Etaamb.openjustice.be
Document van 30 juli 2004
gepubliceerd op 17 augustus 2004

Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het solidariteitsmechanisme tussen de politiezones inzake versterkingen voor opdrachten van bestuurlijke politie

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2004000457
pub.
17/08/2004
prom.
30/07/2004
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN


30 JULI 2004. - Ministeriële richtlijn MFO-2 betreffende het solidariteitsmechanisme tussen de politiezones inzake versterkingen voor opdrachten van bestuurlijke politie


Ter attentie van: de Dames en Heren Burgemeesters, Ter informatie aan : de Dames en Heren provinciegouverneurs en Arrondissementscommissarissen, Mevrouw de Gouverneur van het Arrondissement Brussel-Hoofdstad, de Commissaris-generaal van de federale politie, de Korpschefs van de lokale politie 1. Inleiding Deze richtlijn wordt genomen in uitvoering van de artikelen 61 tot 64 van de wet van 7 december 1998 houdende organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus (WGP). Ze beoogt de terbeschikkingstelling, door alle politiezones van het land, van een gedeelte van hun operationele capaciteit ten voordele van een andere zone, die een punctuele opdracht van bestuurlijke politie moet uitvoeren waarvoor ze niet alleen kan instaan. Het gaat hier om een nationaal solidariteitsmechanisme dat doorgaans « gehypothekeerde capaciteit » (Hycap) wordt genoemd en dat als bindende procedure wordt gehanteerd naast andere bestaande procedures inzake versterking zoals met name de laterale steun (bij wederzijds akkoord tussen de zones), zoals de verplichte solidariteit van de zones van het arrondissement, zoals de terbeschikkingstelling van - al dan niet - gespecialiseerde versterking, gecentraliseerde of gedeconcentreerde versterking afkomstig uit de algemene reserve of nog de opvorderingsprocedures.

Een politiezone die meer steun vraagt dan wat absoluut noodzakelijk is, belast hierdoor nodeloos de andere politiezones waardoor de uitoefening van de andere basisfunctionaliteiten kan verstoord worden.

De lokale overheden hebben dus een belangrijke verantwoordelijkheid, met name enkel steun vragen wanneer de eigen middelen van de lokale politie echt onvoldoende zijn en rekening houdend met deze impact bij de voorwaarden die zij koppelen aan de voor de gebeurtenissen verleende toelatingen (keuze van de plaats, van het tijdstip, interne ordedienst,...).

De in deze richtlijn beschreven procedure mag evenmin afbreuk doen aan de wederzijdse bijstandsplicht tussen politiediensten zoals bepaald in artikel 43 van de wet op het Politieambt (WPA), inzonderheid in het kader van de rampen- en interventieplannen die een consequente inzet vergen van de onmiddellijk beschikbare middelen.

Deze tekst moet parallel gelezen worden met de overige dwingende richtlijnen die de uitoefening regelen van bepaalde opdrachten van federale aard, meer bepaald, de MFO-05 van 23 december 2002, die handelt over de bijzondere beschermingen van personen en gebouwen.

