Etaamb.openjustice.be
Decreet van 30 april 2004
gepubliceerd op 12 oktober 2004

Decreet van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004036500
pub.
12/10/2004
prom.
30/04/2004
ELI
eli/decreet/2004/04/30/2004036500/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 APRIL 2004. - Decreet van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.

DEEL I. - De flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

TITEL II. - Begrippenkader en toepassingsgebied

Art. 2.In het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap wordt verstaan onder : 1° actualiseringsprogramma : een programma dat kan worden opgelegd aan studenten die in het hoger onderwijs wensen door te stromen op grond van een creditbewijs of een bewijs van bekwaamheid dat ten minste 5 kalenderjaren eerder werd behaald;2° afstandsonderwijs : het onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van multimedia wordt verstrekt, waardoor de student niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking gebonden is;3° afstudeerrichting : een differentiatie in een opleidingsprogramma met een studieomvang van ten minste 30 studiepunten;4° bekwaamheidsonderzoek : het onderzoek van de competenties van een persoon, voorafgaand aan het afleveren van een bewijs van bekwaamheid;5° beursstudent : een student die : a) aan de financiële voorwaarden voldoet om een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap te ontvangen, of b) onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie is en beantwoordt aan de criteria voor het verkrijgen van een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap, of c) een DGOS-bursaal, een BTC-bursaal of een bursaal in de programma's van de ontwikkelingssamenwerking van de Vlaamse Interuniversitaire Raad is;6° bewijs van bekwaamheid : het bewijs dat een student op grond van EVC's of EVK's de competenties heeft verworven eigen aan : a) het niveau van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs, of b) het mastersniveau, of c) een welomschreven opleiding, opleidingsonderdeel of cluster van opleidingsonderdelen. Bedoeld bewijs betreft een document of een registratie; 7° bijna-beursstudent : een student die geen studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap ontvangt, maar waarvan het referentie-inkomen ten hoogste 1.240 euro boven de financiële maximumgrens bepaald in de regelgeving betreffende de studietoelagen ligt. Het bedrag van 1.240 euro wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 67; 8° creditbewijs : de erkenning van het feit dat een student blijkens een examen de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven.Deze erkenning wordt vastgelegd in een document of een registratie. De verworven studiepunten, verbonden aan het betrokken opleidingsonderdeel, worden aangeduid als « credits »; 9° creditcontract : een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op het behalen van (een) creditbewij(s)(zen) voor één of meer opleidingsonderdelen;10° deeltijds studietraject : een studietraject dat de student in staat stelt om per academiejaar een studieprogramma te voltooien van ten minste 3 en ten hoogste 53 studiepunten;11° diplomacontract : een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op het behalen van een graad of diploma van een opleiding of die zich inschrijft voor een schakel- of voorbereidingsprogramma;12° EVC : een eerder verworven competentie, zijnde het geheel van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes verworven door middel van leerprocessen die niet met een studiebewijs werden bekrachtigd;13° EVK : een eerder verworven kwalificatie, zijnde elk binnenlands of buitenlands studiebewijs dat aangeeft dat een formeel leertraject, al dan niet binnen onderwijs, met goed gevolg werd doorlopen, voor zover het niet gaat om een creditbewijs dat werd behaald binnen de instelling en opleiding waarbinnen men de kwalificatie wenst te laten gelden;14° examen : elke evaluatie van de mate waarin een student op grond van zijn studie de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven;15° examencontract : een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich onder de door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden inschrijft voor het afleggen van examens met het oog op het behalen van : a) een graad of een diploma van een opleiding, of b) een creditbewijs voor één of meer opleidingsonderdelen;16° opleiding : de structurerende eenheid van het onderwijsaanbod.Zij wordt bij succesvolle voltooiing bekroond met een diploma; 17° opleidingskenmerken : de profielafbakening van een opleiding, voortvloeiend uit : a) de kwalificatie en/of de specificatie van de graad verleend op het einde van de opleiding, en/of b) de studieomvang van de opleiding, en/of de instelling waar de opleiding wordt georganiseerd;c) een specifieke afstudeerrichting binnen een opleiding kan eveneens als opleidingskenmerk worden aangemerkt;18° opleidingsonderdeel : een afgebakend geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat gericht is op het verwerven van welomschreven competenties inzake kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes;19° schakelprogramma : een programma dat kan worden opgelegd aan een student die zich wenst in te schrijven voor een mastersopleiding op grond van een in het professioneel hoger onderwijs uitgereikt bachelorsdiploma.Het programma beoogt de in artikel 58, § 2, 2°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde algemene wetenschappelijke competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis bij te brengen; 20° studiegeld : het bedrag te betalen door de student voor de deelname aan onderwijsactiviteiten en/of examens;21° studieomvang : het aantal studiepunten toegekend aan een opleidingsonderdeel of aan een opleiding;22° studiepunt : een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding of elk opleidingsonderdeel wordt uitgedrukt;23° studietraject : de wijze waarop de studie wordt geordend; 24° toetredingsovereenkomst : de overeenkomst tussen instellingsbestuur en student bedoeld in artikel II.3 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de studenten, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 25° voltijds studietraject : een studietraject dat de student in staat stelt om per academiejaar een studieprogramma te voltooien van ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten;26° voorbereidingsprogramma : een programma dat kan worden opgelegd aan een student die niet in het bezit is van een diploma dat op rechtstreekse wijze toelating verleent tot de opleiding waarvoor hij zich wenst in te schrijven;27° vrijstelling : de opheffing van de verplichting om over een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen.

Art. 3.De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de associaties en de ambtshalve geregistreerde instellingen, bedoeld in artikel 7 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Deze ambtshalve geregistreerde instellingen worden verder « instellingen » genoemd.

TITEL III. - Flexibele leerwegen in het hoger onderwijs HOOFDSTUK I. - Structuur van de opleidingen

Art. 4.Een opleiding heeft een studieomvang van 60 studiepunten of een veelvoud daarvan.

Art. 5.Het instellingsbestuur bepaalt voor elke opleiding een opleidingsprogramma dat bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen.

Bij de vaststelling van het opleidingsprogramma houdt het instellingsbestuur rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.

Art. 6.Het instellingsbestuur drukt de studieomvang van elk opleidingsonderdeel uit in gehele studiepunten.

De studieomvang van een opleidingsonderdeel bedraagt ten minste 3 studiepunten. HOOFDSTUK II. - Afstandsonderwijs

Art. 7.Het instellingsbestuur kan een opleiding of een opleidingsonderdeel geheel of gedeeltelijk in de vorm van afstandsonderwijs aanbieden.

Het instellingsbestuur ontwikkelt daartoe geschikt studie- en leermateriaal en organiseert daartoe geschikte begeleiding. HOOFDSTUK III. - Toelatingsvoorwaarden Afdeling 1. - Algemeen

Art. 8.De toelatingsvoorwaarden die in dit hoofdstuk worden bepaald, gelden zowel voor de inschrijving voor een opleiding als voor de inschrijving voor een opleidingsonderdeel of meer opleidingsonderdelen. Afdeling 2. - Algemene en afwijkende toelatingsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Bachelorsopleidingen

Art. 9.Als algemene toelatingsvoorwaarden voor een bachelorsopleiding gelden : 1° een diploma van het secundair onderwijs;2° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;3° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid, of 4° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst als gelijkwaardig met één van de voorgaande diploma's wordt erkend.Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of getuigschrift hebben behaald dat toelating verleent tot het hoger professioneel onderwijs dan wel het academisch onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een bachelorsopleiding van het hoger professioneel onderwijs dan wel van het academisch onderwijs.

Art. 10.§ 1. Het instellingsbestuur bepaalt in een voorstel van reglement de afwijkende toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de in artikel 9 bedoelde voorwaarden voldoen, ingeschreven kunnen worden voor een bachelorsopleiding.

De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met volgende elementen : 1° humanitaire redenen;2° medische, psychische of sociale redenen;3° het algemeen niveau van de kandidaat, getoetst op de door het instellingsbestuur bepaalde wijze.Het instellingsbestuur kan deze toetsing opdragen aan een in artikel 38 bedoelde validerende instantie. Het instellingsbestuur kan op grond van de toetsing de inschrijving afhankelijk maken van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma. § 2. Het voorstel van reglement wordt bij wijze van loutere bekrachtiging aangenomen door de Vlaamse Regering. Zij kan deze bekrachtiging niet weigeren, indien het voorstel in overeenstemming is met het recht en niet kennelijk onredelijk is. De redelijkheid wordt beoordeeld in het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de verschillende instellingen.

Onderafdeling 2. - Mastersopleidingen

Art. 11.Als algemene toelatingsvoorwaarde voor een mastersopleiding geldt het bezit van een diploma van een bachelorsopleiding.

Art. 12.§ 1. Het instellingsbestuur kan de toelating tot een mastersopleiding beperken tot afgestudeerden van bachelorsopleidingen met specifieke opleidingskenmerken. § 2. Op grond van § 1 wijst het instellingsbestuur voor elke mastersopleiding alleszins één bachelorsopleiding in het academisch onderwijs als algemene toelatingsvoorwaarde aan.

Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor een mastersopleiding ook openstaat voor afgestudeerden van bachelorsopleidingen met andere opleidingskenmerken, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere bachelorsopleidingen en de in het eerste lid bedoelde bachelorsopleiding. § 3. Een universiteit en één of meer hoge scho(o)l(en) kunnen in de schoot van een associatie gezamenlijk (een) mastersopleiding(en) aanbieden waarvoor als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit geldt van een diploma van een bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs.

