Etaamb.openjustice.be
Document van 03 april 2002
gepubliceerd op 25 mei 2002

Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het personeel capaciteitsbeheer en het verlenen van versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2002000337
pub.
25/05/2002
prom.
03/04/2002
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN


3 APRIL 2002. - Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het personeel capaciteitsbeheer en het verlenen van versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie


Aan de Dames en Heren Burgemeesters Ter kennisgeving aan : de Dames en Heren Provinciegouverneurs en Arrondissementscommissarissen, de Commissaris-generaal, de Korpschefs van de lokale politie.

Plan 1. Inleiding 2.Instrumenten van capaciteitsbeheer 2.1. Eigen capaciteit 2.2. Samenwerkingsakkoorden (laterale steun) 2.3. De supralokale versterking 2.4. De vorderingen 3. De supralokale versterking : een opdracht van federale aard van de lokale politie 3.1. Context 3.2. De opdrachten die aanleiding kunnen geven tot een supralokale versterking 3.3. Welke capaciteit reserveren? 4. Het beheer van de supralokale versterking 4.1. Basis : ieder lokale politie reserveert een deel van haar capaciteit voor supralokale versterking 4.1.1. Prestatieuren of « kredietlijn » 4.1.2. Aanspreekbaarheidsniveau 4.2. Het activeren van de lokale capaciteit : procedure 4.2.1. De aanvraag om versterking 4.2.2. De terbeschikkingstelling van de versterking 4.2.3. De inzet van de supralokale versterking 5. Supralokaal optreden van de lokale politie : principes 5.1. Territoriale bevoegdheid 5.2. Aansprakelijkheid voor schade 5.3. Operationele leiding en coördinatie bij een opdracht van supralokale versterking 5.3.1. Opdrachten van supralokale versterking waarvan de uitvoering beperkt is tot één politiezone 5.3.2. Opdrachten van supralokale versterking waarvan de uitvoering zich uitstrekt over meerdere politiezones 1. Inleiding Deze richtlijn wordt genomen in uitvoering van de artikelen 61 en 62 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus (hierna WGP). In het bijzonder betreft het een dwingende richtlijn met betrekking tot de federale opdracht van de lokale politie bedoeld in artikel 62, 10° WGP, te weten het verlenen van versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie in een andere politiezone. Deze bepaling werd ingevoerd door de zogenaamde « frescowet » van 2 april 2001 (1) en vult een juridisch vacuüm in. Aldus biedt de wet de mogelijkheid om in dit domein een realistisch en pragmatisch systeem van supralokale solidariteit in te stellen waarbij wordt vermeden om beroep te moeten doen op de vordering van de lokale politie. Dit systeem vervangt de inzet van de vroegere marseenheden binnen de federale politie, zij het dan aangepast aan de wetmatigheden van de nieuwe politiestructuur. Op deze wijze zal worden tegemoet gekomen aan de diverse lokale noden op het vlak van de politiecapaciteit voor omvangrijke opdrachten van bestuurlijke politie.

Bij niet-naleving van deze richtlijn, is artikel 63 WGP van toepassing. 2. Instrumenten van capaciteitsbeheer De administratieve overheden en de politieverantwoordelijken die worden geconfronteerd met concrete behoeften aan inzet van politiecapaciteit voor de uitvoering van opdrachten van bestuurlijke politie, beschikken over verschillende instrumenten om hieraan tegemoet te komen. Deze zijn : 1. het efficiënt inzetten van de eigen capaciteit;2. het sluiten en toepassen van overeenkomsten tot laterale steun tussen politiezones;3. de supralokale versterking die wordt geleverd, ofwel door de federale politie, ofwel door de lokale politie van een andere zone in toepassing van deze richtlijn, of door beide;4. de vorderingen van de federale en van de lokale politie. 2.1. Eigen capaciteit Het capaciteitsbeheer wordt in de eerste plaats bepaald door het efficiënt beheer van de capaciteit van de lokale politie binnen de eigen politiezone. De lokale politie moet in staat zijn om de verschillende basisfuncties op een adequate manier te kunnen uitvoeren (2).

Het « managen » van de politiecapaciteit vereist bovendien een doorgedreven systeem van organisatie en planning binnen de geïntegreerde politie. Vele ordediensten zijn planbaar op lange termijn (maanden), andere op middellange termijn (weken), nog andere slechts op korte termijn (dagen) of helemaal niet (onvoorzienbare gebeurtenissen).

De handhaving van de openbare orde is één van de basisfuncties bepaald als minimale organisatie- en werkingsnorm voor de lokale politie.

Onverminderd de bijkomende mogelijkheden tot steun wanneer de eigen middelen ontoereikend zijn, moet de korpschef van de lokale politie de nodige maatregelen nemen opdat de ordehandhaving bij voorzienbare gebeurtenissen maximaal gegarandeerd wordt.

In geval van onvoorzienbare gebeurtenissen moet het lokale korps in staat zijn onmiddellijk met het aanwezige personeel en materiaal te reageren. Indien het aanwezige personeel niet voldoende zou zijn om de openbare orde te handhaven, moet men ten spoedigste personeel kunnen terugroepen (3). 2.2. Samenwerkingsakkoorden (laterale steun) In de omstandigheden die vallen binnen de basispolitiezorg (functionaliteiten van de lokale politie), kunnen samenwerkingsakkoorden tot het verlenen van laterale steun worden gesloten. Dergelijke akkoorden worden vrijwillig afgesloten tussen twee of meerdere politiezones of met het oog op een efficiënt capaciteitsbeheer. Meer in bijzonder worden ze afgesloten door de burgemeester of het politiecollege van de betrokken politiezones. Het akkoord stipuleert op welke wijze de steun geleverd wordt en bevat eveneens, in voorkomend geval, een bepaling inzake de tenlasteneming van de kosten.