Een correcte en volledige informatie is trouwens noodzakelijk voor de evaluatie van de dreiging en beïnvloedt grotendeels de omvang van de noodzakelijke versterking. Het is dan ook van kapitaal belang dat de informatie-uitwisselingen, zoals geregeld door de dwingende richtlijn MFO-3 van 14 juni 2002 betreffende het informatiebeheer van de gerechtelijke en bestuurlijke politie, strikt wordt toegepast. ?De concentrische inzet van middelen met, in laatste instantie, het inroepen van Hycap; ? De beredeneerde inzet van middelen; ? De progressieve invoering van het zonaal interventiekorps; zijn evenveel vectoren die moeten bijdragen tot een verminderde inzet van Hycap. Dit is de reden waarom de hierbij gevoegde prestatielijn lager ligt dan wat tot op heden van toepassing was. Op termijn zal deze prestatielijn nog moeten bijgesteld worden naar beneden toe, dit wanneer voornoemde maatregelen volop hun uitwerking zullen hebben. 2. Principes Het is de bedoeling dat onderhavige richtlijn evenwichtig geïntegreerd wordt binnen de principes van inzet van de algemene reserve van de federale politie (DAR).De capaciteit hiervan moet optimaal worden aangewend teneinde zoveel mogelijk het gebruik van de gehypothekeerde capaciteit te beperken, vooral voor de niet-geplande versterking. De lokale politie zal bij voorkeur worden ingezet voor weerkerende en te voorziene gebeurtenissen. Een algemeen principe voor het inzetten van de algemene reserve is, dat voor een welbepaalde dag, de beschikbare capaciteit van de DAR volledig zou worden ingezet ( meer bepaald het niet-gespecialiseerd zonaal interventiekorps dat geleidelijk en gedeconcentreerd bij sommige Dirco's zal worden in plaats gesteld en ter beschikking gesteld van de zones; het zal binnenkort de niet gespecialiseerde steun die momenteel geleverd wordt door de gecentraliseerde DAR vervangen). Het uitputten van deze beschikbare capaciteit van de DAR is dus een voorafgaandelijke voorwaarde voor een verantwoorde inzet van de gehypothekeerde capaciteit. Ter herinnering, dit principe sluit niet uit dat bij de DAR een operationele capaciteit voorbehouden blijft om het hoofd te bieden aan laattijdige aanvragen tot gespecialiseerde steun (ruiters, sproeiwagens,...) of niet gespecialiseerd (zie punt 2 hieronder), maar legt op dat deze voorbehouden capaciteit uiteindelijk zou worden ingezet om de vooraf « gemobiliseerde » gehypothekeerde capaciteit te vervangen.

Het systeem van interzonale solidariteit steunt op een concentrische inzet van de beschikbare middelen, volgens het schema hieronder : 1° de politiezone op wiens grondgebied een gebeurtenis plaatsvindt die een aanzienlijke ontplooiing aan politiemiddelen vergt, moet zelf een eigen voldoende inspanning leveren inzake inzet van personeel voorzien vooraleer een beroep te doen op versterking (dit is het principe van de ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen) 2°-3° indien de omvang van het noodzakelijk dispositief van die aard is dat de eigen inspanning van de politiezone niet volstaat, zal de betrokken zone, hetzij een beroep doen op de solidariteit van het arrondissement, hetzij op de federale politie volgens de twee volgende denkbeeldige situaties : Voor de weerkerende en/of voorzienbare gebeurtenissen (met uitzondering van de protestbetogingen) : a) In de eerste plaats zal de betrokken zone, ongeacht de samenwerkingsakkoorden (laterale steun), een beroep doen op de solidariteit van de andere zones van hetzelfde arrondissement en dit, voor een welbepaald percentage van de effectieven van diezelfde zones (dit is het principe van de arrondissementssolidariteit) : b) Vervolgens zullen de versterkingen in niet gespecialiseerde middelen geleverd worden door de federale politie (gecentraliseerde DAR, Interventiekorps of eventueel aspiranten), met inachtneming van de hiervoor uiteengezette principes qua inzet (dit is het principe van de federale steun); Voor de niet-voorzienbare gebeurtenissen : a) In deze gevallen is de volgorde van inzet omgekeerd : de betrokken zone zal in de eerste plaats een beroep doen op de federale steun en vervolgens op de arrondissementssolidariteit.b) Deze regeling geldt ook voor protestbetogingen.4° Indien deze effectieven nog steeds onvoldoende blijken, zal versterking gevraagd kunnen worden aan de politiezones (dit is het principe van de nationale solidariteit of Hycap) Zowel de te mobiliseren effectieven als het aantal eventueel via solidariteit te presteren uren, worden in deze richtlijn vastgesteld (het zijn de begrippen « beschikbaarheidsniveau » en « prestatielijn »). Tenslotte zijn bepaalde vormen van steun het voorwerp van een bijzondere benadering omwille van hun aard (voetbalkampioenschappen) of van noodzakelijke interventietijden (steun binnen de 24 uur).