De universiteit en hogescho(o)l(en) reiken bij de voltooiing van de mastersopleiding(en) een gezamenlijk diploma uit. Zij verlenen de gezamenlijke graad van master.

Art. 13.§ 1. De inschrijving van een afgestudeerde van een bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs voor een mastersopleiding is afhankelijk van de succesvolle voltooiing van een schakelprogramma met een studieomvang van ten minste 45 en ten hoogste 90 studiepunten. § 2. Het instellingsbestuur kan voorafgaand aan de inschrijving een bekwaamheidsonderzoek voorschrijven. Het bekwaamheidsonderzoek gaat na of de in artikel 58, § 2, 2°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde algemene wetenschappelijke competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis aanwezig zijn.

Het instellingsbestuur kan op grond van de resultaten van een bekwaamheidsonderzoek : 1° de studieomvang van een schakelprogramma differentiëren, of 2° de minimale studieomvang van een schakelprogramma verminderen tot 30 studiepunten. Indien het bekwaamheidsonderzoek (mede) betrekking heeft op EVK's, kan het instellingsbestuur : 1° de minimale studieomvang van een schakelprogramma onder 30 studiepunten vaststellen, of 2° de student vrijstellen van de verplichting om een schakelprogramma te volgen, in afwijking van § 1. Onderafdeling 3. - Voorbereiding van een doctoraatsproefschrift

Art. 14.Als algemene toelatingsvoorwaarde voor de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift geldt het bezit van een diploma van een mastersopleiding.

Het universiteitsbestuur kan een bijkomend onderzoek verlangen, waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van de student om in de betrokken discipline wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en de resultaten ervan in een proefschrift neer te leggen.

Art. 15.Het universiteitsbestuur kan een student die niet in het bezit is van een mastersdiploma toelaten tot de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift indien het deze daartoe bekwaam acht.

Het universiteitsbestuur kan deze vrijstelling afhankelijk maken van : 1° een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid voor het opstellen van een doctoraatsproefschrift, of 2° het succesvol afleggen van een examen over door het universiteitsbestuur te bepalen onderdelen van het academisch onderwijs. Afdeling 3. - Bijzondere toelatingsvoorwaarden

Onderafdeling 1. - Bijzondere toelatingsvoorwaarden in sommige studiegebieden

Art. 16.Voor wat betreft de inschrijvingen voor opleidingen en opleidingsonderdelen in de studiegebieden « Audiovisuele en beeldende kunst », « Muziek en podiumkunsten » of voor een bachelorsopleiding in het studiegebied « Geneeskunde » of « Tandheelkunde » gelden de bijzondere toelatingsvoorwaarden, bepaald in artikel 68 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Onderafdeling 2. - Bachelors-na-bachelorsopleidingen

Art. 17.§ 1. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige bachelorsopleidingen, verder « bachelors-na-bachelorsopleidingen » genoemd, enkel rechtstreeks openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een diploma van bachelorsopleiding.

Het instellingsbestuur kan de toelating tot een bachelors-na-bachelorsopleiding beperken tot afgestudeerden van bachelorsopleidingen met specifieke opleidingskenmerken. § 2. Op grond van § 1, tweede lid, wijst het instellingsbestuur voor elke bachelors-na-bachelorsopleiding ten minste één bachelorsopleiding in het professioneel hoger onderwijs aan waarop die bachelors-na-bachelorsopleiding rechtstreeks volgt.

Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor een bachelors-na-bachelorsopleiding ook openstaat voor afgestudeerden van andere bachelorsopleidingen dan deze die rechtstreeks toegang geven tot de bachelors-na-bachelorsopleiding, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere bachelorsopleidingen en de in het eerste lid bedoelde bachelorsopleiding.

Onderafdeling 3. - Masters-na-mastersopleidingen

Art. 18.§ 1. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige mastersopleidingen, verder « masters-na-mastersopleidingen » genoemd, enkel rechtstreeks openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een diploma van een mastersopleiding.

Het instellingsbestuur kan de toelating tot een masters-na-mastersopleiding beperken tot afgestudeerden van mastersopleidingen met specifieke opleidingskenmerken. § 2. Op grond van § 1, tweede lid, wijst het instellingsbestuur voor elke masters-na-mastersopleiding ten minste één mastersopleiding aan waarop die masters-na-mastersopleiding rechtstreeks volgt.

Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor een masters-na-mastersopleiding ook openstaat voor afgestudeerden van andere mastersopleidingen dan deze die rechtstreeks toegang geven tot de masters-na-mastersopleiding, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere mastersopleidingen en de in het eerste lid bedoelde mastersopleiding. Afdeling 4. - Taalvoorwaarden

Art. 19.Het instellingsbestuur kan de toelating tot de eerste inschrijving voor een opleiding op algemene wijze afhankelijk stellen van het bewijs dat de student : 1° geslaagd is voor een toets over de voldoende kennis van het Nederlands, of 2° ten minste één leerjaar in het Nederlandstalig secundair onderwijs met vrucht heeft voltooid, of 3° geslaagd is verklaard voor een opleiding, of één of meer opleidingsonderdelen, met een totale studieomvang van ten minste 60 studiepunten in het Nederlandstalig hoger onderwijs.

Art. 20.Het instellingsbestuur kan de toelating tot de eerste inschrijving voor een in een andere taal dan het Nederlands aangeboden opleiding afhankelijk stellen van een toets over de voldoende kennis van de gebruikte onderwijstaal. HOOFDSTUK IV. - Inschrijving Afdeling 1. - De inschrijving van de student

Art. 21.Een student schrijft zich in aan de instelling van zijn keuze voor zover hij voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden.

Het recht op inschrijving wordt uitgeoefend met inachtname van artikel II.3 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Art. 22.Een student schrijft zich in voor : 1° één opleiding of meer opleidingen tegelijk, en/of 2° één opleidingsonderdeel of meer opleidingsonderdelen, die behoren tot één of meer opleidingen, en/of 3° een schakel- of voorbereidingsprogramma. Een student kan zich tevens inschrijven voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift. Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen inzake gelijktijdige

inschrijvingen

Art. 23.Een student die nog niet in het bezit is van een bachelorsdiploma dat al dan niet rechtstreeks toelating verleent tot een bachelors-na-bachelorsopleiding, kan onder de voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor bedoelde bachelors-na-bachelorsopleiding en/of het daaraan voorafgaande voorbereidingsprogramma.

Voor het behalen van het diploma van de bachelors-na-bachelorsopleiding is het bezit van het diploma van de onderliggende bachelorsopleiding evenwel noodzakelijk. De bevoegde examencommissies kunnen daartoe opeenvolgend delibereren.

Art. 24.Een student die nog niet in het bezit is van een bachelors- of mastersdiploma dat al dan niet rechtstreeks toelating verleent tot een (masters-na-) mastersopleiding, kan onder de voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor bedoelde (masters-na-) mastersopleiding en/of het daaraan voorafgaande voorbereidings- en/of schakelprogramma.

Voor het behalen van het diploma van bedoelde (masters-na-)mastersopleiding is het bezit van het diploma van de bachelorsopleiding of de onderliggende mastersopleiding evenwel noodzakelijk. De bevoegde examencommissies kunnen daartoe opeenvolgend delibereren. HOOFDSTUK V. - Diploma-, credit- en examencontract Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 25.Het instellingsbestuur biedt bij de inschrijving van de student de keuze tussen een creditcontract, een diplomacontract en een examencontract.

De in het eerste lid bedoelde contracten maken onderdeel uit van de toetredingsovereenkomst of worden na de inschrijving gesloten in het raam van de toetredingsovereenkomst. Afdeling 2. - Studietraject

Art. 26.§ 1. In het kader van een in artikel 25, eerste lid, bedoeld contract wordt overeenstemming bereikt over het studietraject op grond waarvan een graad of diploma van een opleiding, respectievelijk een creditbewijs kan worden behaald. § 2. Een studietraject bepaalt de modaliteiten inzake studieomvang, deliberatie en studievoortgangsbewaking : 1° bij wijze van modeltraject voor een groep studenten;2° bij wijze van geïndividualiseerd traject voor een bepaalde student. De opportuniteit van het doorlopen van een geïndividualiseerd traject wordt op zorgvuldige wijze getoetst op grond van het dossier van de student. § 3. Een studietraject wordt voltijds en deeltijds aangeboden.