Het akkoord wordt bij voorkeur afgesloten op basis van het wederkerigheidsprincipe. In dat geval zal er dus geen financiële vergoeding zijn voor de geleverde prestaties.

Echter, in de hypothese waarbij de bijstand door de ene zone wezenlijk groter is dan deze geleverd door de andere zone, kan een financiële regeling worden voorzien.

Het samenwerkingsakkoord regelt in de eerste plaats kwalitatieve aangelegenheden (inzetten van een hondenbrigade, motorrijders, materieel, bewaking van verdachten (cellencapaciteit),...), maar kan ook betrekking hebben op kwantitatieve aangelegenheden (inzetten van dispositieven).

De bestuurlijke directeur-coördinator is geen rechtstreekse partij in deze procedure, maar hij wordt ten gepaste tijde over de totstandkoming van de akkoorden ingelicht. 2.3. De supralokale versterking Indien een politiezone wordt geconfronteerd met een capaciteitsprobleem dat geen oplossing vindt in de organisatie van de eigen middelen, noch in een akkoord tot laterale steun met een andere zone, is de inzet van versterking aan de orde. Deze versterking wordt geleverd, ofwel door de federale politie, ofwel door de lokale politie van een andere zone in toepassing van deze richtlijn, of door de beide niveaus van de geïntegreerde politiedienst.

De lokale politie staat voor het vervullen van haar opdrachten van bestuurlijke politie onder het gezag van de burgemeester van de gemeente waarin ze optreedt, ook al is dat een gemeente die niet binnen haar eigen zone valt. 2.4 De vorderingen De vordering is pas het ultieme instrument om een capaciteitsprobleem te ondervangen. Het zal enkel aangewend worden als de overige instrumenten het heersende capaciteitsprobleem niet kunnen oplossen.

Bovendien is het duidelijk dat de meeste situaties waarvoor specifieke ingrepen op het vlak van het capaciteitsbeheer noodzakelijk zijn, zich situeren buiten de uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding geven tot een vordering. 3. De supralokale versterking als opdracht van federale aard van de lokale politie 3.1. Context De wet heeft de opdrachten van federale aard in het leven geroepen, aangezien binnen de nieuwe politiestructuur de lokale politie geheel of gedeeltelijk de opdrachten vervult die voorheen werden uitgevoerd door de territoriale brigades van de federale politie. Binnen zijn bevoegdheidsdomein bepaalt de Minister van Binnenlandse Zaken deze opdrachten door middel van dwingende richtlijnen.

In toepassing van artiekl 62, 10° WGP zal de lokale politie versterking ter beschikking stellen wanneer, in een andere politiezone, de beschikbare middelen niet volstaan om een evenement te beheren. 3.2. De opdrachten die aanleiding kunnen geven tot supralokale versterking De toepassing van deze richtlijn heeft tot doel dat personeel van de lokale politie van een politiezone wordt ingezet om opdrachten van bestuurlijke politie te vervullen op het grondgebied van een andere zone, buiten de klassieke gevallen van vordering (4).

Wat de precieze aard betreft van de opdrachten van bestuurlijke politie die in aanmerking komen om onder de toepassing te vallen van dit systeem, is het vanzelfsprekend onmogelijk om een limitatieve opsomming te geven in dit algemeen kader, doch gelet op de ervaringen met de inzet van de vroegere marseenheden, kunnen alvast volgende voorbeelden worden aangehaald : - het verlenen van versterking bij de ordehandhaving naar aanleiding van grootschalige gebeurtenissen, gezien in functie van de lokale omgeving, zoals manifestaties, voetbalwedstrijden, zittingen van de gemeenteraad, bijzondere rechtszaken, ordediensten ter gelegenheid van officiële bezoeken; - de versterking bij grootschalige controleacties (grenscontroles, controles van bufferzones bij het uitbreken van epizotieën...); - de steun bij escortes en de begeleiding van nucleaire transporten; - de steun bij rampen (bezetten van perimeters).

Valt tevens onder het toepassingsgebied van deze richtlijn, de steunverlening door de lokale politie van de ene zone aan de lokale politie van een andere zone voor de uitvoering van andere bestuurlijke opdrachten van federale aard die door de Minister van Binnenlandse zaken aan deze laatste worden toegewezen.

Indien er in een concreet geval discussie of twijfel bestaat inzake de toepasselijkheid van deze richtlijn, zal dit het voorwerp uitmaken van een driehoeksoverleg tussen de bestuurlijke directeur-coördinator (hierna Dirco) de lokale politie en de Algemene Directie Bestuurlijke Politie van de federale politie (hierna DGA). Indien zulks noodzakelijk blijkt, wordt de eindbeslissing genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken. Deze ministeriële beslissing zal, behoudens in geval van hoogdringendheid, worden genomen in overleg met de burgemeester. 3.3. Welke capaciteit reserveren? De bijdrage van de lokale politie in de uitvoering van de opdrachten van federale aard, dient te worden opgenomen in het zonaal veiligheidsplan (artikel 36, 3° WGP). Dit geldt eveneens voor de taak tot steunverlening bedoeld in deze richtlijn, die derhalve éénduidig in het zonaal veiligheidsplan dient te worden opgenomen.

De korpschef van de lokale politie moet zijn politiekorps derwijze organiseren dat zij in staat is deze richtlijn toe te passen (artikel 44, 4e lid WGP).

Dit betekent concreet dat in ieder lokaal politiekorps een voldoende reserve aan capaciteit van opgeleid personeel moet worden opgebouwd.