Opmerkingen : - De procedures voor toekenning van gespecialiseerde middelen (ruiters, sproeiwagens,...) staan los van de hiervoor beschreven procedure. - Worden als protestbetogingen beschouwd die welke hoofdzakelijk geen folkloristisch, cultureel, sportief of feestelijk aspect inhouden. 3. Beschikbaarheidsniveau en prestatielijn Het beschikbaarheidsniveau stemt overeen met de maximale mobilisering van het personeel van een politiezone dat als versterking kan geleverd worden ten voordele van een andere zone.Dit bedraagt maximum 7 % van de reële effectieven van elke zone. De reële effectieven geven maximaal het minimum effectief weer ( zoals bepaald in het koninklijk belsuit van 5 september 2001, Belgisch Staatsblad 12/10/2001) van de betrokken politiezone en nemen het eigen personeel van de politiezone in aanmerking (met inbegrip van hulpagenten van politie) evenals het gedetacheerde personeel (zie berekeningsmethode in bijlage Am). Voor een beter begrip wordt dit effectief « beschikbaar effectief » genoemd.

Het overige personeel ten aanzien van de minimale norm en het personeel van het interventiekorps zal daarentegen in de berekeningen niet worden in aanmerking genomen. Het beschikbaarheidsniveau wordt na elke mobiliteitscyclus herzien.

Mits een waarschuwing van 24 uur kunnen deze effectieven gemobiliseerd worden.

De prestatielijn stemt overeen met een aantal prestatie-eenheden die een fictieve « boekhoudkundige » capaciteit vormen van jaarlijkse prestaties die op basis van de solidariteit kunnen gevraagd worden (1,2 % van de jaarlijkse capaciteit van elke politiezone). De prestatielijn wordt jaarlijks berekend (zie bijlage A ) en kan in de loop van het jaar niet meer herzien worden. Deze lijn is één van de beoordelingselementen om de ter versterking geroepen zones aan te duiden.

Om een deficitaire zone die moeilijkheden ondervindt om haar kader op te vullen volgens de minimale norm van het koninklijk besluit van 5 september 2001 niet te beboeten, zal haar prestatielijn « Hycap » dus jaarlijks herberekend worden ten aanzien van haar reëel effectief.

Wanneer echter een zone vrijwillig nalaat haar organiek kader op te vullen, kan de Minister van Binnenlandse zaken beslissen om de prestatielijn te berekenen in verhouding tot het minimum effectief bedoeld in de eerste alinea. 4. Concentrische inzet van middelen 4.1. Toepassingsveld De concentrische inzet van de middelen van de lokale politie heeft betrekking op de versterking voor het beheer van elke gebeurtenis of operatie van bestuurlijke politie, van welke aard ook, met inbegrip van een operatie geleid op beslissing van de Minister van Binnenlandse zaken. Deze inzet aan middelen kan elke vorm van rechtstreekse operationele steun impliceren en meer bepaald de terbeschikkingstelling van : personeel voor ordehandhaving; personeel ter ondersteuning van het verkeersdispositief; hondenploegen; spotters (bij voetbalwedstrijden); tactische informatieploegen. 4.2. Ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen De ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen stemt overeen met de totale inzet door de betrokken zone, van het personeel dat rechtstreeks het of de evenement(en) moet(en) beheren, voor minstens 12 % van haar beschikbaar effectief.

Bij vreedzame gebeurtenissen van folkloristische, historische of sportieve aard kan men verwachten dat de zone haar eigen middelen maximaal inzet (en dus zelfs ruimschoots het minimum van 12 % overschrijdt).

De ontvankelijkheidsdrempel wordt per politiezone weergegeven in de tabel in bijlage B. 4.3. Arrondissementssolidariteit Ongeacht de specifieke protocollen van laterale steun tussen sommige politiezones (zie dienaangaande de omzendbrief PLP 27 van 4 november 2002) wordt de hier bedoelde arrondissementssolidariteit vastgesteld op 2 % van het beschikbaar effectief van elke andere zone van hetzelfde arrondissement. Deze arrondissementssolidariteit stemt dus overeen met een verplichte vorm van laterale steun waarvoor geen enkele aanrekening zal gebeuren op de prestatielijn van de desbetreffende zones. Indien de operationele behoeften daarentegen voorschrijven om, geen 2 %, maar meer of zelfs het volledige beschikbaarheidsniveau in te zetten (7 %), zal deze bijkomende capaciteit aangerekend worden.

