Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 april 2007
gepubliceerd op 11 juni 2007

Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009508
pub.
11/06/2007
prom.
25/04/2007
ELI
eli/wet/2007/04/25/2007009508/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 APRIL 2007. - Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Deze wet is van toepassing op : 1. de griffiers van de Rechterlijke Orde 2.de referendarissen bij het Hof van Cassatie 3. de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken. HOOFDSTUK III. - Onderhandelingen

Art. 3.Behoudens in de door de Koning bepaalde spoedgevallen kunnen de bevoegde overheden enkel na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties in het daartoe opgerichte comité, vaststellen : 1° de voorontwerpen van wet of grondregelingen terzake van : a) het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling;b) de bezoldigingsregeling;c) de pensioenregeling;d) de betrekkingen met de vakorganisaties;2° verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk. De Koning wijst de in het eerste lid, 1°, bedoelde grondregelingen aan, met opgave van, hetzij de daarin behandelde aangelegenheden, hetzij de daarin opgenomen bepalingen en bepaalt wat onder de organisatie van het werk dient te worden verstaan in de zin van het eerste lid, 2°.

Aan de daartoe vast te stellen besluiten gaan de in dit artikel voorgeschreven onderhandelingen vooraf.

Art. 4.De Koning richt het onderhandelingscomité voor de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde op.

Dit comité is bevoegd voor de in artikel 3 opgesomde aangelegenheden die het personeel bedoeld in artikel 2 aangaan.

Art. 5.Het onderhandelingscomité voor de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde omvat enerzijds een afvaardiging van de overheid en anderzijds een afvaardiging per representatieve vakorganisatie.

In het onderhandelingscomité maken deel uit van de afvaardiging van de overheid, de Minister van Justitie en de Ministers die bevoegd zijn voor Ambtenarenzaken en Begroting, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden.

De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van het onderhandelingscomité. Hij bepaalt ook de regels voor de onderhandelingsprocedure.

Art. 6.De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardiging van één of meer vakorganisaties alsook het standpunt van de delegatie van één of meer vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van elke afvaardiging. HOOFDSTUK IV. - Overleg

Art. 7.§ 1. Behoudens in de door de Koning bepaalde spoedgevallen, kan de overheid niet dan na overleg met de representatieve vakorganisaties in de overeenkomstig artikel 8 opgerichte overlegcomités : 1° beslissingen nemen tot vaststelling van de personeelsformatie van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en de parketjuristen bij de hoven en rechtbanken, die onder het betrokken overlegcomité ressorteren;2° de regelingen vaststellen met betrekking onderwerpen bedoeld in artikel 3 die de Koning niet als grondregelingen heeft beschouwd, alsook die welke betrekking hebben op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk, die eigen zijn aan de personeelscategorieën die onder het betreffende overlegcomité vallen. Evenzo moet vooraf overleg worden gepleegd over maatregelen van orde en over richtlijnen betreffende een van de aangelegenheden bedoeld in het eerste lid, 2°.

Volgens dezelfde regels kunnen bij de comités ook voorstellen aanhangig worden gemaakt, strekkende tot verbetering van de menselijke betrekkingen of tot verbetering van de dienstverlening. § 2. De overlegcomités brengen over de ingediende voorstellen een met redenen omkleed advies uit. § 3. De overlegcomités oefenen eveneens de bevoegdheden uit die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk. Indien een van deze bevoegdheden meer dan één basisoverlegcomité aanbelangt, kan op vraag van elke afvaardiging, deze aanhangig worden gemaakt op het overlegcomité.

Art. 8.§ 1. De Koning richt een overlegcomité voor de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde op.

Het overlegcomité omvat enerzijds een afvaardiging van de overheid en anderzijds een afvaardiging per representatieve vakorganisatie.

In het overlegcomité maken deel uit van de afvaardiging van de overheid, de Minister van Justitie en de Ministers die bevoegd zijn voor Ambtenarenzaken en Begroting, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden. § 2. Onverminderd het bepaalde in § 1 kan de Koning per rechtsgebied van het hof van beroep een basisoverlegcomité oprichten dat elk uitsluitend bevoegd is voor aangelegenheden die het desbetreffende rechtsgebied niet overstijgen.

