mate waarin het personeelslid zich voor de onderwijsinrichting of het centrum inzet. Op het verslag staat de vermelding « zeer goed », « goed », « voldoende » of « onvoldoende » als eindconclusie.

Voor de evaluatie van een leermeester of leraar godsdienst door het schoolhoofd wordt geen rekening gehouden noch met hun bedrevenheid in het geven van onderricht in hun specialiteit noch met de inhoud zelf van de cursussen; deze worden uitsluitend door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst geëvalueerd.

Art. 67.Beroepsmogelijkheid § 1 - Het schoolhoofd, de directeur of de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst overhandigt het personeelslid het verslag in tweevoud. Het personeelslid ondertekent beide exemplaren en behoudt er één van. § 2 - Staat op het verslag de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie, dan kan het personeelslid het verslag onder voorbehoud ondertekenen en binnen 10 dagen na de afgifte ervan een beroep vóór de raad van beroep aantekenen.

Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de dag waarop hij het beroep heeft ontvangen, maakt de raad van beroep de inrichtende macht een met redenen omkleed advies over.

Binnen de 10 dagen na ontvangst van het advies overhandigt de inrichtende macht resp. de vertegenwoordiger van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst haar/zijn definitieve beslissing aan het personeelslid. Ze/Hij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom ze/hij het advies niet volgt.

Het beroep is opschortend. § 3 - Staat op het verslag de vermelding « onvoldoende » als eindconclusie, dan kan het personeelslid in het daaropvolgende schooljaar opnieuw geëvalueerd worden.

Art. 68.Persoonlijk dossier § 1 - Voor elk definitief personeelslid wordt een persoonlijk dossier samengesteld, dat de benoemingsakte, de vaste benoeming, de dienstattesten, de beoordelingsstaten en de evaluatieverslagen, alsmede de desgevallend opgelegde tuchtmaatregelen omvat.

Het paritair comité kan de verdere inhoud van het persoonlijk dossier vastleggen. § 2 - Elk personeelslid heeft het recht van zijn persoonlijk dossier te allen tijde inzage te nemen. HOOFDSTUK VII. - Overneming van onderwijsinrichtingen van een andere inrichtende macht

Art. 69.Voorwaarden en modaliteiten m.b.t. de overneming §1 - Onderstaande bepalingen zijn van toepassing wanneer een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs een (gedeelte van een) onderwijsinrichting, georganiseerd door de Duitstalige Gemeenschap of door een andere overheid, overneemt : 1° de personeelsleden die in een wervings- of selectieambt vastbenoemd zijn en zich bij de overneming, in dienstactiviteit, non-activiteit of in disponibiliteit bevinden, krijgen bij de overnemende inrichtende macht van ambtswege de hoedanigheid van vast personeelslid in het overeenstemmende ambt;2° de personeelsleden die in een bevorderingsambt vastbenoemd zijn en zich bij de overneming, in dienstactiviteit, non-activiteit of in disponibiliteit bevinden, worden benoemd in een wervingsambt dat toegang verleent tot bedoeld bevorderingsambt met behoud van de bezoldiging die hem toegekend was voor de uitoefening van het bevorderingsambt. De diensten gepresteerd vóór de overneming door de in het eerste lid vermelde personeelsleden en de diensten gepresteerd door de personeelsleden, die vóór de overneming bij een andere inrichtende macht tijdelijk aangesteld waren in een wervingsambt, worden voor de berekening van de dienstanciënniteit op dezelfde wijze in aanmerking genomen als zij bij de overnemende inrichtende macht gepresteerd zouden zijn.

De overnemingsovereenkomst gesloten tussen de betrokken inrichtende machten kan bijkomende regels vaststellen. Die regels zullen uitgewerkt worden in het paritair comité van de overnemende inrichtende macht. § 2 - Wanneer een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs een (gedeelte van een) inrichting voor gesubsidieerd vrij onderwijs overneemt, dan worden de voorwaarden m.b.t. de overneming in een overeenkomst vastgesteld die tussen de betrokken inrichtende machten moet worden gesloten. De desbetreffende regels zullen uitgewerkt worden in het paritair comité van de overnemende inrichtende macht.

De diensten gepresteerd door de personeelsleden vóór de overneming bij een andere inrichtende macht worden voor de berekening van de dienstanciënniteit op dezelfde wijze in aanmerking genomen als zij bij de overnemende inrichtende macht gepresteerd zouden zijn. HOOFDSTUK VIII. - Administratieve standen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 70.Opsomming Het personeelslid bevindt zich in één van de volgende administratieve standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° terbeschikkingstelling. Afdeling 2. - Dienstactiviteit

Art. 71.Princiep Het personeelslid bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het in een andere administratieve stand plaatst.

