Etaamb.openjustice.be
Overeenkomst
gepubliceerd op 02 oktober 2003

Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers van België TITEL I. - Organisatie en werking van de kamer HOOFDSTUK I. - Voorlopig Bureau en onderzoek van de geloofsbrieven Artikel 1. Bij de aanvang van de zittingsperiode De jongste vier volksvertegenwoordigers nemen het ambt van secretaris waar. Deze bepalingen zijn(...)

bron
federale kamers
numac
2003018064
pub.
02/10/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers van België TITEL I. - Organisatie en werking van de kamer HOOFDSTUK I. - Voorlopig Bureau en onderzoek van de geloofsbrieven

Artikel 1.Bij de aanvang van de zittingsperiode (1) wordt het voorzitterschap, in afwachting van de aanwijzing van de voorzitter conform artikel 3, waargenomen door de uittredende kamervoorzitter, lid van de Kamer, of bij ontstentenis, door het kamerlid met de grootste anciënniteit als kamerlid.

De jongste vier volksvertegenwoordigers nemen het ambt van secretaris waar.

Deze bepalingen zijn van toepassing tijdens de zittingsperiode, bij de opening van elke zitting.

Art. 2.(2) 1. Het staat aan de Kamer te oordelen over de verkiesbaarheid van haar leden en over de regelmatigheid van hun verkiezing.

Te dien einde worden de processen-verbaal der verkiezingen, met de stukken tot staving, verdeeld onder zes commissies die ieder zeven leden tellen en die bij loting worden samengesteld om de geloofsbrieven te onderzoeken.

Iedere commissie benoemt een rapporteur die van de verrichtingen van zijn commissie mededeling doet aan de Kamer.

Al de gekozen leden nemen aan dit onderzoek deel. 2. In geval van tussentijdse verkiezing of van toelating van een plaatsvervanger, wordt het onderzoek gedaan door een commissie van zeven leden, bij loting aangewezen. De leden wier geloofsbrieven worden onderzocht nemen geen deel aan dat onderzoek noch aan de stemming.

In voorkomend geval gaan het onderzoek van hun geloofsbrieven en hun eedaflegging vooraf aan de benoeming van het Bureau. 3. De Kamer doet uitspraak over de besluiten van de commissies en de voorzitter roept tot volksvertegenwoordigers uit degenen wier geloofsbrieven geldig werden verklaard.4. De leden zijn verplicht, alvorens hun ambt te aanvaarden, in een plenaire en openbare vergadering de eed af te leggen (3) (4).In het in artikel 10, eerste lid, b) , bedoelde geval bepaalt de taal waarin de eed wordt afgelegd of waarin hij het eerst wordt afgelegd, of de betrokkene tot de Nederlandse dan wel tot de Franse taalgroep behoort (5). HOOFDSTUK II. - Vast Bureau (6)

Art. 3.1. Het Bureau van de Kamer bestaat uit: - een voorzitter, ten hoogste vijf ondervoorzitters en ten hoogste vier secretarissen; - de toegevoegde leden bedoeld in nr. 3; - en de fractievoorzitters bedoeld in nr. 4.

Onmiddellijk na onderzoek van de geloofsbrieven en tijdens de eerste vergadering van elke zitting of binnen de volgende vijftien dagen kiest de Kamer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 157, de voorzitter, de ondervoorzitters en secretarissen. 2. Een afzonderlijke stemming heeft achtereenvolgens plaats voor de benoeming : a) van de voorzitter, die, zodra hij verkozen is, plaats neemt aan het Bureau;b) van de eerste ondervoorzitter;c) van de tweede ondervoorzitter. Daarna worden, door stemming op een lijst, verkozen : a) de overige ondervoorzitters;b) de secretarissen.3. Iedere overeenkomstig artikel 11 erkende fractie met ten minste twaalf leden die geen voorzitter, ondervoorzitter of secretaris heeft in het Bureau kan - voor zover zij dat wenst - een toegevoegd lid aanwijzen.Deze toegevoegde leden worden gelijkgesteld met de secretarissen, behalve wat betreft de specifieke taken omschreven in artikel 7. 4. Het Bureau wordt aangevuld met de voorzitters van de overeenkomstig artikel 11 erkende fracties.De voorzitter van een fractie die minstens twaalf leden telt, wordt gelijkgesteld met de ondervoorzitters van de Kamer, behalve wat betreft de specifieke taken omschreven in de artikelen 6, 8 en 19. De voorzitter van een fractie die vijf tot elf leden telt, wordt gelijkgesteld met de secretarissen van de Kamer, behalve wat betreft de specifieke taken omschreven in de artikelen 7, 8 en 19.

Art. 4.Wanneer de Kamer voor wettig en voltallig is verklaard, geeft zij hiervan kennis aan de Koning, aan de Senaat en aan de gemeenschaps- en gewestraden.

Art. 5.De voorzitter handhaaft de orde ter vergadering; waakt over de naleving van het Reglement; oordeelt over de ontvankelijkheid van de teksten, de moties en andere voorstellen; stelt de vraagpunten en brengt ze in stemming; geeft kennis van de uitslag der stemmingen en van de beslissingen van de Kamer; voert het woord uit naam van de Kamer en overeenkomstig haar wens.

De voorzitter mag zich slechts in een debat mengen om de stand van de kwestie toe te lichten en de beraadslaging tot het punt in behandeling terug te brengen; wil hij zelf aan de beraadslaging deelnemen, dan verlaat hij de voorzittersstoel en neemt hij deze pas weer in na het einde van de beraadslaging over het punt.

De voorzitter doet aan de Kamer mededeling van de boodschappen, brieven en andere zendingen die haar betreffen, met uitzondering van de anonieme geschriften.

Art. 6.De ondervoorzitters hebben, bij de leiding van de beraadslagingen, dezelfde bevoegdheid als de voorzitter, wanneer zij in diens plaats het voorzitterschap van de Kamer waarnemen.

De ondervoorzitter die het voorzitterschap waarneemt, kan het woord voeren in een beraadslaging, doch moet daartoe telkens plaats nemen onder de leden. Hij kan de voorzittersstoel pas weer innemen na het einde van de beraadslaging over het punt.

Art. 7.De secretarissen houden de naamafroepingen en tekenen de stemmingen aan.

Zij kunnen het woord voeren in een beraadslaging, doch moeten daartoe telkens plaatsnemen onder de leden.

Art. 8.Alle leden van het Bureau worden voor één zitting benoemd, tenzij er intussen plaatsen openvallen.

Bij ontstentenis van de voorzitter en van de ondervoorzitters, treedt het oudste lid in jaren op als voorzitter van de Kamer of van haar afvaardigingen. Bij ontstentenis van de secretarissen, worden dezen vervangen door de jongste leden.

Art. 9.Het Bureau heeft een algemene bevoegdheid inzake het bestuur van de Kamer. Binnen dat raam stelt het meer bepaald de statuten van de leden, het personeel en de organen van de Kamer vast; het benoemt en ontslaat het personeel.

De voorzitter van het College van quaestoren woont de vergaderingen van het Bureau bij wanneer het beraadslaagt over de kwesties die het College voorlegt.

Het Bureau beraadslaagt en besluit volgens de voor de beraadslaging van de Kamer vastgestelde regels. Stemgerechtigd zijn echter alleen de leden bedoeld in de nrs. 2 en 3 van artikel 3 evenals de fractievoorzitters van een fractie met minstens twaalf leden bedoeld in nr. 4 van datzelfde artikel.

Behalve in spoedeisende gevallen vergadert het Bureau de laatste week van elke maand, de vakantiemaanden uitgezonderd. HOOFDSTUK III. - Taalgroepen

Art. 10.Voor de bij de Grondwet bepaalde gevallen worden de kamerleden in een Nederlandse en in een Franse taalgroep ingedeeld overeenkomstig de volgende bepalingen (7) : a) de leden gekozen door de kiescolleges die behoren tot het Nederlandse taalgebied maken deel uit van de Nederlandse taalgroep; de leden gekozen door de kiescolleges die behoren tot het Franse taalgebied en de leden gekozen door het kiescollege van het arrondissement Verviers maken deel uit van de Franse taalgroep; b) de leden gekozen door het kiescollege van het arrondissement Brussel maken deel uit van de Nederlandse of van de Franse taalgroep naar gelang zij de eed in het Nederlands dan wel in het Frans afleggen.Leggen zij de eed in verscheidene talen af, dan is de taal waarin hij het eerst is afgelegd beslissend.

Iedere taalgroep kan haar reglement van orde vaststellen. HOOFDSTUK IV. - Politieke fracties

Art. 11.1. De volksvertegenwoordigers kunnen politieke fracties vormen.

De politieke fracties overhandigen aan de voorzitter van de Kamer de lijst van hun leden en geven de naam van hun fractievoorzitter op.

Een volksvertegenwoordiger kan slechts tot één politieke fractie behoren.

Wijzigingen in de samenstelling van een politieke fractie worden in een door de fractievoorzitter ondertekende brief aan de voorzitter van de Kamer medegedeeld. 2. Om erkend te worden moet een politieke fractie minstens uit vijf leden bestaan.3. De donderdagochtend is uitsluitend gewijd aan vergaderingen van de politieke fracties, met dien verstande dat uitzonderingen kunnen worden toegestaan door de Conferentie van voorzitters en dat de Kamer overeenkomstig artikel 40, derde lid, anders kan beslissen. HOOFDSTUK V. - Vervanging van leden die ingevolge hun benoeming tot minister of staatssecretaris ophouden zitting te hebben

Art. 12.Het lid dat ingevolge zijn benoeming tot minister of staatssecretaris ophoudt zitting te hebben, wordt vervangen door de eerste in aanmerking komende opvolger van de lijst waarop hij gekozen is.

Zodra de Koning een einde heeft gemaakt aan het ambt van minister of staatssecretaris van het lid bedoeld in het eerste lid, neemt deze zijn mandaat weer op en houdt zijn opvolger op zitting te hebben.

De opvolger die een lid vervangt of heeft vervangen ingevolge het bepaalde in het eerste lid, behoudt de rang die hij als opvolger had voor het geval dat er een mandaat openvalt. HOOFDSTUK VI. - Parlementaire overlegcommissie

Art. 13.Bij het begin van de zittingsperiode, onmiddellijk na de benoeming van haar vast Bureau, wijst de Kamer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 158, uit haar midden elf vaste leden aan voor de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet, onder wie de voorzitter van de Kamer. De Kamer benoemt, onder dezelfde voorwaarden, eenzelfde aantal plaatsvervangers (8).

De commissie wordt geïnstalleerd, onmiddellijk nadat de Kamer en de Senaat hun respectieve vertegenwoordigers hebben aangewezen.

De commissie beraadslaagt en beslist overeenkomstig de regels bepaald in de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State evenals in haar reglement van orde. HOOFDSTUK VII. - Conferentie van voorzitters en regeling van de werkzaamheden

Art. 14.De Conferentie van voorzitters bestaat uit : - de voorzitter en de ondervoorzitters van de Kamer; - de gewezen voorzitters van de Kamer; - de voorzitter en een lid van iedere politieke fractie (9).

De Conferentie vergadert op woensdag of op donderdagnamiddag, op bijeenroeping door de voorzitter.

De voorzitters van de vaste commissies, van de tijdelijke commissies en van de bijzondere commissies kunnen worden gehoord.

De eerste minister wordt door de voorzitter in kennis gesteld van datum en uur van de Conferentie. Hij kan de Conferenties bijwonen of er een van zijn ambtgenoten naar afvaardigen.

Art. 15.Tenzij in dit Reglement anders is bepaald, spreekt de Conferentie van voorzitters zich uit bij wege van advies (10).

Art. 16.Onverminderd de haar door andere artikelen toevertrouwde specifieke bevoegdheden, heeft de Conferentie van voorzitters een algemene bevoegdheid inzake het tijdschema voor de zitting, inzake de regeling van de werkzaamheden van de plenaire vergadering, inzake de coördinatie van de werkzaamheden van de plenaire vergadering met de andere organen van de Kamer en van die organen onderling, inzake de afvaardigingen van de Kamer en inzake de adressen uitgaand van de Kamer.

Art. 17.1. De voorzitter legt aan de Kamer ter goedkeuring voor de regeling van de werkzaamheden van de plenaire vergadering, opgemaakt na het advies van de Conferentie van voorzitters te hebben ingewonnen. 2. De aldus aan de Kamer ter goedkeuring voorgelegde agenda kan slechts worden gewijzigd door een stemming, gehouden op initiatief van de voorzitter van de Kamer, of van de regering, of van een lid van de Kamer, wiens voorstel dan de steun moet hebben van acht leden. Hiervoor kunnen alleen het woord voeren : de indiener van een voorstel tot wijziging en één spreker per politieke fractie. De spreektijd is voor ieder van hen beperkt tot 10 minuten.

Op verzoek van een vijfde van de leden van de Kamer, mogen vier andere sprekers het woord voeren gedurende 10 minuten, twee voor en twee tegen. 3. De agenda mag nadien slechts worden gewijzigd door een stemming uitgebracht op initiatief, hetzij van de voorzitter van de Kamer, hetzij van de regering, of door stemming uitgebracht over een motie schriftelijk voorgedragen en gesteund door een derde van de leden van de Kamer. In dat geval zijn de beperkingen van het aantal sprekers en van de spreektijd, zoals bepaald in het tweede lid van nr. 2, van toepassing.

Art. 18.De Conferentie van voorzitters kan bepalen hoeveel tijd er in plenum aan een bepaalde beraadslaging mag worden besteed en tot hoe laat de stemmingen worden gehouden. Te dien einde stelt zij de totale aan elke politieke fractie en aan de leden die geen deel uitmaken van een politieke fractie toe te kennen spreektijd vast, tenzij uit een gewogen stemming in de Conferentie van voorzitters blijkt dat een vierde van de leden van de Kamer zich tegen de terzake gedane voorstellen verzet. HOOFDSTUK VIII. - Commissies Afdeling I. - Vaste, tijdelijke en bijzondere commissies

Art. 19.1. Na iedere vernieuwing van de Kamer benoemt deze uit haar leden vaste commissies. De bevoegdheden en de benaming van de vaste commissies worden door de voorzitter van de Kamer vastgesteld, na inwinning van het advies van de Conferentie van voorzitters. 2. De vaste commissies bestaan uit zeventien leden, aangewezen overeenkomstig hetgeen is bepaald in de artikelen 157 en 158.3. De ondervoorzitters en de secretarissen van de Kamer alsmede de in artikel 3, nr.3, bedoelde toegevoegde leden zitten rechtens een der vaste commissies waarvan zij lid zijn voor.

Indien een ondervoorzitter, een secretaris of een toegevoegd lid dit voorzitterschap niet opneemt, kan de fractie waarvan hij of zij deel uitmaakt aan de Conferentie van voorzitters een ander fractielid dat lid is van de commissie als voorzitter voor die vaste commissie voorstellen.

De voorzitters van de andere vaste commissies worden onder de leden van die commissies aangewezen door de voorzitter van de Kamer, op voorstel van de Conferentie van voorzitters.

Iedere commissie wijst bovendien een eerste en een tweede ondervoorzitter aan.

Art. 20.Er kunnen door de Kamer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 157 of, op haar verzoek, door de voorzitter van de Kamer tijdelijke commissies worden ingesteld om bepaalde wetsontwerpen of voorstellen te onderzoeken. In ieder van deze gevallen worden de bepalingen van artikel 158 toegepast.

De tijdelijke commissies worden voorgezeten door een uit hun midden gekozen voorzitter of door de voorzitter van de Kamer, die in dat geval niet stemgerechtigd is, indien hij aldus beslist of indien de Kamer erom verzoekt. De tijdelijke commissies wijzen bovendien een eerste en een tweede ondervoorzitter aan.

Behoudens andersluidende beslissing van de Kamer eindigt de opdracht van de tijdelijke commissies door de indiening van het verslag over de wetsontwerpen of voorstellen die bij haar aanhangig zijn gemaakt.

Art. 21.Na iedere vernieuwing van de Kamer benoemt deze uit haar leden de bijzondere commissies bedoeld in de artikelen 2, 121, 142, 149, 150, 151, 160, 172 en 180.

Met het oog op het vervullen van andere opdrachten dan de bespreking van wetsontwerpen en voorstellen of het horen van vragen en interpellaties, kan de Kamer te allen tijde andere bijzondere commissies oprichten.

De bijzondere commissie voor de inbeschuldigingstelling van ministers wordt maar door de Kamer benoemd indien er een verzoek tot inbeschuldigingstelling van een minister aanhangig is gemaakt bij de voorzitter van de Kamer.

Behoudens andersluidende bepaling worden de bijzondere commissies voorgezeten door een uit hun midden gekozen voorzitter, of door de voorzitter van de Kamer, die in dat geval niet stemgerechtigd is, indien hij aldus beslist of indien de Kamer erom verzoekt. De bijzondere commissies wijzen bovendien een eerste en een tweede ondervoorzitter aan. Afdeling II. - Regelen gelijkelijk geldend voor de vaste,

tijdelijke en bijzondere commissies

Art. 22.Voor elke lijst van vaste leden worden plaatsvervangers benoemd, wier aantal gelijk is aan dat van de vaste leden vermeerderd met een eenheid.

Bij afwezigheid van een vast lid wordt het vervangen door een tot dezelfde politieke fractie behorende plaatsvervanger. Aan de voorzitter van de commissie wordt kennis gegeven van deze vervanging.

Bovendien kunnen de vaste leden van de commissies en de plaatsvervangers worden vervangen door om het even welk lid van dezelfde fractie. In dat geval brengt de voorzitter van de betrokken fractie dit vóór de opening van de commissievergadering schriftelijk ter kennis van de voorzitter van de Kamer of van de griffier. De voorzitter van de commissie wordt onmiddellijk daarvan op de hoogte gebracht. Die vervanging zal in het Integraal Verslag van de Kamer van de eerstvolgende vergadering worden vermeld.

Art. 23.De commissies worden bijeengeroepen door hun voorzitter of, bij diens ontstentenis, door de voorzitter van de Kamer.

Onverminderd artikel 11, nr. 3, hebben de vergaderingen van de commissies plaats op dinsdag en woensdag, tenzij de commissie of de Conferentie van voorzitters anders heeft beslist.

Commissievergaderingen mogen niet gelijktijdig met de plenaire vergadering op donderdagnamiddag worden gehouden, tenzij de Kamer tot de urgentie heeft beslist.

Art. 24.De agenda van de commissievergaderingen wordt vastgesteld door de commissie of, bij ontstentenis, door haar voorzitter of door de voorzitter van de Kamer.

Voorrang wordt verleend aan de begrotingen en de wetsontwerpen.

Een voorstel wordt gevoegd bij de beraadslaging over een wetsontwerp, indien het voorwerp ervan hetzelfde is.

De andere voorstellen worden op de agenda slechts ingeschreven als de indiener erom verzoekt.

In afwijking van het tweede lid houdt de commissie eenmaal per maand een vergadering die bij voorrang gewijd is aan de behandeling van de voorstellen.

Het bepaalde in het tweede tot vijfde lid is niet van toepassing op de bijzondere commissies.

Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid schrijft elke vaste commissie eenmaal per kwartaal op haar agenda een vergadering in die gewijd is aan het onderzoek van : 1° de delen van de jaarverslagen en de tussentijdse verslagen evenals de aanbevelingen van het College van de federale ombudsmannen, die haar met toepassing van artikel 144, eerste lid, b) door de commissie voor de Verzoekschriften zijn overgezonden;2° de verzoekschriften waarover de commissie voor de Verzoekschriften gunstig heeft geadviseerd en waarvan het verslag aan de vaste commissie is overgezonden.

Art. 25.1. Op het tijdstip dat voor de vergadering van de commissie is bepaald, neemt de voorzitter van de commissie kennis van de presentielijst : het staat hem vrij ofwel onmiddellijk de vergadering te openen, ofwel ze later te doen aanvangen of te verdagen. 2. In elke commissie moet de meerderheid van de leden permanent aanwezig zijn om de wetsontwerpen of de voorstellen te kunnen bespreken. In de loop van de bespreking kan ieder lid op elk ogenblik de schorsing vragen als het quorum niet bereikt is. Gebeurt dat niet, dan kan de vergadering worden voortgezet ook al is het quorum niet bereikt. 3. De voorzitter van de commissie stelt de lijst vast van de op elke vergadering aanwezige en afwezige leden, met vermelding van de redenen van verhindering die hem schriftelijk ter kennis mochten zijn gebracht.Die lijst wordt in het Integraal Verslag gepubliceerd (11).

Art. 26.1. In elke commissie moet de meerderheid van de leden aanwezig zijn om geldig te kunnen stemmen. 2. Alleen de vaste leden of de bij artikel 22, tweede en derde lid, bedoelde plaatsvervangers zijn in een commissie stemgerechtigd.3. Indien twee of meer commissies samen vergaderen, wordt de meerderheid zowel voor het quorum als voor de stemmingen berekend op het geheel van de leden van de commissies en niet per commissie.Ieder lid heeft slechts één stem. Maakt een lid deel uit van twee of meer commissies, dan neemt hij als vast lid zitting in de commissie die hij aanwijst en wordt hij in de andere vervangen door een plaatsvervanger. 4. Onverminderd de toepassing van artikel 157, nr.1, wordt in de commissies steeds bij handopsteken gestemd. Stemming bij naamafroeping noch stemverklaringen zijn er van toepassing. 5. De commissies beslissen steeds bij volstrekte meerderheid van stemmen, zelfs in de gevallen waarin de Grondwet of de wet een andere meerderheid voorschrijft voor de aanneming van wetten.6. In de volgende vergadering, uitdrukkelijk daartoe bijeengeroepen, zijn de stemmingen geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden. Het bepaalde in het vorige lid kan nooit worden toegepast bij de stemming over een voorstel zoals bedoeld in artikel 30.

Art. 27.De voorzitter van de Kamer deelt eventueel aan de commissievoorzitters mede binnen welke termijn de verslagen over de bij de commissies aanhangige zaken moeten worden ingediend.

Wordt deze termijn niet in acht genomen en is deze tekortkoming aan de rapporteur te wijten, dan vraagt de voorzitter van de Kamer aan de commissie een andere rapporteur aan te wijzen.

Art. 28.1. Een commissie kan, voor de voorbereiding van wetgevend werk dat tot haar specifieke bevoegdheid behoort, het advies inwinnen van personen of instellingen die niet tot het Parlement behoren, hun om documentaire inlichtingen vragen, hun medewerking aanvaarden of erom verzoeken.

Deze tussenkomst mag alleen een raadgevend karakter hebben.

Ze wordt alleen dan toegestaan als de volstrekte meerderheid van de leden van de commissie zulks beslist heeft.

De voorzitter van de Kamer wordt op de hoogte gebracht van die beslissing. 2. Op voorstel van de voorzitter van de Kamer, nadat hij daarover het advies van de Conferentie van voorzitters heeft ingewonnen, kan de Kamer beslissen dat een commissie, voor de voorbereiding van wetgevend werk dat tot haar specifieke bevoegdheid behoort, vertegenwoordigers van extra-parlementaire groepen of instellingen wier advies in haar beraadslagingen opheldering kan brengen, op tegenspraak zal horen.Dat advies mag alleen een raadgevend karakter hebben.

De Kamer beslist over het voorstel van de voorzitter op het door hem vastgestelde tijdstip. De spreektijd is dezelfde als voor de prejudiciële kwesties (artikel 48, nr. 1, 6°). 3. In de gevallen bedoeld onder de nrs.1 en 2 beslist de commissie vooraf op welke wijze er van de hoorzittingen verslag wordt opgemaakt. 4. Oordeelt een commissie dat het advies van een andere commissie moet worden ingewonnen, dan deelt zij dit mede aan de voorzitter van de Kamer, die beslist.

Art. 29.Behoudens andersluidende beslissing van de commissie mogen de leden van een politieke fractie zich in commissie door één medewerker van hun fractie laten bijstaan.

Naam en hoedanigheid van de medewerker moeten vóór elke vergadering aan de voorzitter van de commissie worden medegedeeld.

Medewerkers mogen niet aan de besprekingen deelnemen.

De medewerker moet de vergadering verlaten zodra de commissie een andersluidende beslissing als bedoeld in artikel 31, nr. 2, tweede en derde lid, neemt en hij heeft er geen toegang meer toe zolang die beslissing van toepassing is.

Medewerkers hebben geen toegang tot de in artikelen 2, 121, 142, 149, 160 en 172 bedoelde commissies, noch tot de tijdelijke of bijzondere commissies die de voorzitter van de Kamer aanwijst.

Het Bureau van de Kamer bepaalt wat onder medewerker van een politieke fractie dient te worden verstaan (12).

Art. 30.De commissie kan de aanwezigheid vorderen van het regeringslid dat bevoegd is voor de ter bespreking liggende aangelegenheid.

Wanneer het regeringslid erom verzoekt, wordt hem het woord verleend.(13) Afdeling III . - Regelen gelijkelijk geldend

voor de vaste commissies en de tijdelijke commissies

Art. 31.1. De commissievergaderingen zijn openbaar.

Elk kamerlid kan deelnemen aan de besprekingen in openbare commissievergadering.

Bij openbare commissievergaderingen is het publiek toegelaten op de tribunes. De artikelen 174 tot 176 zijn van toepassing. 2. De Conferentie van voorzitters of - met tweederde van de stemmen - de commissie die met het onderzoek belast is, kan vóór de bespreking in commissie beslissen dat met gesloten deuren wordt vergaderd over een wetsontwerp of voorstel. Op beslissing van haar voorzitter vergadert de commissie met gesloten deuren om de orde van de werkzaamheden of administratieve aangelegenheden te regelen.

Op vraag van de regering of van de commissie met tweederde van de stemmen, wordt eveneens met gesloten deuren vergaderd over een punt van een hoofdvraag. Alvorens de behandeling van de hoofdvraag in openbare vergadering voort te zetten, beslist de commissie of het verslag van de bespreking met gesloten deuren al dan niet moet worden gepubliceerd en in welke vorm. De bespreking van die beslissing mag niet meer dan 5 minuten in beslag nemen.