Een studietraject voor een masters-na-mastersopleiding wordt ten minste deeltijds aangeboden. Afdeling 3. - Vermeldingen

Art. 27.Het diplomacontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement : 1° het diploma dat de student wil behalen en de doelstellingen van het opleidingsprogramma;2° de studieomvang van de opleiding;3° de opleidingsonderdelen die in het traject moeten of kunnen worden opgenomen en de studieomvang en volgtijdelijkheid van deze opleidingsonderdelen;4° de tijdsperiode waarop de inschrijving betrekking heeft;5° de voorwaarden voor het behalen van een creditbewijs per opleidingsonderdeel;6° in voorkomend geval : de verkregen studieomvangvermindering ten gevolge van (een) vrijstelling(en);7° het aantal examenkansen;8° de evaluatie- en deliberatieregels;9° de mogelijke maatregelen van studievoortgangsbewaking bedoeld in artikel 51, eerste lid;10° in voorkomend geval : de bindende voorwaarden bedoeld in artikel 51, eerste lid, 1°. Het creditcontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement : 1° het/de opleidingsonderde(e)l(en) waarvoor de student een inschrijving neemt;2° de studieomvang per opleidingsonderdeel;3° in voorkomend geval : de toelatingsvereisten voor de inschrijving voor het betrokken opleidingsonderdeel;4° de tijdsperiode waarop de inschrijving betrekking heeft;5° de voorwaarden voor het behalen van een creditbewijs per opleidingsonderdeel;6° in voorkomend geval : de verkregen studieomvangvermindering ten gevolge van (een) vrijstelling(en);7° het aantal examenkansen;8° de evaluatieregels;9° de mogelijke maatregelen van studievoortgangsbewaking bedoeld in artikel 51, eerste lid;10° in voorkomend geval : de bindende voorwaarden bedoeld in artikel 51, eerste lid, 1°. Het examencontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement : 1° de in het eerste of het tweede lid bedoelde elementen, naar gelang het gaat om een contract met het oog op het behalen van een graad of een diploma dan wel een contract met het oog op het behalen van een creditbewijs;2° de voorwaarden waaronder de student deel mag nemen aan onderwijsactiviteiten en gebruik mag maken van onderwijsondersteunende faciliteiten. Afdeling 4. - Wijzigbaarheid

Art. 28.§ 1. De keuze voor een bepaald type contract in de zin van artikel 25, eerste lid kan slechts na afloop van een semester worden gewijzigd. Tijdens dit semester zijn wijzigingen van de inhoud van het contract mogelijk. § 2. De keuze voor een in artikel 25, eerste lid, bedoeld contract wordt gewijzigd door het instellingsbestuur en de student gezamenlijk.

De wijziging van de inhoud van de in artikel 27 bedoelde vermeldingen gebeurt : 1° door het instellingsbestuur, indien de wijziging betrekking heeft op een modeltraject;2° door het instellingsbestuur en de student gezamenlijk, indien de wijziging betrekking heeft op een geïndividualiseerd traject. § 3. Het instellingsbestuur bepaalt de formele regelen waaraan de in § 1 bedoelde wijzigingen moeten voldoen. HOOFDSTUK VI. - Studievoortgang Afdeling 1. - Studievoortgang op grond van examens

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 29.§ 1. Voor elk opleidingsonderdeel wordt een examen ingericht. § 2. Een student heeft voor ieder opleidingsonderdeel waarvoor hij ingeschreven is, recht op twee examenkansen.

Indien de aard van het opleidingsonderdeel niet toelaat dat tijdens hetzelfde academiejaar tweemaal wordt geëxamineerd, kan het in het eerste lid bedoelde recht niet tijdens hetzelfde academiejaar worden uitgeoefend.

Art. 30.Individuele examinatoren en examencommissies treden bij het vaststellen van examenresultaten op onder de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur.

Onderafdeling 2. - Creditbewijzen

Art. 31.§ 1. Een student behaalt een creditbewijs voor elk opleidingsonderdeel waarvoor hij geslaagd is.

Een student slaagt voor een opleidingsonderdeel wanneer hij ten minste 10 op 20 behaalt, tenzij het instellingsbestuur op grond van de specificiteit van het opleidingsonderdeel een andere, niet numerieke, vorm van resultaatsbepaling heeft vastgelegd.

Het geslaagd zijn wordt beoordeeld door : 1° de individuele examinator, of 2° de examencommissie, zo het instellingsbestuur aan deze de bevoegdheid heeft opgedragen om de examenresultaten definitief vast te stellen. § 2. Het onderwijs- en examenreglement kan de gevallen bepalen waarin een creditbewijs met een bepaalde graad van verdienste wordt verleend. § 3. Een creditbewijs blijft onbeperkt geldig binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar dit werd behaald.

Een actualiseringsprogramma kan slechts worden opgelegd wanneer ten minste 5 kalenderjaren verstreken zijn sedert het behalen van het creditbewijs. De termijn van 5 kalenderjaren wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand oktober die volgt op de maand waarin het creditbewijs werd behaald.

Onderafdeling 3. - Examencommissies Sectie 1. - Soorten en bevoegdheden Subsectie 1. - Examencommissie voor het geheel van de opleiding

Art. 32.§ 1. Het instellingsbestuur stelt een examencommissie in voor het geheel van de opleiding, in functie van de deliberatie met het oog op de toekenning van een graad of diploma.

Een student die voor het geheel van de opleiding aan de gestelde voorwaarden voldoet, registreert zich bij deze examencommissie. § 2. Deze examencommissie heeft volgende bevoegdheden : 1° het verklaren dat de student al dan niet geslaagd is voor het geheel van de opleiding;2° het bepalen van de opleidingsonderdelen die desgevallend moeten worden hernomen met het oog op het behalen van een diploma;3° het vaststellen van de graad van verdienste waarmee het diploma wordt toegekend. Afhankelijk van de bepalingen van het onderwijs- en examenreglement heeft deze examencommissie al dan niet de bevoegdheid om de examenresultaten definitief vast te stellen.

Art. 33.§ 1. Een student verwerft een graad of een diploma van een opleiding indien hij voor het geheel van de opleiding geslaagd wordt verklaard.

De student wordt geslaagd verklaard indien hij alle examens die horen bij het opleidingsprogramma heeft afgelegd en op grond van het feit dat : 1° alle examens geleid hebben tot een creditbewijs, of 2° de examencommissie op gemotiveerde wijze van oordeel is dat de doelstellingen van het opleidingsprogramma globaal verwezenlijkt zijn. § 2. Het feit dat een student globaal geslaagd wordt verklaard, betekent niet dat hij in aanmerking komt voor een creditbewijs voor die opleidingsonderdelen waarvoor hij niet is geslaagd.

Subsectie 2. - Examencommissie voor het eerste academiejaar van een bachelorsopleiding

Art. 34.Het instellingsbestuur stelt een examencommissie in voor het eerste academiejaar van een bachelorsopleiding, voor wat betreft de studenten die zich voor het eerst voor een bachelorsopleiding inschrijven.

Deze examencommissie heeft, afhankelijk van de bepalingen van het onderwijs- en examenreglement, één of meer van volgende bevoegdheden : 1° het verklaren dat de student al dan niet geslaagd is voor het geheel van de betrokken opleidingsonderdelen;2° het bepalen van de opleidingsonderdelen die moeten worden hernomen met het oog op het later behalen van een diploma;3° het definitief vaststellen van de examenresultaten;4° het vaststellen van de graad van verdienste waarmee de betrokken creditbewijzen worden verleend;5° het uitbrengen van een niet-bindend studieadvies op grond van de examenresultaten. Subsectie 3. - Facultatieve examencommissie

Art. 35.§ 1. Het instellingsbestuur kan een examencommissie instellen om één of meer keren per academiejaar te delibereren over het geheel van de opleidingsonderdelen dat door een groep studenten tijdens de betrokken periode werd gevolgd, voor zover de studenten gebonden zijn door : 1° een diplomacontract, of 2° een examencontract met het oog op het behalen van een graad of een diploma van een opleiding. Een student die voor het geheel van de betrokken opleidingsonderdelen aan de gestelde voorwaarden voldoet, registreert zich bij deze examencommissie. § 2. Deze examencommissie heeft, afhankelijk van de bepalingen van het onderwijs- en examenreglement, één of meer van volgende bevoegdheden : 1° het verklaren dat de student al dan niet geslaagd is voor het geheel van de betrokken opleidingsonderdelen;2° het bepalen van de opleidingsonderdelen die moeten worden hernomen met het oog op het later behalen van een diploma;3° het definitief vaststellen van de examenresultaten;4° het vaststellen van de graad van verdienste waarmee de betrokken creditbewijzen worden verleend;5° het uitbrengen van een niet-bindend studieadvies op grond van de examenresultaten.

Art. 36.Indien de examencommissie beschikt over de in artikel 35, § 2, 1°, bedoelde bevoegdheid, verklaart zij de student geslaagd indien deze alle examens die horen bij het betrokken deel van het opleidingsprogramma heeft afgelegd en : 1° alle examens hebben geleid tot een creditbewijs, of 2° de examencommissie op gemotiveerde wijze van oordeel is dat de doelstellingen van het betrokken deel van het opleidingsprogramma globaal verwezenlijkt zijn. § 3. Het feit dat een student globaal geslaagd wordt verklaard, betekent niet dat hij in aanmerking komt voor een creditbewijs voor die opleidingsonderdelen waarvoor hij niet is geslaagd.

Sectie 2. - Gemeenschappelijke werkingsregel

Art. 37.Examencommissies nemen slechts bindende beslissingen ten aanzien van een student zo ten minste de helft van de leden van het academisch c.q. onderwijzend personeel die de student gedurende de betrokken periode beoordeelden, aanwezig is. Afdeling 2. - Studievoortgang op grond van EVC's en EVK's

Onderafdeling 1. - Bewijzen van bekwaamheid Sectie 1. - Validerende instantie

Art. 38.§ 1. Een bewijs van bekwaamheid en het daaraan voorafgaande bekwaamheidsonderzoek worden aangevraagd bij en toegekend door een validerende instantie in de schoot van (een) associatie(s).

Als validerende instantie kunnen optreden : 1° een associatiebestuur;2° een verzelfstandigd orgaan onder het gezag of het toezicht van één of meer associatiebesturen. § 2. Besturen van instellingen die niet behoren tot een associatie, sluiten zich door middel van een overeenkomst bij een validerende instantie aan. § 3. Een validerende instantie treedt op als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding staat tot een aanvrager.