Art. 72.Recht op wedde en verlof § 1 - Behoudens andersluidende bepalingen heeft een personeelslid in dienstactiviteit recht op een wedde en op de desbetreffende periodieke verhogingen. § 2 - Een personeelslid kan bij de inrichtende macht een verlof aanvragen onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs.

De inrichtende macht moet elk verzoek om verlof waarvoor in het gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering nodig is om verder de wedde te kunnen genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen. Afdeling 3. - Non-activiteit

Art. 73.Opsomming Een personeelslid bevindt zich in non-activiteit in geval van 1° schorsing bij tuchtmaatregel;2° op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;3° veroorloofde langdurige afwezigheid om familiale redenen. Met uitzondering van het in het eerste lid, 3°, vermelde geval mag een personeelslid dat zich in de toestand van non-activiteit bevindt, zijn aanspraak op een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt niet doen gelden. Afdeling 4. - Terbeschikkingstelling

Art. 74.Opsomming Een vastbenoemd personeelslid kan 1° wegens ontstentenis van betrekking;2° wegens bijzondere opdracht;3° wegens ziekte of gebrekkigheid;4° om persoonlijke redenen;5° wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaan;6° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking gesteld worden.

Art. 75.Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling § 1 - Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst gebeurt de terbeschikkingstelling onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs. Dit geldt eveneens voor de toekenning van een wachtweddetoelage.

De inrichtende macht moet elke terbeschikkingstelling waarvoor in het gemeenschapsonderwijs een beslissing van de Regering of van haar afgevaardigde nodig is om verder een wachtwedde te genieten, aan de Regering ter goedkeuring voorleggen. § 2 - Slechts een personeelslid dat met toepassing van artikel 74, 1°, 2° en 3°, ter beschikking werd gesteld, mag zijn aanspraken op een tijdelijke aanstelling of op een vaste benoeming in een selectie- of bevorderingsambt doen gelden. § 3 - Met uitzondering van de terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht mag geen personeelslid ter beschikking gesteld worden of in disponibiliteit blijven na afloop van de maand waar het de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt en 30 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren telt.

Art. 76.Modaliteiten m.b.t. de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst § 1 - De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst wordt door de inrichtende macht ter goedkeuring van de Regering voorgelegd. § 2 - De inrichtende macht betekent het personeelslid een voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst per aangetekende brief. Deze aangetekende brief heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

Binnen een termijn van 20 dagen na de betekening van het voorstel tot terbeschikkingstelling kan het personeelslid ertegen een beroep indienen bij de bevoegde raad van beroep. Het beroep is opschortend.

Binnen een termijn van 90 dagen na de ontvangst van het beroep van het personeelslid zendt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht.

Ten laatste 30 dagen na de ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht haar beslissing aan het personeelslid mede, hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief, die uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

De inrichtende macht vermeldt desgevallend waarom het advies niet gevolgd wordt.

Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, dan kan de terbeschikkingstelling uitsluitend in onderlinge overeenstemming met de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, worden uitgevoerd. § 3 - Het personeelslid dat wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst ter beschikking wordt gesteld, verkrijgt een wachtwedde berekend op basis van de bepalingen die van toepassing zijn in het gemeenschapsonderwijs. HOOFDSTUK IX. - Definitieve ambtsneerlegging

Art. 77.Beëindiging van rechtswege van een aanstelling of benoeming Onverminderd de bepalingen betreffende de beëindiging van de tijdelijke aanstelling in een wervingsambt eindigt een tijdelijke aanstelling of vaste benoeming van rechtswege zonder opzegging wanneer de personeelsleden niet meer voldoen aan één van de volgende voorwaarden : 1° a) burger van de Europese Unie zijn, behalve afwijking toegestaan door de Regering;b) de politieke en burgerlijke rechten genieten;c) aan de dienstplichtwetten voldoen.2° na een veroorloofde afwezigheid, zonder geldige reden hun dienst niet hervatten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan 10 dagen afwezig blijven;3° zonder geldige reden hun betrekking verlaten en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien dagen afwezig blijven;4° zich in de gevallen bevinden waarin de toepassing van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° wegens een overeenkomstig de wet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen;6° na hun terugroeping in dienstactiviteit zonder geldige reden weigeren de door de inrichtende macht toegewezen betrekking te bekleden;7° na de in artikel 16, lid 4, bedoelde beroepsmogelijkheid te hebben uitgeput, verder weigeren een einde te maken aan een vastgestelde onverenigbaarheid;8° onregelmatig tijdelijk aangesteld of vastbenoemd zijn geweest, indien de onregelmatigheid : a) ofwel binnen 60 dagen na de aanstelling resp.benoeming is vastgesteld; b) ofwel door een bedrieglijke handeling vanwege het personeelslid veroorzaakt is;c) ofwel zo zwaar is dat de aanstelling resp.de benoeming als niet bestaand moet worden geacht; 9° wegens het bereiken van de leeftijdsgrens op pensioen gesteld zijn. De inrichtende macht verwittigt het personeelslid van de ambtsneerlegging hetzij door een gerechtsdeurwaarderexploot, hetzij per aangetekende brief. Zij vermeldt er de reden van.