Eens de arrondissementssolidariteit gedefinieerd, is het evenwel duidelijk dat er rekening zal moeten worden gehouden met de reële situatie van elke naburige politiezone op de afgesproken dag, aan de hand van de som van de activiteiten en gebeurtenissen van de dag.

Indien er bijvoorbeeld twee politiezones uit eenzelfde arrondissement gelijktijdig geconfronteerd worden met evenementen, zal de arrondissementssolidariteit slechts één keer van de andere zones vereist worden.

Deze drempel kan eveneens herzien worden na elke mobiliteitscyclus en is weergegeven in de tabel in bijlage B. Naar analogie met de principes van de PLP 27 geeft het hier beschreven systeem van arrondissementssolidariteit aanleiding tot compensatie door de zones die aanspraak maken op de versterkingen van de andere zones. Het soort compensatie wordt aan het oordeel van de zones overgelaten. 4.4. Nationale solidariteit (Hycap) De limiet van de nationale solidariteit is die van het beschikbaarheidsniveau (7 %) maar de volledige inzet wordt aangerekend op de prestatielijn van de desbetreffende zones.

Voor de aanduiding van het arrondissement dat de versterking moet leveren, zullen verschillende parameters in aanmerking genomen worden, zoals het taalstelsel, de geografische nabijheid, de te voorziene duur van de opdracht, de operationele meerwaarde, de mate van « verbruik » van de prestatielijn of de werklast van elk arrondissement op het afgesproken ogenblik. Deze verschillende criteria zullen met gezond verstand worden toegepast en de motivering van de beslissing van DAO terzake zal aan de desbetreffende zones via de Dirco worden medegedeeld. De effectieven zullen bij voorkeur worden afgenomen binnen aangrenzende arrondissementen. 5. Procedure 5.1. Beschrijving Overeenkomstig de hiervoor uiteengezette voorschriften enerzijds, en de bepalingen van de MFO 03 anderzijds, is de procedure voor de toekenning van de versterkingen op het volgend schema gebaseerd: Ze wordt, zo spoedig mogelijk, bij de Dirco ingeleid door de politiedienst belast met de operationele leiding van de desbetreffende ordedienst.

Zonder zich te mengen in het beheer en in de verantwoordelijkheid van de korpschef, brengt de Dirco een advies uit wat betreft het overwogen dispositief. Hij kan daartoe een technisch advies vragen aan de directie van de operaties en informatie inzake bestuurlijke politie van de federale politie (DAO).

De Dirco controleert of de ontvankelijkheidsdrempel is nageleefd en deelt aan de andere zones van het arrondissement de noden mede inzake arrondissementssolidariteit, tot beloop van 2 % van hun beschikbaar dispositief, met inachtneming van de werklast van diezelfde politiezones.

Hij overhandigt aan DAO het eventueel bijkomend verzoek voor niet gespecialiseerde steun evenals het verzoek voor gespecialiseerde steun.

DAO duidt eerst de gecentraliseerde DAR aan, vervolgens het Interventiekorps en daarna - indien nodig - de zones van de andere arrondissementen als leveranciers van versterkingen. Gelet op de principes van aanduiding vermeld onder punt 4.4. hierboven, kunnen de politiezones van het bij het evenement betrokken arrondissement worden aangeduid om meer dan 2 % te leveren. DAO motiveert de aanduiding van de leverancier.

Tijdens de dagen die aan de gebeurtenis voorafgaan, put DAO de eventueel resterende capaciteit bij de DAR uit door sommige politiezones te ontheffen van de voorheen toevertrouwde opdracht. 5.2. Bijzondere rol van de Dirco 5.2.1. Evaluatie van het nodige dispositief Ten einde een rationele en eenvormige inzet van de beschikbare middelen te garanderen, wordt aan de Dirco een bijzondere rol toevertrouwd bij de evaluatie van het tijdens een evenement gepland veiligheidsdispositief wanneer versterking wordt gevraagd.

Om deze evaluatie te verwezenlijken : kan de Dirco zich de nodige documentatie laten bezorgen door de evenementenbeheerder; kan hij een technisch advies vragen aan DAO; maakt hij een vergelijking met gelijkaardige vorige gebeurtenissen.