Een validerende instantie en een aanvrager sluiten door de inwilliging van de aanvraag een toetredingsovereenkomst.

Sectie 2. - Bekwaamheidsonderzoek Subsectie 1. - Standaard

Art. 39.Het bekwaamheidsonderzoek hanteert, afhankelijk van de aanvraag, volgende standaarden : 1° de in artikel 58, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde competenties eigen aan het niveau van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs of het mastersniveau;2° de in de schoot van de betrokken associatie of instelling gehanteerde eindcompetenties voor de opleiding, het opleidingsonderdeel, of enig deel ervan, of de cluster van opleidingsonderdelen. Subsectie 2. - Methodologie

Art. 40.§ 1. Het bekwaamheidsonderzoek betreffende EVC's en EVK's kan worden doorgevoerd aan de hand van (een combinatie van) volgende methodieken : 1° een gestructureerd gesprek waarin gepeild wordt naar de voorkennis van de aanvrager;2° directe observatie van gedragingen en realisaties;3° evaluatie gebaseerd op de verzamelde informatie en realisaties;4° evaluatie gebaseerd op de interpretatie van feiten of verklaringen met referentie naar theoretische schema's;5° portfolioconstructie, zijnde de samenstelling van een persoonlijk dossier waarin allerlei soorten stukken worden opgenomen die de competenties bewijzen. Het in artikel 42 bedoelde reglement bepaalt : 1° welke methodiek van toepassing is voor (een) bepaalde groep(en) aanvragers;2° in voorkomend geval : de gradaties in de bewijslast, binnen eenzelfde methodiek, ten aanzien van verschillende groepen aanvragers. § 2. Het bekwaamheidsonderzoek betreffende EVK's die voortvloeien uit een studiebewijs, afgeleverd binnen onderwijs, verloopt op stukken.

In uitzonderlijke gevallen, waarvan de validerende instantie de noodzakelijkheid motiveert, kan naast het onderzoek op stukken een beperkte bijkomende proef worden georganiseerd.

Subsectie 3. - Procedure

Art. 41.Het bekwaamheidsonderzoek biedt volgende procedurele waarborgen : 1° de aanvrager wordt begeleid bij : a) het verwerven van inzicht in de mogelijkheden inzake curriculumopbouw in het hoger onderwijs;b) het verzamelen van de bewijslast inzake de voorgelegde competenties;2° de beoordelaar(s) is/zijn bekwaam om over de bewijslast te oordelen en kan/kunnen dientengevolge zowel de bewijslast als de standaarden lezen en beide tegen elkaar afwegen;3° de begeleider(s) en de beoordelaar(s) zijn niet dezelfde personen;4° de privacy en de persoonlijke integriteit van de aanvrager wordt beschermd; 5° de interne beroepsprocedure, bedoeld in artikel II.13, eerste lid van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, is gericht op mediatie.

Subsectie 4. - Reglement

Art. 42.De in subsectie 1 tot en met 3 bedoelde minimale regelen worden per associatie uitgewerkt in een reglement, dat tot stand komt als volgt : 1° de validerende instantie werkt een voorstel van reglement uit, waarin de methodologische en procedurele garanties inzake de (h)erkenning van EVK's en EVC's zijn ingeschreven, evenals de beginselen inzake de in artikel 41, 5°, bedoelde interne beroepsprocedure;2° de validerende instantie legt haar voorstel ter goedkeuring voor aan de Vlaamse Regering. Subsectie 5. - Kwaliteitsborging

Art. 43.§ 1. De Vlaamse Regering werkt de nodige maatregelen uit opdat de kwaliteit van de methoden en procedures gebruikt bij het bekwaamheidsonderzoek wordt gewaarborgd. Zij kan daartoe een geëigend orgaan oprichten of aanwijzen.

De kwaliteitsborging heeft betrekking op de transparantie, toegankelijkheid, betrouwbaarheid en regelmatigheid van de gehanteerde procedures en methoden. § 2. De in § 1, eerste lid, bedoelde maatregelen worden neergelegd in een besluit, dat ophoudt uitwerking te hebben indien het niet bij decreet is bekrachtigd binnen een termijn van 1 jaar vanaf de inwerkingtreding ervan. De bekrachtiging werkt terug tot deze laatste datum.

Sectie 3. - Territoriale gelding en geldigheidsduur

Art. 44.Een bewijs van bekwaamheid geldt binnen de instellingen die ressorteren onder de associatie(s) in de schoot waarvan de validerende instantie is opgericht, evenals binnen elke instelling die met deze validerende instantie een overeenkomst heeft gesloten.

Art. 45.Een bewijs van bekwaamheid blijft onbeperkt geldig.

Een actualiseringsprogramma kan slechts worden opgelegd wanneer ten minste 5 kalenderjaren verstreken zijn sedert het verkrijgen van het bewijs van bekwaamheid. De termijn van 5 kalenderjaren wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand oktober die volgt op de maand waarin het bewijs van bekwaamheid werd verkregen.

Onderafdeling 2. - Vrijstellingen Sectie 1. - Bevoegde instantie

Art. 46.Het instellingsbestuur verleent op grond van een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling.

Sectie 2. - Procedureregeling

Art. 47.§ 1. Vrijstellingen worden verleend overeenkomstig een besluit van de Vlaamse Regering dat de minimale beginselen ter zake vastlegt.

De minimale beginselen omvatten ten minste : 1° de toekenningsvoorwaarden op grond van de inhoudelijke aansluiting tussen het betrokken opleidingsonderdeel, of het deel ervan, en de geattesteerde EVK's en/of EVC's;2° de inspraakregeling voor de student;3° de draagwijdte van de motiveringsverplichting in hoofde van het instellingsbestuur; 4° de basisbeginselen inzake de interne beroepsprocedure, bedoeld in artikel II.13, eerste lid, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De beroepsprocedure is gericht op mediatie. § 2. Het in § 1 bedoelde besluit van de Vlaamse Regering wordt genomen na gezamenlijk advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad. § 3. Het instellingsbestuur werkt de nadere regelen inzake het verlenen van vrijstellingen uit in het onderwijs- en examenreglement.

Sectie 3. - Omvang

Art. 48.De omvang van een vrijstelling wordt uitgedrukt in gehele studiepunten.

Art. 49.De omvang van een vrijstelling voor een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, wordt, behoudens andersluidende beslissing van het instellingsbestuur, gelijkgesteld met de studieomvang van dat opleidingsonderdeel, of het deel ervan.

Sectie 4. - Tweede inschrijving voor eenzelfde opleiding

Art. 50.Ten aanzien van de tweede inschrijving voor een bachelors- of mastersopleiding waarvan een student reeds het diploma bezit, geldt de voorwaarde dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 30 studiepunten moet volgen.

Onderafdeling 3. - Diplomering

Art. 51.§ 1. Indien een instellingsbestuur op grond van een bewijs van bekwaamheid vaststelt dat een persoon de competenties eigen aan een welomschreven opleiding bezit, kan het instellingsbestuur aan deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uitreiken, zonder dat een inschrijving voor de betrokken opleiding vereist is.

Indien het instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen daarvan, voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsverplichting. Het instellingsbestuur dient in dat geval een substantieel verschil aan te tonen tussen de door het bewijs van bekwaamheid gevalideerde competenties en de in de schoot van de instelling gehanteerde eindcompetenties voor de opleiding. § 2. Het instellingsbestuur kan een bedrag van ten hoogste 50 euro vragen als bijdragen in de kosten voor het uitreiken van het diploma. Afdeling 3. - Studievoortgangsbewaking

Art. 52.§ 1. Het instellingsbestuur kan volgende maatregelen van studievoortgangsbewaking nemen : 1° het opleggen van bindende voorwaarden voor de inschrijving.Deze bindende voorwaarden betreffen in beginsel geen evaluatie- en/of deliberatiecriteria die strenger zijn dan de regels die in de instelling algemeen gelden. Het instellingsbestuur kan de studievoortgang van de student wel afhankelijk maken van een deliberatie door een examencommissie als bedoeld in artikel 35, ook al is dergelijke examencommissie niet op algemene wijze voorgeschreven; 2° het weigeren van de inschrijving van de student.Van deze mogelijkheid wordt slechts gebruik gemaakt indien voorheen zonder positief resultaat bindende voorwaarden voor de inschrijving werden opgelegd of indien uit de gegevens van het dossier manifest blijkt dat het opleggen van dergelijke bindende voorwaarden geen positief resultaat zal opleveren. § 2. Maatregelen van studievoortgangsbewaking kunnen worden opgelegd aan een student die reeds tweemaal voor een bepaald opleidingsonderdeel aan een hogeschool of universiteit in de Vlaamse Gemeenschap werd ingeschreven, zonder dat hij daarvoor een creditbewijs behaalde. Deze bepaling geldt niet indien het opleidingsonderdeel voorwerp uitmaakte van een deliberatie door een examencommissie en de student voor het geheel van de opleiding of de opleidingsonderdelen geslaagd werd verklaard.