In het onder lid 1, 8°, bedoelde geval behoudt het personeelslid de verworven rechten verbonden aan zijn voorafgaande stand.

Art. 78.Beëindiging van een vaste benoeming Een vaste benoeming neemt ook een einde : 1° bij vrijwillig ontslag van het personeelslid;2° bij ontslag van rechtswege;3° wanneer de vermelding « onvoldoende » binnen twee opeenvolgende jaren telkens op de evaluatieverslagen als eindconclusie staat;4° indien het een leermeester of een leraar godsdienst betreft, wanneer de bevoegde instantie van de betrokken eredienst twee opeenvolgende jaren een verslag uitreikt waarop de vermelding « onvoldoende »als eindconclusie staat. Bij vrijwillig ontslag mag het personeelslid zijn dienst slechts verlaten als het door de inrichtende macht daartoe gemachtigd is of na inachtneming van een opzeggingstermijn van 15 dagen. De opzegging wordt aan de inrichtende macht per aangetekende brief betekend, welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Op straffe van nietigheid moet de betekening de duur van de opzegging vermelden.

Wanneer de beëindiging van de vaste benoeming de toepassing met zich brengt van artikel 10 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, stort de Duitstalige Gemeenschap het in dat artikel bepaald bedrag aan de Rijksdienst voor sociale Zekerheid. HOOFDSTUK X. - Tuchtregeling Afdeling 1. - Tuchtmaatregelen

Art. 79.Opsomming § 1 - Indien de vastbenoemde personeelsleden hun plichten niet nakomen, kunnen zij één van de volgende tuchtstraffen oplopen : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de schorsing bij tuchtmaatregel;5° de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel;6° de terugzetting in graad;7° het ontslag van rechtswege. § 2 - Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, kan de tuchtstraf slechts op voordracht van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst, indien die instantie bestaat, of met haar toestemming op voordracht van de inrichtende macht opgelegd worden

Art. 80.Procedure § 1 - Behoudens de regeling bedoeld in het tweede lid worden de tuchtmaatregelen door de tot benoemen bevoegde overheid uitgesproken.

In de onderwijsinrichtingen of in de psycho-medisch-sociale centra die door een gemeente, door de provincie, door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of door een intercommunale worden georganiseerd, worden de terechtwijzing, de blaam en de inhouding van wedde in afwijking van het eerste lid door het college van burgemeester en schepenen, door de bestendige deputatie van de provincieraad, door de Raad voor Maatschappelijk Welzijn of door de beheerraad opgelegd.

Na overleg met het college van burgemeester en schepenen, de bestendige deputatie van de provincieraad, de Raad voor Maatschappelijk Welzijn of de beheerraad, indien de inrichtende macht een gemeente, een provincie, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een intercommunale is, betekent het inrichtingshoofd of de directeur van het PMS-centrum aan het personeelslid, na hem gehoord te hebben, het voorstel tot tuchtstraf per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum.

In afwijking van lid 3 stelt de inrichtende macht de straf voor als de maatregel het schoolhoofd of de directeur van het PMS-centrum betreft.

Binnen twintig dagen na de betekening kan het personeelslid, vóór de bevoegde raad van beroep, een beroep aantekenen tegen het voorstel tot tuchtstraf.

Het beroep is opschortend. § 2 - Binnen negentig dagen na de datum van ontvangst van het door het personeelslid aangetekend beroep stuurt de raad van beroep een met redenen omkleed advies aan het personeelslid en aan de inrichtende macht. § 3 - Indien het een leermeester of leraar godsdienst betreft, is steeds het advies van de bevoegde instantie van de betrokken eredienst vereist, indien die instantie bestaat. § 4 - Ten laatste 30 dagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep deelt de inrichtende macht het personeelslid haar beslissing mede ofwel bij een gerechtsdeurwaarderexploot ofwel bij een aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzendingsdatum. Zij vermeldt in voorkomend geval de redenen waarom zij het advies niet volgt. § 5 - De in de §§ 1 tot 4 vermelde procedure kan op een vastbenoemd personeelslid dat wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld is en bij een andere inrichtende macht in dienstactiviteit teruggeroepen is of weder aangesteld is, ook gelijktijdig door beide inrichtende machten toegepast worden.