In geval van meningsverschil tussen de Dirco en de evenementenbeheerder wordt op initiatief van de Dirco een overleg gestart om een consensus te bereiken inzake de in te zetten middelen.

Indien geen akkoord tot stand komt tussen de Dirco en de evenementenbeheerder aangaande de in te zetten middelen, blijven er drie mogelijkheden : a) de Burgemeester vraagt aan de Dirco om in te staan voor de operationele leiding van de ordedienst met de middelen die deze heeft vastgesteld.De vragende zone blijft natuurlijk gehouden haar eigen effectieven in te zetten in de mate zoals die initieel vastgelegd werd. b) de Burgemeester gelast de Korpschef met de leiding van de operatie met de door de Dirco vastgestelde middelen;c) de Burgemeester is het niet eens met de door de Dirco geplande middelen.In dit geval wordt de kwestie voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse zaken die beslist.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het opvorderingsrecht van de verschillende overheden. 5.2.2. Opvolging van de laterale steunakkoorden Om rekening te kunnen houden met de reële operationele situatie van de politiezones bij de inzet van de gehypothekeerde capaciteit, moet de Dirco over de nodige informatie beschikken.

Daartoe delen de politiezones aan de Dirco mede of er protocolakkoorden bestaan die de beschikbare operationele capaciteit kunnen beïnvloeden en de evenementen waarvoor deze protocollen van toepassing zijn.

Zonder zich te mengen in de door de politiezones besliste wijze van compensatie, staat de Dirco in voor de opvolging van de inzet in de vorm van een arrondissementssolidariteit en stelt deze ter beschikking van de zones. 5.3. Rol van de Algemene Inspectie De Algemene Inspectie van de lokale en federale politie (AIG) wordt tot nader order belast met het regelmatig verslag uitbrengen over het inzetten van de gehypothekeerde capaciteit en over de wijze waarop onderhavige richtlijn wordt toegepast, zowel naar de letter als naar de geest. De analyse van de AIG heeft in het bijzonder betrekking op : De naleving, door de zone die een versterking vraagt, van de ontvankelijkheidsdrempel en dit, om de andere zones niet nodeloos te mobiliseren.

De motieven van de zones die opperen dat ze onmogelijk versterking kunnen leveren.

De inzet voor een afgesproken dag van de volledige capaciteit van de DAR, rekening houdend met haar principes inzake engagement. 6. Bijzondere gevallen 6.1. Voetbal Uitgaande van een « natuurlijke » solidariteit tussen de zones die te kampen hebben met het fenomeen « hooliganisme », wordt beslist voor de voetbalwedstrijden met uitzondering van de internationale en vriendschappelijke wedstrijden, dat een verplichte solidariteitsnorm eveneens gehanteerd wordt voor de politiezone van de « bezoekersclub ». Deze norm schommelt naar gelang van het risico van de supportersverplaatsingen. Daarom wordt vóór elk seizoen, na een evaluatie van het afgelopen seizoen met betrokken zones, een risico-analyse voor verplaatsing uitgewerkt door de voetbalcel van het FOD Binnenlandse Zaken.

Deze analyse doet geen afbreuk op de noodzakelijke punctuele beoordeling die elke afzonderlijke wedstrijd moet voorafgaan. De politiezone waarvan de supporters afkomstig zijn wordt systematisch bij deze risico-analyse betrokken. De voorbereiding behelst ook de afspraken inzake verbaliseringsbeleid.

De voetbalploegen worden in vier risicocategorieën gedeeld. Deze stemmen overeen met vier niveaus van verplicht engagement door de betrokken politiezones, te weten : Voor categorie A : verplichte levering in de vorm van kwalitatieve steun, van spotters en van 3 % van het beschikbaar effectief van de zone; eventuele levering in de vorm van bijkomende hypothekeerde capaciteit van maximum 4 % van het beschikbaar effectief van de zone;

Voor categorie B : verplichte levering in de vorm van kwalitatieve steun, van spotters en van 2 % van het beschikbaar effectief van de zone; eventuele levering in de vorm van bijkomende gehypothekeerde capaciteit van maximum 5 % van het beschikbaar effectief van de zone;