Hoe groter de beschikbare reserve, hoe minder impact de mobilisatie zal hebben op de lokale werking van de zone. Bovendien heeft een dergelijke decentralisatie van reserves als voordeel dat, zolang die lokale capaciteit niet wordt aangesproken, zij verder kan blijven functioneren binnen de lokale organisatie. Om het naleven van de normen organisatorisch mogelijk te maken, wens ik aan te bevelen dat minstens 2,8 maal het aantal te leveren personeelsleden (aanspreekbaarheidsniveau) zou worden opgeleid.

De korpschefs van de lokale politie nemen, in overleg met de Dirco, de nodige organisatorische maatregelen om binnen de voorziene capaciteit tijdig de geschikte effectieven te kunnen inzetten. Bovendien moet het personeel dat wordt ingezet voor supralokale steunverlening zijn opgeleid en uitgerust voor taken van handhaving van de openbare orde, overeenkomstig de toepasselijke regels inzake opleiding en overeenkomstig de normen inzake de uitrusting en de bewapening bedoeld in artikel 141, tweede lid WGP. Naast de verplichting om opgeleid personeel in te zetten, dient het betrokken personeel eveneens jaarlijks een trainingsprogramma te volgen, erkend door de Minister van Binnenlandse Zaken.

De inzet van de lokale reserves voor de supralokale steunverlening zal op progressieve wijze geschieden en aan de hand van een berekeningssysteem van maximale jaarlijkse inzet per zone (cfr. infra, onder 4). Op deze wijze beschikt elke zone over een duidelijk beeld inzake de potentiële inzet in toepassing van deze richtlijn. 4. Het beheer van de supralokale versterking Het systeem van de supralokale versterking vereist 2 elementen : 1.een beschikbare lokale capaciteit; 2. een procedure om deze capaciteit te « activeren ». 4.1. Basis : ieder lokale politie reserveert een deel van haar capaciteit voor supralokale versterking Door middel van deze dwingende richtlijn worden twee normen gesteld : 4.1.1. Prestatieuren of « kredietlijn » De norm Prestatieuren bepaalt het aantal manuren dat een politiezone op jaarbasis moet kunnen leveren voor de toepassing van deze richtlijn. Deze capaciteit vormt als het ware een « kredietlijn » die de zone beheert en waaruit zal worden geput voor het verlenen van de versterking.

Het aantal personeelsleden dat de lokale politie moet kunnen inzetten is vanzelfsprekend niet voor elk korps hetzelfde, doch verschilt naargelang de maximale totale leveringscapaciteit aan personeel HHOO (handhaving openbare orde) van de betrokken politiezone. De norm Prestatieuren voor de toepassing van deze richtlijn bedraagt met name 1,50 % van het minimaal effectief van het operationeel personeel van de betreffende politiezone (5). Voor het gedetailleerde overzicht per zone, verwijs ik naar de tabel « Prestatieuren » in BIJLAGE I. In tegenstelling tot de klassieke opdrachten van federale aard, meen ik dat het aantal prestatieuren die door een lokaal politiekorps in het kader van deze richtlijn worden ingezet, moeten worden aangerekend op de krachtens artikel 64 WGP voor het federale niveau « gehypothekeerde capaciteit » van de lokale politie. Door voor de steunverlening bedoeld in deze richtlijn gebruik te maken van die gehypothekeerde capaciteit, bied ik de garantie aan de lokale politie dat ik, bij een eventuele vordering, zal rekening houden met het aantal manuren die de gevorderde zone dat jaar reeds geleverd heeft in toepassing van deze richtlijn. Die manuren zullen dan niet meer worden gevorderd in toepassing van artikel 64 WGP. In geval van inzet van machten binnen de eigen zone, gebeurt er geen verrekening op het krediet. Ook de inzet van personeel in andere zones op basis van samenwerkingsakkoorden tot laterale steun, zoals hierboven beschreven onder punt 2.2., geeft geen aanleiding tot afname van het krediet, ook niet wanneer deze steun betrekking heeft op de basisfunctie handhaving van de openbare orde bedoeld in het koninklijk besluit van 17 september 2001 (6).

De opleidingen en trainingen bedoeld in punt 3.3. van deze richtlijn kunnen wel in mindering gebracht worden van het krediet. 4.1.2. Aanspreekbaarheidsniveau Het is vanzelfsprekend niet zo dat van een lokale politie zal worden verwacht om binnen de 24 uren zijn volledige krediet te kunnen leveren.

Daarom wordt tevens een norm Aanspreekbaarheidsniveau ingevoerd. Deze norm bepaalt het maximum aantal personeelsleden dat een politiezone dient te leveren (maximum inzetbaarheid), zowel gespecifieerd in termen van maximale piekbelasting, als gespreid in de tijd.

Deze norm wordt bepaald in functie van : - de grootte van de politiezone in aantal politieambtenaren; - het maximum aantal effectieven dat door de zone kan worden gemobiliseerd in het kader van de supralokale versterking; - de termijnen van terbeschikkingstelling.

Voor het gedetailleerde overzicht per zone, verwijs ik naar de tabel « Aanspreekbaarheidsniveau » in BIJLAGE II. Het aanspreken van de leveringscapaciteit gebeurt in de meeste gevallen per schijf van 5 personeelsleden, en volgens de volgende maximum-termijnen : - de eerste terbeschikkingstelling : binnen de 48 (24) uren; - de tweede terbeschikkingstelling : binnen de 72 uren; - de derde terbeschikkingstelling : binnen de 96 uren.

Voor de politiezones met minder dan 70 personeelsleden wordt uitzonderlijk gewerkt met schijven van 4 personeelsleden.