Om de in het eerste lid vermelde gemeenschappelijke toepassing mogelijk te maken, informeert de inrichtende macht waarbij het personeelslid teruggeroepen is of weder aangesteld is schriftelijk de inrichtende macht waarbij het vastbenoemd is over de opzet om een tuchtprocedure in te stellen.

De tuchtstraf kan door beide inrichtende machten of door één inrichtende macht opgelegd worden; in dit laatste geval heeft de tuchtstraf slechts tegenover deze inrichtende macht uitwerking.

Art. 81.Modaliteiten m.b.t. de inhouding van wedde Een inhouding van wedde wordt opgelegd voor ten minste één maand en ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van het bruto bedrag van de laatste activiteitswedde of wachtwedde bedragen.

Art. 82.Modaliteiten m.b.t. de schorsing De schorsing bij tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de helft van het bruto bedrag van zijn laatste activiteitswedde of wachtwedde.

Art. 83.Modaliteiten m.b.t. de op non-activiteitstelling De op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar en niet meer dan 5 jaar duren.

Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd en geniet de eerste twee jaar een wachtwedde die gelijk is aan de helft van zijn activiteitswedde. Zonder dat dit bedrag mag worden overschreden, wordt de wachtwedde vervolgens vastgesteld op het bedrag van het pensioen dat de betrokkene zou bekomen als hij voortijdig op pensioen was gesteld.

Na de helft van de duur van zijn straf mag het personeelslid erom vragen, opnieuw in het onderwijs te worden opgenomen.

Art. 84.Minimumbedrag in geval van inhouding van wedde of toekenning van een wachtwedde De inhouding van wedde of de toekenning van een wachtwedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art. 85.Opschorting van de tuchtprocedure Een strafprocedure schorst de tuchtprocedure op die tot dezelfde feiten betrekking heeft.

De inrichtende macht beslist over de toepassing van een tuchtstraf, welk het resultaat van de strafprocedure ook mag zijn. Afdeling 2. - Doorhaling van een tuchtstraf

Art. 86.Doorhaling De doorhaling van een tuchtstraf geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgelegd op : 1° één jaar voor de terechtwijzing en de blaam;2° drie jaar voor de inhouding van wedde;3° vijf jaar voor de schorsing bij tuchtmaatregel;4° zeven jaar voor de op non-activiteitstelling bij tuchtmaatregel. De termijn loopt vanaf de dag waarop de tuchtstraf is uitgesproken.

Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden, inzonderheid voor het recht op een selectie- of bevorderingsambt. De doorgehaalde tuchtstraf wordt van het dossier van het personeelslid geschrapt. HOOFDSTUK XI. - Raad van beroep

Art. 87.Oprichting Voor het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt een raad van beroep opgericht, belast met de beroepen bedoeld in de artikelen 16, 28, 30, 67 en 80.

Art. 88.Samenstelling § 1 - De raad van beroep is samengesteld uit 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs.Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden; 2° een voorzitter en twee plaatsvervangende voorzitters;3° een secretaris en een adjunct-secretaris. De werkende leden en de plaatsvervangers van de raad van beroep worden door de Regering aangewezen op voordracht van de met toepassing van de wet van 19 december1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatieve vakorganisaties van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële PMS-centra. Bij gebrek aan overeenstemming tussen die inrichtende machten of tussen die organisaties kan de Regering beslissen.

De Regering wijst de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters aan onder de magistraten in dienstactiviteit. § 2 - Het aantal leden van de raad van beroep en de duur van hun mandaat worden door de Regering bepaald. De raad telt ten minste drie werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en drie werkende leden die de personeelsleden vertegenwoordigen.

Art. 89.Huishoudelijk reglement De raad van beroep maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat hij ter goedkeuring aan de Regering voorlegt.

Art. 90.Wraking en ontlasting van leden Zodra een zaak voorgelegd is aan de raad van beroep, deelt de voorzitter aan het personeelslid en aan de inrichtende macht de lijst mee van de werkende leden en plaatsvervangers. Binnen 10 dagen na ontvangst van die lijst kan zowel het personeelslid als de inrichtende macht de wraking van ten hoogste twee leden aanvragen. Zij mogen evenwel niet tegelijkertijd een werkend lid en zijn plaatsvervanger wraken.