In het basisoverlegcomité maken deel uit van de afvaardiging van de overheid, de eerste voorzitter van het hof van beroep of van het arbeidshof, de procureur-generaal bij het hof van beroep van het betreffende rechtsgebied of hun afgevaardigden. § 3. De in het onderhandelingscomité van de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde vertegenwoordigde vakorganisaties zijn gerechtigd afgevaardigden voor te dragen om zitting te hebben in de overlegcomités.

De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de overlegcomités. Hij bepaalt tevens de nadere regels voor de overlegprocedure. HOOFDSTUK V. - Erkenning en representativiteit van de vakorganisaties

Art. 9.De vakorganisaties van de personeelsleden bedoeld in artikel 2 worden erkend zodra zij zich bij de Minister van Justitie doen kennen door het toezenden, bij een ter post aangetekende brief, van een afschrift van hun statuten en van de lijst van hun verantwoordelijke leiders.

Zij blijven hun erkenning slechts behouden indien zij aan de Minister van Justitie de wijzigingen doen kennen welke zij in hun statuten of in de lijst van hun verantwoordelijke leiders aanbrengen.

Art. 10.Alleen de representatieve vakorganisaties hebben zitting in het onderhandelingscomité en in de overlegcomités voor de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde.

Worden geacht representatief te zijn om zitting te hebben : 1° de erkende vakorganisaties die zitting hebben in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, bedoeld in artikel 3, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.2° onverminderd het 1°, de erkende vakorganisaties die tegelijk : a) de belangen verdedigen van hetzij al de categorieën van griffiers van de Rechterlijke Orde, hetzij de referendarissen bij het Hof van Cassatie, hetzij al de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken, hetzij alle hier opgesomde categorieën van personeel samen;b) een aantal bijdrageplichtige leden tellen dat ten minste 25 % vertegenwoordigt van het totaal aantal personen die elke personeelsgroep die zij vertegenwoordigen, samenstelt.

Art. 11.§ 1. Vanaf een door de Koning vastgestelde datum en vervolgens om de zes jaar, onderzoekt de controlecommissie bedoeld in artikel 14, § 1, van de voormelde wet van 19 december 1974, hierna « de commissie » genoemd, of de vakorganisaties die zitting hebben of vragen om zitting te mogen hebben in het onderhandelingscomité en de overlegcomités voldoen aan het criterium dat is bepaald in artikel 10, tweede lid, 2°, b.

De vakorganisaties bedoeld in het eerste lid leggen aan de commissie, op haar aanvraag, de bewijsmiddelen voor die nodig zijn voor de toepassing van het bedoelde lid.

Op verzoek van de voorzitter van de commissie moet de Minister van Justitie hem de bijgewerkte lijst van de griffiers, de referendarissen bij het Hof van Cassatie, en referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken bezorgen.

Voor de leden van de commissie en de personeelsleden die hun eventueel terzijde staan, geldt de verplichting van het beroepsgeheim over de inhoud van de inlichtingen door de vakorganisaties verstrekt.

Een afgevaardigde van de betrokken vakorganisatie mag bij iedere onderzoeksverrichting betreffende die organisatie aanwezig zijn. § 2. Een vakorganisatie waarvan door de commissie werd vastgesteld dat zij niet voldoet aan de bepalingen bedoeld in § 1, eerste lid, mag voor het verstrijken van de termijn van zes jaar een nieuw onderzoek aanvragen, indien zij meent sinds die vaststelling wel aan het gestelde criterium te voldoen.