De aanwijzing van de sectiechefs binnen de schijven van 5 (of 4) personeelsleden gebeurt in samenspraak tussen de betrokken korpschefs en de Dirco. De aanwijzing van de peletonscommando's gebeurt overeenkomstig bijlage II. a) De eerste terbeschikkingstelling Het eerste niveau van aanspreekbaarheid zou moeten volstaan om de openbare orde te herstellen en te handhaven binnen een tijdspanne van 48 uren.Dit is de basisnorm. De supralokale versterking moet worden georganiseerd op basis van een maximale planificatie en informatie-uitwisseling binnen de geïntegreerde politie, zodat de activering van ordehandhavingseenheden van de lokale politie binnen een termijn van 24 uren enkel noodzakelijk is in onvoorziene omstandigheden of crisissituaties.

Voor een crisisinterventie binnen de 24 uren kan weliswaar beroep gedaan worden op de algemene reserve, doch wegens de veelvuldige opdrachten van deze reserve en de noodzaak om ten allen tijde en overal over een reserve te kunnen beschikken, dient tevens de mogelijkheid te bestaan om zeer snel een beroep te doen op eenheden van de lokale politie, zodat de eenheden van de algemene reserve binnen een redelijke termijn kunnen worden afgelost. b) De tweede terbeschikkingstelling Het tweede niveau zou moeten volstaan om de openbare orde te herstellen en te handhaven binnen een tijdspanne van 72 uren.c) De derde terbeschikkingstelling Indien de omstandigheden van die aard zijn dat men over een langere periode over voldoende ordehandhavend personeel moet kunnen beschikken, kan beroep worden gedaan op een derde niveau van terbeschikkingstelling, te realiseren binnen een tijdspanne van 96 uren. Een politiezone moet in staat zijn om aan elk van deze terbeschikkingstellingen te beantwoorden, zonder dat daardoor de normale minimale politiezorg in het gedrang wordt gebracht. 4.2. Het activeren van de lokale capaciteit : procedure 4.2.1. De aanvraag om versterking Het is aan de korpschef van de betrokken lokale politie om een aanvraag om versterking in te dienen bij de Dirco.

Hij zal die aanvraag pas indienen na te hebben kunnen vaststellen dat de optimale inzet van de eigen capaciteit onvoldoende mogelijkheden biedt voor de uitvoering van een opdracht van bestuurlijke politie, en dat in overleg met de burgemeester.

Behoudens de vraag om gespecialiseerde steun, is de vraag om versterking niet specifiek gericht naar versterking door een andere politiezone of door de reserve van de federale politie. 4.2.2. De terbeschikkingstelling van de versterking Op federaal niveau wordt de coördinatie van het capaciteitsbeheer verzekerd door de Algemene Directie Bestuurlijke Politie van de federale politie (DGA), die de Minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte houdt van de evolutie op het terrein m.b.t. de uitputting van de reserves.

Op het niveau van het arrondissement, beschikt de Dirco over : a) de bevoegdheid om de middelen van de federale politie te solliciteren;b) de bevoegdheid om, binnen de grenzen in deze richtlijn bepaald, te beslissen over de allocatie van het krediet van alle zones binnen zijn ambtsgebied. Het is DGA die beslist over de inzet van de federale reserve, onder het gezag van de Minister van Binnenlandse Zaken.

De beslissing om hetzij de federale reserve in te zetten, hetzij de supralokale steun van andere zones aan te wenden, of een combinatie van beide, wordt genomen rekening houdend met de andere opdrachten van de federale reserve en met de al dan niet gespecialiseerde aard van de gevraagde steun. Zij wordt genomen na overleg met de betrokken korpschefs en mits akkoord van DGA. 4.2.3. De inzet van de supralokale versterking Het is dus de Dirco die, na overleg met de betrokken korpschefs en mits akkoord van DGA, de eindbeslissing zal nemen om, naargelang de nog beschikbare « kredieten », de lokale politiekorpsen aan te duiden die hun reserve in versterking zullen sturen naar de hulpbehoevende zone. Het is echter de korpschef van de steunverlenende zone die het personeel aanwijst dat voor de concrete opdracht wordt ingezet.

Men dient erover te waken dat de inzet van de beschikbare kredieten geboden door de verschillende zones binnen een arrondissement, zoveel mogelijk geschiedt op een uniforme en gelijkmatige wijze. Anderzijds kan wel rekening worden gehouden met het volume aan andere bestuurlijke opdrachten van federale aard die door de Minister van Binnenlandse Zaken aan de betreffende politiezones worden toegewezen.

In afwachting van de creatie van het Veiligheidskorps, kan eveneens rekening worden gehouden met de aanwezigheid van een gevangenis of van een Justitiepaleis op het grondgebied van een zone. Het is verantwoord om, in de mate van het mogelijke, minder snel beroep te doen op het krediet van een zone die proportioneel meer bestuurlijke politieopdrachten van federale aard dient te vervullen dan andere zones.

Tevens kan rekening worden gehouden met eventuele tijdelijke verschillen tussen de reële capaciteit in de betrokken politiezone en het minimaal effectief van het operationeel personeel dat reglementair voor die zone van toepassing is. Het spreekt echter vanzelf dat dit de globale werking van het systeem van de supralokale solidariteit nooit in het gedrang mag brengen.

Wat de plaats van optreden betreft, zal zoveel mogelijk getracht worden om de inzet in steun te oriënteren naar het verlenen van versterking binnen de eigen, meer vertrouwde, regio.