Een lid mag om ontlasting verzoeken als het van oordeel is dat het ter zake morele belangen heeft of als het vreest dat zijn onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken. De voorzitter beslist of er al dan niet aan de aanvraag gevolg wordt gegeven. Hij kan ook een lid om dezelfde redenen ontlasten.

De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de werkende leden en de plaatsvervangers mogen geen zitting hebben in een zaak die betrekking heeft op hun echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art. 91.Procedure Binnen 20 dagen na ontvangst van het beroep worden de partijen door de voorzitter opgeroepen.

Het personeelslid en de inrichtende macht worden door de raad van beroep gehoord.

Het personeelslid kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van één der in artikel 88 vermelde representatieve vakorganisaties, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

De inrichtende macht kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een advocaat, door een verdediger gekozen onder de vertegenwoordigers van de inrichtende machten van het gesubsidieerd officieel onderwijs of door een afgevaardigde van een vereniging die de belangen van deze inrichtende machten behartigt.

De raad van beroep kan een aanvullend onderzoek bevelen en getuigen horen.

Het niet-verschijnen van het personeelslid resp. zijn vertegenwoordiger of van de inrichtende macht resp. de vertegenwoordiger ervan belet in geen geval de raad van beroep uitspraak te doen.

Art. 92.Aanwezigheids- en stemmenquorum De raad van beroep mag slechts geldig beraadslagen, indien ten minste twee leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en twee leden die de personeelsleden vertegenwoordigen, aanwezig zijn. Er moeten evenveel vertegenwoordigers van de inrichtende machten als vertegenwoordigers van het personeel aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen leden.

Als het in vorig lid bedoelde aanwezigheidsquorum niet bereikt wordt, roept de voorzitter binnen vijftien dagen een nieuwe vergadering bijeen. Op die vergadering kan beslist worden, ongeacht het aantal aanwezige leden van elke groep.

De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden zijn stemgerechtigd.

Het met redenen omkleed advies wordt uitgebracht na geheime stemming, bij gewone meerderheid van de stemmen. Bij staking van stemmen is die van de voorzitter beslissend.

Art. 93.Mededeling van het advies Het met redenen omkleed advies van de raad van beroep wordt binnen 5 dagen na de vergadering waarop de raad zijn advies heeft uitgebracht per aangetekende brief aan de partijen medegedeeld.

Art. 94.Werkingskosten en vergoedingen De werkingskosten van de raad van beroep vallen ten laste van de Gemeenschap.

De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden aanspraak hebben. HOOFDSTUK XII. - Preventieve schorsing

Art. 95.Toepassing en procedure § 1 - De preventieve schorsing is een administratieve maatregel zonder disciplinair karakter. Zij heeft de verwijdering van het personeelslid uit zijn ambt tot gevolg.

In de volgende gevallen kan een personeelslid preventief geschorst worden als het belang van de dienst of van het onderwijs dat vereist : 1° bij strafrechtelijke vervolgingen;2° bij tuchtprocedure;3° vanaf het moment waarop de aangetekende brief uitwerking heeft waarmee de inrichtende macht het personeelslid daarvan verwittigt dat een onverenigbaarheid vastgesteld is;4° vanaf het ogenblik waar de aangetekende brief waarmee de inrichtende macht aan het personeelslid het voorstel tot terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst betekent, uitwerking heeft. § 2 - Vóór elke maatregel houdende preventieve schorsing wordt het personeelslid door de inrichtende macht voor een verhoor opgeroepen.

De oproeping alsmede de motivering van de preventieve schorsing worden aan het personeelslid betekend ofwel per aangetekende brief welke uitwerking heeft op de derde werkdag na de verzending ervan ofwel per brief met ontvangstbewijs welke uitwerking heeft op de datum vermeld op het ontvangstbewijs. Het verhoor vindt ten vroegste plaats op de tweede werkdag na de dag waarop de oproeping uitwerking heeft.

Tijdens het verhoor mag het personeelslid zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een afgevaardigde van één der in artikel 88 bedoelde representatieve vakorganisaties, door een advocaat of door een verdediger gekozen onder de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs die in dienstactiviteit, in terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden die aan de pensionering voorafgaat of op rust gesteld zijn.