Behoudens andersluidende beslissing van de Kamer, van de Conferentie van voorzitters of - met tweederde van de stemmen - van de commissie, kunnen de kamerleden de commissies die met gesloten deuren vergaderen, bijwonen en er gehoord worden.

De hoofdindiener van een voorstel heeft het recht om aan de bespreking van het voorstel deel te nemen en de hoofdindiener van een amendement heeft het recht om bij de bespreking van het amendement gehoord te worden.

De rapporteur van de commissie die zich over de grond moet uitspreken, heeft het recht gehoord te worden door de commissie die advies moet uitbrengen; de rapporteur van de commissie die advies moet uitbrengen, heeft hetzelfde recht ten aanzien van de commissie die zich over de grond moet uitspreken.

Art. 32.De commissies kunnen vergaderingen houden ter informatie van de leden. In dat geval beslissen ze vooraf op welke wijze verslag wordt uitgebracht.

Art. 33.De commissies kunnen de oprichting voorstellen van subcommissies en werkgroepen. Voor de oprichting van subcommissies is evenwel het akkoord vereist van de Conferentie van voorzitters, die op voorstel van de commissie hun samenstelling en bevoegdheden regelt.

Subcommissies en werkgroepen brengen verslag uit bij de commissie die het initiatief heeft genomen tot hun oprichting.

Art. 34.Elk in België verkozen lid van het Europees Parlement mag deelnemen aan de werkzaamheden van de commissies die met toepassing van de artikelen 19 en 20 zijn ingesteld.

Voor deelneming aan de werkzaamheden van een andere vaste commissie dan die voor de Buitenlandse Betrekkingen is de voorafgaande instemming van de voorzitter van de betrokken commissie vereist. Het desbetreffende verzoek om deelneming moet de voorzitter van de commissie bereiken uiterlijk daags vóór de vergadering en het moet de hoofdvraag vermelden tijdens de bespreking waarvan het lid in kwestie het woord wil voeren. De voorzitter van de Kamer wordt meteen van dat verzoek in kennis gesteld.

Indien de commissievoorzitter zijn toestemming verleent, kan de commissie echter toch nog een andersluidende beslissing nemen. Ook de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen heeft het recht het lid niet toe te laten.

De bespreking betreffende de beslissing van de commissie geschiedt met gesloten deuren en in afwezigheid van het lid van het Europees Parlement. Het aantal sprekers wordt tot vier beperkt en de spreektijd bedraagt 2 minuten per spreker.

Het in België verkozen lid van het Europees Parlement heeft raadgevende stem. Hij mag alleen het woord voeren tijdens de bespreking van de in de artikelen 32 en 77 bedoelde hoofdvragen.

Artikel 28, nrs. 1 en 2, is van toepassing op alle leden van het Europees Parlement. Afdeling IV. - Specifieke regelen geldend voor de vaste commissies

Art. 35.Bij het begin van elke zitting stellen de vaste commissies, in overleg met de bevoegde ministers, een weekschema vast waarin met name wordt vermeld welke vergaderingen in principe zijn voorbehouden voor het wetgevend werk en welke voor vragen en interpellaties.

Dit schema wordt aan de Conferentie van voorzitters medegedeeld.

Art. 36.Onverminderd het bepaalde in artikel 24, vijfde lid, schrijft elke vaste commissie eenmaal per maand op haar agenda een gedachtewisseling in over de haar aanbelangende Europese aangelegenheden die op de agenda staan van de EG-Ministerraad of waarover deze Raad een beslissing heeft genomen, alsmede over de haar aanbelangende resoluties die door het Europees Parlement(14) officieel aan de Kamer werden overgezonden.

Art. 37.Elke vaste commissie stelt een europromotor aan die ermee wordt belast binnen de commissie de uitvoering te volgen van de adviezen, voorstellen van resolutie, aanbevelingen en andere eindteksten van het adviescomité voor Europese Aangelegenheden, alsmede van de voorstellen voor normatieve handelingen en andere documenten van de Europese Commissie die hem worden bezorgd door het secretariaat van het adviescomité.

Art. 38.Elke vaste commissie wijst een ombudspromotor aan die ermee wordt belast binnen de commissie de behandeling te volgen van de in artikel 24, zevende lid, bedoelde verslagen en verzoekschriften die haar door de commissie voor de Verzoekschriften zijn overgezonden. Afdeling V. - Specifieke regelen

geldend voor de bijzondere commissies

Art. 39.Met uitzondering van de bijzondere commissies bedoeld in de artikelen 2, 21, derde lid, 151 en 160 zijn de vergaderingen van de bijzondere commissies openbaar. Een bijzondere commissie kan echter op ieder ogenblik beslissen om met gesloten deuren te vergaderen.

Vergadert een bijzondere commissie met gesloten deuren, dan hebben de kamerleden die geen lid zijn van die commissie niettemin het recht deze vergaderingen bij te wonen, behalve : - in de bijzondere commissies bedoeld in de artikelen 2, 21, derde lid, 151 en 160, of - in de bijzondere commissie bedoeld in artikel 121, wanneer die commissie individuele naturalisatiedossiers behandelt, of - in een onderzoekscommissie die anders heeft beslist met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek, - in de bijzondere commissie bedoeld in artikel 149 die anders heeft beslist, of - wanneer de Kamer anders heeft beslist.

Het recht van de leden om de vergaderingen bij te wonen van bijzondere commissies waarvan ze geen lid zijn, houdt tevens het recht in om aan de besprekingen deel te nemen, behalve : - in de onderzoekscommissies opgericht met toepassing van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek, - in de commissie ad hoc Rekenhof ingesteld bij artikel 13bis van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, en - in de bijzondere commissie bedoeld in artikel 149 die anders heeft beslist. HOOFDSTUK IX. - Plenaire vergadering Afdeling I. - Dagen en uren van vergadering

Art. 40.De voorzitter opent en sluit de vergaderingen.

Hij geeft, op het einde van elke vergadering, kennis van de dag van de volgende vergadering, alsmede van de agenda.

De Kamer vergadert bij voorkeur op dinsdag, woensdag en donderdagnamiddag in plenaire vergadering, tenzij zij, wegens spoedeisende werkzaamheden, anders heeft beslist.

De ochtendvergaderingen beginnen om 10 uur, en de middagvergaderingen om 14 uur, tenzij de Kamer anders heeft beslist. De Kamer kan beslissen avondvergaderingen te houden.

De Kamer vergadert van de derde dinsdag van september tot uiterlijk 20 juli. Buiten die periode vergadert de Kamer alleen in dringende gevallen, na advies van de Conferentie van voorzitters overeenkomstig artikel 17. Afdeling II. - Aangelegenheden die rechtstreeks

op de agenda van de plenaire vergadering worden geplaatst

Art. 41.Op de agenda van de plenaire vergadering worden rechtstreeks geplaatst : 1° de regeringsverklaringen en -mededelingen (15);2° de algemene beleidsverklaring van de regering over de krachtlijnen van haar beleid, bedoeld in artikel 106;3° een debat over de begrotingscontrole dat losstaat van het onderzoek van de aanpassing van de rijksmiddelenbegroting en/of van de algemene uitgavenbegroting;4° de debatten over actualiteits- en themakwesties die de Conferentie van voorzitters aanwijst;5° de interpellaties van algemeen of bijzonder politiek belang, die worden aangewezen krachtens artikel 130, nr.5.

De beslissing inzake punt 5° is genomen door de Conferentie van voorzitters, wanneer het voorstel uitgaat van leden van de Conferentie die minstens één vijfde van de leden van de Kamer vertegenwoordigen (16). Afdeling III. - Quorum

Art. 42.1. Op het voor de vergadering gestelde uur, neemt de voorzitter kennis van de presentielijst opgemaakt door de griffiediensten; hij kan ofwel onmiddellijk de vergadering openen, ofwel de namen laten afroepen. 2. Er wordt geen tweede naamafroeping gedaan, doch de voorzitter verzoekt de leden die aanwezig waren vóór de sluiting der naamafroeping en die niet hebben geantwoord, zich te laten inschrijven.3. Indien vastgesteld wordt dat het vereiste aantal leden niet aanwezig is, kan de voorzitter de vergadering voor ten hoogste zestig minuten verdagen.Maakt hij van dit recht geen gebruik of is het vereiste aantal leden nog niet aanwezig, dan stelt hij de volgende vergadering op één der vier volgende werkdagen (17) vast, tenzij de Kamer reeds tevoren een vergadering heeft belegd op een naderbij liggend tijdstip (18). De zonder gevolg gebleven naamafroeping wordt herhaald bij het begin van de vergadering.

Hetzelfde geldt indien, in de loop der vergadering, uit een naamafroeping of een gelijkwaardige wijze van stemmen gebleken is dat het vereiste aantal leden niet meer aanwezig is. 4. De toepassing der voorafgaande bepalingen mag in geen geval de verdaging tot gevolg hebben van een interpellatie of een vraag welke voorkomt op de agenda van een plenaire vergadering krachtens de reglementsbepalingen of overeenkomstig een beslissing van de Kamer.De voorzitter neemt daartoe alle nuttige beslissingen, in afwijking van nr. 3. 5. De lijst der aanwezige leden wordt in de notulen opgenomen.Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, wordt de lijst der aanwezige leden en der afwezige leden gedrukt in het Integraal Verslag van de Kamer; daarna worden de leden vermeld die verklaard hebben afwezig te zijn wegens ziekte (19). Afdeling IV. - Notulen

Art. 43.1. De notulen van de jongste vergadering worden, na goedkeuring door de voorzitter, een half uur vóór de vergadering ter tafel gelegd. 2. Ieder lid heeft het recht gedurende de vergadering aanmerkingen te maken op de redactie van de notulen. Wordt een dergelijke aanmerking gemaakt, dan geeft de voorzitter de nodige opheldering.

Indien, niettegenstaande deze toelichting, de aanmerking wordt gehandhaafd, vraagt de voorzitter het advies van de Kamer. 3. Buiten de reclamant en de voorzitter mag niemand hierover het woord voeren.Zij die het woord mogen nemen, mogen niet langer dan 5 minuten spreken. De Kamer geeft haar advies door zitten en opstaan. 4. Wordt de opmerking aanvaard, dan wordt het Bureau gelast, staande de vergadering of uiterlijk in de volgende vergadering, een nieuwe redactie voor te leggen, overeenkomend met de beslissing van de Kamer.5. Wordt er vóór het sluiten van de vergadering geen opmerking gemaakt, dan zijn de notulen goedgekeurd.6. De notulen, zowel die der openbare vergadering als die van de vergaderingen met gesloten deuren, worden door de voorzitter ondertekend en in het archief van de Kamer bewaard.7. De Kamer kan beslissen dat er hoegenaamd geen notulen van haar vergadering met gesloten deuren worden gehouden.8. Voor de openbare vergaderingen van de Kamer doet een door de voorzitter en de griffier ondertekend exemplaar van het Integraal Verslag dienst als notulen;het heeft bewijskracht wat de beslissingen betreft die door de Kamer zijn genomen en wat de stemmingen betreft. Afdeling V. - Het voeren van het woord

Art. 44.1. Geen lid voert het woord dan na zich te hebben laten inschrijven of om het woord te hebben verzocht en het van de voorzitter te hebben gekregen.

Ingeschreven sprekers die zonder bericht van verhindering afwezig zijn op het ogenblik dat hun het woord wordt verleend, worden van de lijst afgevoerd en mogen zich niet opnieuw laten inschrijven.

Wanneer de algemene bespreking meerdere vergaderingen in beslag neemt, wordt de lijst der sprekers op het einde van de eerste vergadering ambtshalve afgesloten. 2. De voorzitter verleent het woord en waakt ervoor dat de sprekers, in zoverre dit mogelijk is, beurtelings aan het woord komen voor en tegen de voorstellen in behandeling.3. Voorrang wordt verleend aan sprekers die namens hun politieke fractie het woord voeren wanneer het Reglement of de Conferentie van voorzitters voorziet in een bespreking met gemandateerde sprekers. Vóór de opening van de bespreking waarin gemandateerde sprekers het woord zullen voeren, delen de voorzitters van de politieke fracties aan de voorzitter schriftelijk de lijst van die sprekers mee. Wanneer een fractie deze lijst niet heeft overgezonden, wordt alleen de eerste spreker van die fractie als gemandateerd beschouwd.

Deze bepaling is in commissie niet van toepassing. 4. De spreker mag slechts het woord richten tot de voorzitter of tot de vergadering.De leden spreken staande en van hun plaats of van het spreekgestoelte. 5. Is de spreektijd beperkt op grond van een bepaling van dit Reglement of bij beslissing van de Kamer, en blijft de spreker langer aan het woord, dan kan de voorzitter, na een waarschuwing, beslissen dat de woorden die na afloop van de spreektijd zijn uitgesproken noch in het Beknopt Verslag noch in het Integraal Verslag van de Kamer worden opgenomen, zulks onverminderd de toepassing van de in Afdeling XV bepaalde tuchtstraffen.6. De rapporteurs nemen, zoals de ministers, plaats op een voor hen voorbehouden bank bij de behandeling van wetsontwerpen en/of voorstellen in plenaire vergadering. De rapporteurs hebben het recht als eersten het woord te voeren om het verslag van de commissie toe te lichten. Zij mogen daarbij geen lezing van het verslag geven, noch persoonlijke overwegingen uiten die strijdig zijn met de besluiten van de commissie. Wanneer zij erom verzoeken, worden zij tijdens de bespreking gehoord. De voorzitter kan hen vragen af te ronden, als hij oordeelt dat de Kamer voldoende is ingelicht. 7. De voorzitter kan een lid alleen maar de toestemming geven om een spreker te onderbreken voor een verwijzing naar het Reglement of om de grond van de zaak kort toe te lichten.Als het interrumperende lid daarvan afwijkt, wordt hem het woord ontnomen en mag hij niet tijdens dezelfde vergadering nog eens onderbreken, onverminderd de toepassing van artikel 46, nr. 2, laatste lid.

Dergelijke onderbrekingen kunnen niet worden toegestaan tijdens interpellaties of tijdens de in de artikelen 124, 126 en 129 bedoelde vragen.

Art. 45.Aantijgingen van kwade bedoelingen, persoonlijke beledigingen, woordenwisselingen tussen volksvertegenwoordigers, demonstraties of interrupties die de orde verstoren, zijn verboden.

Art. 46.1. Wijkt een spreker van het onderwerp af, dan mag alleen de voorzitter hem terugroepen tot het punt van bespreking. 2. Is een spreker reeds tweemaal tijdens een zelfde redevoering tot het punt van bespreking teruggeroepen, en gaat hij voort er van af te wijken, dan ontneemt de voorzitter hem het woord over dit onderwerp voor de verdere duur van de vergadering.Hetzelfde geldt wanneer een spreker, na twee waarschuwingen, verder gaat met het herhalen van zijn eigen argumenten of van die welke een ander lid in het debat naar voren heeft gebracht.

Wil een spreker het woord niet afstaan wanneer de voorzitter het hem ontneemt, dan kan deze, onverminderd de toepassing van de bepalingen betreffende de orde en de tucht, beslissen dat zijn woorden niet worden opgenomen in het Integraal Verslag van de Kamer.

Art. 47.Niemand voert meer dan tweemaal het woord over hetzelfde onderwerp, tenzij de vergadering anders beslist. Afdeling VI. - Spreektijd

Art. 48.1. De spreektijd wordt als volgt vastgesteld voor de bespreking van de volgende onderwerpen : 1° Wetsontwerpen of voorstellen : a) inoverwegingneming van voorstellen : - de indiener(s) van het voorstel (20) : 5 minuten; - één spreker per fractie : 5 minuten; b) algemene bespreking : 30 minuten;c) artikelsgewijze bespreking : 15 minuten; indiener van een amendement : 5 minuten; 2° Begrotingen : Beperkte algemene bespreking, bij toepassing van artikel 116, derde lid : - één enkele gemandateerde woordvoerder per fractie : 30 minuten; - overige sprekers : 10 minuten;

Artikelsgewijze bespreking, bij toepassing van artikel 116, derde lid : - per spreker en per artikel waarop een amendement werd ingediend : 5 minuten; - indiener van een amendement : 5 minuten; 3° Interpellaties : a) de interpellant : 10 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr.3, 20 minuten; de auteurs van de interpellaties welke toegevoegd zijn aan de eerste interpellatie : 5 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr. 3, 10 minuten; de auteurs van toegevoegde vragen : 5 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr. 3, 10 minuten; de regering : indien er slechts één interpellatie is, 10 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr. 3, 20 minuten; indien er interpellaties zijn toegevoegd, 20 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr. 3, 40 minuten; b) indien de regering op slechts één interpellatie heeft geantwoord : achtereenvolgens de interpellant, de auteurs van de toegevoegde vragen en ten hoogste drie andere leden : 5 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr.3, 10 minuten; indien de regering op meerdere interpellaties heeft geantwoord : de interpellanten : 5 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr. 3, 10 minuten; indien de kamervoorzitter met toepassing van voornoemde bepaling bovendien andere sprekers heeft toegelaten : 5 respectievelijk 10 minuten per spreker, afhankelijk van de beslissing van de voorzitter; c) indien de regering niet antwoordt, alleen de interpellanten : 5 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr.3, 10 minuten; d) wanneer het een interpellatie geldt die bij de bespreking over een begroting is gevoegd, alleen de interpellant : 10 minuten of, bij toepassing van artikel 131, nr.3, 20 minuten; e) bij toepassing van artikel 131, nr.3, kan de voorzitter de onder b) gestelde beperking niet toepasselijk verklaren;4° Mondelinge vragen en antwoorden : a) mondelinge vragen in plenum (art.124) : 2 minuten voor de vraagsteller, 2 minuten voor het antwoord van de regering en 1 minuut voor de eventuele repliek van de vraagsteller; b) actualiteitsdebat in plenum (art.125) : 2 minuten voor iedere vraagsteller, 5 minuten voor het antwoord van de regering, 2 minuten voor de eventuele replieken van de vraagstellers, 2 minuten voor de andere sprekers (voor of na het antwoord van de regering, één per fractie); c) dringende vragen (art.126 en 129) : 2 minuten voor de vraagsteller, 2 minuten voor het antwoord van de regering en 1 minuut voor de eventuele repliek van de vraagsteller; d) mondelinge vragen in commissie (art.127) : totale spreektijd voor vraag en antwoord, 5 minuten, totale spreektijd voor aanvullende vraag en antwoord, 2 minuten; 5° Goedkeuring en wijziging van de regeling der werkzaamheden, opgemaakt door de Conferentie van voorzitters : a) de indiener van een voorstel tot wijziging en één spreker per politieke fractie : 10 minuten; op aanvraag van een vijfde van de kamerleden, vier andere sprekers, twee voor en twee tegen : 10 minuten; b) latere wijzigingen : de indiener van een voorstel tot wijziging en één spreker per politieke fractie : 10 minuten;6° Urgentie, raadpleging van onder andere de Raad van State, vernietigingsberoep bij het Arbitragehof, belangenconflicten, prejudiciële kwesties (vraagstelling, voorrang, beroep op het Reglement, prealabele kwestie, vraag tot verdaging, aanwezigheid van ministers), sluiting, beperking van de spreektijd en ordemoties : behoudens strijdige beslissing van de voorzitter, de indiener van het voorstel, de steller van de vraag of de indiener van de motie en één spreker per politieke fractie : 5 minuten.2. De vergadering kan te allen tijde afwijken van het bepaalde in dit artikel met betrekking tot het aantal sprekers.3. De leden van de regering (21) worden gehoord wanneer zij het vragen.Indien hun spreektijd niet wordt beperkt door het voorliggende Reglement, kan de voorzitter hen vragen te besluiten zo hij oordeelt dat de Kamer voldoende is ingelicht. 4. Tijdens een algemene bespreking mag aan één lid per fractie gedurende 10 minuten het woord worden verleend na het antwoord van een lid van de regering. In andere gevallen, en onverminderd bijzondere regels, mag na het antwoord van een lid van de regering aan één lid per fractie gedurende 5 minuten het woord worden verleend.

Deze beperkingen zijn niet toepasselijk op de bespreking van een regeringsverklaring. 5. De spreektijd is beperkt tot 2 minuten voor de bij artikel 57 bedoelde stemverklaringen en redenen van onthouding.6. Voor de door de Conferentie van voorzitters aangewezen debatten over het algemeen beleid of over een vraagstuk van bijzonder belang wordt de totale spreektijd vastgesteld als volgt : a) gemandateerde woordvoerders : - 120 minuten voor de fracties die in de vaste commissies zijn vertegenwoordigd;zij mogen twee woordvoerders afvaardigen; - 60 minuten voor de overige fracties; zij mogen slechts één woordvoerder afvaardigen; b) niet-gemandateerde sprekers : spreektijd bepaald door de fractieleider binnen de perken van de totale spreektijd, verkregen door aan elk lid van de fractie 10 minuten toe te wijzen.De fracties die tot de regeringsmeerderheid behoren, beschikken slechts over de helft van de aldus verkregen totale spreektijd; c) sprekers die niet tot een fractie behoren : 15 minuten. Deze bepaling is alleen in plenaire vergadering van toepassing (22). 7. De bij dit artikel vastgestelde spreektijd kan : a) worden gewijzigd op grond van artikel 18;b) maximaal met de helft worden beperkt in de loop van de bespreking, bij beslissing van de Kamer die bij zitten en opstaan wordt genomen. Een spreker per politieke fractie mag binnen de in nr. 1, 6°, van dit artikel gestelde perken het woord voeren; c) worden verlengd, rekening houdend met het belang van een wetsontwerp of een voorstel, bij een eenparig genomen beslissing van de Conferentie van voorzitters die vóór de bespreking wordt genomen. Deze bepaling is niet van toepassing op de mondelinge vragen, de interpellaties en de stemverklaringen. Afdeling VII. - Prejudiciële kwesties

Art. 49.De prejudiciële kwesties hebben voorrang op de hoofdvraag en onderbreken altijd de bespreking ervan.

Het is altijd toegestaan het woord te vragen over betwistingen betreffende de orde van werkzaamheden van de Kamer, over de vraagstelling, voor een beroep op de agenda, voor een voorstel tot het verlenen van voorrang en voor een beroep op het Reglement.

De prealabele kwestie, waaronder wordt verstaan dat er geen reden tot beraadslaging is, en de vraag tot verdaging, die inhoudt dat er aanleiding bestaat om de beraadslaging of de stemming voor een bepaalde tijd te onderbreken, worden in stemming gebracht vóór het hoofdvoorstel. De aanneming van de prealabele kwestie heeft tot gevolg dat de tekst waarover ze werd opgeworpen, verworpen is.

Is de voorzitter van oordeel dat een motie tot verdaging er uitsluitend op gericht is de Kamer in haar werk te belemmeren, dan kan hij er onmiddellijk en zonder bespreking over laten stemmen bij zitten en opstaan.

Art. 50.Op schriftelijk voorstel van een lid, kan de Kamer de aanwezigheid van een regeringslid vorderen. Artikel 48, nr. 1, 6°, is van toepassing op de bespreking van dat voorstel.

Het regeringslid wordt gehoord wanneer hij het vraagt. Afdeling VIII. - Urgentie

Art. 51.1. De Kamer doet, bij zitten en opstaan, uitspraak over ieder voorstel tot urgentieverklaring. 2. Met betrekking tot wetsontwerpen en voorstellen kan de urgentieverklaring worden gevraagd : - door de regering, uiterlijk bij de indiening in de Kamer van een in artikel 74 of 77 van de Grondwet bedoeld wetsontwerp; - door een lid, uiterlijk bij de inoverwegingneming van een voorstel of van een wetsvoorstel bedoeld in de artikelen 74, 77 of 78 van de Grondwet; - door de regering of door een lid, uiterlijk voor de aanvang van de bespreking in de Kamer van een door de Senaat overgezonden wetsvoorstel of wetsontwerp. 3. Het woord mag worden gevoerd binnen de perken, bij artikel 48, nr. 1, 6°, gesteld. 4. Wanneer de Kamer tot de urgentie beslist, brengt dit mee dat de toepassing van de bepalingen inzake voorrang en termijnen wordt opgeschort. Tenzij de Grondwet of de wet anders bepaalt, worden grondwettelijke of wettelijke termijnen nooit opgeschort ingevolge een urgentieverklaring. 5. De urgentie heeft uitwerking in alle organen van de Kamer, zowel tijdens de initiële bespreking als na terugzending van een ontwerp door de Senaat.6. Dit artikel geldt noch voor de interpellaties, noch voor de vragen.

Art. 52.Indien de regering bij de indiening van een in artikel 78 van de Grondwet bedoeld wetsontwerp de spoedbehandeling heeft gevraagd, wordt de in artikel 51 bedoelde urgentie als verworven beschouwd zonder dat de Kamer zich moet uitspreken (23).

Hetzelfde geldt indien de regering de spoedbehandeling vraagt voor een door de Senaat overgezonden wetsontwerp houdende instemming met een verdrag waarvoor de instemming is vereist van een of meer gemeenschaps- of gewestraden. Afdeling IX. - Sluiting

Art. 53.De voorzitter of twintig leden kunnen de sluiting van een bespreking vragen. Men mag, binnen de perken bij artikel 48, nr. 1, 6°, gesteld, het woord nemen voor of tegen een vraag tot sluiting.

De Kamer beslist bij zitten en opstaan. Afdeling X. - Ordemoties

Art. 54.Ieder lid van de Kamer mag tijdens een beraadslaging bij ordemotie het woord vragen omtrent de werkzaamheden van de Kamer.

Iedere ordemotie moet, vooraf, schriftelijk worden medegedeeld aan de voorzitter, die oordeelt of ze ontvankelijk is.

Wordt de motie ontvankelijk verklaard, dan kan zij worden voorgedragen op het door de voorzitter bepaalde tijdstip. Indien de beslissing van de voorzitter geen voldoening geeft en het lid aandringt, dan pleegt de voorzitter overleg met de Kamer, die zonder debat beslist bij zitten en opstaan.

In het debat over de ordemotie mogen enkel de indiener en één lid per politieke fractie het woord voeren, binnen de perken bij artikel 48, nr. 1, 6°, gesteld. Afdeling XI. - Persoonlijk feit

Art. 55.Het is altijd toegestaan het woord te vragen voor de beantwoording van een persoonlijk feit.