Voor categorie C : verplichte levering in de vorm van kwalitatieve steun, van spotters; minimumlevering, in de vorm van gehypothekeerde capaciteit, van 2 % van het beschikbaar effectief van de zone en bijkomende levering steeds in de vorm van eventuele gehypothekeerde capaciteit van maximum 5 % van het beschikbaar effectief van de zone;

Voor categorie D : verplichte levering in de vorm van kwalitatieve steun van spotters; eventuele levering in de vorm van bijkomende gehypothekeerde capaciteit van maximum 7 % van het beschikbaar effectief van de zone;

De verplichte kwalitatieve steun beperkt zich tot opdrachten die gebonden zijn aan de begeleiding van de eigen bezoekende supporters, met inbegrip van hun verplaatsing. Dit moet duidelijk in het operatieorder blijken.

De verplichte steun wordt geleverd ongeacht de te af te lopen afstand.

Een officier van de bezoekende ploeg kan geïntegreerd worden in de commandocel van de ordedienst, in de hoedanigheid van verbindingsofficier, zeker wanneer de ploeg uit een ander taalgebied komt. In dit geval, om de bevelvoering te vergemakkelijken, wordt er minimum één sectie geleverd.

Het klassement van de clubs per categorie is weergegeven in bijlage C. 6.2. Inzet binnen de 24 uur In afwijking van het algemeen principe van een waarschuwing van 24 uur, kan mits uitdrukkelijke machtiging van de Minister of van zijn afgevaardigde en wanneer het interventiekorps reeds volledig is ingezet, toegestaan worden dat de beschikbare, opgeleide en uitgeruste capaciteit van sommige politiekorpsen onmiddellijk wordt gemobiliseerd, daar waar dit niet geplande engagement noodzakelijk lijkt om de fysieke integriteit van personen te vrijwaren of om aanzienlijke materiële schade te vermijden. We denken hierbij aan elke politie-opdracht in een uitzonderlijke situatie die gelijk te stellen is met een crisisbeheer. De door deze maatregel beoogde politiekorpsen zijn in de eerste plaats de politiekorpsen die voor eigen behoefte samenwerken met permanente interventie-eenheden. De aan een andere politiezone via deze weg geleverde steun wordt integraal als gehypothekeerde capaciteit aangerekend. Deze bepalingen houden rekening met de evenementen en de opdrachten die eigen zijn aan de zone. 7. Diverse aspecten 7.1. Opleiding Om het hoofd te kunnen bieden aan haar solidariteitsverplichtingen, moet elke zone haar personeel waarop ze een beroep moet kunnen doen voor haar opdrachten een door de Minister van Binnenlandse zaken erkend opleidingsprogramma laten volgen.

De organisatie van deze opleidingen wordt aan de Dirco toevertrouwd, in overleg met de korpschefs, de politiescholen en de opleidingscentra.

Om het beschikbaarheidsniveau te kunnen naleven, wordt aanbevolen om minstens 2,8 maal het aantal te verstrekken personeelsleden op te leiden (beschikbaarheidsniveau).

De opleidingen en bijscholingen worden aangerekend op de prestatielijn naar rato van de goedgekeurde normen. Ze worden georganiseerd in samenwerking met de Dirco's, de politiezones, de opleidingscentra en de politiescholen aan de hand van het door het FOD Binnenlandse Zaken goedgekeurde programma. Deze opleidingen zijn erkend als functionele opleidingen. 7.2. Materiaal en uitrusting Het ter versterking van een zone geleverde personeel moet over de individuele uitrusting beschikken die de opdracht vereist. Deze wordt hem door zijn politiezone geleverd. De chefs moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de fysieke integriteit van het personeel, in overeenstemming met de graad van bedreiging van elk evenement en die bij de aanvraag zal gepreciseerd worden.

Het vervoer van het ter versterking gestuurde personeel is ten laste van de politiezone die de versterking levert ongeacht een specifiek akkoord met de versterkte politiezone.