Maatregelen van studievoortgangsbewaking worden opgelegd aan een onder diplomacontract ingeschreven student, die de graad of het diploma van de betrokken opleiding nog niet heeft behaald na verloop van een bepaalde termijn, die op grond van de studieomvang van de opleiding berekend wordt als volgt : 1° indien de student het studietraject voltijds heeft aangevat : a) wordt voor de eerste en tweede schijf van 60 studiepunten telkens 2 academiejaren gerekend;b) wordt voor de derde schijf en desgevallend volgende schijven van 60 studiepunten telkens 1 academiejaar gerekend;2° indien de student het studietraject deeltijds heeft aangevat : a) wordt voor de eerste en tweede schijf van 60 studiepunten telkens 3 academiejaren gerekend;b) wordt voor de derde schijf en desgevallend volgende schijven van 60 studiepunten telkens 2 academiejaren gerekend. In uitzonderlijke omstandigheden, waarin gegronde redenen voorhanden zijn om aan te nemen dat het opleggen van een maatregel van studievoortgangsbewaking overbodig is, kan het instellingsbestuur afwijken van de in het tweede lid bedoelde verplichting. Afdeling 4. - Rapporteringsplicht

Art. 53.Het instellingsbestuur rapporteert over het beleid omtrent het aanbieden van flexibele studietrajecten en de keuze- en studievoortgangbegeleiding van studenten in het jaarverslag vermeld in artikel 162 van het universiteitendecreet of artikel 234, § 2, van het hogescholendecreet.

De Vlaamse Regering sluit met de instellingsbesturen een overeenkomst af met betrekking tot het doorgeven van de studievoortganggegevens van de studenten naar de in artikel 113bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde centrale databank.

TITEL IV. - Studiegeld en bijdrage voor het bekwaamheidsonderzoek HOOFDSTUK I. - Studiegeld Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 54.Het instellingsbestuur stelt jaarlijks vóór 1 mei de bedragen van het studiegeld vast, overeenkomstig : 1° de regelen van afdeling 2, voor wat betreft de studenten onder diploma- of creditcontract;2° de regelen van afdeling 3, voor wat betreft de studenten onder examencontract. Afdeling 2. - Het studiegeld bij diploma- en creditcontracten

Onderafdeling 1. - Beginsel

Art. 55.§ 1. Het studiegeld voor de studenten onder diploma- of creditcontract bestaat in beginsel uit : 1° een vast gedeelte, en 2° een variabel gedeelte pro rata het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft. § 2. Het vast gedeelte is slechts één maal per academiejaar verschuldigd.

Deze bepaling geldt ongeacht het aantal inschrijvingen dat tijdens dat academiejaar aan dezelfde instelling wordt genomen.

Art. 56.§ 1. De Vlaamse Regering werkt een voorstel uit waarin het vast en het variabel gedeelte van het studiegeld worden bepaald ten aanzien van studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten hoogste 53 studiepunten. Het voorstel kan schijven van studiepunten afbakenen waarbinnen eenzelfde variabel studiegeld wordt gevraagd.

Het voorstel wordt uitgewerkt na raadpleging van de Vlaamse Interuniversitaire Raad, de Vlaamse Hogescholenraad en de studentenkoepelvereniging(en). Bij het voorstel wordt een toelichting gevoegd, waarin wordt aangetoond dat de internationaalrechtelijke stand still-verplichting inzake studiegelden in het hoger onderwijs gerespecteerd wordt.

Het voorstel wordt onverwijld voorgelegd aan het Vlaams Parlement, dat binnen een termijn van 60 kalenderdagen, die ingaat de dag na ontvangst ervan, beslist zelf regelgevend op te treden of niet. Indien beslist wordt niet zelf regelgevend op te treden, of indien binnen voormelde termijn niet wordt overgegaan tot het nemen van een beslissing, wordt het voorstel rechtskrachtig.

Het eerste voorstel wordt uiterlijk op 1 maart 2005 aan het Vlaams Parlement voorgelegd. § 2. Voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten, wordt een forfaitair studiegeld tussen 445 en 505 euro gevraagd. § 3. Indien in een academiejaar een inschrijving wordt genomen voor méér dan 66 studiepunten, wordt het variabel gedeelte van het studiegeld voor het aantal studiepunten boven 66 berekend door deze studiepunten te vermenigvuldigen met ten minste 2,5 en ten hoogste 3 euro.

Onderafdeling 2. - Afwijkingen

Art. 57.§ 1. Voor beursstudenten die een voltijds studietraject volgen, betreft het studiegeld een forfaitair bedrag dat ten hoogste gelijk is aan : 1° in de hogescholen : 100 euro;2° in de universiteiten : 80 euro. Voor beursstudenten die een deeltijds studietraject volgen of een bijkomende inschrijving nemen, betreft het studiegeld een forfaitair bedrag dat ten hoogste gelijk is aan 55 euro. § 2. Voor bijna-beursstudenten bedraagt het studiegeld ten hoogste twee derden van het bedrag vastgesteld overeenkomstig artikel 55 en 56.

Art. 58.Doctorandi betalen bij de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraat een studiegeld van ten minste 240 en ten hoogste 300 euro.

Zij betalen in het academiejaar waarin het doctoraat behaald wordt een studiegeld van ten minste 240 euro en ten hoogste 300 euro.

Art. 59.Voor de academische initiële lerarenopleiding betreft het studiegeld een forfaitair bedrag van ten hoogste 130 euro.

Een verschillend bedrag kan worden vastgelegd, naar gelang het gaat om : 1° hoofdinschrijvingen, dan wel bijkomende inschrijvingen;2° voltijdse dan wel deeltijdse studietrajecten.

Art. 60.De samengetelde studiegelden voor de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde bedragen ten hoogste 1.000 euro. Afdeling 3. - Het studiegeld bij examencontracten

Art. 61.§ 1. Het studiegeld voor de studenten onder examencontract bestaat uit : 1° een vast gedeelte, en 2° een variabel gedeelte pro rata het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft. § 2. Het vast gedeelte van het studiegeld bedraagt 50 euro.

Het variabel gedeelte van het studiegeld bedraagt 3 euro per studiepunt. Afdeling 4. - Bijzondere gevallen

Onderafdeling 1. - Bachelors-na-bachelorsopleidingen en masters-na-mastersopleidingen

Art. 62.§ 1. Het instellingsbestuur kan voor de studenten die inschrijven voor een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding of voor een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding een bijzonder studiegeld vastleggen. § 2. Het bijzonder studiegeld bedraagt ten hoogste : 1° 1.010 euro, voor de studenten die : a) beroepsactief zijn op het ogenblik van de inschrijving, en b) ten minste drie jaar in het bezit zijn van een bachelors- of mastersdiploma of van een buitenlands diploma op grond waarvan ze werden toegelaten tot de betrokken bachelors- of mastersopleiding;2° 505 euro, voor de niet onder 1° ressorterende studenten. § 3. In bijzondere omstandigheden wordt het maximumbedrag van het bijzonder studiegeld vastgesteld op : 1° 24.790 euro, voor de in § 2, 1°, bedoelde studenten; 2° 5.400 euro, voor de in § 2, 2°, bedoelde studenten.

De in het eerste lid bedoelde bijzondere omstandigheden betreffen één of meer van volgende gevallen : 1° de opleiding brengt bijzondere kosten met zich mee, veroorzaakt door : a) het aantrekken van hoog gespecialiseerd personeel, de uitrusting van laboratoria, de bijzondere inrichting van bibliotheken, het specifieke studie- en leermateriaal of de specifieke begeleidings- en supervisietaken, en/of b) het aanbod van bijzondere faciliteiten;2° de opleiding vereist een bepaalde beroepservaring en/of wordt georganiseerd in samenwerking met de industrie of een beroepsorganisatie om te voorzien in de opleidingsbehoeften van een bepaalde sector;3° de opleiding heeft een internationaal karakter. Het in het eerste lid bedoeld bijzonder studiegeld kan niet worden gevraagd binnen de studiegebieden « Gezondheidszorg », « Onderwijs » en « Sociaal-agogisch werk ». § 4. Het instellingsbestuur deelt het bedrag van het bijzonder studiegeld aan de Vlaamse Regering mee. Bij toepassing van de bepalingen van § 3 worden tevens de ingeroepen bijzondere omstandigheden meegedeeld.