De toelichting op het persoonlijk feit en het eventuele antwoord van een ander lid of van een lid van de regering mogen niet meer dan 5 minuten in beslag nemen. Afdeling XII. - Vergaderingen met gesloten deuren

Art. 56.De Kamer vergadert met gesloten deuren op verzoek van haar voorzitter of van tien leden. Dezen stellen hun verzoek schriftelijk op en ondertekenen dat. Hun namen worden in de notulen vermeld (24).

Vervolgens beslist de Kamer met volstrekte meerderheid of de vergadering in het openbaar moet hervat worden over hetzelfde onderwerp.

Wanneer de Kamer met gesloten deuren vergadert, wordt geen Integraal Verslag noch Beknopt Verslag opgesteld. De Kamer beslist in dat geval of er van de vergadering met gesloten deuren al dan niet mededeling wordt gedaan in openbare vergadering. Afdeling XIII. - Stemverklaringen en redenen van onthouding

Art. 57.Vooraleer over te gaan tot afzonderlijke of gegroepeerde naamstemmingen verzoekt de voorzitter de stemafspraken bekend te maken waarbij een lid zich onthoudt bij de stemming in overleg met een afwezig lid.

Namens de fracties en/of op persoonlijke titel kunnen stemverklaringen (voor - tegen - onthouding) worden afgelegd alvorens bij naamstemming over het geheel van een wetsontwerp of van een bij artikel 75 bedoeld voorstel dan wel over een bij artikel 133 bedoelde motie gestemd wordt.

In de in het tweede lid vermelde gevallen kunnen nog redenen van onthouding worden medegedeeld na de bekendmaking van de uitslag van de stemmingen.

De voorzitter kan het in het tweede en derde lid bedoelde recht voorbehouden voor degenen die aan de bespreking hebben deelgenomen en het aantal sprekers tot één per politieke fractie beperken. De spreektijd wordt beperkt overeenkomstig artikel 48, nr. 5.

De stemafspraken, stemverklaringen en redenen van onthouding geven geen aanleiding tot debat.

Een lid kan maar in één van de in de eerste drie leden vermelde gevallen het woord voeren. Evenwel kan het lid dat een stemafspraak heeft bekendgemaakt nog een stemverklaring afleggen, in de materies bedoeld in het tweede lid, om mede te delen hoe hij zou hebben gestemd mocht hij geen stemafspraak hebben gemaakt.

Het lid dat na zijn stemafspraak te hebben medegedeeld of na zijn verklaring voor de stemming afwezig is bij de stemming wordt geacht zich te hebben onthouden. Afdeling XIV. - Wijze van stemmen

Art. 58.1. De Kamer stemt bij zitten en opstaan of bij naamafroeping (25). 2. De stemming bij naamafroeping geschiedt bij naamstemming of bij geheime stemming.3. Onder naamstemming wordt verstaan, zowel de mondelinge stemming als de stemming bij ondertekende stembriefjes.Elektronische naamstemming wordt gelijkgesteld met naamstemming bij naamafroeping. Bij naamstemming worden de door de leden uitgebrachte stemmingen en onthoudingen bekendgemaakt in het Integraal Verslag.

De naamstemming is verplicht : - voor de eindstemming over wetten; - voor de stemming over de moties van vertrouwen, de moties van voordracht, de constructieve moties van wantrouwen en de moties van wantrouwen bedoeld in de artikelen 135 tot 138. 4. De geheime stemming is verplicht voor benoemingen en voordrachten. Ze verloopt overeenkomstig artikel 157. 5. In de andere gevallen gebeurt de stemming bij zitten en opstaan. Behoudens in de gevallen waarin onderhavig Reglement uitdrukkelijk een stemming bij zitten en opstaan voorschrijft, wordt evenwel tot naamstemming overgegaan wanneer het verzoek uitgaat van een lid en gesteund wordt door ten minste acht leden.

In dat geval noteren de secretarissen hun namen en kan de voorzitter die leden verzoeken eerst te stemmen. Indien niet ten minste acht van die leden antwoorden, wordt het verzoek om naamstemming beschouwd als ingetrokken. Deze bepaling blijft van toepassing bij de herhaling van een zonder gevolg gebleven naamstemming.

Bovendien heeft de voorzitter steeds het recht over te gaan tot een naamstemming over om het even welk onderwerp, onder meer indien er twijfel bestaat omtrent het resultaat van bij zitten en opstaan uitgebrachte stemmingen.

De stemming bij zitten en opstaan is eerst volledig na proef en tegenproef; de voorzitter en de secretarissen beslissen over de uitslag van de proef en de tegenproef, die mogen herhaald worden; is er twijfel na de herhaling, dan gaat men over tot naamstemming. 6. Alvorens de mondelinge stemming op naamafroeping of de naamstemming te sluiten, verzoekt de voorzitter de leden die niet mochten gestemd hebben, aan de stemming deel te nemen.7. Het resultaat der stemmingen wordt vastgesteld door de voorzitter en de secretarissen.

Art. 59.De orde der stemmingen over de gestelde vraagpunten moet zo geregeld worden, dat alle meningen het best tot uiting kunnen komen.

Daartoe worden de volgende regelen in acht genomen : 1° een voorstel dat verschillende vraagpunten bevat, wordt van rechtswege gesplitst, wanneer zulks wordt gevraagd;2° tegenamendementen zoals bedoeld in artikel 90, nr.2, hebben van rechtswege voorrang op alle andere amendementen; indien een tegenamendement wordt aangenomen, vervallen alle andere amendementen met betrekking tot hetzelfde punt; 3° zijn er verscheidene voorstellen omtrent hetzelfde punt, dan hebben die, waarover kan gestemd worden zonder de stemming over de andere uit te sluiten, de voorrang;onder de voorstellen, waarover niet kan worden gestemd zonder de stemming over de andere uit te sluiten, geeft men de voorrang aan die met de verste strekking.

Art. 60.Ieder lid dat in de Kamer aanwezig is terwijl een vraagpunt in stemming wordt gebracht, en dat zich bij die stemming onthoudt, wordt, na de naamafroeping of de naamstemming, door de voorzitter verzocht de beweegredenen te doen kennen die hem nopen niet aan de stemming deel te nemen (26).

De onthoudingen worden bij het aantal aanwezige leden medegeteld, doch worden niet medegerekend om de volstrekte meerderheid en de bijzondere meerderheden van de uitgebrachte stemmen waarin de Grondwet of de wet voorziet vast te stellen.

Art. 61.(27) 1. Elk besluit wordt genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen, behoudens hetgeen door dit Reglement is bepaald ten opzichte van benoemingen en voordrachten en ten opzichte van de moties bedoeld in de artikelen 136 en 137. Bij staking van stemmen is het in stemming gebrachte voorstel verworpen. 2. De Kamer kan geen besluit nemen indien de meerderheid van haar leden niet vergaderd is.3. Alvorens de naamstemming te sluiten, vraagt de voorzitter aan de leden of zij hun stemming hebben nagezien. Indien een lid na de sluiting van de stemming verklaart dat hij zich vergist heeft (of dat hij bij vergissing niet gestemd heeft), kan die verklaring het resultaat van de stemming niet meer beïnvloeden. Ze wordt opgetekend in de notulen en gepubliceerd in het Beknopt Verslag en in het Integraal Verslag. 4. De voorzitter kondigt het resultaat van de beraadslagingen van de Kamer af in dezer voege : « Het ontwerp/het voorstel is aangenomen » of « Het ontwerp/het voorstel is verworpen ». Afdeling XV. - Tucht

Art. 62.Eenieder die de orde verstoort, wordt door de voorzitter tot de orde geroepen.

Wordt een lid tijdens een zelfde vergadering tweemaal tot de orde geroepen, dan volgt hieruit automatisch dat het woord hem onttrokken is indien hij het reeds had gekregen, en dat hij voor de verdere duur van de vergadering niet meer aan het woord mag komen.

Een lid dat tot de orde is geroepen krijgt pas aan het einde van de vergadering het woord om zich te verantwoorden, behoudens andersluidende beslissing van de voorzitter. De voorzitter oordeelt of de tot-de-orderoeping al dan niet wordt gehandhaafd.

De uiteenzetting van het bezwaar mag niet langer duren dan 10 minuten.

Zij kan gehouden worden hetzij door het lid zelf, hetzij door een ander door hem aangewezen lid. Niemand anders mag hierover het woord voeren.

Een lid aan wie het woord is onttrokken op grond van het tweede lid kan de uitwerking van deze maatregel onmiddellijk tenietdoen door schriftelijk te verklaren dat het hem spijt het gezag van de voorzitter te hebben miskend en de orde te hebben verstoord.

Art. 63.1. De censuur met inschrijving in de notulen of de tijdelijke niet-toelating tot het kamergebouw kan, op voorstel van de voorzitter van de Kamer, door de Kamer worden uitgesproken tegen het lid dat de orde stoort. 2. De uitsluiting brengt het verbod mede deel te nemen aan de werkzaamheden van de Kamer en het kamergebouw te betreden. Ze geldt voor het overige deel der vergadering waarin ze werd uitgesproken. 3. Alleen het lid tegen wie een of andere der in dit artikel bedoelde maatregelen wordt voorgesteld, mag zich, gedurende ten hoogste 10 minuten, nader verklaren.De Kamer beslist bij zitten en opstaan. 4. Indien het uitgesloten lid geen gevolg geeft aan het bevel van de voorzitter de Kamer te verlaten, wordt de vergadering geschorst of opgeheven. In dat geval loopt het lid van rechtswege de uitsluiting op gedurende de volgende acht vergaderingen. 5. Het lid dat de tijdelijke uitsluiting heeft opgelopen, kan de gevolgen ervan doen ophouden vanaf de dag die volgt op de maatregel, door schriftelijk te verklaren dat hij betreurt de beslissingen van de Kamer te hebben miskend.De voorzitter leest die verklaring ter vergadering voor. 6. De bepaling van het vorig nummer is niet van toepassing op het lid dat, in de loop van dezelfde zitting, voor de derde maal de tijdelijke uitsluiting heeft opgelopen;in dat geval geldt deze uitsluiting voor vijftien vergaderingen. 7. Komt er, tijdens de duur der uitsluiting, een stemming voor, waarbij de stem van het uitgesloten lid beslissend had kunnen zijn, dan moet de stemming herhaald worden, nadat de uitsluiting is verstreken, tenzij de vergadering het verkieslijk acht het lid tot de stemming toe te laten tijdens de uitsluiting.

Art. 64.Wordt de vergadering rumoerig, dan kondigt de voorzitter aan dat hij de vergadering zal schorsen. Gaat het rumoer voort, dan schorst hij de vergadering gedurende één uur. Is het uur verstreken, dan wordt de vergadering van rechtswege hervat.

Art. 65.Een lid dat zich in de lokalen van de Kamer schuldig maakt aan feitelijkheden ten opzichte van een van zijn collega's, loopt uitsluiting op voor tien vergaderingen.

De uitsluiting wordt ambtshalve door de voorzitter uitgesproken in plenaire vergadering.

Art. 66.De voorzitter van de Kamer kan uit het Integraal Verslag en uit het Beknopt Verslag de woorden doen weglaten die strijdig zijn met de orde of mochten zijn gesproken door iemand die niet aan het woord was.

Hij kan dergelijke woorden ook doen weglaten uit de verslagen, voorstellen en andere teksten die als parlementaire stukken worden gedrukt. Afdeling XVI. - Geheimhoudingsplicht

Art. 67.1. Er geldt een geheimhoudingsplicht met betrekking tot de informatie verkregen naar aanleiding van de niet-openbare vergaderingen : - van de parlementaire onderzoekscommissies (28), - van de commissie bedoeld in artikel 21, derde lid, - van de commissie bedoeld in artikel 121, - van de commissie bedoeld in artikel 149 (29), - van de commissie bedoeld in artikel 151, - en van de commissie bedoeld in artikel 160.

Indien daarvoor een juridische grondslag bestaat in de wet of in een hogere rechtsnorm, kan de Kamer de geheimhoudingsplicht van toepassing verklaren op andere informatie dan die bedoeld in het voorgaande lid.

Zij wijst in dat geval uitdrukkelijk de materies of organen van de Kamer aan waarin de geheimhouding moet worden in acht genomen. 2. Indien een lid de overeenkomstig de bepaling onder nr.1 opgelegde geheimhoudingsplicht schendt : 1° verliest hij voor de rest van de zittingsperiode het recht om lid te zijn van en de vergaderingen bij te wonen van ieder orgaan van de Kamer waarop de geheimhoudingsplicht van toepassing is, hetzij luidens een bepaling van dit Reglement, hetzij luidens een uitdrukkelijke beslissing van de Kamer;2° wordt gedurende een periode van drie maanden 20 % ingehouden van zijn parlementaire vergoeding;3° en mag hij niet worden vervangen in het orgaan van de Kamer waarin hij zich aan die schending schuldig heeft gemaakt.Het betrokken orgaan wordt in dat geval geacht uit een lid minder te zijn samengesteld. 3. De schending van de geheimhoudingsplicht wordt vastgesteld door de voorzitter van de Kamer, na advies van het orgaan waarin ze heeft plaatsgevonden, en na het lid te hebben gehoord.4. Indien het mandaat van het betrokken orgaan is verstreken, wordt het onder nr.3 bedoelde advies gegeven door de commissie voor de Vervolgingen. 5. De voorzitter deelt tijdens de eerstvolgende plenaire vergadering zijn beslissing mee.Deze aankondiging geeft geen aanleiding tot debat. HOOFDSTUK X. - Adviescomites Afdeling I. - Adviescomité voor Europese aangelegenheden

Art. 68.I. Adviescomité voor Europese aangelegenheden van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1. Bij het begin van elke zittingsperiode wordt een adviescomité voor Europese aangelegenheden samengesteld, bestaande uit tien volksvertegenwoordigers, de voorzitter inbegrepen, en tien in België verkozen leden van het Europees Parlement. De leden van de Kamer worden benoemd door hun assemblee. De andere leden worden aangewezen door de in België verkozen leden van het Europees Parlement, volgens de evenredige vertegenwoordiging (30). 2. Het voorzitterschap van het comité wordt waargenomen door de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers of een door hem aangewezen ondervoorzitter van de Kamer.3. Het comité heeft tot taak alle aspecten van de Europese integratie te onderzoeken.4. De werkzaamheden van het comité kunnen besloten worden met adviezen (31), voorstellen van resolutie, aanbevelingen of andere slotteksten die, naar gelang van het geval, rechtstreeks aan de plenaire vergadering worden voorgelegd, dan wel aan de commissie die erom heeft verzocht.5. Het comité kan geldig vergaderen, ongeacht het aantal aanwezige leden.Voor de stemmingen wordt de meerderheid berekend op het totaal van de leden. Binnen de perken van de door onderhavig artikel toegekende bevoegdheden, kan het comité zijn werkzaamheden organiseren en beraadslagen overeenkomstig de bepalingen die op de vaste commissies van toepassing zijn.

II. Federaal adviescomité voor Europese aangelegenheden : 1. Bij het begin van elke zittingsperiode kan, in overleg met de Senaat, een federaal adviescomité voor Europese aangelegenheden worden ingesteld, bestaande uit het comité van de Kamer en tien senatoren.2. De voorzitter van het comité van de Kamer en een lid van de Senaat nemen, op alternerende wijze, voor de gehele zittingsperiode, het voorzitterschap waar van het federaal comité. De eerste ondervoorzitter is een lid van de andere kamer, de tweede ondervoorzitter is een lid van het Europees Parlement. 3. Het federaal comité organiseert zijn werkzaamheden en beraadslaagt overeenkomstig de bepalingen van artikel 68, I. Afdeling II. - Adviescomité voor de maatschappelijke emancipatie

Art. 69.1. Na iedere vernieuwing van de Kamer kan deze uit haar leden een adviescomité voor de maatschappelijke emancipatie benoemen bestaande uit zoveel leden als vereist is opdat elke in de vaste commissies vertegenwoordigde fractie vertegenwoordigd zou zijn in het comité door minstens één lid.

De leden van het comité worden aangewezen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 157 en 158, doch met dien verstande dat elke van de in vorig lid bedoelde fracties die vrouwelijke leden telt, in dit comité door minstens één vrouwelijk lid vertegenwoordigd moet zijn.

Het Bureau van het comité wordt samengesteld bij de aanvang van elke zitting. Het is samengesteld uit een vrouwelijke voorzitter en een eerste en tweede ondervoorzitter die uit de leden van het comité worden gekozen. 2. Elke fractie die niet vertegenwoordigd is in het comité, wijst onder haar leden een vrouwelijk lid aan dat zal deelnemen aan de werkzaamheden van het comité, zonder stemgerechtigd te zijn.Hiervan wordt kennis gegeven aan de voorzitter van het comité. 3. Het adviescomité heeft tot taak op eigen initiatief, op verzoek van de Kamer of van één der commissies, adviezen te verstrekken over de maatschappelijke emancipatie binnen de termijn vastgesteld door de instantie waaraan de vraag waarop het advies betrekking heeft is voorgelegd.4. Het adviescomité beraadslaagt overeenkomstig de bepalingen die op de vaste commissies van toepassing zijn. Afdeling III. - Adviescomité

voor wetenschappelijke en technologische vraagstukken

Art. 70.1. Na iedere vernieuwing van de Kamer kan deze uit haar leden een met het onderzoek van de wetenschappelijke en technologische vraagstukken belast adviescomité benoemen.

Het comité bestaat uit zoveel leden als vereist is opdat elke in de vaste commissies vertegenwoordigde fractie in het comité door ten minste één lid vertegenwoordigd zou zijn.

De leden van het comité worden aangewezen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 157 en 158. 2. Het bureau van het comité wordt samengesteld bij de aanvang van elke zitting.Het bestaat uit een voorzitter en een eerste en tweede ondervoorzitter die uit de leden van het comité worden verkozen. 3. Wanneer een lid afwezig is, kan hij zich door een lid van dezelfde fractie laten vervangen.4. Het comité heeft tot taak op eigen initiatief dan wel op verzoek van de Kamer of één van haar commissies, advies te verstrekken over de wetenschappelijke en technologische vraagstukken die onder de bevoegdheid van de federale overheid ressorteren.Bij de uitvoering van zijn taak kan het comité een beroep doen op deskundigen. 5. Het comité beraadslaagt overeenkomstig de bepalingen die op de vaste commissies van toepassing zijn. TITEL II. - Wetgevende en grondwetgevende functie HOOFDSTUK I. - Wijze van behandeling van wetsontwerpen en voorstellen Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 71.1. Elk wetsontwerp en elk wetsvoorstel vermeldt in zijn eerste artikel of het een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet (32). 2. De beslissing van de overlegcommissie bedoeld in artikel 13 betreffende de onder nr.1 vermelde kwalificering, bindt de Kamer. Zo nodig wordt de tekst van het eerste artikel van het wetsontwerp of -voorstel ambtshalve met die beslissing in overeenstemming gebracht.

Art. 72.1. Wanneer een bij de Kamer ingediend wetsontwerp of -voorstel bepalingen bevat die onder de bevoegdheid van verschillende ministeriële departementen ressorteren, kan de voorzitter van de Kamer, vóór de verzending naar de commissie, de Conferentie van voorzitters, waartoe de indiener is opgeroepen, voorstellen het wetsontwerp of -voorstel in verschillende wetsontwerpen of -voorstellen te splitsen. De Conferentie van voorzitters kan niet beslissen tot de splitsing van een wetsvoorstel wanneer de indiener zich daartegen verzet. Beslist zij tot de splitsing van een wetsontwerp, dan kan de regering zich daartegen verzetten tot op het ogenblik waarop de voorzitter er kennis van geeft aan de Kamer. In dat geval doet de Kamer bij zitten en opstaan uitspraak over de splitsing.

De regering en één spreker per politieke fractie kunnen binnen de bij artikel 48, nr. 1, 6°, bepaalde perken het woord voeren. 2. Ingeval een met een volstrekte meerderheid van stemmen aan te nemen wetsontwerp of -voorstel bepalingen bevat die met een bijzondere meerderheid moeten worden aangenomen of vice versa, worden die bepalingen uit dat wetsontwerp of dat wetsvoorstel gelicht. Ingeval een wetsontwerp of -voorstel, dat luidens zijn eerste artikel ressorteert onder een van de drie wetgevende procedures als bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet, bepalingen bevat die onder een andere van die drie procedures ressorteren, worden die bepalingen uit dat wetsontwerp of dat -voorstel gelicht.

In beide gevallen worden de uit het wetsontwerp of -voorstel gelichte artikelen ondergebracht in een nieuw wetsontwerp of -voorstel, waarvan de behandeling onmiddellijk kan worden voortgezet in het orgaan dat tot de uitlichting heeft besloten. 3. Indien een amendement op een met een volstrekte meerderheid van stemmen aan te nemen wetsontwerp of -voorstel moet worden aangenomen met een bijzondere meerderheid of vice versa, is het niet ontvankelijk. Indien een amendement op een wetsontwerp of -voorstel, dat luidens zijn eerste artikel ressorteert onder een van de drie wetgevende procedures als bedoeld in artikel 74, artikel 77 of artikel 78 van de Grondwet, moet worden behandeld overeenkomstig een andere van die drie procedures, is het niet ontvankelijk.

De beslissing van de in artikel 13 bedoelde overlegcommissie met betrekking tot de kwalificering bedoeld in artikel 71, heeft tot gevolg dat ieder voorafgaand amendement dat ertoe strekt die kwalificering te wijzigen vervalt en dat ieder nieuw amendement ter zake onontvankelijk is.

Art. 73.Wetsontwerpen, wetsvoorstellen, amendementen, commissieverslagen, adviezen van de Raad van State, beslissingen van de parlementaire overlegcommissie alsmede alle andere parlementaire stukken worden gelijktijdig medegedeeld aan de leden van Kamer en Senaat. Afdeling II. - Indiening en ronddeling van wetsontwerpen

Art. 74.1. De wetsontwerpen uitgaande van de regering worden gedrukt en rondgedeeld door de Kamer. (33) Ze worden voorgesteld in het Nederlands en het Frans en gaan vergezeld van : 1° een memorie van toelichting;2° het voorontwerp van wet met het advies van de Raad van State;3° de eventuele adviezen en voorstellen van de Hoge Raad voor de Justitie betreffende de wetsontwerpen die een weerslag hebben op de werking van de rechterlijke orde;4° een samenvatting van de strekking van het wetsontwerp;5° de eventuele bijlagen die van de wet deel uitmaken;6° een officieuze coördinatie van de wetsartikelen die door het ontwerp worden gewijzigd. De punten 2°, 4° en 6° zijn niet van toepassing op de wetsontwerpen betreffende begrotingen, rekeningen, leningen, domeinverrichtingen en het legercontingent. 2. De voorzitter van de Kamer beslist over de verzending.Hij kan echter overleg plegen met de vergadering. Op verzoek van één vijfde van de kamerleden heeft dit overleg van rechtswege plaats. 3. Over de beslissingen inzake verzending wordt noch debat noch hoofdelijke stemming gehouden.4. De wetsontwerpen die tot de bevoegdheid behoren van twee of meer vaste commissies, worden verzonden : a) hetzij naar één der vaste commissies die verslag aan de Kamer zal uitbrengen, terwijl de andere commissies eventueel zullen worden geraadpleegd voor advies;b) hetzij naar een tijdelijke commissie, samengesteld overeenkomstig artikel 20;c) hetzij naar twee of meer vaste commissies, die samen vergaderen. Bij verzending naar twee vaste commissies, moet het lid dat tot beide commissies behoort zich doen vervangen in één van beide, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22, tweede lid. Hetzelfde geschiedt bij verzending naar meer dan twee commissies (34); d) hetzij, na door de voorzitter eventueel op advies van de Conferentie van voorzitters besliste splitsing, naar ieder van de bevoegde commissies die de bespreking beëindigen met een stemming over het geheel van de bepalingen die hun zijn voorgelegd.Elke commissie brengt verslag uit aan de Kamer en een gecoördineerde tekst, die het geheel van de door de verschillende commissies aangenomen bepalingen van het wetsontwerp bevat, wordt opgemaakt met het oog op de bespreking der artikelen in plenaire vergadering. De stemming over het gehele wetsontwerp heeft uitsluitend in plenaire vergadering plaats. 5. Betreft het wetsontwerpen die door de Senaat zijn overgezonden of geamendeerd, dan kan de voorzitter tot verzending besluiten overeenkomstig de vorenstaande bepalingen, ofwel overleg plegen met de Kamer over de vraag of er aanleiding bestaat tot verzending naar een commissie.Op advies van vier vijfde van de Kamer kan over bedoelde wetsontwerpen worden beraadslaagd zonder voorafgaande behandeling door een commissie.

Verzending kan echter te allen tijde gedurende de bespreking worden bevolen. 6. Indien de Senaat in de aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet een wetsvoorstel heeft aangenomen op grond van zijn recht van initiatief, moet de Kamer zich over het overgezonden wetsontwerp uitspreken binnen zestig dagen.Indien de Kamer voornoemd wetsontwerp heeft geamendeerd en de Senaat het vervolgens opnieuw amendeert, neemt de Kamer binnen vijftien dagen een definitieve beslissing (35). Afdeling III. - Indiening en ronddeling van voorstellen

Art. 75.1. Ieder lid heeft het recht voorstellen te doen (36). Een voorstel mag niet door meer dan tien leden ondertekend zijn. Het wordt aan de voorzitter van de Kamer ter hand gesteld. 2. Is de voorzitter van oordeel dat het voorstel mag worden toegelicht, dan wordt het, met de toelichting, vertaald naar het Nederlands of het Frans, gedrukt en rondgedeeld.In het tegenovergestelde geval wordt het voorstel overgezonden aan de Conferentie van voorzitters, die kan beslissen dat het voorstel moet worden rondgedeeld. 3. Is de toelichting een maand na de indiening van het voorstel nog niet bij het bureau neergelegd, dan wordt het voorstel als niet bestaande beschouwd. De toelichting moet bondig zijn en beperkt blijven tot wat nodig is om de draagwijdte van het voorstel te begrijpen. 4. De indiener vraagt de inschrijving op de agenda ter inoverwegingneming.5. Is het voorstel door ten minste vijf leden gesteund, dan wordt het in bespreking gebracht, en de voorzitter pleegt overleg met de Kamer, die ofwel het haar voorgelegde voorstel in overweging neemt, ofwel het verdaagt, ofwel verklaart dat er geen aanleiding is om het in bespreking te nemen.6. Alleen de indieners van het voorstel en één lid per politieke fractie kunnen het woord voeren, ieder gedurende 5 minuten.(37) 7. De voorzitter beslist over de verzending overeenkomstig het bepaalde in artikel 74, nrs.2 tot 4. 8. Voorstellen die door de Kamer niet in overweging genomen noch aangenomen werden, mogen in de loop van dezelfde zitting niet opnieuw worden ingediend.