De Dirco zal aan de lolake korpschefs van het arrondissement een maandelijkse staat toezenden met een overzicht van de afnames van de kredietlijn voor alle zones van het arrondissement. De maandelijkse staat zal tevens een overzicht geven van de inzet van de algemene reserve. 5. Supralokaal optreden van de lokale politie : principes 5.1. Territoriale bevoegdheid De politieambtenaren van de lokale politie zijn, net zoals de federale politie, bevoegd om hun opdrachten te vervullen op het geheel van het grondgebied van het Rijk. Toch zullen zij « in principe » hun opdrachten vervullen op het grondgebied van de politiezone (artikel 45 van de wet op het politieambt, hierna WPA).

De lokale politie zal enkel opdrachten van bestuurlijke politie vervullen buiten de eigen zone in volgende gevallen : - op basis van akkoorden tot laterale steun; - in toepassing van de supralokale versterking bedoeld in deze richtlijn; - in toepassing van sommige klassieke federale opdrachten, wanneer die een optreden in een andere zone impliceren (bv. de werking van de spotters bij voetbalwedstrijden, bv. de bescherming bij de overbrenging van gevangenen); - in uitvoering van een vordering door de Minister van Binnenlandse Zaken.

Zoals hierboven reeds gesteld, staat de lokale politie die opereert in een andere politiezone, steeds onder het gezag van de burgemeester van de gemeente waarin ze opereert. 5.2. Aansprakelijkheid voor schade In het geval personeelsleden of goederen van de lokale politie die steun levert in toepassing van deze richtlijn, schade oplopen (bv. schade aan een politievoertuig), zal deze schade worden vergoed door de politiezone die de steun ontvangt.

Deze laatste kan daarvoor geen verhaal nemen op de Staat, tenzij de opdracht waarvoor de steun werd ontvangen door de Minister van Binnenlandse Zaken uitdrukkelijk in een dwingende richtlijn aan de zone was toegewezen als zijnde een bestuurlijke opdracht van federale aard (bijvoorbeeld de beveiliging van ambassades of van andere instellingen in toepassing van artikel 62, 5° WGP).

Wanneer het supralokaal politieoptreden schade aanricht aan derden, is artikel 47 WPA van toepassing (7). 5.3. Operationele leiding en coördinatie bij een opdracht van supralokale versterking Met betrekking tot de leiding en de coördinatie bij de uitvoering van een opdracht van federale aard, staat het principe van een eenheidscommando centraal in de politiehervorming en de wet op de geïntegreerde politie. De leiding en de coördinatie over een politieoperatie worden uitgeoefend, hetzij door de korpschef van een lokale politiezone, hetzij door de Dirco. Deze leiding en coördinatie is van louter politionele/operationele aard en doet dan ook geen afbreuk aan de primaire verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente.

Gelet op de simultane lezing van artikel 61, 5e lid WGP, met de artikelen 7/1 tot 7/3 WPA, gelden de volgende regels met betrekking tot de supralokale versterking van de lokale politie : 5.3.1. Opdrachten van supralokale versterking waarvan de uitvoering beperkt is tot één politiezone In dit geval wordt, overeenkomstig artikel 61, 5de lid WGP en artikel 7/2 WPA, de operationele coördinatie en leiding in principe toevertrouwd aan de korpschef van de lokale politie. Deze bepalingen bieden tevens de mogelijkheid om af te wijken van dit principe : a) De korpschef van de zone waarin de opdracht zal worden uitgevoerd kan vragen dat de operationele coördinatie en leiding wordt waargenomen door de bestuurlijke directeur-coördinator. Ik acht het aangewezen om niet op systematische wijze van deze optie gebruik te maken. Deze dient dan ook een uitzondering te blijven. In voorkomend geval, zal de korpschef de aanvraag pas indienen na overleg met de burgemeester. b) Voor de gevallen waarin de opdracht tegelijk wordt uitgevoerd door de lokale politie en de federale politie, kan de dwingende richtlijn, in afwijking van bovenvermeld principe, het politieniveau aanduiden dat met de operationele leiding is belast. Ik ben van oordeel deze mogelijkheid tot algemene afwijking niet te weerhouden voor de toepassing van deze richtlijn. c) Wanneer de federale politie ambtshalve of op mijn bevel optreedt bij de uitvoering van bovenlokale opdrachten, en wanneer ik, gelet op de specifieke omstandigheden van deze tussenkomst, beslis deze functie toe te vertrouwen aan de bestuurlijke directeur-coördinator.Deze uitzonderlijke beslissing zal, behoudens in geval van hoogdringendheid, worden genomen in overleg met de burgemeester.

Ik ben van mening dat een dergelijke situatie zeer uitzonderlijk zal moeten blijven, bv. wanneer de uitvoering van de opdracht beantwoordt aan de notie van algemeen belang bedoeld in artikel 11 WPA. 5.3.2. Opdrachten van supralokale versterking waarvan de uitvoering zich uitstrekt over meerdere politiezones In deze gevallen, geldt, voor de toepassing van deze richtlijn, het principe dat de operationele leiding en coördinatie worden toevertrouwd aan de Dirco.