Onderafdeling 2. - Postgraduaatopleidingen en kortere opleidingstrajecten met het oog op na- en bijscholing

Art. 63.Het instellingsbestuur bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de studenten die zich inschrijven voor : 1° een opleiding die leidt tot een postgraduaatgetuigschrift, en 2° een in artikel 17 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoeld korter opleidingstraject met het oog op na- en bijscholing. Afdeling 5. - Bepalingen inzake sommige buitenlandse studenten

Art. 64.Het instellingsbestuur bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de inschrijving van studenten die geen beursstudent zijn, voor zover het niet gaat om : 1° studenten met de Belgische nationaliteit;2° studenten met de nationaliteit van een staat behorende tot de Europese Hogeronderwijsruimte, zoals bedoeld in de Gezamenlijke verklaring van de Europese ministers van Onderwijs, bijeengekomen in Bologna op 19 juni 1999;3° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn voor een verblijf van onbeperkte duur in België zoals bepaald door de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, te bewijzen door middel van de verblijfskaart van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen (bijlage 8 of bijlage 9), of de identiteitskaart voor vreemdeling (bijlage 7) of het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (bijlage 6), overeenkomstig artikel 31 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;4° kandidaat-vluchtelingen van wie de asielaanvraag ontvankelijk is verklaard, alsook hun kinderen, te bewijzen door middel van : a) de bijlage 25 afgegeven aan de grens aan een asielzoeker of de bijlage 26 afgegeven in het Rijk aan een asielzoeker overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en b) een attest van immatriculatie (bijlage 4) overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en c) het attest van ontvankelijkheid van de asielaanvraag, uitgereikt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het in het eerste lid bedoelde studiegeld is ten hoogste gelijk aan 5.400 euro. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de mogelijkheid om een bijzonder studiegeld van 24.790 euro te vragen voor de inschrijving voor een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding of voor een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding, voor zover : 1° de studenten voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 62, § 2, 1°, en 2° er sprake is van de bijzondere omstandigheden vermeld in artikel 62, § 3, tweede lid. Afdeling 6. - Sociale maatregelen

Art. 65.Het instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten het variabel gedeelte van het studiegeld differentiëren, dan wel het studiegeld vaststellen onder de in dit hoofdstuk bedoelde minimumgrenzen. Afdeling 7. - Terugstorting

Art. 66.Het instellingsbestuur bepaalt : 1° of het studiegeld, of een billijk gedeelte daarvan, aan de student wordt teruggestort, zo deze de inschrijving voortijdig beëindigt;2° of, en op welke wijze, het variabel gedeelte van het studiegeld aangepast wordt indien een in artikel 28 bedoelde wijziging van of in een diploma- of creditcontract gevolgen heeft voor het aantal studiepunten. Het maakt de regelen daaromtrent op behoorlijke wijze kenbaar. Afdeling 8. - Indexering

Art. 67.De in dit hoofdstuk bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. Deze indexering wordt niet toegepast op de in artikel 57, § 1, bedoelde bedragen.

De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2003. HOOFDSTUK II. - Bijdrage voor het bekwaamheidsonderzoek

Art. 68.§ 1. Voor een bekwaamheidsonderzoek dat verloopt op stukken en voor een in artikel 13 bedoeld bekwaamheidsonderzoek kan geen bijdrage worden gevraagd.

Voor de in artikel 40, § 2, tweede lid bedoelde beperkte bijkomende proef kan een bijdrage van ten hoogste 50 euro worden gevraagd. § 2. De bijdrage voor een bekwaamheidsonderzoek dat op algemene wijze de competenties van de aanvrager voor het hoger onderwijs test, bedraagt ten hoogste : 1° 590 euro, indien het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het niveau van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs;2° 770 euro, indien het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het mastersniveau en de aanvrager nog niet beschikt over een diploma van een bachelorsopleiding;3° 230 euro, indien het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het mastersniveau en de aanvrager reeds beschikt over een diploma van een bachelorsopleiding. De bijdrage voor een bekwaamheidsonderzoek dat de competenties van de aanvrager voor een wel-omschreven opleiding, opleidingsonderdeel of cluster van opleidingsonderdelen test, wordt berekend door een vast gedeelte van 50 euro op te tellen bij een variabel gedeelte, dat wordt verkregen door het betrokken aantal studiepunten te vermenigvuldigen met 3 euro. § 3. De in § 2 bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.

De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2003. HOOFDSTUK III. - Evaluatie

Art. 69.De bepalingen van deze titel worden vóór 30 juni 2007 onderworpen aan een evaluatie.

De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop deze evaluatie wordt doorgevoerd.

TITEL V. - Wijzigingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Het onderwijs- en examenreglement

Art. 70.In artikel 77 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° voor elke opleiding : a) de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;b) de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in opleidingsonderdelen;c) in voorkomend geval : de afstudeerrichtingen;d) de volgtijdelijkheid van de onderscheiden opleidingsonderdelen;e) de organisatie van de opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde trajecten;»; 2° een 1°bis en 1°ter worden toegevoegd, die luiden als volgt : « 1°bis voor elk opleidingsonderdeel : de doelstellingen van het opleidingsonderdeel (aard, inhoud, profiel) en het niveau van het opleidingsonderdeel (inleidend, uitdiepend, gespecialiseerd);»; « 1°ter voor elke opleiding en voor elk opleidingsonderdeel : a) de regelen inzake de inschrijving van studenten, inzonderheid de keuzemogelijkheid tussen een diploma- of examencontract of tussen een credit- of examencontract en de mogelijkheden om de keuze voor een bepaald contract te wijzigen;b) in voorkomend geval : de bijzondere vooropleidingseisen en de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden, evenals de voorwaarden waaronder een student kan worden ingeschreven indien hij niet voldoet aan de algemene vooropleidingseisen;c) de begin- en eindcompetenties;d) de studieomvang uitgedrukt in studiepunten;e) de voorwaarden waaronder vrijstellingen worden verleend;f) de gebruikte onderwijstaal;g) de voorwaarden waaronder de studenten opleidingsonderdelen kunnen volgen en daarover examen kunnen afleggen aan andere binnen- en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs;»; 3° 10°, 11° en 12°, opgeheven bij decreet van 19 maart 2004, worden opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « 10° de voorwaarden waaronder attesten van bekwaamheid worden verleend;», « 11° de interne beroepsprocedures inzake : a) het verlenen van bewijzen van bekwaamheid;b) het toekennen van vrijstellingen;c) het opleggen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma, en het vaststellen van de studieomvang van dergelijk programma;d) het opleggen van een in artikel 52 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bedoelde maatregel van studievoortgangsbewaking;», « 12° de wijze waarop de in 11° bedoelde beslissingen worden herzien indien zij zijn aangetast door materiële vergissingen; »; 4° er wordt een 14° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 14° de regelen inzake de organisatie van informatiesessies voor studenten die zich voor de eerste maal inschrijven aan de instelling; ».

Art. 71.Aan artikel 78 van hetzelfde decreet wordt een 9°, 10°, 11° en 12° toegevoegd, die luiden als volgt : « 9° de volgtijdelijkheid van de onderscheiden examens; »; « 10° de algemene regels en de modaliteiten van deliberatie; »; « 11° de wijze waarop omgegaan wordt met overmacht of met onregelmatigheden tijdens het examenverloop; »; « 12° de wijze waarop examenbeslissingen, aangetast door materiële vergissingen, worden herzien; ». HOOFDSTUK II. - Bekrachtiging van de studies

Art. 72.In artikel 85 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst zal § 1 vormen, met dien verstande dat : a) de eerste en tweede zin vervangen worden door wat volgt : « Het bestuur van de instelling waaraan de student met succes zijn opleiding afrondt, kent de betreffende graad toe en reikt het diploma met bijhorend diplomasupplement toe.Het bestuur van de instelling kan het diploma van een opleiding en de overeenstemmende graad ook toekennen aan een persoon die beschikt over een bewijs van bekwaamheid, bedoeld in artikel 51 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. »; b) tussen de woorden « het voltooide opleidingsprogramma » en de woorden « , de eventueel verleende vrijstellingen » worden de woorden « en de behaalde creditbewijzen » ingevoegd;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.Het instellingsbestuur verleent een creditbewijs aan een student die geslaagd is voor het betrokken opleidingsonderdeel. Door het verlenen van een creditbewijs krachtens het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, is dit van rechtswege erkend en bekrachtigd.

Het instellingsbestuur levert bij het beëindigen van een creditcontract, of op vraag van een student, een document met de behaalde creditbewijzen af.

Het document vermeldt in elk geval : 1° de instelling waaraan het document uitgereikt wordt en de opleiding waarbinnen het/de opleidingsonderde(e)l(en) kader(t)(en);2° het profiel van de betrokken opleiding;3° de benaming van het/de opleidingsonder-de(e)l(en);4° het aantal credits en in voorkomend geval de toegekende eindbeoordeling met eventueel de graad van verdienste;5° de doelstellingen van het/de opleidingsonderde(e)l(en) (aard, inhoud, profiel);6° het niveau van het/de opleidingsonder-de(e)l(en) (inleidend, uitdiepend, gespecialiseerd). De Vlaamse Regering kan nadere regelen inzake de vorm van de documenten bepalen.

De instellingen houden een beschrijving bij van de opleidingsonderdelen die zij aanbieden of hebben aangeboden. ».

Art. 73.Aan titel I, hoofdstuk III, afdeling 7, van hetzelfde decreet wordt een artikel 86bis toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 86bis De graad of het diploma van een opleiding kan enkel worden verleend aan een student die ingeschreven is op grond van een diplomacontract of van een examencontract, aangegaan met het oog op het behalen van een graad of een diploma van de opleiding. Deze bepaling geldt onverminderd de mogelijkheid van het instellingsbestuur om een diploma uit te reiken op grond van een bewijs van bekwaamheid, zoals bepaald in artikel 51, § 1. ». HOOFDSTUK III. - Rechtsbescherming

Art. 74.In artikel II.1 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° 5° en 6° worden opgeheven;2° er wordt een 15°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 15°bis studievoortgangsbeslissing : één van de volgende beslissingen : a) een examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een opleiding als geheel;b) een examentuchtbeslissing, zijnde een sanctie opgelegd naar aanleiding van examenfeiten;c) de toekenning van een bewijs van bekwaamheid, dat aangeeft dat een student op grond van eerder verworven competenties of eerder verworven kwalificaties bepaalde competenties heeft verworven;d) de toekenning van een vrijstelling, zijnde de opheffing van de verplichting om over een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen;e) een beslissing waarbij het volgen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma wordt opgelegd en waarbij de studieomvang van dergelijk programma wordt vastgesteld;f) het opleggen van een maatregel van studievoortgangsbewaking, bedoeld in artikel 51 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;».