Art. 76.De Conferentie van voorzitters kan een commissie ermee belasten een probleem dat tot haar bevoegdheden behoort, te bespreken en daarover in de plenaire vergadering verslag uit te brengen.

Het voorstel van resolutie dat de commissie tot besluit van haar werkzaamheden heeft aangenomen, wordt voorgelegd aan de plenaire vergadering, die het kan amenderen. Artikel 75, nrs. 2 tot 7, is niet van toepassing op de in dit artikel bedoelde voorstellen van resolutie.

Per fractie kan één spreker het woord voeren. De Conferentie van voorzitters stelt de totale spreektijd vast die moet worden toegekend aan elke fractie en aan de leden die niet tot een fractie behoren, tenzij uit een gewogen stemming binnen de Conferentie van voorzitters blijkt dat een vierde van de leden van de Kamer zich verzet tegen de terzake gedane voorstellen. In dat geval duurt de spreektijd even lang als die welke geldt tijdens de algemene bespreking van een wetsontwerp. Afdeling IV. - Behandeling van wetsontwerpen

en voorstellen in de commissies

Art. 77.De vaste en tijdelijke commissies hebben tot taak de wetsontwerpen en de voorstellen te bestuderen, die hun door de voorzitter van de Kamer worden overgezonden.

Art. 78.1. De commissies wijzen, bij volstrekte meerderheid, een van hun leden tot rapporteur aan; deze brengt aan de Kamer verslag uit.

Indien zij zulks nodig achten, mogen zij meer dan één rapporteur aanwijzen.

Onder de commissieleden worden de rapporteurs evenredig verdeeld over de meerderheid en de oppositie. 2. Het verslag bevat, naast een analyse (38) van de bespreking in de commissie, gemotiveerde conclusies die strekken hetzij tot aanneming van het ontwerp of het voorstel of tot niet-aanneming ervan, hetzij tot amendering ervan. De commissie vermeldt in haar verslag welk gevolg zij aan de haar voorgelegde amendementen heeft gegeven.

Indien een verzoekschrift met toepassing van artikel 142, zesde lid, of 143, nr. 1, naar een commissie is verzonden, wordt de tekst van dat verzoekschrift samen met het antwoord en de eventuele bespreking opgenomen in het verslag.

In fine van het verslag wordt een lijst opgenomen van de bepalingen die volgens het regeringslid dat bevoegd is voor het ter bespreking liggende ontwerp of voorstel, uitvoeringsmaatregelen vergen (39). 3. In de verslagen over begrotingen, wetsontwerpen en voorstellen die in openbare commissievergaderingen werden behandeld, worden de sprekers bij name vermeld.4. Betreffende de teksten die hen bij name zijn toegeschreven, kunnen de sprekers vooraf schriftelijk hun verbeteringen doen toekomen.Zij worden geacht die teksten te hebben goedgekeurd, indien zij hun verbeteringen niet hebben doen toekomen binnen een termijn van drie dagen te rekenen van de dag na die waarop die teksten beschikbaar zijn.

Voormelde termijn kan evenwel worden ingekort bij beslissing die de voorzitter van de commissie neemt vóór de stemming over het geheel van een wetsontwerp, een voorstel of een begroting (40). 5. De voorzitter van de Kamer kan beslissen dat statistische tabellen niet worden gepubliceerd, maar ter griffie worden neergelegd.Indien hij het nodig acht, kan hij hetzelfde beslissen voor elk antwoord. 6. De ontwerp-verslagen van de commissies worden goedgekeurd door de voorzitter van de commissie tenzij een lid vóór de stemming over het geheel van een wetsontwerp, een voorstel of een begroting, vraagt dat ze door de commissie worden goedgekeurd.7. Wanneer in een commissie een wetsontwerp of een voorstel zonder wijzigingen wordt aangenomen en er dienaangaande geen belangrijke opmerkingen zijn gemaakt, wordt over dit ontwerp of voorstel geen verslag uitgebracht.

Art. 79.Indien een wetsvoorstel financiële gevolgen heeft, kan de commissie het Rekenhof verzoeken om haar vóór de stemming een nota te verstrekken met een raming van de nieuwe uitgaven of van de minderontvangsten, waarover de commissie zich moet uitspreken en die in het verslag wordt opgenomen.

Indien de commissie het raadzaam oordeelt, pleegt zij overleg met de commissie voor de Financiën en de Begroting.

Art. 80.Ieder lid van de Kamer heeft het recht aan een commissie schriftelijke opmerkingen te doen toekomen over de ontwerpen of voorstellen die bij haar aanhangig zijn gemaakt. Deze worden in het verslag opgenomen, in voorkomend geval met het antwoord van de minister en met de bespreking die eraan werd gewijd.

Art. 81.De bij artikel 48, nr. 1, 1°, vastgestelde spreektijd wordt in een commissie die verslag uitbrengt slechts toegepast, indien deze op voorstel van haar voorzitter daartoe beslist.

Art. 82.1. Als een of meer artikelen van de tekst door de commissie zijn geamendeerd, kan deze niet over het geheel van het ontwerp of voorstel stemmen dan na verloop van ten minste 48 uur, te rekenen van het ogenblik waarop aan de leden van de commissie een ontwerp van aangenomen tekst ter beschikking is gesteld waarin alle aangenomen amendementen verwerkt zijn.

De termijn van 48 uur geldt niet indien de urgentie is verworven overeenkomstig de artikelen 51 of 52, noch indien de amendering volgt op een verzending naar commissie overeenkomstig artikel 93, nr. 1.

In het voornoemde ontwerp van aangenomen tekst kunnen wetgevingstechnische verbeteringen worden aangebracht die, indien ze worden aangenomen, geen aanleiding kunnen geven tot een tweede lezing in de zin van artikel 94. 2. Na de stemming over het geheel van de geamendeerde tekst, wordt de volledige, door de commissie aangenomen tekst in een op het verslag volgend stuk opgenomen.De wijzigingen moeten duidelijk naar voren komen.

Art. 83.Op verzoek van een commissielid gaat de commissie over tot een tweede lezing overeenkomstig art. 94, nrs. 1 tot 3. Zodanig verzoek moet worden gedaan, onmiddellijk na de stemming over het laatste artikel in eerste lezing. Artikel 94, nr. 4, is niet van toepassing in commissie.

Art. 84.De commissieverslagen en de door de commissie aangenomen tekst worden vertaald en gedrukt. De ronddeling gebeurt conform artikel 85, eerste lid. Afdeling V. - Behandeling van wetsontwerpen

en voorstellen in plenum a) Beraadslaging over wetsontwerpen en voorstellen Art.85. De commissieverslagen worden ten minste drie dagen voor de bespreking in plenaire vergadering rondgedeeld, tenzij de urgentie is verworven overeenkomstig de artikelen 51 of 52.

De beraadslaging over de wetsontwerpen en de voorstellen omvat een algemene bespreking en een artikelsgewijze bespreking.

De algemene bespreking loopt over het wetsontwerp of het voorstel in zijn geheel, en over het beginsel dat eraan ten grondslag ligt. Naast de algemene en de artikelsgewijze bespreking kan de Kamer ook bevelen dat ieder onderdeel van een wetsontwerp of een voorstel afzonderlijk wordt besproken.

Behoudens strijdige beslissing van de Kamer wordt de door de commissie goedgekeurde of eventueel geamendeerde tekst als basis genomen voor de artikelsgewijze bespreking.

Bij de artikelsgewijze bespreking wordt achtereenvolgens ieder artikel, met de desbetreffende amendementen, in de volgorde ervan, in bespreking gebracht (41).

Art. 86.De indiener van een voorstel kan dit voorstel intrekken, ook al is de bespreking ervan reeds geopend; doch wanneer een ander lid het voorstel overneemt, wordt de bespreking voortgezet.

Art. 87.Tenzij de Conferentie van voorzitters anders beslist wordt geen algemene bespreking in plenaire vergadering meer gewijd aan een wetsontwerp dat door de Senaat naar de Kamer is teruggezonden.

Art. 88.Wanneer de commissie voorstelt een wetsontwerp of een voorstel te verwerpen, spreekt de plenaire vergadering zich op verzoek van de indiener of, ingeval het een door de Senaat aangenomen wetsvoorstel betreft, van de voorzitter uit over dit voorstel tot verwerping, na de rapporteur en eventueel de indiener van het wetsontwerp of voorstel te hebben gehoord. Als de plenaire vergadering zich aansluit bij de commissie, wordt het wetsontwerp of het voorstel verworpen. In het tegenovergestelde geval wordt de bespreking voortgezet tenzij de plenaire vergadering de tekst opnieuw naar de commissie verzendt.

Art. 89.1. Van de opschriften en de nummers der in artikel 78, nr. 7, bedoelde wetsontwerpen en voorstellen waarover geen verslag wordt opgemaakt, wordt een lijst aangelegd, die zal worden rondgedeeld ten minste drie dagen vóór de vergadering tijdens welke zij in bespreking worden gebracht (42).

Voor ieder ervan wordt op de lijst tevens de beslissing van de commissie vermeld. 2. De voorzitter plaatst de punten, die op de in nr.1 bedoelde lijst voorkomen, op de agenda van een vergadering. b) Amendementen Art.90. 1. Ieder lid heeft het recht amendementen voor te stellen (43).

Deze amendementen moeten rechtstreeks verband houden met het precieze onderwerp of met het artikel van het wetsontwerp of voorstel, waarvan zij de wijziging beogen.

Zij beperken zich tot het aanwijzen van de voorgestelde wijzigingen, zonder de niet te wijzigen bepalingen te herhalen.

De verantwoording moet beperkt blijven tot wat nodig is om de draagwijdte van het amendement te begrijpen. 2. Amendementen die er louter toe strekken een door de Senaat met toepassing van artikel 78, derde lid, van de Grondwet, aangenomen amendement ongedaan te maken en aldus de oorspronkelijke door de Kamer aangenomen tekst geheel of gedeeltelijk te herstellen (44) moeten door hun auteur worden gekwalificeerd als tegenamendement.3. Amendementen die met toepassing van het laatste lid van artikel 79 van de Grondwet worden ingediend (45) en die nieuwe bepalingen aan het ontwerp toevoegen, worden op eenvoudig verzoek van tien leden verwezen naar de bevoegde commissie, die adviseert of die bepalingen al dan niet in de vorm van een apart wetsontwerp of wetsvoorstel worden ingediend (46).4. De amendementen worden op schrift gesteld en aan de voorzitter van de Kamer bezorgd.Zij mogen niet door meer dan tien leden ondertekend zijn. Zij worden vertaald naar het Nederlands of het Frans, rondgedeeld aan de leden van de Kamer en aan de bevoegde commissie overgezonden.

Art. 91.1. Indien het commissieverslag en de door de commissie aangenomen tekst zijn rondgedeeld binnen de termijn bepaald in artikel 85, eerste lid, moeten de amendementen vóór de sluiting van de algemene bespreking voorgesteld worden. 2. Indien het commissieverslag en de door de commissie aangenomen tekst zijn rondgedeeld binnen de termijn bepaald in artikel 85, eerste lid, moeten de amendementen, bij toepassing van artikel 87, worden ingediend vóór de dag waarop het wetsontwerp in plenaire vergadering aan de orde komt.3. Zijn het commissieverslag en de door de commissie aangenomen tekst niet rondgedeeld binnen de termijn bepaald in artikel 85, eerste lid, dan kunnen amendementen worden ingediend tot voor de sluiting van de bespreking van de betrokken artikelen.4. Onverminderd nr.3 kunnen na de sluiting van de algemene bespreking maar voor de sluiting van de bespreking van de betrokken artikelen (47) worden ingediend : a) subamendementen;b) amendementen op artikelen waarop de regering amendementen heeft ingediend waarvan de leden niet binnen de onder nr.1 bedoelde termijn behoorlijk kennis hebben kunnen nemen; c) amendementen die steunen op adviezen of beslissingen van geraadpleegde organen waarvan de leden niet binnen de onder nr.1 bedoelde termijn behoorlijk kennis hebben kunnen nemen; d) amendementen die een compromis vormen of van technische aard zijn en die uit de bespreking van de artikelen voortvloeien.5. Dit artikel is slechts van toepassing in plenaire vergadering.

Art. 92.Een amendement kan door de hoofdindiener worden ingetrokken tot net voordat het in stemming wordt gebracht. Het kan door een ander lid worden overgenomen zonder dat de bespreking wordt heropend.

Art. 93.1. Over een amendement beraadslaagt de Kamer alleen wanneer het de steun krijgt van ten minste vijf leden. Het staat de indiener vrij het amendement gedurende ten hoogste 5 minuten vooraf toe te lichten. Beslist de Kamer dat er aanleiding is om het amendement naar de commissie te verzenden, dan wordt de beraadslaging over het betrokken artikel geschorst. Indien geen plenaire vergadering gepland is binnen een termijn van acht dagen na de indiening van een amendement, kan ook de voorzitter van de Kamer tot voornoemde verzending beslissen. 2. Over amendementen die in de loop van de beraadslaging worden voorgesteld, kan worden gestemd op basis van een eentalige tekst. Worden zij aangenomen, dan laat het bureau ze vertalen.

Indien de beraadslaging tot een latere vergadering wordt verdaagd, worden de amendementen, met vermelding van de naam van de indieners, in de beide talen gedrukt en rondgedeeld.

Art. 94.1. Wanneer er amendementen zijn aangenomen (48) of artikelen zijn verworpen, wordt er een tweede maal over gestemd in een andere vergadering dan die tijdens welke de laatste artikelen zijn aangenomen. (49) 2. Tussen deze twee vergaderingen moet ten minste één dag verlopen.3. In de tweede vergadering wordt, op eventueel verslag van de bevoegde commissie, dat uitsluitend de in nr.1 bedoelde wijzigingen behandelt, alleen beraadslaagd en gestemd over de aangenomen amendementen, de verworpen artikelen en de nieuwe amendementen die hun grond mochten vinden in die aanneming of verwerping, doch met uitsluiting van alle andere nieuwe amendementen. 4. Indien nieuwe amendementen, voorgesteld op grond van deze aanneming of verwerping, worden aangenomen, kan de Kamer beslissen dat hierover, onder dezelfde voorwaarden als bepaald in de vorige leden, een derde stemming plaatsheeft en dat de eindstemming tot een latere vergadering wordt verdaagd. Wordt tot verdaging besloten, dan worden de aldus opnieuw gewijzigde artikelen in de beide talen gedrukt en rondgedeeld. c) Stemmingen over de artikelen en over de gehele tekst Art.95. Een eindstemming over wetsbepalingen kan in plenaire vergadering maar plaatsvinden ten vroegste twee dagen na de dag waarop de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 13 is geïnstalleerd, tenzij die wetsbepalingen uitsluitend betrekking hebben op de toekenning van voorlopige kredieten of op de vaststelling van het legercontingent (50).

Indien bij de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 13 een bevoegdheidsconflict aanhangig is gemaakt of een verzoek tot verlenging van de onderzoekstermijnen is ingediend, wordt de eindstemming over het wetsontwerp of -voorstel in plenaire vergadering opgeschort tot de dag na die waarop de overlegcommissie zich uitspreekt of tot de dag na die waarop de termijn verstrijkt binnen welke de overlegcommissie zich moest uitspreken (51).

Indien een amendement door de plenaire vergadering is aangenomen in eerste lezing, mag de eindstemming over het aldus geamendeerde wetsontwerp of -voorstel eerst plaatsvinden nadat vijf dagen verstreken zijn (52).

Art. 96.In alle gevallen wordt over de in het Nederlands en in het Frans gestelde tekst van elk artikel gestemd.

Na de artikelsgewijze stemming volgt een stemming over het geheel, die voor de wetsontwerpen en wetsvoorstellen bij naamstemming wordt gehouden. Afdeling VI. - Verplichte samenwerking

met de gemeenschaps- en gewestregeringen

Art. 97.1. Indien een wetsvoorstel een aangelegenheid betreft waarvoor een procedure van samenwerking met de gewest- of gemeenschapsregeringen is voorgeschreven (53), verzoekt de voorzitter van de Kamer de eerste minister de tekst over te zenden aan de voorzitter(s) van de betrokken gewest- en/of gemeenschapsregering(en).

De procedure wordt ingezet op het ogenblik dat het voorstel op de agenda van de commissie wordt geplaatst.

Ze is van overeenkomstige toepassing op de door de Senaat aan de Kamer overgezonden wetsontwerpen die voortvloeien uit een senatoriaal initiatief en waarvoor de samenwerkingsprocedure niet zou zijn nageleefd. 2. De voorgeschreven samenwerkingsprocedure schort de bespreking in commissie niet op.De eindstemming in commissie kan evenwel maar plaatsvinden nadat de betrokken gewest- en/of gemeenschapsregering(en) haar (hun) schriftelijke opmerkingen heeft (hebben) teruggezonden, of - bij ontstentenis van antwoord - ten vroegste dertig dagen na het verzoek van de voorzitter van de Kamer aan de eerste minister. 3. Het bepaalde onder nr.1 is van toepassing op de amendementen zodra ze in commissie in eerste lezing zijn aangenomen. Bij ontstentenis van antwoord van de betrokken gewest- en/of gemeenschapsregering(en) kan de eindstemming in commissie in dat geval ten vroegste vijftien dagen na het verzoek van de voorzitter van de Kamer aan de eerste minister plaatsvinden. 4. Wordt in plenaire vergadering in eerste lezing een amendement aangenomen dat de naleving van een samenwerkingsprocedure vereist, dan wordt het bewuste wetsontwerp of wetsvoorstel teruggezonden naar de commissie met het oog op de toepassing van het bepaalde onder nr.3. Afdeling VII. - Raadpleging van de Raad van State

en voorkoming van bevoegdheidsconflicten

Art. 98.1. De voorzitter van de Kamer kan de afdeling wetgeving van de Raad van State verzoeken een beredeneerd advies te verstrekken over de in het Nederlands en het Frans gestelde tekst van alle wetsontwerpen en -voorstellen of amendementen op deze ontwerpen en voorstellen die bij de Kamer aanhangig zijn. De voorzitter wint eventueel het advies in van de Conferentie van voorzitters.

Zo een of meer leden van de Kamer een wetsvoorstel of een amendement hebben ingediend, kan de voorzitter, in het verzoek om een advies en na raadpleging van de indiener(s) van het voorstel of het amendement, de naam opgeven van het lid, de gemachtigde of de ambtenaar die de afdeling wetgeving de nodige uitleg zal verstrekken. 2. Zo nodig kan de voorzitter om een advies verzoeken binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot vijfenveertig dagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis van diezelfde wetten. De voorzitter kan om een dringend advies verzoeken binnen een termijn van ten hoogste vijf werkdagen (54). In dat geval wordt het verzoek om spoedbehandeling met bijzondere redenen omkleed. De termijn van vijf werkdagen wordt verlengd tot acht werkdagen in het geval waarin het advies gegeven wordt met toepassing van artikel 2, § 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, of door de algemene vergadering met toepassing van artikel 85 van diezelfde wetten of door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis van diezelfde wetten.

Vóór het verstrijken van de termijn bedoeld in de voorgaande twee leden kan de voorzitter een bijkomende termijn verlenen. 3. Stelt een lid voor dat de voorzitter tot deze raadpleging overgaat in verband met wetsontwerpen of -voorstellen of met amendementen op die wetsontwerpen of -voorstellen, dan wordt dat voorstel in behandeling genomen indien dertig leden het steunen. De voorzitter is verplicht het advies te vragen wanneer het voorstel tot raadpleging betrekking heeft op wetsvoorstellen of op amendementen op wetsontwerpen of wetsvoorstellen en gesteund wordt door ten minste vijftig leden. (55) 4. Het voorstel tot raadpleging wordt eveneens in behandeling genomen indien het slaat op wetsvoorstellen of op amendementen op wetsontwerpen of wetsvoorstellen en indien tweeëntwintig leden van een taalgroep het steunen.(55) De voorzitter is in dat geval verplicht het advies te vragen wanneer het voorstel tot raadpleging gesteund wordt door de meerderheid van de leden van die taalgroep. 5. Het voorstel tot raadpleging moet mondeling worden geformuleerd. Indien het vereiste aantal leden voor het in behandeling nemen niet is bereikt, vervalt het voorstel. Is het vereiste aantal wél bereikt, dan mogen de auteur van het voorstel en één spreker per politieke fractie het woord voeren binnen de in artikel 48, nr 1, 6°, vastgestelde spreektijd. 6. Wanneer het voorstel tot raadpleging betrekking heeft op bepalingen die door een commissie werden onderzocht, moet het geformuleerd worden vóór het sluiten van de algemene bespreking.Indien de Conferentie van voorzitters een beslissing neemt bij toepassing van artikel 87 moet het voorstel tot raadpleging geformuleerd worden tijdens de eerste dag van de bespreking. 7. In de commissie schorst het verzoek om advies de bespreking niet van de bepalingen waarover het advies wordt gevraagd. De commissie mag slechts beslissen nadat zij kennis heeft genomen van het advies, en in voorkomend geval, na toepassing van het bepaalde onder nr. 8.

Behoudens andersluidende beslissing van de Kamer, wordt de bespreking van de bepalingen waarover advies gevraagd is, in de plenaire vergadering geschorst.

Er mag geen andersluidende beslissing worden genomen wanneer de voorzitter het advies vraagt over de respectieve bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen of de Gewesten of in geval van toepassing van nr. 3, tweede lid, en 4, tweede lid. 8. Wanneer de afdeling wetgeving van de Raad van State van mening is dat de haar voorgelegde bepalingen de bevoegdheid van de Staat te buiten gaan en de voorzitter van de Kamer ze doorzendt naar het Overlegcomité, dat opgericht is bij artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt de bespreking ervan geschorst. De schorsing duurt tot wanneer het Overlegcomité, in een met redenen omkleed advies verstrekt volgens de procedure van de consensus, uitspraak zal hebben gedaan ten gunste van de bevoegdheid van de Staat of tot wanneer de regering bij de Kamer de amendementen heeft ingediend die door het Comité beslist zijn om aan de bevoegdheidsoverschrijding een einde te maken.

Indien het Overlegcomité evenwel geen uitspraak gedaan heeft binnen de hem opgelegde termijn van veertig dagen, indien de Kamer vóór het verstrijken van die termijn ervan op de hoogte gebracht wordt dat het Comité geen uitspraak kan doen of indien de regering, binnen drie dagen na het advies van het Comité, de bedoelde amendementen niet heeft ingediend, mag de bespreking van de betrokken bepalingen voortgezet worden. 9. In geval van schorsing van de bespreking van sommige bepalingen, wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 85, vijfde lid.10. Indien het verzoek om advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State betrekking heeft op een aangelegenheid die het voorwerp uitmaakt van een procedure tot voorkoming en regeling van een belangenconflict, wordt de Gemeenschapsraad of de Gewestraad die het initiatief tot deze procedure genomen heeft, van dat verzoek en van het verloop van de procedure tot voorkoming van het bevoegdheidsconflict op de hoogte gebracht. Het Overlegcomité wordt daar eveneens van op de hoogte gebracht indien het belangenconflict bij hem aanhangig is gemaakt. 11. Wanneer het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State door een minister gevraagd wordt over wetsvoorstellen of amendementen op wetsontwerpen of -voorstellen, is de in de nrs.7 tot 10 bedoelde procedure van overeenkomstige toepassing. 12. De adviezen van de Raad van State en van het Overlegcomité worden gedrukt en rondgedeeld.

Art. 99.(56) 1. De voorzitter van de Kamer is verplicht het advies te vragen van de afdeling wetgeving van de Raad van State wanneer ten minste twaalf leden van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 13 daartoe bij de griffie van de Kamer of van de Senaat een verzoek indienen dat uitsluitend betrekking heeft op een wetsontwerp of -voorstel dat bij de Kamer aanhangig is of op een bij een eerste stemming aangenomen amendement op dergelijk wetsontwerp of -voorstel, en dat een bij de overlegcommissie aanhangig bevoegdheidsconflict betreft. 2. De voorzitter kan in spoedeisende gevallen vragen dat het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van ten hoogste vijf werkdagen. In dat geval wordt het verzoek om spoedbehandeling met bijzondere redenen omkleed. 3. De termijnen bedoeld in de artikelen 78 tot 80 van de Grondwet en in de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, worden door het verzoek om advies geschorst op de wijze bepaald in artikel 10 van voornoemde wet.

Art. 100.Op gemotiveerd verzoek van de bevoegde kamercommissie beslist de plenaire vergadering of de voorzitter gebruik zal maken van de mogelijkheid om het coördinatiebureau van de Raad van State te vragen een bepaalde wetgeving te coördineren, te codificeren of te vereenvoudigen (57). Afdeling VIII. - Voorkoming en regeling van belangenconflicten

Art. 101.Wanneer de Kamer oordeelt dat zij ernstig kan worden benadeeld door een ontwerp of een voorstel van decreet of ordonnantie of een amendement daarop, dat wordt ingediend of voorgesteld, naar gelang het geval in een gemeenschapsraad, in een gewestraad, in de verenigde vergadering van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of, bij toepassing van artikel 138 van de Grondwet, in de Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, kan zij verzoeken dat de behandeling aldaar van dat ontwerp, voorstel of amendement wordt geschorst met het oog op overleg.