Binnen de drie werkdagen na de dag waarop het verhoor gepland is, deelt de inrichtende macht haar beslissing per aangetekende brief aan het personeelslid mede, zelfs als het personeelslid of zijn vertegenwoordiger bij het verhoor niet verschenen is; de beslissing heeft uitwerking op de derde werkdag na de verzending van de aangetekende brief. § 3 - In afwijking van § 2, lid 1, kan een personeelslid in de volgende gevallen onmiddellijk uit zijn ambt verwijderd worden : 1° bij zware schuld met ontdekking op heterdaad;2° wanneer de ten last gestelde feiten zo ernstig zijn dat zijn aanwezigheid in de onderwijsinrichting in het belang van de dienst of van het onderwijs niet wenselijk is. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt ten laatste op de derde werkdag na de dag genomen waarop de inrichtende macht van de feiten kennis neemt.

Ten laatste de derde werkdag na de dag waarop de inrichtende macht de maatregel bedoeld in het eerste lid heeft genomen, past ze de procedure bedoeld in § 2 toe; zo niet eindigt de verwijdering uit het ambt na afloop van die termijn. Het personeelslid kan dan slechts met toepassing van de procedure bedoeld in § 2 voor dezelfde feiten uit zijn ambt verwijderd worden. § 4 - De duur van de preventieve schorsing mag één jaar niet overschrijden. Dit geldt niet bij strafrechtelijke vervolgingen.

De preventieve schorsing verstrijkt alleszins na 45 dagen, indien het voorstel tot tuchtstraf bedoeld in artikel 80, § 1, leden 3 en 4, niet binnen die termijn aan het personeelslid betekend is. Zij verstrijkt eveneens op de laatste dag waarop de inrichtende macht met toepassing van artikel 80, § 4, een beslissing moet nemen na ontvangst van het advies van de raad van beroep. § 5 - Vanaf de datum waarop de preventieve schorsing uitgesproken wordt in het kader van een tuchtprocedure, wordt ze om de drie maanden door de inrichtende macht van de onderwijsinrichting schriftelijk bekrachtigd.

Die bekrachtiging wordt aan de betrokkene per aangetekende brief betekend. Bij ontstentenis ervan binnen de gestelde termijn mag het personeelslid zijn werk hervatten, indien het ten minste 10 werkdagen voordat het zijn werk hervat de inrichtende macht per aangetekende brief verwittigd heeft.

Na ontvangst van die mededeling kan de inrichtende macht het voortbestaan van de preventieve schorsing bekrachtigen volgens de hierboven beschreven procedure.

Art. 96.Inhouding van wedde § 1 - In de volgende gevallen wordt de wedde van een preventief geschorst personeelslid tot de helft van zijn bruto activiteitswedde teruggebracht : 1° als het strafrechtelijk vervolgd en in beschuldiging gesteld is; 2° als hem het voorstel m.b.t. één van de tuchtmaatregelen betekend is die in artikel 79, § 1, 4°, 5° en 6°, opgenomen zijn.

In het geval bedoeld in lid 1, 1°, gebeurt de inhouding op de eerste dag van de maand volgende op degene waar het personeelslid in beschuldiging gesteld is.

In het geval bedoeld in lid 1, 2°, gebeurt de inhouding op de dag waarop het voorstel betekend wordt. § 2 - De inhouding van wedde mag niet tot gevolg hebben dat de wedde van het personeelslid minder bedraagt dan de werkloosheidsuitkering waarop het recht zou hebben in het stelsel van de maatschappelijke zekerheid voor werknemers.

Art. 97.Intrekking van de inhouding van wedde § 1 - Na de tuchtprocedure of de gerechtelijke procedure wordt de inhouding van wedde ingetrokken behalve als één van de maatregelen bedoeld in artikel 79, § 1, 4°, 5° en 6° genomen wordt of als het personeel definitief strafrechtelijk veroordeeld is.

Wordt de inhouding van wedde ingetrokken, dan verkrijgt het personeelslid - voor de duur van de schorsing - een bijkomende weddetoelage, verhoogd met de verwijlinteresten tegen de wettelijke rentevoet, berekend vanaf de dag van de inhouding. De inrichtende macht betaalt het aanvullende bedrag aan de Gemeenschap. § 2 - Wordt een maatregel tot preventieve schorsing zonder inhouding van wedde in het kader van een tuchtprocedure of van de procedure van terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst genomen, betaalt de inrichtende macht aan de Gemeenschap een bedrag overeenstemmend met de helft van de weddetoelage die het personeelslid tijdens de schorsing heeft gekregen, indien 1° geen tuchtstraf is uitgesproken, 2° geen afdanking ter gevolge van een onverenigbaarheid heeft plaats gevonden;3° geen terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst heeft plaatsgevonden. § 3 - Het personeelslid behoudt de wedde die het tijdens de preventieve schorsing verkregen heeft.