Art. 75.Aan artikel II.2 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De bepalingen van titel II, met uitzondering van artikel II.3, II.10 en II.43, zijn mede van toepassing op de in artikel 37 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bedoelde validerende instanties.

Voor de lezing van de in het eerste lid bedoelde bepalingen : 1° worden de personen die een bekwaamheidsonderzoek aanvragen als « studenten » beschouwd;2° wordt het reglement van de validerende instantie als « onderwijs- en examenregeling » beschouwd.».

Art. 76.Artikel II.4 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel II.4 Het bestuur, of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, treedt bij het nemen van een studievoortgangsbeslissing op als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding staat tot de student. ».

Art. 77.In deel II, titel II van hetzelfde decreet wordt het opschrift van Hoofdstuk III vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK III. - Rechtsbescherming bij studievoortgangsbeslissingen ».

Art. 78.Artikel II.12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel II.12 De onderwijs- en examenregeling bepaalt de wijze waarop studievoortgangsbeslissingen worden herzien, wanneer deze zijn aangetast door materiële vergissingen die worden vastgesteld binnen een vervaltermijn van tien kalenderdagen na de dag waarop deze zijn genomen. ».

Art. 79.In artikel II.13 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « examenbeslissing of een examentuchtbeslissing » vervangen door de woorden « studievoortgangsbeslissing »;2° in het tweede lid worden de woorden « heroverweging van de examen(tucht)beslissing » vervangen door de woorden « heroverweging van de studievoortgangsbeslissing » en worden de woorden « in het geval van een examentuchtbeslissing » vervangen door de woorden « in het geval van een andere studievoortgangsbeslissing ».

Art. 80.Artikel II.14, eerste lid, 2,° van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « 2° een beslissing die de oorspronkelijke beslissing op gemotiveerde wijze bevestigt, of herziet. ».

Art. 81.In deel II, titel II, hoofdstuk III, afdeling 2 van hetzelfde decreet wordt het opschrift van onderafdeling 2 vervangen door wat volgt : « ONDERAFDELING 2. - De Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen ».

Art. 82.In artikel II.15 van hetzelfde decreet worden de woorden « Raad voor examenbetwistingen » vervangen door de woorden « Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen ».

Art. 83.In artikel II.21 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord « examen(tucht)beslissingen » vervangen door het woord « studievoortgangsbeslissingen »;2° in het tweede lid worden de woorden « de examencommissie » vervangen door de woorden « het bestuur of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur ».

Art. 84.In artikel II.22 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2° : a) worden de woorden « gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen examenbeslissing » vervangen door de woorden « gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen studievoortgangsbeslissing », b) wordt de tekst van b) en c), respectievelijk, de tekst van c) en d), c) wordt in de plaats van b) een nieuwe b) ingevoegd, die luidt als volgt : « b) een nieuwe beslissing houdende toekenning van een bewijs van bekwaamheid in voorkomend geval afhankelijk wordt gemaakt van de organisatie van een nieuw bekwaamheidsonderzoek of een onderdeel daarvan.De Raad kan de termijn en de materiële voorwaarden bepalen waaronder deze organisatie moet gebeuren, »; 2° in het tweede lid worden de woorden « alsof hij geslaagd was geweest, dan wel alsof geen examentuchtbeslissing was genomen » vervangen door de woorden « alsof geen nadelige studievoortgangsbeslissing was genomen ».

Art. 85.In artikel II.28, § 1, tweede lid, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° wordt het woord « examen(tucht)beslissing » vervangen door het woord « studievoortgangsbeslissing »;2° aan 2° wordt vóór het teken « ;» een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt : « , of het verslag van het bekwaamheidsonderzoek met het oog op de verwerving van een bewijs van bekwaamheid. HOOFDSTUK IV. - Diverse wijzigingen Afdeling 1. - Wijzigingen aan het decreet van 12 juni 1991 betreffende

de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap

Art. 86.In artikel 132, 2°, e), van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap worden de woorden « , zonder dat dit aantal studenten per financieringsgroep twee procent mag overschrijden van het totaal aantal Belgische studenten die het vorig academiejaar regelmatig in de betrokken financieringsgroep zijn ingeschreven » geschrapt. Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 1994 betreffende

de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap

Art. 87.In artikel 177, § 1, 2°, e), van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap wordt de tweede zin opgeheven. Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende

de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

Art. 88.Artikel 3, derde, vierde, achtste, elfde, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende, achttiende, negentiende, twintigste en drieëntwintigste streepje, 20, 21, 22, 65, 66, 67, 69, § 6, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 79, 80, 81 en 82 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden opgeheven.

Art. 89.In artikel 3 van hetzelfde decreet wordt na de definiëring van het begrip « studieomvang » een streepje ingevoegd, dat luidt als volgt : « - studiejaar : een studieprogramma van ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten; ».

Art. 90.In artikel 61, § 2, tweede lid, 1° van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, worden de woorden « artikel 66, § 6 » vervangen door de woorden « artikel 13 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen ».

Art. 91.In artikel 69 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « 65 en 66 » vervangen door de woorden « 11, 13 en 17 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen »;2° in § 2 worden de woorden « 66 en 67 » vervangen door de woorden « 15 en 18 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen ».

Art. 92.Artikel 89 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 89 De Vlaamse Regering kan de gelijkwaardigheid bepalen van de kwalificaties en de specificaties van de bachelors- en mastersdiploma's uitgereikt in de Franse Gemeenschap c.q. door de Koninklijke Militaire School te Brussel met de kwalificaties en de specificaties van de bachelors- en mastersdiploma's uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap. ».

Art. 93.In artikel 122, § 2, van hetzelfde decreet worden de tekens « , 43 » geschrapt.

Art. 94.In artikel 137, § 1, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden « artikel 43 van het universiteitendecreet » en « wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 » de woorden « overeenkomstig artikel 138, § 1 » ingevoegd.

Art. 95.In titel I van hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk VIbis, bestaande uit artikel 113bis, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VIbis. - Centrale databank Artikel 113bis § 1. De Vlaamse Regering organiseert bij het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap een centrale databank, gericht op gegevensverwerking met het oog op volgende doelstellingen : 1° de financiering van instellingen voor hoger onderwijs;2° het verzamelen van statistisch materiaal;3° de opvolging van studieloopbanen. § 2. De centrale databank bevat per student de inschrijvingsgegevens en de identificatiegegevens.

De identificatiegegevens worden enkel uitgewisseld tussen de betrokken instellingen voor hoger onderwijs en het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Zij kunnen nimmer openbaar worden gemaakt. § 3. Het beheer en het gebruik van de centrale databank maakt het voorwerp uit van een protocol tussen het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, enerzijds, en de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad, anderzijds. ». Afdeling 4. - Wijzigingen aan het decreet van 19 maart 2004

betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs

Art. 96.In artikel VII.1, § 1, eerste lid van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° 11° wordt vervangen door wat volgt : « 11° het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;»; 2° er wordt een 13° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 13° het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. TITEL VI. - Overgangsmaatregel

Art. 97.Studenten die gestart zijn in het op de vooravond van de inwerkingtreding van dit decreet van toepassing zijnde studiejaarsysteem, worden van rechtswege geacht een diplomacontract te hebben gesloten, behoudens in het geval zij uitdrukkelijk kiezen voor het afsluiten van een examencontract.

Zij worden geacht een creditbewijs te hebben behaald voor de opleidingsonderdelen waarvoor binnen het studiejaarsysteem examens werden afgelegd en waarvoor zij geslaagd zijn verklaard.

TITEL VII. - Inwerkingtreding

Art. 98.§ 1. De bepalingen van dit deel treden in werking vanaf het academiejaar 2005-2006, met uitzondering van : 1° artikel 2, dat in werking treedt op 1 juli 2004;2° artikel 92 en 96, die in werking treden op 1 oktober 2004. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd de bepalingen van dit decreet, met uitzondering van deze bedoeld in 1° en 2° van het eerste lid, eerder in werking te laten treden ten aanzien van die associaties en/of instellingen waarvan de besturen erom verzoeken. Zij kan daarbij de dwingende bepalingen aanwijzen dewelke slechts vanaf het academiejaar 2005-2006 dienen te worden gerespecteerd. In dat geval worden de betrokken aangelegenheden geregeld overeenkomstig de op de vooravond van de door het besluit bepaalde inwerkingtredingsdatum vigerende regelen.

De bepalingen van titel V, hoofdstuk III treden in voorkomend geval ten aanzien van alle instellingen in werking van zodra bepalingen van dit deel bij besluit op één of meer associaties en/of instellingen van toepassing worden verklaard. § 2. De inwerkingtreding van bepalingen van dit deel is facultatief ten aanzien van de opleidingen binnen de studiegebieden « Audiovisuele en beeldende kunst » en « Muziek en podiumkunsten ». De Vlaamse Regering kan, op verzoek van het bevoegde instellingsbestuur of associatiebestuur, de inwerkingtreding van de bepalingen van dit decreet voor deze opleidingen vastleggen, voor wat betreft de betrokken instelling(en). De bepalingen van titel V, hoofdstuk III treden onverminderd het voorgaande ook voor bedoelde studiegebieden in werking overeenkomstig het bepaalde in § 1.

DEEL II. - Dringende hogeronderwijsmaatregelen TITEL I. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap

Art. 99.In artikel 181bis, § 3, ingevoegd bij decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij decreet van 19 december 2003, worden de woorden « in 2004 19.939.000 euro » vervangen door de woorden « in 2004 30.125.123, 15 euro ».