Het voorstel van resolutie waarbij dat verzoek wordt ingeleid, moet met drie vierde van de stemmen worden aangenomen.

Het voorstel van resolutie waarbij de Kamer met toepassing van artikel 32, § 1ter, tweede lid, van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bevestigt dat zij nog steeds van oordeel is ernstig te worden benadeeld, moet worden aangenomen met de bij artikel 61 bepaalde meerderheid.

De resoluties worden naargelang van het geval onverwijld aan de betrokken Raad of het betrokken orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overgezonden.

De voorzitter van de Kamer regelt het overleg met de betrokken Raad of het betrokken orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hij wint eventueel het advies in van de Conferentie van voorzitters.

Binnen zestig dagen na de schorsing van de behandeling van het ontwerp, voorstel of amendement met het oog op overleg wordt aan de Kamer verslag uitgebracht over het overleg.

Indien het overleg binnen die termijn niet tot een oplossing heeft geleid, wordt het geschil door de voorzitter van de Kamer aanhangig gemaakt bij het bij artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen opgerichte Overlegcomité.

Art. 102.1. De behandeling van een wetsontwerp of een wetsvoorstel door de Kamer wordt geschorst met het oog op overleg wanneer het verzoek daartoe gedaan wordt, met drie vierde van de stemmen, door een Gemeenschapsraad, een Gewestraad of, bij toepassing van artikel 138 van de Grondwet, door de Franse taalgroep van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die oordeelt dat hij door dit wetsontwerp of -voorstel of door een amendement daarop ernstig kan worden benadeeld, of met de meerderheid van de stemmen in elk van de taalgroepen, door de verenigde vergadering van de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die oordeelt dat zij door dit wetsontwerp of -voorstel of door een amendement daarop ernstig kan worden benadeeld. 2. De behandeling van het ontwerp, voorstel of amendement wordt geschorst gedurende zestig dagen.Deze schorsing neemt eerst een aanvang na de indiening van het commissieverslag en in elk geval vóór de eindstemming in plenum. In de commissie schorst een verzoek zoals bedoeld onder nr. 1 de behandeling van het ontwerp, voorstel of amendement niet.

Wanneer de tekst waarover het belangenconflict opgeworpen is, na de aanhangigmaking van het conflict geamendeerd wordt, moet de betrokken Raad of orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, na de indiening van het commissieverslag en in elk geval vóór de eindstemming in plenum over het ontwerp of voorstel, bevestigen dat hij nog steeds van oordeel is ernstig te worden benadeeld. De behandeling wordt geschorst totdat de betrokken Raad of orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zich uitspreekt en dit gedurende ten hoogste vijftien dagen.

In dat geval neemt de schorsing met het oog op overleg een aanvang de dag waarop de betrokken Raad of orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevestigt ernstig te worden benadeeld.

Deze procedure kan maar eenmaal worden toegepast door eenzelfde assemblee ten aanzien van eenzelfde ontwerp of eenzelfde voorstel.

Indien het voorstel of het ontwerp waarover het belangenconflict aanhangig is gemaakt, geamendeerd wordt, kan een nieuw belangenconflict alleen maar worden opgeworpen over het amendement of de amendementen. 3. De voorzitter van de Kamer regelt het overleg met de betrokken Raad of orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.4. Binnen zestig dagen na de schorsing van de behandeling van het ontwerp, voorstel of amendement met het oog op overleg wordt aan de Kamer verslag uitgebracht over het overleg. Indien het overleg binnen die termijn niet tot een oplossing heeft geleid, wordt het geschil door de voorzitter van de Kamer aanhangig gemaakt bij de Senaat, die binnen dertig dagen een gemotiveerd advies uitbrengt aan het bij artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen opgerichte Overlegcomité.

De behandeling blijft dan geschorst totdat het comité een beslissing heeft genomen en ten hoogste nog dertig dagen nadat de Senaat een gemotiveerd advies heeft uitgebracht. 5. Indien het Overlegcomité binnen de gestelde termijn geen beslissing heeft genomen of de Kamer, vóór het verstrijken van die termijn, ervan op de hoogte is gebracht dat het comité geen uitspraak kan doen, mag de Kamer de behandeling hervatten.

Art. 103.1. Artikel 75, nrs. 2 tot 7, is niet van toepassing op de voorstellen van resolutie. Deze voorstellen worden naar de vaste commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming der Instellingen verzonden, behalve indien de Kamer beslist dat geen aanleiding bestaat tot verzending naar een commissie.

In het geval bedoeld in artikel 102, verstrekt de commissie waarbij het wetsontwerp of het wetsvoorstel aanhangig is gemaakt, een advies over het belangenconflict in het kader van het overleg met de Raad of het orgaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest welke het verzoek heeft gedaan.

De voorzitter van de Kamer bepaalt binnen welke termijn het verslag moet worden ingediend. 2. Wanneer een procedure in verband met een bevoegdheidsconflict is of wordt ingeleid, wordt elke procedure tot regeling van een belangenconflict over eenzelfde aangelegenheid geschorst. Wanneer de Raad van State - op verzoek van de federale regering, het Overlegcomité, een gemeenschaps- of gewestregering, het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of het College van de Franse Gemeenschapscommissie - in een gemotiveerd advies stelt dat een aan het Overlegcomité voorgelegd belangenconflict niet vrij is van een bevoegdheidsconflict, wordt de procedure tot regeling van het belangenconflict in het Overlegcomité definitief afgesloten. 3. Het na het overleg bereikte akkoord evenals de in de artikelen 101 en 102 bedoelde beslissingen van het Overlegcomité worden gedrukt en rondgedeeld.4. De auteurs van de voorstellen van resolutie en één spreker per politieke fractie mogen het woord voeren binnen de in artikel 48, nr. 1, 6°, vastgestelde spreektijd. Afdeling IX. - Alarmbelprocedure

Art. 104.(58) Een motie kan verklaren dat de bepalingen van een wetsontwerp of wetsvoorstel die zij aanwijst, de betrekkingen tussen de Gemeenschappen ernstig in het gedrang kunnen brengen.

De motie moet met redenen omkleed zijn, ondertekend door ten minste drie vierde van de leden van een taalgroep en ter tafel gelegd na de indiening van het verslag en vóór de eindstemming in plenaire vergadering. Ze mag geen betrekking hebben op een begroting of een wet waarvoor een bijzondere meerderheid is vereist.

De leden van een taalgroep kunnen deze procedure slechts eenmaal toepassen ten opzichte van eenzelfde wetsontwerp of wetsvoorstel.

De door de voorzitter van de Kamer ontvankelijk geoordeelde motie wordt door hem onmiddellijk naar de Ministerraad verwezen. De parlementaire procedure wordt dan opgeschort.

De Ministerraad brengt binnen dertig dagen een met redenen omkleed advies over de motie uit en verzoekt de Kamer zich uit te spreken hetzij over dat advies, hetzij over het eventueel geamendeerde ontwerp of voorstel. Afdeling X. - Overzending van ontwerpen aan de Koning,

ter bekrachtiging

Art. 105.De Kamer zendt de aangenomen ontwerpen in de volgende gevallen ter bekrachtiging over aan de Koning : 1° indien het ontwerp een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet, na aanneming door de plenaire vergadering van de Kamer;2° indien het ontwerp een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en de Kamer zich als laatste uitspreekt, na aanneming van dezelfde tekst door de Kamer van volksvertegenwoordigers en door de Senaat;3° indien het ontwerp een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet naargelang van het geval : - na het verstrijken van de evocatietermijn van vijftien dagen bepaald in artikel 78, tweede lid, van de Grondwet (59); - na ontvangst van de beslissing waarbij de Senaat stelt dat er geen reden is om het geëvoceerde ontwerp te amenderen (artikel 78, derde en vierde lid, van de Grondwet) (60); - na het verstrijken van de onderzoekstermijn van zestig dagen bepaald in artikel 78, derde lid, van de Grondwet (61) of van de onderzoekstermijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Grondwet (62); - na aanneming of verwerping overeenkomstig artikel 78, laatste lid, van de Grondwet, van de door de Senaat aangenomen amendementen; - na ontvangst van de beslissing waarbij de Senaat overeenkomstig artikel 79, eerste lid, van de Grondwet met het door de Kamer geamendeerde ontwerp instemt (63); - nadat de Kamer overeenkomstig artikel 79, laatste lid, van de Grondwet een definitieve beslissing heeft genomen door het wetsontwerp hetzij aan te nemen, hetzij te amenderen; - of nadat de Kamer een door de Senaat overgezonden wetsontwerp heeft aangenomen, overeenkomstig artikel 81, tweede lid, van de Grondwet.

Een afschrift van het perkament dat door de Kamer aan de regering is overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning, wordt in het archief van de Kamer bewaard. (64) In het perkament en in het afschrift mag geen overschrijving worden aangebracht, behalve indien het gaat om technische verbeteringen die door de plenaire vergadering zijn aanvaard en de overzending aan de regering bovendien dringend is.

Dergelijke technische verbeteringen moeten in de rand van beide stukken worden geparafeerd en gedagtekend door de griffier en de bewuste artikelen moeten worden vermeld op de eerste bladzijde van het afschrift. HOOFDSTUK II. - Werkwijze in begrotingszaken (65) Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 106.Nadat de regering haar beleidskeuzen voor het volgende begrotingsjaar heeft bepaald, legt zij die eerst (en tijdens de maand september) ter bespreking voor aan de Kamer.

Onmiddellijk na de algemene bespreking van die regeringsverklaring, spreekt de Kamer zich bij naamstemming uit over eventuele moties die overeenkomstig artikel 133, eerste lid, werden ingediend.

Art. 107.1. Indien de rijksmiddelenbegroting, de algemene uitgavenbegroting - met inbegrip van begrotingstabellen waarin de kredieten voor de programma's volgens de economische classificatie zijn opgesplitst in basisallocaties (66) - en/of de algemene toelichting bij beide ontwerpen niet zijn rondgedeeld op 31 oktober van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, komt de commissie voor de Financiën en de Begroting bijeen in de loop van de eerste tien dagen van de maand november.

Indien de ontwerpen van begroting en/of de synoptische tabellen van de verrichtingen van instellingen van openbaar nut niet zijn toegevoegd aan het ontwerp van algemene uitgavenbegroting respectievelijk aan de verantwoording van dat ontwerp - overeenkomstig de wetsbepalingen betreffende de staatsbedrijven (67) en de controle op sommige instellingen van openbaar nut (68) -, komt de commissie voor de Financiën en de Begroting - als dat nodig blijkt - eveneens bijeen in de loop van de eerste tien dagen van de maand november.

In elk van de voornoemde gevallen beraadslaagt de commissie over de toestand die daarvan het gevolg is en maakt ze er proces-verbaal van op. Dat proces-verbaal wordt aan de leden van de Kamer overgezonden. 2. De voorzitter van de Kamer vraagt de bevoegde ministers om uitleg in de hiernavolgende gevallen : a) indien, op 30 april van het lopende begrotingsjaar, nog geen ontwerp tot aanpassing van de rijksmiddelen- en/of van de algemene uitgavenbegroting is ingediend en rondgedeeld;b) indien, op 1 november volgend op het einde van het begrotingsjaar, het wetsontwerp houdende eindregeling van de begrotingen nog niet is ingediend en rondgedeeld. Het schriftelijk antwoord wordt door de bevoegde ministers toegezonden aan de Kamer binnen zeven dagen. Nadat voormelde termijn is verstreken, doet de voorzitter mededeling aan de Kamer van vraag en antwoord of van de onbeantwoorde vraag, tijdens de eerstvolgende plenaire vergadering. 3. Behoudens de behandeling bij voorrang van een ontwerp van financiewet, van een wetsontwerp waarbij voorlopige kredieten worden geopend, of van een wetsontwerp houdende budgettaire bijbepalingen met toepassing van artikel 115, en behoudens een andersluidende beslissing van de Kamer, wordt voorrang verleend aan de behandeling van de rijksmiddelen- en algemene uitgavenbegroting, alsmede aan de aanpassingen ervan.4. Voor de behandeling van de rijksmiddelen- en algemene uitgavenbegroting en de aanpassingen ervan, alsmede voor de ontwerpen van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, en de wetsontwerpen houdende eindregeling van de begrotingen gelden dezelfde procedureregels als voor de behandeling van de wetsontwerpen, onverminderd de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bijzondere bepalingen.5. De rijksmiddelen- en de algemene uitgavenbegroting, alsmede de eventuele aanpassingen ervan op grond van de jaarlijkse begrotingscontrole, worden respectievelijk uiterlijk op 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat en vóór 30 juni van het lopende begrotingsjaar door de Kamer goedgekeurd. Afdeling II. - Verzending naar de commissies

Art. 108.1. De rijksmiddelen- en de algemene uitgavenbegroting, alsmede de aanpassingen ervan, de ontwerpen van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, de wetsontwerpen houdende eindregeling van de begrotingen en de door het Rekenhof opgestelde voorafbeelding van de uitslagen van de uitvoering van de begroting worden verzonden naar de commissie voor de Financiën en de Begroting.

Gelijktijdig wordt de algemene uitgavenbegroting, respectievelijk de aanpassing ervan, daarenboven verzonden naar elk van de overige vaste commissies, voor advies over de hen aanbelangende programma's.

Het bepaalde in het vorige lid is eveneens van toepassing op de wetsontwerpen houdende eindregeling van de begrotingen, in die mate dat de voorzitter van de Kamer of een andere vaste commissie dan de commissie voor de Financiën en de Begroting daartoe beslist. 2. Worden de rijksmiddelen- en de algemene uitgavenbegroting, of de aanpassingen ervan, tegelijk bij de Kamer ingediend, dan worden zij gezamenlijk behandeld door de commissie voor de Financiën en de Begroting. Worden genoemde begrotingen of de aanpassingen ervan niet gelijktijdig ingediend en is het onderzoek van de rijksmiddelenbegroting of van de aanpassing ervan nog niet beëindigd op het ogenblik dat de algemene uitgavenbegroting of de aanpassing ervan wordt rondgedeeld, dan kan de voorzitter van de Kamer beslissen dat beide begrotingen of aanpassingen vanaf dat ogenblik gezamenlijk moeten worden behandeld.

Art. 109.De gewijzigde administratieve begrotingen, die tijdens het begrotingsjaar (en vóór hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ) worden medegedeeld aan de Kamer, worden naar de bevoegde vaste commissies verzonden. Afdeling III. - Behandeling in de commissies

Art. 110.1. Uitgezonderd indien voorrang wordt verleend aan het onderzoek van een ontwerp van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend of aan het onderzoek van een wetsontwerp houdende budgettaire bijbepalingen met toepassing van artikel 115, en behoudens een andersluidende beslissing van de Kamer, behandelt de commissie voor de Financiën en de Begroting de rijksmiddelen- en algemene uitgavenbegroting, alsmede de aanpassingen ervan, aan één stuk en tot de volledige afhandeling ervan. (69) 2. Uitgezonderd indien haar bij beslissing van de voorzitter van de Kamer meer tijd wordt toegemeten, houdt zij te dien einde zoveel vergaderingen als nodig is om het onderzoek van de algemene uitgavenbegroting of de aanpassing ervan, ongeacht of dit gezamenlijk met de rijksmiddelenbegroting of de aanpassing ervan gebeurt, te beëindigen binnen vijf dagen na het verstrijken van de termijn binnen welke de overige voor advies geraadpleegde vaste commissies hun advies dienen uit te brengen. In het verslag van de commissie voor de Financiën en de Begroting wordt het standpunt van de voor advies geraadpleegde vaste commissies uiteengezet.

De adviezen van laatstgenoemde vaste commissies mogen wijzigingsvoorstellen bevatten op de hun voorgelegde teksten.

In het verslag van de commissie voor de Financiën en de Begroting wordt gepreciseerd in hoever genoemde wijzigingsvoorstellen al dan niet werden overgenomen. Benevens de door de commissie voor de Financiën en de Begroting geamendeerde artikelen van het ontwerp, wordt in fine van het verslag eveneens de tekst van de niet-overgenomen wijzigingsvoorstellen van de voor advies geraadpleegde vaste commissies opgenomen.

Bij ontstentenis van adviezen van voornoemde vaste commissies binnen de voorgeschreven termijn, schorst de commissie voor de Financiën en de Begroting haar bespreking niet en mag zij meteen beslissen. 3. Indien de rijksmiddelenbegroting of de eventuele aanpassing ervan niet gezamenlijk met de algemene uitgavenbegroting of de aanpassing ervan wordt onderzocht, bepaalt de voorzitter van de Kamer binnen welke termijn na de ronddeling van genoemde begroting en aanpassing het onderzoek moet worden beëindigd.Deze termijn mag niet minder dan tien dagen bedragen.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan artikel 108, nr. 2, tweede lid. 4. De voorzitter van de Kamer bepaalt binnen welke termijn na de ronddeling ervan, het onderzoek van de wetsontwerpen houdende eindregeling van de begrotingen moet worden beëindigd.Deze termijn mag niet minder dan tien dagen bedragen.

Art. 111.Binnen acht dagen na de ronddeling van de algemene uitgavenbegroting en de aanpassing ervan worden de vaste commissies bijeengeroepen.

Binnen de vijftien daaropvolgende dagen brengt elke vaste commissie advies uit over de haar aanbelangende programma's bij de commissie voor de Financiën en de Begroting, uitgezonderd indien haar bij beslissing van de voorzitter van de Kamer meer tijd wordt toegemeten.

De beleidsnota's, die aan de Kamer uiterlijk op 10 oktober worden overgezonden en waarin de doelstellingen, de budgettaire heroriënteringen, de in te zetten middelen en het tijdsschema voor de tenuitvoerlegging worden toegelicht, gelden mede als uitgangspunt voor de bespreking van de programma's van de algemene uitgavenbegroting.

Art. 112.De ontwerpen van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, worden door de commissie voor de Financiën en de Begroting onderzocht binnen de termijn na de ronddeling ervan die door de voorzitter van de Kamer is vastgesteld.

Art. 113.1. In de loop van de maand mei volgend op het einde van het begrotingsjaar geeft het Rekenhof aan de Kamer kennis van een voorafbeelding van de uitslagen van de uitvoering van de begroting.

Op grond van deze voorafbeelding kan de commissie voor de Financiën en de Begroting een voorstel van een met redenen omklede motie tot voorlopige regeling van de begroting goedkeuren. 2. Voorstellen van een met redenen omklede motie en amendementen op die voorstellen worden overhandigd aan de voorzitter van de commissie. De voorzitter geeft er kennis van zodra zij zijn ingediend.

Zodra de commissie in kennis is gesteld van meer dan één voorstel van een met redenen omklede motie, zal zij - zonder debat en op voorstel van haar voorzitter - beslissen welk voorstel als basistekst zal gelden voor de bespreking of de voortzetting ervan.

Art. 114.Indien de antwoorden op aan de regering gestelde vragen niet zijn ingekomen binnen de termijn, gesteld voor de afgifte van het verslag aan de voorzitter van de Kamer, worden alleen de vragen bij het verslag gevoegd. De antwoorden op die vragen worden dan gepubliceerd in een bijlage die afzonderlijk wordt rondgedeeld. Is de bespreking in plenaire vergadering begonnen, dan worden de antwoorden door de minister mondeling medegedeeld of, indien de Kamer dit beslist, als bijlage bij het Integraal Verslag gepubliceerd.

Art. 115.Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de commissie voor de Financiën en de Begroting allereerst of, in een begroting, in een ontwerp van financiewet of in een wetsontwerp waarbij voorlopige kredieten worden geopend, bepalingen van wetgevende aard voorkomen die geen rechtstreeks verband houden met het wetsontwerp in kwestie en die derhalve uit het ontwerp moeten worden gelicht.

Die bepalingen kunnen in de vorm van een onderscheiden wetsontwerp houdende budgettaire bijbepalingen worden heringediend. Afdeling IV. - Behandeling in plenum

Art. 116.De beraadslaging over de rijksmiddelen- en de algemene uitgavenbegroting of over de aanpassingen van die begrotingen, al dan niet gezamenlijk naargelang in de commissie al dan niet toepassing werd gemaakt van artikel 108, nr. 2, worden ingeschreven op de agenda van de eerstvolgende daartoe geschikte vergadering, na de ronddeling van het verslag van de commissie voor de Financiën en de Begroting, met inachtneming van de bij artikel 84 gestelde termijn.

De beraadslaging over de ontwerpen van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend en over de wetsontwerpen houdende budgettaire bijbepalingen met toepassing van artikel 115, wordt op de agenda van een plenaire vergadering geplaatst op de meest nabije datum : a) ofwel na de ronddeling van het commissieverslag;b) ofwel nadat de door de voorzitter van de Kamer vastgestelde termijn voor het onderzoek in commissie is verstreken en desnoods zonder op de indiening van het verslag te wachten.Indien het verslag nog niet is rondgedeeld, wordt in voorkomend geval de door de commissie geamendeerde tekst opgemaakt.

Behoudens andersluidende beslissing van de Conferentie van voorzitters, worden de rijksmiddelen- en de algemene uitgavenbegroting alsmede de aanpassingen ervan, de wetsontwerpen houdende eindregeling van de begrotingen, de ontwerpen van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend en de wetsontwerpen houdende budgettaire bijbepalingen met toepassing van artikel 115, in plenaire vergadering besproken overeenkomstig artikel 48 nr. 1, 2°. Afdeling V. - Bijzondere bepalingen

Art. 117.Tijdens het begrotingsjaar wijden de bevoegde vaste commissies een aantal vergaderingen aan vragen van leden en antwoorden van de ordonnancerende ministers en van de betrokken staatssecretarissen, over de uitvoering van de begrotingen en over de mogelijke actualisering van de in artikel 111, derde lid, bedoelde beleidsnota's.

Bijzondere aandachtspunten voor deze vergaderingen zijn : de beraadslagingen van de Ministerraad houdende toepassing van het kredietoverschrijdingsrecht, die onmiddellijk (en vóór hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ) moeten worden overgezonden aan de Kamer en het Rekenhof; de gewijzigde administratieve begrotingen, die tijdens het begrotingsjaar (en eveneens vóór hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad ) moeten worden medegedeeld aan de Kamer en het Rekenhof; de periodieke standen van de kredieten evenals van hun aanwending - per programma en per basisallocatie - die tijdens het begrotingsjaar (minstens driemaal) aan de Kamer en het Rekenhof moeten worden overgezonden door de ministers van Financiën en Begroting.

Deze vergaderingen kunnen aanleiding vormen tot de goedkeuring van een voorstel van een met redenen omklede motie, waarop het bepaalde in artikel 113, nr. 2, van toepassing is.

Art. 118.Ieder amendement op een begroting of de aanpassing ervan, op een wetsontwerp houdende eindregeling van de begrotingen, op een ontwerp van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend en op een wetsontwerp houdende budgettaire bijbepalingen met toepassing van artikel 115, moet vóór de sluiting van de in artikel 116, derde lid, bedoelde beperkte algemene bespreking worden ingediend.

Amendementen op de rijksmiddelen- en algemene uitgavenbegroting, alsmede de aanpassingen ervan, of op een ontwerp van financiewet en/of wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, waarin bepalingen van wetgevende aard voorkomen die geen rechtstreeks verband houden met het wetsontwerp, zijn niet ontvankelijk.

Art. 119.De Kamer spreekt zich uit over de in de artikelen 113 en 117 bedoelde voorstellen van met redenen omklede moties.

Artikel 75, nrs. 2 tot 7, is niet van toepassing op deze voorstellen.

Amendementen op een in commissie goedgekeurd voorstel van een met redenen omklede motie moeten worden ingediend vóór de dag waarop het genoemde voorstel in plenaire vergadering aan de orde komt.

De bespreking van een met redenen omklede motie blijft in plenaire vergadering beperkt tot de amendementen die voorheen nog niet werden ingediend. Stemverklaringen zijn toegelaten overeenkomstig artikel 57. HOOFDSTUK III. - Herziening van de Grondwet (70)

Art. 120.1. Wanneer de wetgevende macht verklaard heeft dat er reden bestaat tot herziening van sommige bepalingen van de Grondwet, worden die verklaringen, bij de aanvang van de nieuwe zitting, door de Kamer ter behandeling verzonden naar de vaste commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming der Instellingen. 2. Alle voorstellen en ontwerpen van verklaring tot herziening van de Grondwet worden naar de commissie verwezen.3. Alle voorstellen tot het wijzigen of anders opstellen van de te herziene artikelen worden aan de commissie voorgelegd zonder toelating tot drukken noch inoverwegingneming (71).4. Zelfs wanneer de zitting gesloten is, staat het de commissie vrij vergaderingen te houden en rechtstreeks voorstellen tot herziening van de Grondwet in studie te nemen, ongeacht of deze uitgaan van de regering of van het parlementair initiatief.5. De tekst der voorstellen en ontwerpen tot herziening van de Grondwet, ongeacht of ze uitgaan van de regering, van het parlementair initiatief, van de commissie of van één van haar leden, zo deze het verlangt, wordt gedrukt en aan de leden van de Kamer rondgedeeld. Hetzelfde geschiedt met de memorie van toelichting die tot staving van de voorstellen en ontwerpen mocht worden ingediend. 6. De commissie kan bevelen dat de notulen van haar vergaderingen worden gedrukt en aan de leden van de Kamer rondgedeeld.7. Artikel 26, nr.6, kan niet worden toegepast in deze commissie. HOOFDSTUK IV.- Bijzondere wetgevingsprocedures Afdeling I. - Naturalisaties (72)

Art. 121.1. Bij het begin van elke zittingsperiode stelt de Kamer uit haar midden een commissie voor de Naturalisaties samen, bestaande uit zeventien leden die worden aangewezen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 22, 157 en 158. 2. De commissie wordt voorgezeten door een uit haar midden gekozen voorzitter.Ze wijst bovendien een eerste en een tweede ondervoorzitter aan. 3. De commissie is belast met het onderzoek van de naturalisatieaanvragen. Zij stelt de algemene regels voor de behandeling van de naturalisatieaanvragen vast in een reglement van orde. Dat reglement, evenals elke wijziging ervan, wordt na goedkeuring door de commissie voor het Reglement door de plenaire vergadering goedgekeurd. Het wordt als bijlage bij dit Reglement gepubliceerd.