De wet voorziet meerdere uitzonderingen op dit principe : a) In geval van een gezamenlijk optreden van de lokale polities, kunnen de burgemeesters op wier grondgebied de opdracht wordt uitgevoerd, samen beslissen om de operationele leiding en coördinatie toe te vertrouwen aan de korpschef van de lokale politie die zij daartoe aanwijzen.b) In geval van een gezamelijk optreden van de federale en de lokale politie, kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken en de burgemeesters op wier grondgebied de opdracht wordt uitgevoerd, samen beslissen om de operationele leiding en coördinatie toe te vertrouwen aan de korpschef van de lokale politie die zij daartoe aanwijzen. De elementen die bij deze beslissingen in overweging moeten worden genomen, zijn de volgende : - het belang van de gebeurtenis; - haar al dan niet nationaal karakter; - de respectievelijke deelname van de lokale politie van de betrokken zones, van de lokale politiediensten die in steun geroepen worden, en van de federale politie.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE _______ Nota's (1) Artikel 62, 10° WGP werd ingevoerd door artikel 18 van de Wet van 2 april 2001 tot wijziging van de wet op het politieambt, de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, en tot wijziging van overige wetten inzake de inplaatsstelling van de nieuwe politiestructuren, B.S., 14 april 2001. (2) Koninklijk besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S., 12 oktober 2001. (3) Ministeriële Omzendbrief PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S., 16 oktober 2001. (4) Voor de toepassing van deze richtlijn is het dus niet noodzakelijk dat de voorwaarden om tot een vordering te kunnen overgaan, zijn vervuld : de artikelen 43 (burgemeester) 64 (Minister) WGP beperken de mogelijkheid tot vordering tot gevallen van « ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholing of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde ». (5) Koninklijk besluit van 5 september 2001 houdende het minimaal effectief van het operationeel en van het administratief en logistiek personeel van de lokale politie, B.S., 12 oktober 2001. (6) Koninklijk besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S., 12 oktober 2001. (7) « (...) De gemeente of desgevallend, de meergemeentezone is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de politieambtenaren van de lokale politie in de functies waarin de Staat, de gemeente of de meergemeentezone hen heeft aangewend, net zoals de aanstellers aansprakelijk zijn voor de schade aangericht door toedoen van hun aangestelden.

De gemeente of, desgevallend, de meergemeentezone kan verhaal nemen op de Staat voor de schade veroorzaakt door een politieambtenaar van de lokale politie bij opdrachten die de Staat hem heeft toevertrouwd. »

BEGELEIDENDE NOTA Inzake : Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het personeel capaciteitsbeheer en het verlenen van versterking door de lokale politie bij opdrachten van bestuurlijke politie 1. Voorwerp Doelstelling van deze richtlijn is de creatie van een juridisch instrument tot instelling van een realistisch en pragmatisch systeem van solidariteit tussen politiezones bij de uitoefening van omvangrijke opdrachten van bestuurlijke politie, waarbij wordt vermeden om beroep te moeten doen op de vordering van de lokale politie. Dit systeem van supralokale versterking wordt in de plaats gesteld van de inzet van de vroegere marseenheden binnen de federale politie, zodat ook in de toekomst verder kan worden tegemoet gekomen aan de diverse lokale noden op het vlak van de politiecapaciteit voor omvangrijke opdrachten van bestuurlijke politie. 2. Voorgeschiedenis Deze richtlijn werd voorbereid door een werkgroep samengesteld uit vertegen-woordigers van de lokale en van de federale politie, alsook van mijn departement, Algemene Rijkspolitie. Bij de voorbereiding van deze richtlijn, werd vertrokken van de volgende premissen : - de omstandigheden waarin tot vordering wordt overgegaan zijn uitzonderlijk en moeten uitzonderlijk blijven; de vordering kan nooit de regel zijn inzake versterking; het is dan ook noodzakelijk te kunnen beschikken over een regulier systeem van supralokale versterking, dat kan gebruikt worden in « normale » omstandigheden; - de normen moeten aangepast zijn aan de reële behoeften in die omstandigheden : voor een doeltreffende organisatie van de supralokale versterking is het niet noodzakelijk, zelfs niet verantwoord, om de maximumgrens van 20 % van de jaarcapaciteit, voorzien in artikel 64 WGP, als norm te stellen; een relatief klein gedeelte van dat percentage volstaat, terwijl de rest van de bij wet ingestelde « gehypothekeerde capaciteit » van de lokale politie slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zal worden aangewend door de Minister van Binnenlandse Zaken; - het systeem moet werkbaar zijn, zowel vanuit de korpsen die de capaciteit moeten leveren (zo weinig mogelijk belasting), als gezien vanuit supralokaal oogpunt (de beschikbaarheid van een voldoende ruim potentieel).

Op basis van deze uitgangspunten, werd voorliggend ontwerp van richtlijn opgesteld en onderhandeld. De juridische basis ervan is het artikel 62, 10° WGP, ingevoegd door de « Frescowet » van 2 april 2001 (B.S., 14 april 2001).

Deze bepaling biedt aan de Minister van Binnenlandse Zaken de mogelijkheid om een dwingende richtlijn te nemen met betrekking tot de lokale opdracht van federale aard « uitzonderlijk en tijdelijk, versterking verlenen bij omvangrijke opdrachten van bestuurlijke politie ».

Door de organisatie van een federaal systeem van onderlinge solidariteit tussen zones, in combinatie met de middelen van de federale reserve, dient elke zone slechts relatief uitzonderlijk en tijdelijk een bijdrage te leveren. Aldus kan op permanente wijze een werkbaar en pragmatisch systeem van supralokale versterking functioneren. Vele handen maken het werk licht.... 3. De supralokale versterking : een opdracht voor de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus De supralokale versterking voor omvangrijke opdrachten van bestuurlijke politie wordt geleverd, ofwel door de federale politie, ofwel door de lokale politie van een andere zone in toepassing van deze richtlijn, of door beide. De lokale politie ondersteunen is een primaire opdracht van de federale politie, « met inachtneming van de principes van specialiteit en subsidiariteit » (artikel 3 WGP). De bestaande effectieven van de reserve van de federale politie laten niet toe dat iedere vraag om steun of versterking door de federale politie zal kunnen uitgevoerd worden. Praktisch gezien is terbeschikkingstelling van personeelsleden voor opdrachten van bestuurlijke politie dan ook een gelijklopende opdracht voor de lokale en de federale politie.