Om de compatibiliteit van de radiomiddelen te verzekeren, levert de Federale Politie het voertuig van de pelotoncommando's. 7.3. Budgettaire weerslag Overeenkomstig de principes van artikel 41 van de WGP zal het ontwerp van financieringswet van de politiezones bepalen dat het gedeelte van de federale dotatie betreffende het vervullen van opdrachten van federale aard verminderd zal worden wanneer blijkt dat de zone haar verplichtingen inzake levering van gehypothekeerde capaciteit niet is nagekomen. De in aanmerking genomen bedragen zullen gestort worden aan het federaal solidariteitsfonds of aan de zone die meer capaciteit hebben geleverd dan oorspronkelijk was voorzien. 8. Opheffingsbepalingen Worden opgeheven : De ministeriële richtlijn van 3 april 2002 (Belgisch Staatsblad 25 mei 2002) De ministeriële richtlijn van 17 januari 2003 (Belgisch Staatsblad 17 januari 2003) De interpretatieve nota van 8 september 2003 (Belgisch Staatsblad 10 oktober 2003) P.DEWAEL, Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken

Bijlage A bij de MFO 2 1. Berekening van het beschikbaarheidsniveau Het beschikbaarheidsniveau wordt berekend op grond van de daadwerkelijk aanwezige effectieven in de politiezones, alle graden door elkaar, met inbegrip van de hulpagenten en het federaal operationeel personeel dat via detachering wordt ter beschikking gesteld (beschikbaar effectief). Het overige personeel ten aanzien van de minimale norm en het personeel van het interventiekorps zal in de berekeningen niet worden in aanmerking genomen.

Deze effectieven worden vastgesteld door de directie van de operaties van de bestuurlijke politie (DGA/DAO) op grond van de verstrekte gegevens : Voor het eigen personeel van de politiezones, door de algemene directie van het personeel van de federale politie op grond van de gegevens gebruikt voor de betaling van de bezoldigingen Voor het in de politiezones gedetacheerde personeel, door de algemene directie van de bestuurlijke politie Het beschikbaarheidsniveau stemt overeen met 7 % van deze effectieven van de politiezones, ingedeeld volgens de tabel in bijlage B. De respectievelijke vereisten worden herzien na afloop van elke mobiliteitscyclus. DGA/DAO zal zelf de bijwerkingen van bijlage B aan de minister van Binnenlandse Zaken laten geworden. 2. Berekening van de prestatielijn De prestatielijn wordt berekend op grond van dezelfde effectieven als die welke in aanmerking worden genomen voor de berekeningen van het beschikbaarheidsniveau. Ze stemt overeen met 1,2 % van de theoretische jaarlijkse prestatie van het beschikbaar effectief van de politiezones (1 520 prestatie-uren per persoon), terwijl het aldus bekomen bedrag (reëel effectief x 1 520 x 0,012) gecorrigeerd wordt (op grond van de dubbele aanrekening van de weekenduren) door een vermenigvuldiging met 1,5 (gelet op het feit dat 50 % van de uren tijdens het weekend gepresteerd wordt).

Een hondenploeg telt voor twee prestatie-eenheden.

Voor een politiezone waarvan het reëel effectief 124 politiemensen bedraagt, bekomt men de prestatielijn via de volgende berekening : (124 x 1520 x 0,012) x 1,5, of 3393 prestatie-eenheden.

Bijlage B bij MFO 2 Tabel die per politiezone het volgende weergeeft : Het reëel in aanmerking genomen effectief De ontvankelijkheidsdrempel van de aanvragen om versterking De arrondissementssolidariteitsnorm (alle graden door elkaar) Het beschikbaarheidsniveau (ingedeeld in commandocel, chef en sectielid) De prestatielijn Opmerking : van de nieuwe prestatielijn voor 2004 werd de relatieve inzet procentueel afgetrokken op basis van de reeds geleverde gehypothekeerde capaciteit gedurende de eerste helft van het jaar volgens de oude aanrekeningsregels.

Bijlage C bij de MFO 2 Regels voor inzet en aanrekening van de steun door de betrokken politiezones bij verplaatsing door risico-voetbalclubs (*) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (*) Deze steunen mogen op de prestatielijn aangerekend worden. (**) Met een maximum van één A/Pl; ongeacht de afstand van verplaatsing. (***) Volgens het algemene principe van concentrische inzet.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^