De commissie stelt ook de criteria vast voor de behandeling van de naturalisatieaanvragen. Die criteria worden medegedeeld aan alle leden van de Kamer. 4. De commissie wordt, op de wijze bepaald in het reglement van orde, ingedeeld in kamers.5. De naturalisatieaanvragen worden over de kamers verdeeld overeenkomstig de regels bepaald in het reglement van orde.Voor iedere aanvraag wordt ten minste één rapporteur aangewezen. 6. De commissie oordeelt alleen op stukken.7. De kamer waarnaar de aanvraag is verwezen, kan - aan de Kamer voorstellen de naturalisatie te verlenen, of - aan de Kamer voorstellen de aanvraag te verwerpen, of - tot verdaging beslissen en/of een bijkomend onderzoek vragen.8. Indien er binnen de kamer waarnaar de aanvraag is verwezen geen eenparigheid wordt bereikt over het verlenen respectievelijk het verwerpen van een aanvraag, wordt de aanvraag voorgelegd aan de commissie, die beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, nr. 1, eerste lid, en 26, nr. 5. 9. De vergaderingen van de commissie zijn openbaar, tenzij er individuele naturalisatiedossiers worden behandeld of tenzij de commissie anders beslist.10. Individuele naturalisatiedossiers mogen alleen worden behandeld en ingezien in de lokalen van de commissie.11. Het voorstel van akten van naturalisaties dat bij het verslag van de commissie is gevoegd, vermeldt - onderverdeeld naargelang van de toe te passen wetgeving -, de namen in alfabetische volgorde, de voornamen en de gemeenten waar de aanvragers hun woonplaats hebben (73), opgesteld per afzonderlijke lijst volgens de aard van de afwijkingen.12. Er moeten ten minste vijftien volle dagen verlopen tussen de dag waarop het verslag en het voorstel van akten van naturalisaties aan de leden van de Kamer zijn rondgedeeld, en die waarop de plenaire vergadering stemt.Intussen blijven de stukken op het secretariaat van de commissie, waar ieder lid er ter plaatse inzage van kan nemen.

Leden die opmerkingen hebben bij het voorstel van akten van naturalisaties kunnen die tot uiterlijk vijf dagen vóór de plenaire vergadering schriftelijk bezorgen aan de voorzitter van de Kamer, die afschrift ervan bezorgt aan de voorzitter van de commissie. De commissie spreekt zich vóór de plenaire vergadering uit over die opmerkingen. 13. De plenaire vergadering stemt zowel over de in het verslag voorgestelde verwerpingen - die enkel door een dossiernummer worden geïdentificeerd -, als over de voorstellen om naturalisatie te verlenen.14. Over de voorstellen om naturalisatie te verlenen geschiedt de geheime stemming per lijst.Weigering van de naturalisatie van een bepaalde aanvrager geschiedt door schrapping van de hem betreffende vermelding. Bij de naamafroeping deponeert ieder lid het voorstel van akten van naturalisaties in een stembus. Het bureau telt het aantal stemmende leden. Twee bij loting aangewezen secretarissen nemen de stemmen op. 15. Over het geheel van het voorstel van akten van naturalisaties wordt een naamstemming gehouden.16. De geheimhoudingsplicht bedoeld in artikel 67 is van toepassing op de naturalisatieaanvragen, zowel ten aanzien van de leden van de commissie als ten aanzien van kamerleden die geen lid zijn van de commissie maar die in het kader van de toepassing van de bepaling onder nr.12 inzage krijgen in de dossiers.

TITEL III. - Controle- en informatiefunctie HOOFDSTUK I. - Vragen Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 122.De vragen moeten nauwkeurig en bondig zijn en beperkt blijven tot wat strikt nodig is om ze te begrijpen, zonder nadere toelichting.

Niet ontvankelijk zijn namelijk : a) vragen met betrekking tot zaken van particulier belang of betreffende persoonlijke gevallen;b) vragen die uitsluitend strekken tot het verkrijgen van statistische gegevens;c) vragen strekkende tot het verkrijgen van documentatie;d) vragen waarmee alleen beoogd is adviezen op juridisch gebied in te winnen;e) vragen over kwesties nopens welke reeds voordien een interpellatieverzoek, een wetsontwerp of een voorstel is ingediend. Naar aanleiding van het antwoord op een vraag mag geen motie worden ingediend. Afdeling II. - Schriftelijke vragen

Art. 123.Een lid dat verlangt een vraag tot de regering te richten, geeft de schriftelijke tekst ervan af aan de voorzitter van de Kamer; de voorzitter zendt de tekst door aan de betrokken minister.

Het antwoord moet uiterlijk binnen een termijn van twintig werkdagen aan de voorzitter worden gezonden (74).

Vraag en antwoord worden opgenomen in het Bulletin van Vragen en Antwoorden, dat om de week verschijnt gedurende de periode waarin de Kamer vergadert.

Is het antwoord aan de voorzitter niet overgezonden binnen de in dit artikel gestelde termijn, dan verschijnt de vraag alleen, met dien verstande evenwel dat zij bij de publicatie van het antwoord opnieuw wordt opgenomen.

De antwoorden van de ministers op de schriftelijke vragen geven geen aanleiding tot repliek of debat, en artikel 48, nr. 4, is hierop niet van toepassing. Afdeling III. - Mondelinge vragen in plenum

Art. 124.1. Minstens éénmaal per week kunnen de leden gedurende één uur bij het begin van een namiddagvergadering, bij voorkeur op donderdag, mondelinge vragen stellen aan de regering.

In voorkomend geval wordt tijdens de eerste plenaire vergadering die volgt op een vergadering van de Ministerraad een tweede vragenuur gehouden. 2. De vragen moeten een actueel karakter hebben en van algemeen belang zijn.De voorzitter van de Kamer oordeelt over de ontvankelijkheid. 3. Een lid dat een dergelijke vraag wil stellen, geeft de voorzitter van de Kamer daarvan via de voorzitter van zijn fractie kennis vóór 11 uur van de vastgestelde dag (75).Hij wijst de betrokken minister aan en vermeldt het onderwerp van de vraag. De minister wordt daarvan onverwijld in kennis gesteld. 4. Inzake de volgorde van de vragen verleent de voorzitter beurtelings het woord aan de oppositie en aan de meerderheid.5. Wordt voor het vragenuur in plenum een vraag ingediend met hetzelfde onderwerp als een eerder ingediende, maar nog niet in commissie gestelde mondelinge vraag, dan wordt de oorspronkelijk voor de commissie bestemde vraag verwezen naar het vragenuur in plenum, waar ze voorrang heeft (76).6. De sprekers formuleren hun vragen en antwoorden zonder één enkel stuk bij zich te hebben.7. De spreektijd is beperkt tot 2 minuten voor de vraag, 2 minuten voor het antwoord van het lid van de regering en 1 minuut voor de eventuele repliek van de vraagsteller.Daarna wordt het incident gesloten. 8. Vragen die wegens tijdgebrek niet konden worden gesteld in de loop van de vergadering van de dag, worden verschoven naar de eerstvolgende vergadering waarop mondelinge vragen aan de orde zijn.9. Indien de auteur van de vraag bij de afroeping van zijn naam afwezig is, wordt zijn vraag geacht te zijn ingetrokken en hij zal geen nieuwe vraag over hetzelfde onderwerp mogen stellen.10. Een mondelinge vraag kan door de voorzitter van de Kamer naar de commissies worden verzonden wanneer hij van oordeel is dat zij minder belangrijk is. Afdeling IV. - Actualiteitsdebat in plenum

Art. 125.Wanneer verscheidene vragen als bedoeld in artikel 124 betrekking hebben op een actueel onderwerp, kan de voorzitter van de Kamer, op advies van de fractievoorzitters, op advies van de Conferentie van voorzitters of na raadpleging van de plenaire vergadering die vragen samenvoegen om te worden behandeld tijdens een actualiteitsdebat dat op het vragenuurtje volgt.

De spreektijd per vraagsteller bedraagt 2 minuten. Het lid van de regering beschikt over 5 minuten om te antwoorden.

Met uitsluiting van de fractie waartoe de vraagsteller behoort, mag per fractie nog één spreker het woord nemen gedurende 2 minuten, naar keuze onmiddellijk na de vraagsteller(s) of na de replieken van de vraagstellers op het antwoord van de regering.

Na het antwoord van de regering kunnen de vraagstellers repliceren.

Hun spreektijd bedraagt 2 minuten.

Het incident wordt gesloten na de uiteenzettingen van de derde sprekers of, bij ontstentenis daarvan, na de replieken. Afdeling V. - Dringende vragen in plenum

Art. 126.1. Indien een lid om dringende redenen een minister mondeling wenst te ondervragen, moet hij vooraf zijn vraag schriftelijk aan de voorzitter van de Kamer mededelen, die over de ontvankelijkheid ervan oordeelt.

Wordt de vraag ontvankelijk geacht, dan mag ze, in overleg met de minister, worden gesteld op het hiertoe door de voorzitter van de Kamer bepaalde tijdstip. De spreektijd is beperkt tot 2 minuten voor de vraag, 2 minuten voor het antwoord van het lid van de regering en 1 minuut voor de eventuele repliek van de vraagsteller.

Wordt de vraag niet ontvankelijk geacht, dan kan de voorzitter beslissen dat ze moet worden omgewerkt tot een vraag waarop hetzij artikel 123, hetzij artikel 124 toepasselijk is. 2. Een dringende vraag kan door de voorzitter naar de commissies worden verzonden wanneer hij van oordeel is dat zij minder belangrijk is.3. Dit artikel is niet van toepassing op de dagen waarop vragen aan de orde zijn die bij toepassing van artikel 124 of artikel 125 worden gesteld. Afdeling VI. - Mondelinge vragen in commissie

Art. 127.1. Minstens eenmaal per week kunnen in de vaste commissies mondelinge vragen worden gesteld aan de regering. 2. De vragen moeten een actueel karakter hebben en van algemeen belang zijn.De kamervoorzitter oordeelt over de ontvankelijkheid. 3. De vragen moeten de dag voordien vóór 11 uur 's ochtends bij de kamervoorzitter ingediend worden.Ze worden onverwijld overgezonden aan de minister tot wie ze zijn gericht evenals aan alle fracties. 4. Elke vraag moet op de agenda van de betrokken commissie worden vermeld.5. De vragen worden gesteld per minister en in chronologische volgorde van indiening.6. De vragen worden gevoegd bij de interpellaties die over hetzelfde onderwerp worden ingediend. Alleen de vragen ingediend voor het eerste interpellatieverzoek over hetzelfde onderwerp worden gesteld voor de interpellaties. De andere vragen worden gesteld vóór het antwoord van de regering.

In de replieken komen de interpellanten en de vraagstellers aan bod in dezelfde volgorde als die waarin zij hun interpellatie of vraag hebben gesteld en voor de andere leden. 7. In de loop van dezelfde week kunnen geen mondelinge vragen over hetzelfde onderwerp worden gesteld in commissie en in plenum.Wordt voor het vragenuur in plenum een vraag ingediend met hetzelfde onderwerp als een eerder ingediende, maar nog niet in commissie gestelde mondelinge vraag, dan wordt de oorspronkelijk voor de commissie bestemde vraag verwezen naar het vragenuur in plenum, waar ze voorrang heeft (77). 8. De totale spreektijd voor de vraag en het antwoord mag niet meer dan 5 minuten bedragen.Het lid dat de vraag heeft gesteld mag een aanvullende vraag stellen of repliceren. In dat geval bedraagt de totale spreektijd voor de aanvullende vraag of de repliek en het antwoord 2 minuten. Het incident wordt gesloten, hetzij na de repliek die eventueel volgt op het antwoord op de vraag, hetzij na het antwoord op de aanvullende vraag. 9. Vragen die wegens tijdgebrek niet konden worden gesteld in de loop van de vergadering van de dag, worden verschoven naar de eerstvolgende vergadering waarop mondelinge vragen aan de orde zijn.10. Indien de auteur van de vraag bij de afroeping van zijn naam zonder verwittiging afwezig is, kan de voorzitter van de commissie zijn vraag als ingetrokken beschouwen en zal voornoemde auteur geen nieuwe vraag over hetzelfde onderwerp mogen stellen.11. Alle vragen en antwoorden in commissie worden opgenomen in het Beknopt Verslag en in het Integraal Verslag, met uitzondering van die welke bij de bespreking van een begroting zijn gevoegd. Afdeling VII. - Actualiteitsdebat in commissie

Art. 128.Worden minstens drie vragen gesteld met hetzelfde onderwerp, dan kan de voorzitter van de commissie beslissen die samen te voegen tot een actualiteitsdebat in commissie. De bepalingen van artikel 125 zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling VIII. - Dringende vragen in commissie

Art. 129.De dringende vraag die met toepassing van artikel 126, nr. 2, naar commissie is verzonden, mag, in overleg met de minister, worden gesteld op het hiertoe door de commissievoorzitter bepaalde tijdstip. De spreektijd is beperkt tot 2 minuten voor de vraag, 2 minuten voor het antwoord van het lid van de regering en 1 minuut voor de eventuele repliek van de vraagsteller.

Dit artikel is niet van toepassing op de dagen waarop vragen aan de orde zijn die bij toepassing van artikel 124 of artikel 125 worden gesteld. HOOFDSTUK II. - Interpellaties Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 130.1. Een lid dat voornemens is de regering te interpelleren, geeft aan de voorzitter van de Kamer schriftelijk kennis van het onderwerp van zijn interpellatie, onder toevoeging van een nota die nauwkeurig de kwestie of de feiten opgeeft waarover opheldering is gevraagd, alsook de voornaamste beschouwingen die de interpellant daaraan wenst vast te knopen. 2. Een interpellatieverzoek mag slechts door één enkel lid worden ingediend.3. Een interpellatieverzoek dat wordt ingediend binnen een maand nadat een interpellatie over hetzelfde onderwerp is gehouden, kan door de voorzitter van de Kamer onontvankelijk worden verklaard.4. Tenzij de Conferentie van voorzitters anders beslist, zijn de interpellatieverzoeken over eenzelfde onderwerp slechts ontvankelijk wanneer ze worden ingediend uiterlijk op de vooravond van de dag waarop de hoofdinterpellatie zal worden gehouden.5. De interpellaties worden in commissie gehouden.De voorzitter beslist over de verzending ervan.

De Conferentie van voorzitters kan evenwel, overeenkomstig artikel 41, tweede lid, de interpellaties van algemeen of bijzonder politiek belang aanwijzen die in plenaire vergadering worden gehouden. 6. De voorzitter van de Kamer kan, op eensluidend advies van de Conferentie van voorzitters, beslissen dat een interpellatieverzoek moet worden omgewerkt tot een vraag waarop hetzij artikel 123, hetzij artikel 124 toepasselijk is. De in het voorgaande lid bedoelde vraag kan door de voorzitter naar de commissies worden verzonden wanneer hij van oordeel is dat zij minder belangrijk is. 7. De interpellaties worden gehouden binnen twee weken na de verzending ervan (78).8. Wanneer de interpellant of een lid de urgentie vraagt in plenaire vergadering en dit verzoek wordt gesteund door een vijfde van de kamerleden, wordt de interpellatie gehouden tijdens dezelfde week of, indien de regering daarmee instemt, op dezelfde dag.Na de Kamer te hebben geraadpleegd, beslist de voorzitter of de interpellatie in plenaire vergadering of in commissie wordt gehouden. 9. De urgentie kan ook worden aangenomen door de Conferentie van voorzitters, indien ze daar wordt gesteund door leden die een vijfde van de kamerleden vertegenwoordigen.In dat geval beslist de Conferentie op dezelfde wijze of de interpellatie in plenaire vergadering of in commissie wordt gehouden. 10. Behoudens een andersluidende beslissing van de Conferentie van voorzitters, wordt iedere interpellatie gevoegd bij de beraadslaging over een wettelijke begroting - hetzij de rijksmiddelenbegroting, hetzij de algemene uitgavenbegroting - indien die begroting : a) uiterlijk wordt ingediend binnen twee weken na het interpellatieverzoek;b) wordt besproken binnen twee weken na haar indiening. Afdeling II. - Interpellaties in plenum

Art. 131.1. De voorzitter doet voorlezing van de schriftelijke verklaring bedoeld in artikel 130, nr. 1. 2. De interpellant beschikt over 10 minuten om zijn interpellatie uiteen te zetten.Indien een of meer vragen zijn toegevoegd aan de interpellatie, mag iedere auteur gedurende 5 minuten het woord voeren, in chronologische volgorde van indiening van de vragen.

Indien aan de eerst ingediende interpellatie andere interpellaties of vragen zijn toegevoegd, worden de interpellaties en de vragen uiteengezet in chronologische volgorde van indiening. In het kader van dit debat beschikt de eerste interpellant over 10 minuten om zijn interpellatie uiteen te zetten; de andere interpellanten en de auteurs van de vragen beschikken ieder over 5 minuten.

Indien er slechts één interpellatie is, waaraan al dan niet vragen zijn toegevoegd, beschikt de regering over 10 minuten om te antwoorden. Zij beschikt over 20 minuten wanneer ze antwoordt op meerdere interpellaties, waaraan al dan niet vragen zijn toegevoegd.

Indien de regering niet onmiddellijk antwoordt nadat de interpellaties zijn uiteengezet en nadat de vragen zijn gesteld, sluit de voorzitter de bespreking, na eerst aan de interpellanten alleen de kans te hebben gegeven om gedurende 5 minuten het woord te voeren en na indiening van eventuele moties.

Nadat de regering op één enkele interpellatie heeft geantwoord, kunnen de interpellant, de auteurs van toegevoegde vragen alsmede drie andere leden repliceren, ieder gedurende 5 minuten. Heeft de regering op meerdere interpellaties geantwoord, dan mogen alleen de interpellanten repliceren, ieder gedurende 5 minuten. Na die replieken en na de eventuele indiening van moties sluit de voorzitter de bespreking. 3. Op advies van de Conferentie van voorzitters kan de voorzitter, mede gelet op het belang van het onderwerp van de interpellatie, de onder nr.2 vermelde spreektijd verdubbelen, voor de categorie(ën) van sprekers die hij aanwijst. Hij kan eveneens het aantal sprekers na de replieken verhogen of andere sprekers toestemming verlenen om, binnen de voor hun categorie vastgestelde spreektijd, na de replieken tussenbeide te komen, indien meerdere interpellaties zijn samengevoegd. 4. In het geval bedoeld in artikel 130, nr.10, mag alleen de interpellant het woord voeren. 5. Elke interpellatie wordt afgehandeld tijdens de vergadering waarin zij werd gehouden.6. Worden er na de replieken geen moties ingediend, dan wordt het incident gesloten.Worden er na de replieken wel moties ingediend, dan wordt enkel de bespreking gesloten. 7. Het recht om als interpellant het woord te voeren is persoonlijk.8. Wanneer een interpellatieverzoek tot de eerste minister is gericht, kan deze een regeringslid dat ter zake bevoegd is, gelasten daarop te antwoorden.De voorzitter van de Kamer wordt van de beslissing van de eerste minister in kennis gesteld. 9. De interpellaties en de daaropvolgende bespreking worden opgenomen in het Beknopt Verslag en in het Integraal Verslag. Afdeling III. - Interpellaties in commissie

Art. 132.1. De commissies horen de interpellaties die hen overeenkomstig artikel 130 door de voorzitter van de Kamer worden overgezonden. Bij de overzending kan de voorzitter de orde bepalen waarin de interpellaties zullen worden gehouden en tegelijkertijd, rekening houdend met het belang van het onderwerp, de spreektijd voor de interpellanten en/of de duur van de replieken en/of het aantal andere sprekers dat mag repliceren verdubbelen overeenkomstig artikel 131, nr. 3.

Zij worden gehouden tijdens de eerste vergadering van de commissie die volgt op de overzending, behalve indien de voorzitter van de Kamer of van de commissie een vergadering vaststelt waarop de interpellaties en/of vragen bij voorrang op de wetsontwerpen zullen worden behandeld, in afwijking van artikel 24, tweede lid. (79) 2. Onverminderd artikel 127, nr.6, is het bepaalde in artikel 131, nrs. 1 tot 8, van overeenkomstige toepassing. 3. Alle interpellaties in commissie worden opgenomen in het Beknopt Verslag en in het Integraal Verslag, met uitzondering van die welke bij de bespreking van een begroting zijn gevoegd. HOOFDSTUK III. - Moties ingediend naar aanleiding van een regeringsverklaring, een regeringsmededeling of een interpellatie

Art. 133.Tot besluit van een debat over een regeringsverklaring naar aanleiding van de vorming van de regering, van een wijziging van haar programma of van een wijziging van haar samenstelling, dan wel over een regeringsmededeling waaraan de regering het vertrouwen koppelt, kunnen de leden van de Kamer twee types van moties indienen (80) : - een constructieve motie van wantrouwen; - een motie van wantrouwen.

Tot besluit van een debat over een interpellatie kunnen de leden van de Kamer vier types van moties indienen (81) : - een eenvoudige motie; - een constructieve motie van wantrouwen; - een motie van wantrouwen; - een motie van aanbeveling.

De regering kan, in dezelfde gevallen als die bedoeld in het eerste en het tweede lid, een motie van vertrouwen indienen.

Art. 134.De eenvoudige motie is een motie die er zonder meer toe strekt over te gaan tot de orde van de dag. Er kan geen eenvoudige motie worden ingediend tot besluit van een debat over een regeringsverklaring of regeringsmededeling, bedoeld in artikel 133, eerste lid.

De eenvoudige motie heeft van rechtswege voorrang op alle andere moties, met uitzondering van de motie van vertrouwen. De aanneming van een eenvoudige motie heeft tot gevolg dat alle andere moties vervallen.

Art. 135.1. De motie van vertrouwen is een motie waardoor de Kamer hetzij onvoorwaardelijk haar vertrouwen aan de regering of aan een regeringslid schenkt hetzij haar vertrouwen in de regering of in een regeringslid onvoorwaardelijk bevestigt.

Zij kan alleen worden ingediend door de eerste minister. 2. De motie van vertrouwen heeft van rechtswege voorrang op alle andere moties.3. Indien een motie van vertrouwen wordt aangenomen, vervallen alle andere moties.4. Nadat een motie van vertrouwen ten aanzien van de regering is verworpen bij volstrekte meerderheid van de leden van de Kamer, kan deze zich binnen een termijn van drie dagen (82) te rekenen van die verwerping uitspreken over de motie van voordracht bedoeld in artikel 136. Elke stemming in plenaire vergadering wordt opgeschort tot na de stemming over de motie van voordracht of - bij ontstentenis van een motie van voordracht - tot na het verstrijken van de termijn binnen welke die motie ter stemming kan worden gelegd. 5. Indien een motie van vertrouwen wordt verworpen bij volstrekte meerderheid van stemmen, vervallen alle aanhangige moties.

Art. 136.De motie van voordracht is een motie waarin de Kamer een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt. Ze kan alleen worden ingediend nadat een motie van vertrouwen ten aanzien van de regering bij volstrekte meerderheid van de leden van de Kamer is verworpen maar moet tijdig zijn ingediend om een stemming mogelijk te maken binnen de termijn van drie dagen, te rekenen van de dag waarop de motie van vertrouwen is verworpen.

Om ontvankelijk te zijn moet een motie van voordracht, die door een of meer leden is ingediend, gesteund worden door een derde van de leden van de Kamer.

Moties van voordracht worden niet in stemming gebracht indien de voorgestelde opvolger van de eerste minister vóór de stemming aan de voorzitter van de Kamer laat weten dat hij niet instemt met zijn voordracht.

Indien verscheidene moties van voordracht zijn ingediend, wordt bij de stemming voorrang gegeven aan de eerst ingediende motie van voordracht.

Wordt de motie van voordracht aangenomen bij volstrekte meerderheid van de leden, dan vervallen alle aanhangige moties en moet de regering haar ontslag aanbieden aan de Koning.

Wordt de motie van voordracht aangenomen bij volstrekte meerderheid van stemmen maar niet bij volstrekte meerderheid van de leden of wordt ze verworpen, dan kan de Koning de Kamer ontbinden, met toepassing van artikel 46, eerste lid, van de Grondwet.

Onmiddellijk na de verwerping of aanneming van een motie van voordracht bij volstrekte meerderheid van stemmen, kan de Kamer zich nog uitspreken over de andere moties van voordracht in chronologische volgorde van indiening.

Art. 137.De constructieve motie van wantrouwen is een motie waarin de Kamer niet alleen haar vertrouwen ontneemt aan de regering, maar tegelijkertijd een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning voordraagt (83).

Om ontvankelijk te zijn moet een constructieve motie van wantrouwen gesteund worden door een derde van de leden van de Kamer.

De constructieve motie van wantrouwen heeft van rechtswege voorrang op de motie van wantrouwen en de motie van aanbeveling.

Indien een constructieve motie wordt aangenomen bij volstrekte meerderheid van de leden van de Kamer, vervallen alle aanhangige moties en moet de regering haar ontslag aanbieden aan de Koning.

Indien een constructieve motie van wantrouwen wordt aangenomen bij volstrekte meerderheid van stemmen maar niet bij volstrekte meerderheid van de leden, kunnen de andere aanhangige constructieve moties van wantrouwen, in chronologische volgorde van indiening, in stemming worden gebracht.

Indien een constructieve motie van wantrouwen wordt verworpen, kunnen de andere constructieve moties van wantrouwen, de moties van wantrouwen of de moties van aanbeveling in stemming worden gebracht.

Constructieve moties van wantrouwen worden niet in stemming gebracht indien de voorgestelde opvolger van de eerste minister vóór de stemming aan de voorzitter van de Kamer laat weten dat hij niet instemt met zijn voordracht.

Art. 138.De motie van wantrouwen is een motie waarin de Kamer haar vertrouwen ontneemt aan een regeringslid of aan de regering zonder tegelijkertijd een opvolger voor de eerste minister voor te dragen.

Zij heeft van rechtswege voorrang op de motie van aanbeveling.

