Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 januari 1998
gepubliceerd op 24 januari 1998

Koninklijk besluit betreffende het palliatief verlof en tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 februari 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de personeelsleden van de Rechterlijke Orde

bron
ministerie van justitie
numac
1998010010
pub.
24/01/1998
prom.
09/01/1998
ELI
eli/besluit/1998/01/09/1998010010/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JANUARI 1998. Koninklijk besluit betreffende het palliatief verlof en tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 februari 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de personeelsleden van de Rechterlijke Orde


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 185, vervangen bij de wet van 15 juli 1970, en op artikel 354, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 21 februari 1983 en 26 maart 1996;

Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 99, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en de wet van 21 december 1994, op artikel 100, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994 en artikel 100bis ingevoegd bij de wet van 21 december 1994;

Gelet op de programmawet van 30 december 1988, inzonderheid op de artikelen 94, § 2 en 97, § 3;

Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15, en gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 februari 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de personeelsleden van de Rechterlijke Orde;

Gelet op het protocol houdende de besluiten van de onderhandelingen van het Sectorcomité III - Justitie, op datum van 21 oktober 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 23 september 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 september 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de onverwijlde noodzaak van harmonizering met het stelsel van de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries;

Overwegende dat bovendien zonder uitstel maatregelen dienen genomen te worden om een grotere arbeidsherverdeling mogelijk te maken, met name door het stimuleren van de onderbreking van de beroepsloopbaan; dat het daartoe belangrijk is dat de verlenging van de maximumduur van de onderbreking van de beroepsloopbaan tot zes jaar zo snel mogelijk uitwerking zou hebben;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 februari 1992 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan voor de personeelsleden van de Rechterlijke Orde, wordt vervangen door de volgende bepaling : "

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing, voor zover zij in vast verband benoemd zijn, op : - de personeelsleden van de griffies en de parketsecretariaten; - de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie; - de bemiddelingsassistenten; - de personeelsleden die bekleed zijn met graden waarvoor een bijzondere beroepsbekwaamheid is vereist en opgericht krachtens artikel 185, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek. »

Art. 2.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "zestig maanden" vervangen door de woorden "tweeënzeventig maanden";2° § 1 wordt aangevuld met de volgende leden : "In afwijking op de bepalingen van het vorig lid, wordt de minimumduur vastgesteld op twaalf weken indien de onderbreking door de werknemer wordt aangevraagd naar aanleiding van de geboorte van zijn kind. Ten einde te kunnen genieten van de bepaling van het tweede lid dient de loopbaanonderbreking : - onmiddellijk aan te sluiten op de periodes bedoeld in artikel 39 van de wet van 16 maart 1971 indien het een vrouwelijke werknemer betreft : - ten laatste een aanvang te nemen op de eerste dag die volgt op de periode van acht weken vanaf de geboorte van het kind, indien het een mannelijke werknemer betreft.

De mannelijke werknemer kan van de bepalingen van dit artikel genieten in zoverre de afkomst van het kind te zijnen opzichte vaststaat. » ; 3° er wordt een § 4 toegevoegd, luidend als volgt : "§ 4.In afwijking van de bepalingen van artikel 2 en van de voorgaande paragrafen, kunnen de in vast verband benoemde personeelsleden hun loopbaan onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorgen te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Onder palliatieve verzorging wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.

Het personeelslid dat om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken, brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 15 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de indentiteit van de patient wordt vermeld.

De onderbreking neemt aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.

De overheid vult het in artikel 15 vermelde formulier in en geeft het af aan het personeelslid. »

Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : "

Art. 4.§ 1. Aan het personeelslid dat zijn loopbaan overeenkomstig artikel 3 onderbreekt wordt een uitkering van 10 504 frank per maand toegekend. § 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 11 504 frank per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen en termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede of daaropvolgend kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.

Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 12 504 frank verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde of daaropvolgend kind waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.

De bedragen voorzien in het eerste of tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar heeft bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende dewelke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of tot dat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.

Indien een werknemer tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het bekomen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het eerste of het tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerste dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 15, tweede lid. § 3. Wanneer de in de vorige paragrafen voorziene uitkeringen niet voor een volledige maand verschuldigd zijn worden ze verminderd naar verhouding van de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking voor die maand. § 4. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. » .

Art. 4.In hetzelfde besluit worden een artikel 4bis en 4ter ingevoegd luidend als volgt : "

Art. 4bis.De in artikel 4 vasgestelde bedragen blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct.

Art. 4ter.De onderbrekingsuitkeringen worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.

Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokkene maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.

Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficient 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.

Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.

Voor het berekenen van de coëfficient 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot een hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.

Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt."

Art. 5.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : "§ 1.Behoudens onverenigbaarheden die voortvloeien uit de artikelen 293, 297, 298 en 299 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien uit een bijkomende activiteit als loontrekkende, die reeds werd uitgeoefend voor de onderbreking van de loopbaan. 2° in § 2, eerste en derde lid, worden de woorden "de gewestelijke werkloosheidsinspecteur vervangen door de woorden "de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 14."

Art. 6.In artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "de gewestelijke werkloosheidsinspecteur vervangen door de woorden "de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 14".

Art. 7.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : "De onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode die minder bedraagt dan de minimumtermijn voorzien in artikel 3 dienen te worden terugbetaald." 2° in § 3 worden de woorden "de bevoegde inspecteur" vervangen door de woorden "de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 14".

Art. 8.Artikel 10, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : "Met toepassing van de bepalingen van artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, dient de Minister van Justitie het personeelslid, behalve in geval van toepassing van artikel 3, § 4, gedurende de loopbaanonderbreking te vervangen door een werkloze die, op het ogenblik van de indiensttreding aan de volgende voorwaarden voldoet : a) ofwel vergoed worden in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week; b) ofwel de hoedanigheid hebben van onvrijwillig deeltijds werknemer die uitkeringen geniet in toepassing van artikel 101, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering ofwel de hoedanigheid hebben van deeltijds werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantieuitkering geniet in toepassing van artikel 131bis van hetzelfde besluit."

Art. 9.In de artikelen 14, 15, vierde lid, en 17, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "gewestelijk" telkens geschrapt.

Art. 10.In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de woorden "gewestelijk werkloosheidsinspecteur" en "de inspecteur" respectievelijk vervangen door de woorden "De directeur van het werkloosheidsbureau" en "De directeur".

Art. 11.In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de woorden "de gewestelijke werkloosheidsinspecteur" telkens vervangen door de woorden "de directeur".

Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 13.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 januari 1998;

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

^