Behoudens de gespecialiseerde steun, dient een vraag om versterking bijgevolg niet te preciseren of versterking door een andere politiezone wordt gevraagd, of door de reserve van de federale politie (DAR).

De beslissing om hetzij de DAR in te zetten, hetzij de supralokale steun van andere zones aan te wenden, of een combinatie van beide, zal geval per geval worden genomen en rekening houdend met de andere opdrachten van de federale reserve en met de al dan niet gespecialiseerde aard van de gevraagde steun.

Zie de bijlage bij deze nota voor de opdrachten en de mogelijkheden van de DAR. 4. Duidelijke en realistische normen De normen voor de toepassing van deze richtlijn werden bepaald op een wijze dat zij noch overdreven, noch onvoldoende zijn, maar dat zij beantwoorden aan de reële behoeften op het terrein. Verder werden de normen zo bepaald, dat elk lokaal politiekorps precies kan inschatten welke de capaciteit is die voor de vervulling van deze supralokale opdrachten kan worden aangesproken, zodat zij daartoe de gepaste reserve kan opbouwen. Tenslotte wordt de garantie geboden dat de manuren die worden ingezet voor de toepassing van dit systeem niet meer zullen worden gevorderd in toepassing van artikel 64 WGP. Meer in het bijzonder, werd bij het bepalen van de normen rekening gehouden met onder meer volgende elementen : - de gemiddelde belasting van de vroegere marseenheden van de federale politie; - de benodigde tijd voor opleiding en training; - de toepassing van het Rechtspositiebesluit van het personeel van de politiediensten (koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, B.S., 31 maart 2001); - de startcapaciteit van de diverse zones; - een individuele prestatienorm (d.i. het aantal manuur dat een doorsnee politieambtenaar werkt) van 1 500 uur voor een volledig jaar (voorlopige hypothese voor de toepassing van deze richtlijn).

De richtlijn legt 2 normen op : 1. De norm Prestatieuren of de zogenaamde « kredietlijn » per zone, d.i. het maximaal aantal manuren dat een politiezone op jaarbasis moet kunnen leveren (1,50 % van het minimaal effectief van het operationeel personeel). 2. De norm Aanspreekbaarheidsniveau, die het maximum aantal personeelsleden bepaalt die een politiezone binnen een bepaalde termijn dient te leveren (basisnorm 48 uur), evenals de maximale piekbelasting per zone (7 % van het minimaal effectief van het operationeel personeel). Door de combinatie van deze beide normen, beschikt de korpschef over een duidelijk beeld van de capaciteit die zijn zone maximaal moet kunnen leveren en binnen welke termijnen. Op die basis kan hij de nodige organisatorische maatregelen treffen en een gepaste reserve opbouwen. Vanzelfsprekend kan die reserve, zolang zij niet wordt aangesproken voor supralokale opdrachten, gewoon blijven functioneren binnen de lokale organisatie. 5. Opleiding en uitrusting De richtlijn bepaalt dat het personeel dat wordt ingezet voor supralokale steunverlening moet zijn opgeleid en uitgerust voor taken van handhaving van de openbare orde. Om dit te kunnen realiseren, zullen, in afwachting van de uitvaardiging van nieuwe normen inzake uitrusting (in uitvoering van artikel 141, tweede lid WGP) en nader uitgewerkte richtlijnen inzake opleiding, de volgende regels en maatregelen worden toegepast.

Individuele uitrusting In afwachting van de uitvaardiging van nieuwe normen, kunnen de normen die actueel voor de gemeentepolitie gehanteerd worden, toegepast worden met betrekking tot het individueel ordehandhavingstenue voor de politieambtenaar die belast wordt met ordehandhaving. In de overgangsfase gelden deze normen dus ook voor de individuele uitrusting van de ex-rijkswachters, aangezien die daar eveneens aan beantwoordt.

Tot zijn vervanging wordt derhalve toepassing gemaakt van het Koninklijk besluit van 24 april 1995 houdende regeling van het dragen van het uniform door de gemeentepolitie (B.S., 2 juni 1995), in het bijzonder de artikelen 14, 15 en 27, en de in bijlage 4 bij het besluit vastgestelde normen.

Collectieve uitrusting In afwachting van nieuwe normen, zal in verband met de collectieve uitrusting de volgende werkwijze worden gehanteerd.

Het politiekorps dat de steun levert zorgt voor het vervoer van zijn personeel.

Op het vlak van de overige collectieve uitrusting, kan, voor de organisatie van de supralokale versterking bedoeld in deze richtlijn, gebruik gemaakt worden van alle actueel beschikbare middelen, ongeacht hun afkomst (de lokale politie die de steun ontvangt, de lokale politie die de steun levert, de federale politie). Over de inzet van deze middelen (radiomiddelen, commandovoertuigen, voertuigen voor het transport van aangehouden personen, vrachtwagens, collectieve bewapening, arrestatiesets,...) wordt beslist in onderling overleg tussen de korpschefs die steun leveren en zij die steun verkrijgen, de Dirco van het arrondissement waartoe de politiezone van de plaats van de gebeurtenis behoort, en DGA. Vooral de (radio)communicatie is een bepalende factor voor het goede verloop van de ordedienst.

Opleiding Teneinde ook op tactisch vlak tot een maximaal geïntegreerde politie te komen, acht ik de organisatie van gemeenschappelijke opleidingen en trainingen inzake ordehandhaving essentieel.

Er zullen opleidingen worden ingericht voor peletonscommandant, sectiecommandant en sectielid. De organisatie van deze opleidingen wordt toevertrouwd aan de Dirco, in overleg en samenspraak met de korpschefs, de politiescholen en de opleidingscentra. Versterking qua officieren, personeel en materiaal vanuit DAR kan bekomen worden.