Indien een motie van wantrouwen wordt aangenomen bij volstrekte meerderheid van de leden van de Kamer, vervallen alle aanhangige moties. De Koning heeft het recht de Kamer te ontbinden indien de motie was gericht tot de regering (84).

Indien een motie van wantrouwen wordt aangenomen bij volstrekte meerderheid van stemmen, vervallen alle aanhangige moties.

Indien een motie van wantrouwen wordt verworpen, kan de Kamer zich uitspreken over de aanhangige moties van aanbeveling.

Na aanneming van een motie van wantrouwen kan geen motie van voordracht worden ingediend.

Art. 139.De motie van aanbeveling is een met redenen omklede motie die wordt ingediend tot besluit van een debat over een interpellatie en waarin de Kamer zich niet uitspreekt over het vertrouwen noch over het wantrouwen in de regering of in een regeringslid.

Zijn er verscheidene moties van aanbeveling over hetzelfde onderwerp ingediend, dan hebben de moties ingediend door interpellanten bij de stemming van rechtswege voorrang op de moties ingediend door andere leden. Binnen elke van beide categorieën wordt de volgorde van stemming bepaald door de volgorde van indiening.

Wordt een motie van aanbeveling aangenomen, dan vervallen alle andere aanhangige moties van aanbeveling. Wordt ze verworpen, dan kan de Kamer zich over de andere aanhangige moties van aanbeveling uitspreken, in chronologische volgorde van indiening.

Art. 140.1. De moties bedoeld in artikel 133 worden ingediend : - tot besluit van een debat over een verklaring of een mededeling van de regering, in het geval bedoeld in artikel 133, eerste lid; evenwel kan de regering een motie van vertrouwen indienen, onmiddellijk na haar verklaring of mededeling; - na het antwoord van de regering of, indien de regering niet antwoordt, na de interpellatie in het geval bedoeld in artikel 133, tweede lid; - en, in beide gevallen, vóór de sluiting van de bespreking. 2. Moties worden schriftelijk ingediend.Zij worden vervolgens vertaald en - behalve bij toepassing van nr. 6, tweede lid, van dit artikel - rondgedeeld. 3. De moties bedoeld in artikel 133 worden overhandigd : - aan de voorzitter van de plenaire vergadering; - of, in het geval bedoeld onder artikel 133, tweede lid, aan de voorzitter van de commissie waarin de interpellatie wordt gehouden.

De voorzitter geeft kennis van de moties zodra zij zijn ingediend en vóór de sluiting van de bespreking.

Moties van voordracht worden steeds overhandigd aan de voorzitter van de Kamer. 4. Een motie kan door een of meer ondertekenaars worden geamendeerd tot op het ogenblik van de stemming in plenaire vergadering, zonder dat de amendementen evenwel het type van de motie mogen wijzigen. Indien op een motie van voordracht zoals bedoeld in artikel 136 of op een constructieve motie van wantrouwen zoals bedoeld in artikel 137 een amendement wordt ingediend dat is ondertekend door alle ondertekenaars van de oorspronkelijke motie en waarin een andere opvolger voor de eerste minister wordt voorgesteld, wordt dat amendement geacht de oorspronkelijke motie te vervangen.

Over de amendementen mag geen debat worden gehouden.

Een motie of een amendement op een motie kan tot op het ogenblik van de stemming in plenaire vergadering worden ingetrokken, mits alle ondertekenaars daarmee instemmen. 5. De moties mogen in hun eigenlijke tekst geen bevelen inhouden.Zij mogen in hun eigenlijke tekst evenmin voorstellen inhouden, behalve in de gevallen bedoeld in de artikelen 136, eerste lid, 137, eerste lid en 139, eerste lid. 6. Over de moties van vertrouwen en van wantrouwen en over de constructieve moties van wantrouwen spreekt de Kamer zich uit na verloop van ten vroegste achtenveertig uur na hun indiening (85) en uiterlijk in de loop van de week die volgt op hun indiening. Over eenvoudige moties en moties van aanbeveling spreekt de Kamer zich uit, uiterlijk in de loop van de week die volgt op hun indiening. Als de urgentie overeenkomstig artikel 51 werd goedgekeurd, kan de Kamer zich over deze moties vroeger uitspreken dan na verloop van achtenveertig uur. 7. Geen motie mag worden ingediend naar aanleiding van een interpellatie die bij de beraadslaging over een begroting is gevoegd overeenkomstig artikel 130, nr.10.

Art. 141.Indien de eerste minister het ontslag van de regering aanbiedt, worden alle interpellaties en stemmingen over moties opgeschort.

Indien het ontslag van de regering wordt aanvaard, vervallen alle aanhangige interpellaties en bijbehorende moties. HOOFDSTUK IV. - Verzoekschriften en aangelegenheden betreffende het College van de federale ombudsmannen (86)

Art. 142.Verzoekschriften moeten schriftelijk worden gericht aan de voorzitter van de Kamer.

Zij mogen niet in persoon of door een delegatie van personen eigenhandig worden afgegeven.

Ieder verzoekschrift moet voorzien zijn van de handtekening van de petitionaris en moet duidelijk leesbaar diens naam, voornamen en verblijfplaats opgeven.

Alleen de gestelde overheden hebben het recht verzoekschriften in gemeenschappelijke naam in te dienen.

Een bondige samenvatting van de verzoekschriften die bij de Kamer zijn ingediend sedert haar jongste vergadering, wordt als bijlage bij het Integraal Verslag gevoegd.

De voorzitter van de Kamer verzendt de verzoekschriften, hetzij naar de commissie voor de Verzoekschriften, hetzij naar de commissie die bevoegd is voor de aangelegenheid waarop het verzoekschrift betrekking heeft; ofwel beslist hij dat ze bij de Kamer ter tafel worden gelegd.

De commissie voor de Verzoekschriften bestaat uit zeventien leden, door de Kamer aangewezen overeenkomstig de artikelen 157 en 158. Er worden plaatsvervangers aangewezen zoals bepaald in artikel 22.

De commissie voor de Verzoekschriften benoemt, uit haar midden, een voorzitter en een eerste en tweede ondervoorzitter.

De commissie voor de Verzoekschriften stelt in haar reglement van orde de nadere regelen vast van haar werking in het algemeen en voor de behandeling van de verzoekschriften in het bijzonder. Dat reglement van orde wordt als bijlage in het onderhavige Reglement opgenomen.

Art. 143.1. Naar gelang van het geval neemt de commissie voor de Verzoekschriften zo spoedig mogelijk een van de volgende beslissingen : 1° zij verwijst het verzoekschrift naar : - hetzij de minister, voor schriftelijke uitleg; - hetzij het College van de federale ombudsmannen, voor klachtenbehandeling met toepassing van de wet tot instelling van de federale ombudsmannen; - hetzij de commissie bevoegd voor de aangelegenheid waarop het verzoekschrift betrekking heeft; 2° zij legt het verzoekschrift bij de Kamer ter tafel;3° zij seponeert het verzoekschrift. Indien het verzoekschrift naar de minister werd verwezen, verstrekt deze binnen zes weken of binnen een andere termijn vastgesteld door de commissie voor de Verzoekschriften, schriftelijk uitleg aan laatstgenoemde commissie. Heeft de minister zijn antwoord niet binnen deze termijn overgezonden aan de voorzitter van de commissie, dan kan de commissie, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26, nr. 6, en 30, de aanwezigheid van de minister vorderen.

Indien het verzoekschrift naar het College van de federale ombudsmannen werd verwezen, informeert dit de commissie voor de Verzoekschriften geregeld en schriftelijk over het gevolg dat het daaraan geeft. De gemotiveerde beslissing om de klacht niet te behandelen wordt onverwijld schriftelijk medegedeeld aan de commissie, die te allen tijde kan beslissen om de federale ombudsmannen te horen.

Indien het verzoekschrift - met toepassing van artikel 142, zesde lid, of van nr. 1, eerste lid, 1°, derde streepje, van dit artikel -, naar een andere commissie van de Kamer is verwezen, informeert laatstgenoemde commissie de commissie voor de Verzoekschriften geregeld en schriftelijk over het gevolg dat eraan is gegeven.

Indien het verzoekschrift - met toepassing van artikel 142, zesde lid, of van nr. 1, eerste lid, 2°, van dit artikel -, bij de Kamer ter tafel is gelegd, informeert de griffier van de Kamer de commissie voor de Verzoekschriften geregeld en schriftelijk over het gevolg dat eraan is gegeven. 2. Driemaandelijks wordt een lijst met de samenvatting van de Verzoekschriften en met de onder nr.1 bedoelde beslissingen van de commissie voor de Verzoekschriften aan de leden van de Kamer rondgedeeld. 3. Binnen acht dagen na de ronddeling van de lijst mag ieder lid van de Kamer vragen, dat over een of ander verzoekschrift afzonderlijk verslag zal worden uitgebracht.Deze vraag wordt doorgegeven aan de Conferentie van voorzitters, die oordeelt over de ontvankelijkheid ervan.

Wanneer de gestelde termijn is verstreken, of wanneer de Conferentie van voorzitters de vraag heeft afgewezen, zijn de beslissingen van de commissie voor de Verzoekschriften onherroepelijk. 4. De commissie voor de Verzoekschriften brengt jaarlijks aan de Kamer verslag uit over haar werkzaamheden tijdens het afgelopen jaar en kan bij die gelegenheid aanbevelingen formuleren.Zij kan bovendien driemaandelijkse tussentijdse verslagen uitbrengen, indien zij het nuttig acht.

Art. 144.De commissie voor de Verzoekschriften is tevens belast met de volgende aangelegenheden betreffende het College van de federale ombudsmannen : a) zij brengt verslag uit, eventueel nadat het advies van andere commissies is ingewonnen, over de voorstellen van verzoeken van de Kamer aan het College van de federale ombudsmannen om een onderzoek in te stellen naar de werking van federale administratieve diensten;b) zij brengt verslag uit over het jaarverslag en de tussentijdse verslagen die door het College van de federale ombudsmannen worden uitgebracht of zij verwijst die verslagen of delen ervan naar vaste commissies die, na de federale ombudsmannen eventueel te hebben gehoord, verslag uitbrengen aan de Kamer;c) op verzoek van de Kamer, hoort zij de federale ombudsmannen. Eigenmachtig of op hun verzoek, kan zij te allen tijde de federale ombudsmannen horen; d) zij brengt verslag uit over de vaststelling en de wijzigingen van het reglement van orde van het College van de federale ombudsmannen, dat de nadere regels voor de klachtenbehandeling bevat en door de Kamer moet worden goedgekeurd. Artikel 75, nr. 7, is niet van toepassing op de in het eerste lid, a) , bedoelde voorstellen.

De jaarverslagen en tussentijdse verslagen van het College van de federale ombudsmannen worden gericht tot de Kamer. Na afloop van hun presentatie door de federale ombudsmannen, maakt de commissie voor de Verzoekschriften deze verslagen openbaar.

De commissieverslagen bedoeld in het eerste lid, b) , en in artikel 143, nr. 4, kunnen worden samengevoegd tot één jaarlijks of driemaandelijks verslag. HOOFDSTUK V. - Recht van onderzoek

Art. 145.Een onderzoekscommissie kan haar voorzitter machtigen om : - met toepassing van artikel 4, § 1, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek alle of bepaalde in het Wetboek van strafvordering omschreven onderzoeksmaatregelen te nemen; - met toepassing van artikel 146 te beslissen over de verzoeken om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren en stukken overgelegd door getuigen (87).

Wanneer zij zelf het parlementair onderzoek verricht kan de Kamer haar voorzitter machtigen om : - met toepassing van artikel 4, § 1, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek alle of bepaalde in het Wetboek van strafvordering omschreven onderzoeksmaatregelen te nemen; - met toepassing van artikel 147 te beslissen over de verzoeken om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren en stukken overgelegd door getuigen.

Worden er na het beëindigen van de werkzaamheden van een onderzoekscommissie of na afloop van een door de Kamer zelf gevoerd parlementair onderzoek, verzoeken ingediend om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren of door getuigen overgelegde stukken, dan kan de Kamer haar voorzitter machtigen om met toepassing van artikel 147 te beslissen over die verzoeken (88).

Art. 146.1. Indien een onderzoekscommissie een verzoek ontvangt om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren gehouden tijdens openbare vergaderingen, beslist zij daarover soeverein, na de rechtmatige belangen tegen elkaar te hebben afgewogen.

Bestaat de kans dat door het verlenen van inzage of afschrift fundamentele rechten van de persoon worden aangetast - en met name het recht op de eerbiediging van het privé-leven, het gezinsleven, de eer en de goede naam - dan wijst de commissie het verzoek af (89). 2. Het bepaalde onder nr.1 geldt ook : - voor de verzoeken om inzage of afschrift van stukken overgelegd door getuigen, waarvan de inhoud in hoofdlijnen is bekendgemaakt tijdens een openbare vergadering, - en, voor zover de onderzoekscommissie zich niet uitdrukkelijk heeft verbonden tot geheimhouding, voor de verzoeken om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren achter gesloten deuren en door getuigen overgelegde stukken waarvan de inhoud niet is bekendgemaakt tijdens een openbare vergadering. 3. Indien een onderzoekscommissie een verzoek ontvangt om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren achter gesloten deuren, waarvoor zij zich uitdrukkelijk heeft verbonden tot inachtneming van de geheimhouding, wijst zij het verzoek af.4. De beslissingen bedoeld onder de nrs.1 tot 3 kunnen genomen worden door de voorzitter van de onderzoekscommissie, voor zover die daartoe uitdrukkelijk gemachtigd is overeenkomstig artikel 145, eerste lid.

Art. 147.De beslissingen bedoeld in artikel 146, nrs. 1 tot 3, worden genomen door de Kamer of door haar voorzitter, voor zover die daartoe uitdrukkelijk gemachtigd is overeenkomstig artikel 145, derde lid : a) indien de onderzoekscommissie niet meer bestaat op het ogenblik van de indiening van het verzoek om inzage of afschrift van processen-verbaal van getuigenverhoren of overgelegde stukken;b) indien de Kamer het parlementair onderzoek zelf heeft gevoerd;c) indien de Kamer het parlementair onderzoek zelf voert. Indien het verzoek om inzage of afschrift in de gevallen bedoeld in het eerste lid, a) of b) , betrekking heeft op processen-verbaal van getuigenverhoren gehouden tijdens een vergadering met gesloten deuren of stukken overgelegd tijdens dergelijke vergadering, dan wijst de Kamer of haar voorzitter, voor zover die daartoe uitdrukkelijk gemachtigd is overeenkomstig artikel 145, derde lid, het verzoek af, tenzij de onderzoekscommissie, in het geval bedoeld in het eerste lid, a) , of de Kamer, in het geval bedoeld in het eerste lid, b) , zelf de geheimhouding had opgeheven.

Art. 148.In de loop van een parlementair onderzoek zijn noch de onderzoekscommissie, noch de Kamer indien zij het onderzoek zélf voert, noch hun respectieve voorzitters met toepassing van artikel 145, bevoegd om andere personen dan de leden van de Kamer, de bevoegde ambtenaren en de deskundigen van de commissie inzage te verlenen van gerechtelijke of administratieve dossiers die door de bevoegde overheden aan de Kamer zijn overgezonden in het kader van een parlementair onderzoek.

Zodra de onderzoekscommissie of de Kamer haar onderzoek definitief heeft beëindigd, worden die dossiers onverwijld terugbezorgd aan de bevoegde overheid (90). De Kamer kan beslissen dat van bepaalde stukken uit de dossiers een afschrift als documentatie wordt bewaard. HOOFDSTUK VI. - Controle op de politiediensten

Art. 149.1. Bij het begin van iedere zittingsperiode wijst de Kamer, overeenkomstig de artikelen 22, 157 en 158, uit haar midden zeven vaste leden aan voor de commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten, bedoeld in artikel 66bis van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten. 2. De commissie is bevoegd voor de aangelegenheden bepaald in de wet van 18 juli 1991 (91) en beraadslaagt en besluit overeenkomstig de regels bepaald in de voornoemde wet en in dit Reglement. Indien zij samen vergadert met de senaatscommissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, neemt zij bovendien de regels van het gezamenlijke reglement van orde van beide commissies in acht. HOOFDSTUK VII. - Controle op de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen

Art. 150.1. Bij het begin van elke zittingsperiode wijst de Kamer, overeenkomstig het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging (92), uit haar midden tien vaste leden aan voor de controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen bedoeld in artikel 1 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.

Het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging wordt toegepast op het totale aantal leden van de controlecommissie en niet op de kamerdelegatie en de senaatsdelegatie afzonderlijk.

De Kamer benoemt, onder dezelfde voorwaarden, eenzelfde aantal plaatsvervangers. 2. De commissie wordt geïnstalleerd nadat de Kamer en de Senaat hun respectieve vertegenwoordigers hebben aangewezen.De voorzitters van de Kamer en van de Senaat zijn van rechtswege lid van de commissie. 3. De commissie beraadslaagt en beslist overeenkomstig de regels bepaald in de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, in haar statuten en in haar huishoudelijk reglement (93). HOOFDSTUK VIII. - Controle op de wapenhandel

Art. 151.Bij het begin van iedere zittingsperiode wijst de Kamer, overeenkomstig de artikelen 157 en 158, uit haar midden dertien vaste leden aan voor de commissie belast met de controle op de wapenhandel.

De commissie stelt in een huishoudelijk reglement de nadere regels betreffende haar werking vast. Zij sluit een administratief protocol met de ministers die bevoegd zijn voor de wapenhandel, waarin de betrekkingen tussen laatstgenoemden en de commissie worden geregeld.

De commissie is bevoegd voor de bespreking van de zesmaandelijkse verslagen die haar worden voorgelegd overeenkomstig artikel 17 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie. Zij beraadslaagt overeenkomstig de regels bepaald in dit reglement en in haar huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK IX. - Indiening van verslagen bij de Kamer

Art. 152.Jaarlijks wordt vóór 31 oktober in de vorm van een parlementair stuk een lijst gepubliceerd van de verslagen die bij de Kamer moeten worden ingediend, met vermelding van de datum van de laatste indiening van het verslag en van de verwijzing. HOOFDSTUK X. - Stand van de door de Kamers aangenomen ontwerpen

Art. 153.Jaarlijks wordt vóór 31 oktober in de vorm van een parlementair stuk de lijst gepubliceerd van de door de Kamer aangenomen wetsontwerpen.

Deze lijst vermeldt, naargelang van het geval, voor elk ontwerp de stand van bespreking in de Senaat, de datum van bekrachtiging en afkondiging door de Koning en de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Art. 154.Zesmaandelijks wordt aan de Conferentie van voorzitters de lijst voorgelegd van de wetten waarvoor nog niet alle vereiste uitvoeringsmaatregelen zijn genomen. HOOFDSTUK XI. - Stand van de door de kamers aangenomen resoluties

Art. 155.Zesmaandelijks wordt aan de Conferentie van voorzitters de lijst voorgelegd van de maatregelen die de regering heeft genomen om gevolg te geven aan de door de Kamer aangenomen resoluties. HOOFDSTUK XII. - Toezicht op het gebruik en de werking van de geautomatiseerde stem- en stemopnemingssystemen

Art. 156.Bij de verkiezingen van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, van het Europees Parlement en van de gewest- en de gemeenschapsraden, alsook van de provincieraden, de gemeenteraden, de districtsraden en de raden voor maatschappelijk welzijn (94), kan de Kamer, met toepassing van artikel 5bis van de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming, twee effectieve en twee plaatsvervangende deskundigen aanwijzen die worden belast met de controle op het gebruik en de goede werking van de geautomatiseerde stem- en stemopnemingssystemen.

Uiterlijk vijftien dagen na het afsluiten van de stemming bezorgen de deskundigen hun verslag aan de Kamer (95).

TITEL IV. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Voordrachten, benoemingen en aanwijzing van afgevaardigden naar internationale instellingen

Art. 157.1. Alle benoemingen en voordrachten waartoe de Kamer moet overgaan, geschieden bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, tenzij de Grondwet of de wet in een andere meerderheid voorziet.

Bij de derde stemming, zijnde de herstemming, volstaat echter de betrekkelijke meerderheid. Bij staking van stemmen is de oudste in jaren benoemd.

Blanco- en ongeldige stembriefjes komen niet in aanmerking voor het berekenen van de meerderheid. Ongeldig zijn de stemmen uitgebracht op kandidaten die niet zijn voorgedragen vóór de stemming of binnen de termijn die door de voorzitter van de Kamer is bepaald, alsmede de stemmen uitgebracht op een groter aantal kandidaten dan er vacante zetels zijn. 2. De secretarissen verifiëren het aantal stemmende leden.3. Een of twee bureaus van vier stemopnemers, bij loting aangewezen, nemen de stemmen op.Het eerste van deze bureaus doet de algemene telling. 4. De voorzitter kondigt het resultaat van de stemmingen af.5. De voorzitter van de Kamer bepaalt zo nodig de termijn binnen welke de kandidaten moeten worden voorgedragen.In dat geval wordt de kandidatenlijst aan de kamerleden rondgedeeld. 6. Indien het aantal kandidaten overeenstemt met het aantal te begeven plaatsen, wordt (worden) de kandidaat (kandidaten) voor verkozen verklaard.7. Wanneer de fractievoorzitter aan de voorzitter van de Kamer schriftelijk meedeelt welk lid door welk ander lid wordt vervangen in een commissie en beide leden die mededeling medeondertekend hebben, gaat de vervanging in bij ontvangst van de mededeling.Van die vervanging wordt melding gemaakt in het Integraal verslag van de Kamer.

Art. 158.1. De benoemingen door de Kamer te doen onder haar leden, met uitzondering van die welke betrekking hebben op het Bureau, geschieden volgens de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties. Deze evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties wordt bepaald op basis van hun zetelaantal, zoals vastgesteld na elke verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers. De Kamer bepaalt, op voorstel van het Bureau, het aantal plaatsen dat in elk geval aan iedere politieke fractie toekomt. 2. Ieder lid van een bij toepassing van het nr.1 in de vaste commissies vertegenwoordigde politieke fractie moet ten minste van één commissie deel uitmaken. 3. De leden die deel uitmaken van een politieke fractie die niet in de vaste commissies vertegenwoordigd is of die geen deel uitmaken van een politieke fractie, hebben zitting in ten minste één van die commissies naar keuze, maar hebben geen stemrecht. De voorzitter van de Kamer wordt over hun keuze ingelicht door de fractievoorzitter of door het lid en brengt ze ter kennis van de Kamer.

Art. 159.Wanneer de Kamer afgevaardigden naar de internationale vergaderingen moet aanwijzen, benoemt ze dezen overeenkomstig de artikelen 157 en 158. HOOFDSTUK II. - Machtiging tot vervolging van kamerleden (96)

Art. 160.Met het onderzoek van de verzoeken tot machtiging tot vervolging van een Kamerlid of tot schorsing van een reeds ingestelde vervolging, wordt een commissie belast die zeven leden telt, aangewezen overeenkomstig de artikelen 22, 157 en 158. De voorzitter en de ondervoorzitters worden aangewezen overeenkomstig artikel 20, tweede lid.

De commissie hoort eventueel het betrokken lid. Deze moet worden gehoord als hij erom verzoekt. Hij mag zich laten bijstaan door een van zijn collega's of door een raadsman.

In de beraadslaging in plenaire vergadering over een van de in het eerste lid bedoelde verzoeken, mag het woord alleen worden gevoerd door de rapporteur van de commissie, door het betrokken lid of een lid dat hem vertegenwoordigt, alsmede door één spreker voor en één spreker tegen. HOOFDSTUK III. - Vermogensverklaring en cumulatie van mandaten

Art. 161.(97) Eenmaal per jaar, bij het begin van de zitting of wanneer hij zijn mandaat opneemt tijdens de zitting, dient iedere volksvertegenwoordiger bij het Rekenhof een lijst in van de door hem uitgeoefende mandaten in de openbare of de privé-sector, met de vermelding of hij daarvoor al dan niet wordt bezoldigd.

Art. 162.(97) Iedere volksvertegenwoordiger dient bij het begin en het einde van zijn mandaat onder gesloten enveloppe een vermogensverklaring in bij het Rekenhof.

Art. 163.1. Met het oog op de toepassing van artikel 1quinquies van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers (98), deelt elk lid van de Kamer aan de voorzitter van de Kamer bij het opnemen van zijn mandaat alle nuttige gegevens mee met betrekking tot de openbare mandaten, openbare functies en openbare ambten van politieke aard die hij uitoefent.

Het lid stelt de voorzitter in kennis van elke wijziging dienaangaande. 2. Het plafond bedoeld in het eerste lid van het voornoemde artikel 1quinquies wordt vastgesteld door het Bureau op voorstel van de Conferentie van de voorzitters van de zeven parlementaire assemblees. Het wordt voor het einde van de maand januari in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. 3. Het Bureau bepaalt op voorstel van het college van quaestoren de nadere regels die nodig zijn ter uitvoering van artikel 1quinquies van de voornoemde wet. HOOFDSTUK IV. - Discriminatie om ideologische of filosofische redenen in een gemeenschapsraad (99)

Art. 164.1. De Wetgevende Kamers spreken zich uit over de gegrondheid van de met redenen omklede motie, die ondertekend is door ten minste één vierde van de leden van een gemeenschapsraad en aldaar ingediend is na de neerlegging van het verslag en vóór de eindstemming in plenaire vergadering, en waarin verklaard wordt dat de aangewezen bepalingen van een ontwerp of voorstel van decreet dat bij die Raad aanhangig is, een discriminatie om ideologische of filosofische redenen inhouden.

In de Raad van de Duitstalige Gemeenschap moet de motie door ten minste drie leden ondertekend zijn. 2. De voorzitters van de Wetgevende Kamers en van de Vlaamse en Franse Gemeenschapsraden, zitting houdende als college, beslissen over de ontvankelijkheid van de motie, rekening houdend met de onder nr.1 bepaalde voorwaarden. Bij staking van stemmen is de motie ontvankelijk.