Als de schorsing bij tuchtmaatregel minder lang duurt dan de preventieve schorsing, ontvangt het personeelslid zijn volle wedde zodra de schorsing bij tuchtmaatregel een einde neemt.

Art. 98.Verwittiging van de Regering De preventieve schorsing wordt ter kennis van de Regering gebracht met het oog op de onmiddellijke uitvoering van die maatregel. HOOFDSTUK XIII. - Paritair comité

Art. 99.Oprichting Na raadpleging van de inrichtende machten en van de met toepassing van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 representatieve vakorganisaties van het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs en van de gesubsidieerde officiële PMS-centra, richt de Regering een paritair comité op voor het gesubsidieerd officieel onderwijs.

Het besluit van de Regering houdende oprichting van een paritair comité vermeldt de benaming en de samenstelling ervan.

Art. 100.Huishoudelijk reglement Het paritair comité maakt zijn eigen huishoudelijk reglement op, dat de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd.

Art. 101.Samenstelling Het paritair comité bestaat uit : 1° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van de personeelsleden.Voor elke categorie zijn er evenveel plaatsvervangers als werkende leden; 2° een voorzitter en een ondervoorzitter;3° referendarissen die het comité alle inlichtingen leveren, zodat het beslissingen kan nemen;4° een secretaris en een adjunct-secretaris. De vertegenwoordigers van de inrichtende machten en die van de personeelsleden kunnen vergezeld zijn van technische adviseurs, wier maximumaantal door het in artikel 100 bedoeld huishoudelijk reglement vastgesteld is.

Het aantal leden van het paritair comité en de duur van hun mandaat worden vastgesteld bij besluit van de Regering. Het comité telt ten minste 4 werkende leden die de inrichtende machten vertegenwoordigen en 4 werkende leden die het personeel vertegenwoordigen.

Art. 102.Aanwijzing van de voorzitter en van de leden De werkende leden en de plaatsvervangers worden door de Regering aangewezen op voordracht van de in artikel 99 bedoelde groeperingen.

Indien de inrichtende machten of de vakorganisaties niet tot een overeenstemming komen, wordt het aantal mandaten dat elke groepering toegewezen wordt, door de Regering vastgelegd.

De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering aangewezen onder de ter zake bevoegde personen, die los staan van de belangen waarover het comité moet beslissen. De Regering benoemt de referendarissen, de secretaris en de adjunct-secretaris.

De uitoefening van het voorzitter- of ondervoorzitterschap is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van een Gewest- of Gemeenschapsraad, van het Europees Parlement, van de provincieraad, van een gemeenteraad, van de Federale Regering of van een Gewest- of Gemeenschapsregering, van de bestendige deputatie van de provincieraad of van medewerker bij een ministerieel kabinet; bovendien is ze ook onverenigbaar met die van provinciegouverneur, arrondissementscommissaris of burgemeester.

Art. 103.Opdrachten Het paritair comité heeft vooral als opdracht 1° over de algemene arbeidsvoorwaarden te beraadslagen;2° elk geschil te voorkomen of bij te leggen dat zou kunnen rijzen of gerezen is tussen de inrichtende machten en de personeelsleden die onder de toepassing van dit decreet vallen;3° aanvullende regels voor te stellen naast de statutaire bepalingen van dit decreet. De Regering kan het paritair comité erom verzoeken de in 3° bedoelde aanvullende regels voor te stellen binnen een termijn die ze bepaalt.

Art. 104.Aanwezigheids- en stemmenquorum Het comité mag slechts geldig beraadslagen als in elke groep vermeld in artikel 101, lid 1, 1°, de meerderheid van de leden aanwezig is. De beslissingen van het comité worden genomen bij eenparigheid van de aanwezige leden. Onthoudingen zijn niet toegelaten. De voorzitter, de ondervoorzitters, de referendarissen en de secretarissen zijn niet stemgerechtigd.

Indien niet in elke groep de meerderheid van de leden aanwezig is of als geen eenparigheid bereikt wordt, komt het comité binnen vijftien dagen opnieuw bijeen. Bij die vergadering mag een beslissing genomen worden, welk het aantal aanwezige leden van elke groep ook mag zijn.

Een beslissing wordt geacht goedgekeurd te zijn, indien ten minste 2/3 van de aanwezige leden van elke groep instemmen.

Art. 105.Werkingskosten en vergoedingen De werkingskosten van het comité vallen ten laste van de Gemeenschap.