Art. 100.Artikel 190bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 190bis § 1. De Vlaamse Regering subsidieert jaarlijks het projectmatig wetenschappelijk onderzoek van het hoger professioneel onderwijs, bedoeld in artikel 14, § 1, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. § 2. Er worden per hogeschool 2 subsidie-enveloppes toegekend : 1° een eerste subsidie-enveloppe ondersteunt de creatie van de primaire randvoorwaarden en een organieke ondersteuningsstructuur van het projectmatig wetenschappelijk onderzoek;2° een tweede subsidie-enveloppe wordt door het hogeschoolbestuur besteed aan projecten. § 3. Voor de toekenning van de in § 2, 1°, bedoelde subsidie-enveloppes wordt jaarlijks in een globaal bedrag van 3.000.000 euro voorzien.

Voor de toekenning van de in § 2, 2°, bedoelde subsidie-enveloppes wordt voorzien in volgende globale bedragen : 1° voor het begrotingsjaar 2004 : 4.000.000 euro; 2° voor het begrotingsjaar 2005 : 4.500.000 euro; 3° vanaf het begrotingsjaar 2006 : 6.000.000 euro.

De in het eerste en het tweede lid bedoelde bedragen worden tussen de hogescholen verdeeld a rato van het gemiddeld aantal financierbare studenten in de opleidingen van één cyclus op 1 februari 2001, 1 februari 2002 en 1 februari 2003. § 4. Een in § 2, 2°, bedoelde subsidie-enveloppe wordt door het hogeschoolbestuur besteed aan projecten op grond van een bijzonder reglement of op grond van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie.

Het bedoelde reglement omvat ten minste volgende regelen : 1° de looptijd van de projecten, die niet korter mag zijn dan 3 jaar;2° de voorwaarden inzake wetenschappelijke ondersteuning van de projecten;3° de methodologie die gevolgd wordt bij de ex ante evaluatie van de ingediende voorstellen, de ex post evaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse evaluatie van in uitvoering zijnde projecten. § 5. Het hogeschoolbestuur rapporteert in het jaarverslag over het gebruik van de in § 2, 1° en 2°, bedoelde subsidie-enveloppes. De Vlaamse Regering kan nadere regelen inzake deze rapportering vastleggen. ».

Art. 101.In artikel 337bis van hetzelfde decreet worden de woorden « administratief personeel » vervangen door de woorden « administratief en technisch personeel ». ]TITEL II. - Wijzigingen aan het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs

Art. 102.In artikel 8bis, § 1, tweede lid, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs worden na de woorden « Architectuur » de woorden « en/of Industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen » toegevoegd.

TITEL III. - Wijzigingen aan het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

Art. 103.In artikel 9bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden tussen de woorden « Erkenningscommissie » en « advies te verlenen » de woorden « een oordeel uit te brengen of » gevoegd;2° in het tweede lid worden de woorden « van een advies » vervangen door de woorden « van een oordeel of advies ».

Art. 104.In artikel 61, § 1, 2°, van hetzelfde decreet worden tussen de woorden « heeft de macrodoelmatigheidstoets » en « en de « toets nieuwe opleidingen » door het Accreditatieorgaan » de woorden « (voor zover van toepassing) » gevoegd.

Art. 105.In artikel 64 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In het Hoger Onderwijsregister worden tevens de in artikel 17, § 1, bedoelde opleidingstrajecten leidend tot een postgraduaatgetuigschrift opgenomen.Instellingsbesturen kunnen in het Hoger Onderwijsregister ook in artikel 17, § 2, bedoelde kortere opleidingstrajecten laten opnemen. »; 2° aan § 2, eerste lid, 1°, wordt een k) toegevoegd, die luidt als volgt : « k) het academiejaar of de academiejaren waarin de opleiding wordt aangeboden.»; 3° aan § 2, eerste lid, 2°, a), wordt een b) toegevoegd, dat luidt als volgt : « 6) voor wat betreft de opleidingstrajecten leidend tot een postgraduaatgetuigschrift en eventueel voor wat betreft kortere opleidingstrajecten : de voor de studenten nuttige gegevens met betrekking tot de vooropleidingseisen.»; 4° § 3, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt : « De instellingen voor hoger onderwijs delen jaarlijks vóór 1 mei de in § 2, eerste lid, bedoelde gegevens mee inzake de opleidingen die zij het daaropvolgend academiejaar rechtmatig kunnen organiseren.De gegevens inzake opleidingstrajecten leidend tot een postgraduaatgetuigschrift en in artikel 17, § 2, bedoelde kortere opleidingstrajecten kunnen te allen tijde worden meegedeeld. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de wijze waarop en de vorm waarin de gegevens worden meegedeeld, verbeterd en geactualiseerd. »; 5° in § 3, tweede lid, wordt de tweede zin vervangen door wat volgt : « Het departement Onderwijs dient jaarlijks vóór 1 juni de echtheid van het Hoger Onderwijsregister te bevestigen.»; 6° § 3, derde lid, en § 4 worden opgeheven.

Art. 106.In titel I, hoofdstuk V van hetzelfde decreet wordt in een artikel 95bis.1. ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 95bis.1.

In afwijking van het voorschrift dat de mastersopleidingen die volgen op een academische bachelorsopleiding ten vroegste vanaf het academiejaar 2007-2008 kunnen georganiseerd worden, kunnen de instellingen voor hoger onderwijs mastersopleidingen die aansluiten bij een academische bachelorsopleidingen organiseren vanaf het academiejaar 2004-2005 en de overeenkomstige mastersgraden verlenen, voor zover : 1° deze mastersopleidingen vervat zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, én 2° deze mastersopleidingen als mastersopleidingen van Erasmus Mundus werden geselecteerd, overeenkomstig het besluit nr.2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 tot invoering van een programma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008).

In afwijking van het voorschrift dat de instellingen voor hoger onderwijs ten vroegste vanaf het academiejaar 2009-2010 nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academische bachelorsopleiding kunnen aanbieden, kunnen de instellingen voor hoger onderwijs nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academische bachelorsopleiding aanbieden vanaf het academiejaar 2005-2006 voorzover deze mastersopleidingen als mastersopleidingen van Erasmus Mundus werden geselecteerd, overeenkomstig het besluit nr. 2317/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 tot invoering van een programma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2004-2008). Deze mastersopleidingen worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies. Deze opleidingen worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het vijfde academiejaar na de start van de opleiding. Deze overgangsaccreditatie vervalt als de Europese erkenning als mastersopleiding Erasmus Mundus vervalt. ».

Art. 107.Aan artikel 91, § 3, van hetzelfde decreet wordt een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt : « of indien het gaat om mastersopleidingen van Erasmus Mundus. ».

Art. 108.Aan artikel 71 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Het inschrijvings-en examengeld voor een voorbereidings- of schakelprogramma wordt vastgesteld door het instellingsbestuur en bedraagt : 1° ten hoogste 252,5 euro, indien het programma ten hoogste 53 studiepunten omvat;2° ten hoogste 505 euro, indien het programma ten minste 54 studiepunten omvat. Deze bepaling geldt voor het academiejaar 2004-2005. ».

Art. 109.In artikel 124, § 9, van hetzelfde decreet worden de woorden « de in § 1 bedoelde opleidingen van het hoger onderwijs van twee cycli » vervangen door de woorden « de academische opleidingen aan de hogescholen, bedoeld in § 1 en § 4 en in artikel 125ter ».

Art. 110.Aan titel I, hoofdstuk VII, afdeling 3 van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « ONDERAFDELING 4. - Academisering van het hoger kunstonderwijs Artikel 138bis De Vlaamse Regering kan uiterlijk op 31 december 2004 de in artikel 58 opgenomen verwijzingen naar wetenschappelijke kennis en competenties en wetenschappelijk onderzoek vervangen door een geëigende terminologie voor wat betreft de opleidingen in de studiegebieden « Audiovisuele en beeldende kunst » en « Muziek en podiumkunsten ».

Het besluit ter zake wordt onverwijld ter bekrachtiging voorgelegd aan het Vlaams Parlement.

Indien het Vlaams Parlement het besluit niet bekrachtigt, wordt het geacht nooit te hebben bestaan. ».

Art. 111.Aan artikel 139 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bepaling van artikel 107 treedt in werking op 1 januari 2006. »

Art. 112.In artikel 171 van hetzelfde decreet worden de woorden « 1 januari 2005 » vervangen door de woorden « 1 januari 2006 ».

TITEL IV. - Wijzigingen aan het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs

Art. 113.In artikel II.12 worden de woorden « na de datum van deliberatie » vervangen door de woorden « die ingaat de dag na deze van de proclamatie ».

TITEL V. - Inwerkingtredingsbepaling

Art. 114.De bepalingen van dit deel treden als volgt in werking : 1° artikel 96, 99, 100, 101, 102, 103, 105 en 106 treden in werking op 1 januari 2003;2° artikel 95 en 98 treden in werking op 1 januari 2004;3° artikel 109 treedt in werking op 1 januari 2005. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 30 april 2004.

De minister-president van de Vlaamse Regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN _______ Nota (1) Zitting 2003 - 2004. Stukken. - Ontwerp van decreet : 2154 - Nr. 1. - Amendementen : 2154 - Nr. 2. - Verslag : 2154 - Nr. 3. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 2154 - Nr. 4 Handelingen. - Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 21 april 2004.

^