Indien uit dit nieuw onderzoek blijkt dat de vakorganisatie aan het gestelde criterium voldoet, heeft zij onmiddellijk zitting in het onderhandelingscomité en de overlegcomités. HOOFDSTUK VI. - Prerogatieven van de vakorganisaties

Art. 12.De erkende vakorganisaties mogen, onder de voorwaarden die de Koning bepaalt en overeenkomstig de nadere regels die Hij vastlegt : 1° stappen doen bij de overheden die ertoe gemachtigd zijn te beslissen, in het gemeenschappelijk belang van de personeelsleden die zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid;2° een personeelslid dat zijn daden voor de overheid moet rechtvaardigen, op zijn verzoek ter zijde staan;3° in de lokalen van de diensten berichten uithangen;4° de algemene documentatie ontvangen betreffende het beheer van het personeel dat zij vertegenwoordigen.

Art. 13.Onder de voorwaarden bepaald door de Koning en onverminderd de andere prerogatieven welke hen door deze wet worden toegekend, mogen de representatieve vakorganisaties : 1° de prerogatieven van de erkende vakorganisaties uitoefenen;2° de vakbondsbijdragen innen in de lokalen tijdens de diensturen;3° aanwezig zijn op de vergelijkende examens en op de examens welke voor de personeelsleden worden georganiseerd onverminderd de prerogatieven van de examencommissies.4° in de lokalen vergaderingen beleggen. HOOFDSTUK VII. - Bepaling betreffende de vakbondsafgevaardigden

Art. 14.De Koning bepaalt de regels die gelden voor de vakbondsafgevaardigden ter zake van hun activiteit bij de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde.

De personeelsleden die deze hoedanigheid bezitten, genieten, in de door de Koning bepaalde gevallen, vakbondsverlof voor de periode waarin dat zij een vakbondsopdracht vervullen. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigings- en slotbepalingen

Art. 15.Artikel 2, § 3, van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, gewijzigd bij de wetten van 22 januari 1985, 24 maart 1999 et 15 januari 2002, wordt aangevuld als volgt : « 7° ten opzichte van de personeelsleden bedoeld in artikel 2 van de wet van 25 april 2007 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakorganisaties van de griffiers van de Rechterlijke Orde, de referendarissen bij het Hof van Cassatie en de referendarissen en parketjuristen bij de hoven en rechtbanken, de organisaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10 van die wet. »

Art. 16.Met het oog op de eerste toepassing van het in artikel 11, § 1, bedoelde representativiteitsonderzoek, dient onder « bijdrageplichtig lid » te worden verstaan het personeelslid dat voor elke maand van de hierna gedefinieerde referteperiode waarin de refertedatum valt, de vakbondsbijdrage heeft betaald.

Voor de toepassing van deze bepaling is de refertedatum 30 juni van het jaar dat voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze wet. De referteperiode is voor de toepassing van deze bepaling de periode van zes maanden vanaf de eerste dag van de zesde maand van het jaar waarin de refertedatum valt.

Voor de toepassing van deze bepaling is de vakbondsbijdrage die welke, voor de maand waarin de refertedatum valt, ten minste gelijk is aan 0,74 % van de geïndexeerde gewaarborgde maandelijkse brutobezoldiging, zoals zij van toepassing is op 1 juli van het jaar dat aan de refertedatum voorafgaat.

Zij wordt berekend op basis van het laagste bedrag dat opgegeven is in artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten. Voor die berekeningen, wordt alleen het eindresultaat betreffende de maandelijkse bijdrage afgerond op die wijze dat, wanneer het berekende bedrag een gedeelte van een cent bevat, het tot de hogere of lagere cent wordt afgerond naar gelang het gedeelte van een cent al dan niet een half bereikt.

Art. 17.Met uitzondering van dit artikel, treedt deze wet in werking op een door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk zes maanden na haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie Mevr. L ONKELINX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota Stukken van de Senaat : 3-2010 - 2006/2007 Nr. 1 : Wetsontwerp Nr. 2 : Amendementen Nr. 3 : Verslag namens de commissie Nr. 4 : Tekst geamendeerd door de commissie Handelingen van de Senaat : 15 februari 2007 Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-2923 - 2006/2007 Nr. 1 Ontwerp overgezonden door de Senaat Nr. 2 Verslag namens de commissie Nr. 3 Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd Integraal verslag : 29 maart 2007

^