De Regering bepaalt het presentiegeld waarop de voorzitter en de ondervoorzitter alsook de reiskostenvergoeding waarop de voorzitter, de ondervoorzitter en de leden aanspraak hebben. HOOFDSTUK XIV. - Opheffings-, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 106.Opheffing Opgeheven worden 1° artikel 9, leden 3 en 6 en artikel 45, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1973 en bij het decreet van 14 december 1998, van de wet van 25 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, wat het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra betreft;2° het koninklijk besluit van 18 juli 1933 betreffende de terbeschikkingstelling van de leden van het onderwijzend personeel, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.132 van 28 februari 1935, bij de wetten van 10 juni 1937, 23 juli 1952, 18 februari 1954 en 17 december 1956, alsmede bij het decreet van 14 december 1998, wat het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële psycho-medisch-sociale centra betreft; 3° artikel 30, gewijzigd bij het decreet van 4 maart 1996, alsmede de artikelen 74, 75 en 76, gewijzigd bij de wet van 29 mei 1959, van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;4° artikel 149, 2°, en artikel 150, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 mei 1989 en bij de wet van 24 mei 1991, alsmede de artikelen 151 en 152, gewijzigd bij de wet van 24 mei 1991, van de nieuwe gemeentewet van 24 juni 1988.

Art. 107.Wijzigingsbepaling In artikel 46 van het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-Centrum wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : « Wat het basisonderwijs betreft vindt een vaste benoeming in een vacante betrekking van een wervingsambt - in afwijking van het eerste lid - slechts plaats als deze betrekking tijdens de beide voorafgaande schooljaren vacant is geweest. »

Art. 108.Overgangsregel § 1 - De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet in vast verband benoemd zijn en de met hen gelijkgestelde personeelsleden worden geacht vastbenoemd te zijn zoals bedoeld in dit decreet. § 2 - De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een selectieambt bekleden, kunnen in dat ambt vastbenoemd worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 54, 1°, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door het ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 37, lid 1, 7°, bezitten.

De gesubsidieerde personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit decreet tijdelijk een vacante betrekking in een bevorderingsambt bekleden, kunnen in dat ambt vastbenoemd worden, zodra zij voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 62, waarbij de vereiste anciënniteit ook kan verkregen worden door het ambt tijdelijk uit te oefenen, en voor zover zij de lichamelijke geschiktheid vereist in artikel 37, lid 1, 7°, bezitten.

De in de leden 1 en 2 bedoelde vaste benoemingen mogen slechts geschieden in betrekkingen die, op grond van de vigerende reglementering, niet meer toegankelijk zijn door reaffectatie of wedertewerkstelling van een wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking gesteld personeelslid.

In afwijking van artikel 55, § 1, 3°, resp. van artikel 63, § 1, 3°, en in afwachting van hun vaste benoeming kunnen de in de leden 1 en 2 bedoelde personeelsleden het ambt, waarvoor zij tijdelijk aangewezen werden, blijven uitoefenen.

Art. 109.Overgangsregel De gesubsidieerde personeelsleden op wie de bepalingen van artikel 108 niet toepasselijk zijn, worden geacht als tijdelijke personeelsleden aangesteld te zijn zoals bedoeld in dit decreet, met dien verstande dat de gepresteerde diensten ook in aanmerking worden genomen om de anciënniteit bedoeld in de artikelen 22, 23, 37, lid 1, 8° en 41, lid 2 te berekenen.

Art. 110.Overgangsregel De godsdienstleerkrachten die vóór de inwerkingtreding van dit decreet door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst in vast verband benoemd zijn, worden geacht in vast verband benoemd te zijn bij de overeenkomstige bevoegde inrichtende macht van de onderwijsinrichting die de vaste benoeming ter kennis heeft genomen.

Art. 111.Overgangsregel Wat de personeelsleden betreft die vóór de inwerkingtreding van dit decreet wegens een overneming bij een inrichtende macht van het gesubsidieerd officieel onderwijs tijdelijk aangesteld werden, worden de bij de andere inrichtende macht vóór de overneming gepresteerde diensten voor de berekening van de dienstanciënniteit op dezelfde wijze in aanmerking genomen als zij bij de overnemende inrichtende macht gepresteerd zouden zijn.

Art. 112.Inwerkingtreding Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2004, behoudens de artikelen 25, 27, 38, 39, 50 en 58 die op 1 april 2004 in werking treden.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Gegeven te Eupen, op 29 maart 2004.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport B. GENTGES, Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme H. NIESSEN, Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden _______ Nota (1) Zitting 2003-2004.

^