Het personeel wordt in functie van de vroeger gekregen opleidingen en de opgedane ervaring gerangschikt in één van de volgende drie niveaus : 'beginner'-'geïnitieerde'-'expert'. Dit beginprofiel wordt bepaald in gemeen overleg tussen de korpschef (die de personeelsleden nominatief aanwijst) en de Dirco. In functie van het beginprofiel wordt dan een aangepaste opleidingsmodule gevolgd. 6. Operationele leiding en coördinatie Tenslotte bepaalt de richtlijn de te hanteren regels inzake de operationele leiding en coördinatie bij een opdracht van supralokale versterking.Op dit vlak geldt sinds de invoering van de wet van 7 december 1998 immers een principe van eenheidscommando.

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage : opdrachten, capaciteit en middelen van de federale reserve van de federale politie (Directie van de Algemene Reserve) 1. Opdrachten De federale reserve is belast met de hiernavolgende opdrachten. 1.1. Het uitvoeren van gespecialiseerde escorte- en beschermingsopdrachten : * de escorte en bescherming van bepaalde waardentransporten ('intercity' en 'nationale bank'); * de nationale overbrenging van gevaarlijke gevangenen; * de escorte en bescherming van nucleaire transporten, transporten van waardevolle kunstvoorwerpen en van explosieven,... 1.2. Op het gehele nationale territorium, een al dan niet gespecialiseerde operationele steun voor de ordehandhaving leveren ten voordele van de diensten van de federale politie en van de lokale politie onder de vorm van getrainde en bijzonder uitgeruste geconstitueerde eenheden te voet, te paard of op voertuig, met of zonder speciale middelen. 1.3. 24 uur op 24 een permanente interventiereserve (het piket) ter beschikking houden, samengesteld uit minimum een half peloton versterkt met een sproeiwagen, teneinde snel : * een gespecialiseerde operationele steun te kunnen leveren onder de vorm van een geconstitueerde eenheid voor het uitvoeren van een niet-geplande opdracht van ordehandhaving; * een operationele steun te kunnen leveren om tegemoet te komen aan een aanvraag tot versterking uitgaande van een dienst van de federale politie of van een lokale politie waarvan de effectieven tijdelijk ontoereikend zijn om de uitvoering van een niet-geplande opdracht van bestuurlijke politie te verzekeren. 1.4. Met de dagelijkse capaciteit die niet ingezet is in operaties van ordehandhaving, gespecialiseerde escorte- en beveiligingsoperaties of voor de organisatie van de permanente interventiereserve, een operationele steun leveren aan de diensten van de federale politie en aan de lokale polities onder de vorm van toezichtspatrouilles te paard of van versterkingen voor geplande operaties van bestuurlijke of gerechtelijke politie. 1.5. Het leveren van de Koninklijke Escorte te paard. 2. Capaciteit De federale interventiereserve beschikt over een organiek personeelskader van 1 020 FTE aan operationeel personeel.Ongeveer 50 % van de beschikbare capaciteit kan aangewend worden voor de gespecialiseerde operationele steun inzake ordehandhaving. 3. Gespecialiseerde steunverlening inzake ordehandhaving (cf.punt 1.2) In dit domein kan de federale reserve de hiernavolgende diensten aanbieden. 3.1. Een expertise leveren onder de vorm van technische en tactische adviezen voor de overheden, de diensten van de federale politie en de zonechefs van de lokale politie die betrokken zijn bij de voorbereiding van een geplande operatie van ordehandhaving (functie van 'helpdesk'). 3.2. Het ter beschikking stellen van een ondersteuningscel aan de bestuurlijke directeuren-coördinator om hen te helpen bij het voorbereiden, het leiden of het coördineren van een belangrijke operatie van ordehandhaving. 3.3. Het ter beschikking stellen aan de operationele verantwoordelijke van de ordedienst, van een commandostructuur (een groepscommando) voor het leiden van een belangrijk aantal geconstitueerde eenheden. 3.4. Het ter beschikking stellen van getrainde geconstitueerde eenheden. De specificiteiten voor de deze geconstitueerde eenheden zijn : * de bijzondere uitrusting (beschermingskledij bijvoorbeeld); * de mogelijkheid om complexere opdrachten van ordehandhaving uit te voeren.

In geval van noodzaak en bij aanwending van alle beschikbare middelen, kunnen op piekmomenten tot 15 pelotons (ongeveer 600 personeelsleden) geleverd worden. 3.5. Het ter beschikking stellen van bijzondere middelen.

Voor wat de personele middelen betreft, kunnen ruiterijpelotons, grenadiersploegen (voor het afvuren van traangasgranaten), aanhoudingsteams en lock-on-teams (bevrijden van vastgeketende manifestanten) ter beschikking gesteld worden.

Voor wat de materiële middelen betreft, kan onder meer gedacht worden aan : * Spaanse Ruiters (met aangepast wagenpark voor het vervoer ter plaatse) die kunnen aangewend worden voor het opzetten van versperringen; * voertuigen voor het vervoer van geconstitueerde eenheden (bussen, verstevigde voertuigen, gepantserde voertuigen,...); * bijzondere voertuigen : sproeiwagens, voertuigen voor het vervoer van aangehouden personen, vrachtwagens met bijzonder materieel,... 3.6. Het ondersteunen van opleidingen in het domein van de ordehandhaving, hetzij door het leveren van adviezen en steun bij de conceptuele uitwerking, hetzij door het leveren van (personele en/of materiële) middelen bij de organisatie van de opleiding. 4. De aanvragen tot het bekomen van de steun worden, conform art 104 van de wet op de geïntegreerde politiedienst, gericht aan de bestuurlijke directeur-coördinator. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^