Wordt de motie door de Raad van de Duitstalige Gemeenschap overgezonden, dan wordt het college aangevuld met de voorzitter van die Raad en staat het beurtelings onder het voorzitterschap van de voorzitter van de Senaat en van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers. 3. Is de motie ontvankelijk verklaard, dan wordt ze verwezen naar de vaste commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming der Instellingen, die ermee belast is verslag uit te brengen.De voorzitter van de Kamer bepaalt binnen welke termijn het verslag moet worden neergelegd. 4. De Kamer spreekt zich uit binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen van de dag waarop de motie haar door het onder nr.2 bedoelde college is overgezonden. 5. Eén spreker per politieke fractie mag het woord voeren binnen de in artikel 48, nr.1, 6°, vastgestelde spreektijd. 6. De beslissing van de Kamer wordt overgezonden aan de Senaat.Zij wordt ook overgezonden aan de betrokken Raad, waar het onderzoek van de door de ontvankelijk verklaarde motie aangewezen bepalingen geschorst wordt totdat elke Wetgevende Kamer de motie ongegrond heeft verklaard. HOOFDSTUK V. - Vrijwaring van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel

Art. 165.1. Indien - ter vrijwaring van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel - de uitvoering van een ordonnantie van de Raad of van een besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad is geschorst en indien die schorsing werd verlengd voor een periode van zestig dagen, kan de Kamer die ordonnantie of dat besluit binnen deze verlengde termijn vernietigen door middel van een resolutie aangenomen bij meerderheid in beide taalgroepen. Deze resolutie wordt opgesteld in het Nederlands en in het Frans en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (100). 2. Indien het overleg, in de bij artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen bedoelde samenwerkingscommissie, niet tot een akkoord leidt over de door de federale Ministerraad voorgelegde maatregelen ter bevordering van de internationale rol of de hoofdstedelijke functie van Brussel, kan de Kamer, op verzoek van de federale Ministerraad, die maatregelen goedkeuren door middel van een resolutie aangenomen bij meerderheid in beide taalgroepen.In dat geval worden voornoemde maatregelen volledig gefinancierd door de staatsbegroting (101). 3. Zodra de Kamer door de regering op de hoogte is gebracht van de verlenging van de schorsing bedoeld in nr.1 of zodra de regering de Kamer heeft verzocht om de onder nr. 2 bedoelde maatregelen goed te keuren, wordt de zaak verzonden naar de vaste commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming der Instellingen, die ermee belast is aan de Kamer verslag uit te brengen. Art. 75, nrs. 2 tot 7, is niet van toepassing op de voorstellen van resolutie die uit de behandeling in deze commissie voortvloeien.

Indien voornoemde vaste commissie het raadzaam oordeelt, pleegt zij overleg met de commissie voor de Financiën en de Begroting over het voorstel van resolutie bedoeld onder nr. 2.

De auteurs van de voorstellen van resolutie en één spreker per politieke fractie mogen in plenaire vergadering het woord voeren binnen de in artikel 48, nr. 1, 6°, vastgestelde spreektijd. HOOFDSTUK VI. - Indiening van beroepen en memories bij het Arbitragehof

Art. 166.1. Op verzoek van twee derde van de leden (102), stelt de voorzitter van de Kamer, binnen een termijn van zes maanden na de bekendmaking van de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel en onder de andere bij de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalde voorwaarden, een beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van die wet, dat decreet of die in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel bij het Arbitragehof in, wegens schending van : 1° de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° de artikelen van titel II « De Belgen en hun rechten », en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet;of 3° de artikelen van de Grondwet, die een bijzondere wet bepaalt. Indien twee derde van de leden daarom verzoeken, vordert hij daarenboven binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking van de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel de gehele of gedeeltelijke schorsing van voornoemde wet, decreet of in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel.

De beroepen strekkende tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel waardoor een verdrag instemming verkrijgt, zijn slechts ontvankelijk indien zij worden ingesteld binnen een termijn van zestig dagen na de bekendmaking van de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel.

Op verzoek van twee derde van de leden, stelt de voorzitter van de Kamer, binnen een termijn van zes maanden die ingaat op de datum van de kennisgeving van het door het Hof gewezen arrest en onder de andere bij de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalde voorwaarden, een beroep tot vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel bij het Arbitragehof in, wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, verklaard heeft dat die wet, dat decreet of die in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel een van de onder nr. 1, eerste lid, bedoelde regels of artikelen van de Grondwet schendt. 2. Stelt een lid voor dat de voorzitter wordt verzocht een dergelijk beroep in te stellen, dan wordt dat voorstel in plenaire vergadering, op het door de voorzitter bepaalde tijdstip, in behandeling genomen indien dertig leden het steunen. Het voorstel van resolutie waarbij dit verzoek wordt ingeleid moet vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de voorzitter. Artikel 75, nrs. 2 tot 7, is niet van toepassing op een dergelijk voorstel.

De auteur van het voorstel van resolutie dat in behandeling wordt genomen en één spreker per politieke fractie mogen het woord voeren binnen de in artikel 48, nr. 1, 6°, vastgestelde spreektijd. 3. Wanneer de voorzitter, overeenkomstig het bepaalde onder nr.1, een beroep tot vernietiging bij het Arbitragehof heeft aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift, doet hij daarvan mededeling tijdens de eerstvolgende plenaire vergadering.

Art. 167.Wanneer bij het Arbitragehof een beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel is ingesteld door een voorzitter van één der andere wetgevende vergaderingen, door de Ministerraad, door de regering van een gemeenschap of van een gewest, of door iedere natuurlijke of rechtspersoon die doet blijken van een belang of wanneer er een prejudiciële vraag is aanhangig gemaakt door een rechtscollege, kan de voorzitter van de Kamer, na ontvangst van de kennisgeving door de griffier van het Arbitragehof van het beroep of van de verwijzingsbeslissing, binnen de termijn en onder de andere voorwaarden voorgeschreven overeenkomstig en bepaald bij de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof (en eventueel na inwinning van het advies van de Conferentie van voorzitters), een memorie indienen bij het Arbitragehof.

Na ontvangst van een afschrift van de bij het Arbitragehof ingediende memories van de andere in het eerste lid bedoelde partijen, kan de voorzitter van de Kamer binnen de termijn en onder de andere voorwaarden bepaald bij de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof (en eventueel na inwinning van het advies van de Conferentie van voorzitters), aan het Arbitragehof eveneens een memorie van antwoord doen toekomen.

Wanneer bij het Hof een prejudiciële vraag aanhangig wordt gemaakt die is gesteld door de Raad van State krachtens artikel 6, § 1, VIII, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kan de voorzitter van de Kamer, binnen tien dagen na ontvangst van de kennisgeving door de griffier van het Arbitragehof van de verwijzingsbeslissing (eventueel na inwinning van het advies van de Conferentie van voorzitters), een memorie zenden aan het Hof.

De tekst van de memories en de memories van antwoord die door de voorzitter bij het Arbitragehof werden ingediend, wordt onmiddellijk medegedeeld aan de Conferentie van voorzitters. HOOFDSTUK VII. - De griffier

Art. 168.De Kamer benoemt een griffier met de rang van secretaris-generaal; hij kan te allen tijde worden afgezet.

De stemming voor deze benoeming heeft plaats overeenkomstig de regelen die gelden voor de benoeming van het Bureau.

Art. 169.De griffier neemt akte van de beraadslagingen van de Kamer en houdt notulen van haar vergaderingen.

Hij neemt plaats aan het Bureau en assisteert de voorzitter tijdens de openbare vergaderingen van de Kamer, de vergaderingen met gesloten deuren, de vergaderingen van het Bureau en van de Conferentie van voorzitters, en in alle omstandigheden.

Hij is belast met de tenuitvoerlegging van de beslissingen van de Kamer met betrekking tot de bijeenroeping van de vergadering en van haar commissies, het drukken en ronddelen van de wetsontwerpen, voorstellen, verslagen, amendementen en alle andere documenten waarvan de ronddeling door het Reglement is voorgeschreven, het doorzenden van de aangenomen wetsontwerpen, de correspondentie, enz.

Hij bewaart het archief van de Kamer.

Onder zijn toezicht worden de repertoria en de dossiers bijgehouden betreffende de bij de Kamer aanhangig zijnde kwesties en de precedenten.

Hij houdt notulen van de vergaderingen met gesloten deuren, van de vergaderingen van het Bureau en van de Conferentie van voorzitters.

Uit naam van het Bureau heeft hij de hoge leiding van al de diensten van de Kamer en van hun personeel.

De griffier wordt bijgestaan en, bij ziekte of verhindering, vervangen door een adjunct-griffier, die door het Bureau wordt benoemd. HOOFDSTUK VIII. - Het College van quaestoren

Art. 170.Ten hoogste zes volksvertegenwoordigers nemen het ambt van quaestor waar.

Zij worden benoemd, door stemming op één lijst, op dezelfde wijze als het Bureau, voor een termijn van twee jaar.

Art. 171.1. Het College van quaestoren is belast met het nemen van alle maatregelen betreffende de gebouwen, het materieel, het ceremonieel en de uitgaven van de Kamer. In voorkomend geval neemt het die maatregelen conform de richtlijnen van het Bureau. 2. Het College stelt de ontwerpbegroting van de Kamer op.Zonder zijn toestemming kunnen geen uitgaven worden gedaan. Het kan die bevoegdheid overdragen in de omstandigheden en voor de uitgavencategorieën die het vaststelt. Het moet rekenschap afleggen aan de commissie voor de Comptabiliteit, die alle rekeningen verifieert en vereffent. 3. Het College doet aan het Bureau voorstellen met betrekking tot de benoeming en het ontslag van het personeel van de Kamer.Het kan door het Bureau uitdrukkelijk gemachtigd worden om bepaalde benoemingen te doen. 4. Het College kan er door het Bureau worden mee belast hem gemotiveerde voorstellen van besluit voor te leggen.5. In het raam van zijn onder nr.1 omschreven bevoegdheden is het College bevoegd voor de gewone verrichtingen van dagelijks bestuur.

Het pleegt overleg met de quaestoren van de Senaat over de maatregelen betreffende het onderhoud van het parlementsgebouw en zijn aanhorigheden, alsmede over alle maatregelen die beide Kamers samen aanbelangen. Daartoe kunnen gemeenschappelijke organen worden opgericht, die evenwel steeds rapporteren aan het College.

Het kan, onder de voorwaarden die het bepaalt, de uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan zijn leden opdragen. 6. Het College beraadslaagt volgens de regelen inzake quorum en stemmingen die gelden voor het Bureau. HOOFDSTUK IX. - Commissie voor de Comptabiliteit

Art. 172.1. Een commissie van elf leden, de voorzitter inbegrepen, is belast met de controle op de boekhouding van de geldmiddelen van de Kamer.

Zij wordt na elke vernieuwing van de Kamer benoemd, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de vaste commissies.

De quaestoren kunnen geen lid van de commissie zijn. Na het verstrijken van hun mandaat kunnen zij eerst in het jaar na datgene waarin de rekeningen betreffende hun bestuur geverifieerd en vereffend zijn, als commissielid benoemd worden.

De voorzitter van de Kamer of een van de ondervoorzitters die hij daartoe afvaardigt, zit de commissie voor. 2. De commissie verifieert en vereffent alle rekeningen, zelfs de vroeger niet vereffende rekeningen;zij gaat na of het aan de Kamer toebehorend meubilair met de inventaris overeenstemt. De commissie stelt, op voorstel van de quaestoren, de begroting van de Kamer vast en legt ze haar ter goedkeuring voor. 3. De commissie kan de aanwezigheid vorderen van de quaestoren die verplicht zijn alle toelichtingen te geven en alle stukken over te leggen welke de commissie noodzakelijk acht voor de uitvoering van haar opdracht. HOOFDSTUK X. - De bibliotheek

Art. 173.1. Ieder jaar wordt op de begroting van de Kamer een krediet uitgetrokken voor de bibliotheek.

Met dat krediet kopen de quaestoren, naargelang de Kamer er behoefte aan heeft, de boeken en documenten, die haar het nuttigst kunnen zijn voor haar werkzaamheden. 2. Alleen tegen ontvangstbewijs mag een boek uit de bibliotheek medegenomen worden.Elk lid mag een boek slechts gedurende tweemaal vierentwintig uren in zijn bezit houden. 3. Een catalogus van de werken die in de bibliotheek voorhanden zijn, wordt ter beschikking van de Kamer gesteld. HOOFDSTUK XI. - Orde in de Kamer en op de tribunes

Art. 174.Het toezicht op de orde in de Kamer berust bij de Kamer. Het wordt uit haar naam uitgeoefend door de voorzitter, die de nodige bevelen geeft aan de wacht met dienst.

Art. 175.Geen buitenstaander mag, onder welk voorwendsel ook, de zaal betreden waar de leden van de Kamer vergaderd zijn.

Art. 176.Zolang de vergadering duurt, moeten de personen, die plaats hebben genomen op de tribunes, gezeten blijven, met ongedekt hoofd en in stilte.

Het is verboden enig teken van goed- of afkeuring te geven.

Wie de orde verstoort, wordt terstond uit de tribunes verwijderd. Hij wordt, zo nodig, onmiddellijk vóór de bevoegde overheid geleid.

Dit artikel wordt gedrukt en aan alle deuren van de tribunes aangeplakt. HOOFDSTUK XII. - Verslaglegging

Art. 177.Het Integraal Verslag vormt het verslag van de openbare plenum-vergaderingen evenals van de commissie- en andere vergaderingen waarvoor het Reglement dit type verslaglegging oplegt of waarvoor de Conferentie van voorzitters - of, in spoedgevallen, de voorzitter - tot dit type verslaglegging beslist. Het wordt opgesteld onder het toezicht van de griffier en zowel op papieren drager als op het internet openbaar gemaakt.

Het Integraal Verslag vormt een geredigeerd doch zoveel mogelijk woordelijk, volledig verslag van de mededelingen, de toespraken (in de taal van de spreker), de handelingen en de besluiten. De sprekers worden bij name genoemd.

Alleen het Integraal Verslag vormt de officiële weergave van de debatten.

Art. 178.Het Beknopt Verslag vormt het verslag van de openbare plenumvergaderingen evenals van de commissie- en andere vergaderingen waarvoor het Reglement dit type verslaglegging oplegt of waarvoor de Conferentie van voorzitters - of, in spoedgevallen, de voorzitter - tot dit type verslaglegging beslist. Het wordt opgesteld onder het toezicht van de griffier en zowel op papieren drager als op internet openbaar gemaakt.

Het Beknopt Verslag vormt een zeer beknopte samenvatting van de toespraken (in de taal van de spreker), de handelingen en de besluiten. De sprekers worden bij name genoemd.

Het Beknopt Verslag mag alleen geciteerd worden met de vermelding dat het om een samenvatting gaat die noch de Kamer noch de sprekers bindt.

Het Beknopt Verslag wordt staande de vergadering opgesteld en vertaald naar het Frans of het Nederlands. Het wordt zonder verwijl ter beschikking gesteld van de leden. Het wordt bovendien als bijlage bij het Integraal Verslag gevoegd, zodra dat laatste wordt rondgedeeld.

Art. 179.De Kamer stelt in het « Reglement betreffende het integraal, het voorlopig en het beknopt verslag » de nadere regels vast inzake de wijze waarop de in de artikelen 177 en 178 bedoelde verslagen worden samengesteld. Dat reglement wordt als bijlage bij dit Reglement gepubliceerd. HOOFDSTUK XIII. - Herziening van het Reglement

Art. 180.Bij het begin van elke zittingsperiode stelt de Kamer uit haar midden een commissie voor het Reglement samen van zeventien leden, aangewezen overeenkomstig hetgeen is bepaald in de artikelen 22, 157 en 158.

De commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de Kamer, zonder stemrecht, of door de ondervoorzitter van de Kamer die hij aanwijst.

De commissie wijst bovendien een eerste en een tweede ondervoorzitter aan.

De commissie behandelt de voorstellen tot wijziging van dit Reglement overeenkomstig de regels waarin dit Reglement voorziet met betrekking tot de bespreking van voorstellen in de vaste commissies.

De Conferentie van voorzitters kan de commissie belasten met het coördineren van de tekst van dit Reglement. De gecoördineerde tekst wordt ter goedkeuring aan de Kamer voorgelegd. HOOFDSTUK XIV. - Ontbinding van de Kamer

Art. 181.De Kamer wordt ontbonden op de dag die overeenkomstig artikel 105 van het Kieswetboek is vastgesteld voor de gewone vergadering van de kiescolleges, teneinde te voorzien in de vervanging van de aftredende volksvertegenwoordigers (103).

De Kamer wordt van rechtswege ontbonden nadat de federale wetgevende macht een verklaring tot herziening van de Grondwet heeft aangenomen overeenkomstig artikel 195 van de Grondwet.

De Kamer kan door de Koning worden ontbonden wanneer zij bij volstrekte meerderheid van haar leden : 1° hetzij overeenkomstig artikel 135 een motie van vertrouwen in de regering heeft verworpen en niet binnen een termijn van drie dagen, te rekenen van de dag van de verwerping van de motie, een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning heeft voorgedragen;2° hetzij overeenkomstig artikel 138 een motie van wantrouwen tegen de regering heeft aangenomen en niet tegelijk een opvolger voor de eerste minister voor benoeming aan de Koning heeft voorgedragen. De Kamer kan door de Koning worden ontbonden bij ontslag van de regering, mits zij bij volstrekte meerderheid van haar leden een motie van ontbinding aanneemt. Dergelijke motie kan alleen door de eerste minister worden ingediend. De Kamer spreekt zich erover uit, uiterlijk tijdens de week na de indiening. HOOFDSTUK XV. - Bekendmaking van het Reglement

Art. 182.Dit Reglement wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. _______ Nota's 1 Grondwet : Art. 44, eerste en tweede lid. - De Kamers komen van rechtswege bijeen ieder jaar, de tweede dinsdag van oktober, behalve wanneer zij reeds voordien door de Koning zijn bijeengeroepen.

De Kamers moeten ieder jaar ten minste veertig dagen in zitting blijven. 2 Grondwet :

Art. 48.- Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar leden en beslecht de geschillen die hieromtrent rijzen. 3 De formules van de eed zijn de volgende « Ik zweer de Grondwet na te leven » « Je jure d'observer la Constitution » « Ich schwöre die Staatsverfassung zu beobachten ». 4 1° Wanneer een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers dat de eed heeft afgelegd tot minister wordt benoemd, wordt hij na zijn eedaflegging in die hoedanigheid, tijdelijk vervangen in de Kamer door de (eerste) plaatsvervanger op de lijst, volgens de volgorde van de plaatsvervangers, die de eed aflegt in de Kamer.

Wanneer een lid van de regering ontslag neemt in die hoedanigheid, neemt hij automatisch zijn parlementair mandaat weer op (...). Zijn tijdelijke vervanger neemt zijn plaats weer in in de volgorde van de plaatsvervangers. 2° Wanneer die plaatsvervanger daarna tijdelijk zitting heeft, dient hij opnieuw de eed af te leggen. Dat is eveneens het geval wanneer een tijdelijke plaatsvervanger die zitting heeft of zitting heeft gehad wordt opgeroepen om een lid van de Kamer definitief te vervangen. 3° In principe behouden de leden van de Kamer die tijdelijk zitting hebben ter vervanging van een lid van de regering hun plaats in de volgorde van de plaatsvervangers van de lijst en wanneer een ambt definitief vacant wordt, is het in die volgorde dat zij het ambt definitief opnemen.(Bureau van de Kamer, 28 september 1995). 5 De in de kieskring Verviers verkozen leden die hun woonplaats hebben in het Duitse taalgebied en die de grondwettelijke eed uitsluitend of in de eerste plaats in het Duits hebben afgelegd, wonen van rechtswege en met raadgevende stem de vergaderingen van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap bij wanneer zij geen lid van die Raad zijn (art. 8, § 4, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming van de instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap). 6 Grondwet : Art. 52 - Bij iedere zitting benoemt elke Kamer haar voorzitter, haar ondervoorzitters en stelt haar bureau samen. 7 Zie artikel 43, §1, van de Grondwet en de artikelen 1 en 2 van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de wetgevende kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap. 8 - Grondwet : Art. 82 - Een parlementaire overlegcommissie, paritair samengesteld uit leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, regelt de bevoegdheidsconflicten tussen de twee Kamers en kan, in onderlinge overeenstemming, te allen tijde de in de artikelen 78 tot 81 voorgeschreven termijnen van onderzoek verlengen.

Is er geen meerderheid in de twee samenstellende delen van de commissie, dan beslist deze bij meerderheid van twee derden van haar leden.

Een wet bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsmede de berekeningswijze van de in de artikelen 78 tot 81 gestelde termijnen. - Zie ook de art. 1 en 3 van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in art. 82 van de Grondwet. 9 « De commissie licht nader toe dat het lid van elke groep dat de voorzitter van zijn groep bijstaat in de conferentie van voorzitters, niet noodzakelijk vast dient benoemd te worden en mag vervangen worden naar gelang de omstandigheden. » (Stuk Kamer nr 263/1, van 11 januari 1962). 10 « In de Conferentie van Voorzitters worden geen stemmingen gehouden, ten einde haar karakter van commissie van goede diensten te behouden. » (Stuk Kamer nr 263/1 van 11 januari 1962). Zie evenwel de art. 18 en 41. 11 In de lijst worden eveneens opgenomen, de kamerleden die geen lid van de commissie zijn. 12 Zie beslissing van het Bureau van 25 april 1990 betreffende de fractiemedewerkers en de medewerkers van de ministers. 13 Het is de uitdrukkelijke wens van de bijzondere commissie voor het Reglement dat een minister die akkoord is gegaan met de agenda van de commissie, van deze bepaling geen gebruik zou maken om het woord te vragen en een verklaring af te leggen waardoor hij de geagendeerde interpellaties de wind uit de zeilen neemt (DOC 50 2288/003). 14 Zie artikel 92quater van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. 15 Zie ook art. 133, eerste lid, van het Reglement. 16 Uit het commissieverslag blijkt dat geen uitdrukkelijke beslissing van de Conferentie van voorzitters vereist is.

Het volstaat dat het bovengenoemde voorstel « uitgaat van leden van de conferentie van voorzitters die minstens één vijfde van de leden van de Kamer vertegenwoordigen » (Stuk Kamer, nr. 1114/1, 92-93, blz 16). 17 Onder werkdag wordt voor de toepassing van dit Reglement verstaan, de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een feestdag is. 18 « Door het invoegen sub nr. 3 van de woorden « tenzij de Kamer reeds te voren een vergadering heeft belegd op een naderbij liggend tijdstip « laat de tekst toe s namiddags een s morgens zonder uitslag gebleven stemming en s anderendaags een ontoereikende stemming van daags tevoren te herhalen. » (Stuk Kamer nr. 263/1, van 11 januari 1962) 19 Bij beslissing van de Kamer van 12 december 1974 zal de lijst van de leden die op het ogenblik van de stemmingen afwezig waren, samen met de eventuele verantwoording bovenaan het Beknopt Verslag worden gepubliceerd. 20 Bedoeld worden alleen de leden die onder het opschrift van het voorstel vermeld zijn en onder hen ten hoogste één per fractie. 21 Grondwet :

Art. 100.- De ministers hebben zitting in elke Kamer en het woord moet hun worden verleend wanneer zij het vragen.

De Kamer van volksvertegenwoordigers kan de aanwezigheid van de ministers vorderen (...). 22 « Artikel [48, nr 6, nieuw], is als het ware een concrete toepassing van artikel [18, nieuw]. Niets verhindert dat artikel [48, nr 6, nieuw], zou worden toegepast op de bespreking van een Regeringsverklaring. De in genoemd artikel bedoelde debatten over het algemeen beleid die in plenaire vergadering worden gehouden, dienen daarentegen wel te worden onderscheiden van het debat over het algemeen beleid van de Regering gehouden ter gelegenheid van de beraadslaging over de Rijksmiddelenbegroting dat immers deel uitmaakt van de algemene bespreking van die begroting in openbare commissievergadering (art. [108, nr 2, nieuw]). » (Stuk Kamer nr 738/1, van 20 januari 1987, blz. 3 en 8) 23 - Grondwet : Art. 80 - Indien de federale Regering bij de indiening van een in artikel 78 bedoeld wetsontwerp de spoedbehandeling vraagt, bepaalt de in artikel 82 bedoelde parlementaire overlegcommissie de termijnen waarbinnen de Senaat zich moet uitspreken. Wordt in de commissie geen overeenstemming bereikt, dan wordt de termijn waarbinnen de Senaat zijn evocatierecht kan uitoefenen, verminderd tot zeven dagen en de termijn van behandeling bedoeld in artikel 78, derde lid, tot dertig dagen. - Zie ook art. 12, § 2, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in art. 82 van de Grondwet. 24 Grondwet :

Art. 47.- De vergaderingen van de Kamers zijn openbaar.

Elke Kamer vergadert evenwel met gesloten deuren, op verzoek van haar voorzitter of van tien leden.

Zij beslist daarna, bij volstrekte meerderheid, of de vergadering in het openbaar zal worden hervat ter behandeling van hetzelfde onderwerp. 25 Grondwet : Art. 55 en 76, eerste lid.

Art. 55.- De stemmingen geschieden bij zitten en opstaan of bij naamafroeping; over de wetten in hun geheel wordt altijd bij naamafroeping gestemd. Verkiezingen en voordrachten van kandidaten geschieden bij geheime stemming.

Art. 76, eerste lid - Een wetsontwerp kan door een Kamer eerst worden aangenomen nadat daarover artikelsgewijs is gestemd. 26 Volgens het verslag over de wijziging van dit artikel d.d. 6 februari 1956, moet het als volgt worden verstaan : alle leden die op het ogenblik van de stemming aanwezig zijn en die niet stemmen, worden geacht een blanco stem te hebben uitgebracht (Stuk Kamer nr. 430/1 van 31 januari 1956). 27 Grondwet : Art. 53 - Elk besluit wordt bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen, behoudens hetgeen door de reglementen der Kamers zal worden bepaald met betrekking tot verkiezingen en voordrachten.

Bij staking van stemmen is het behandelde voorstel verworpen.

Geen van beide Kamers kan een besluit nemen indien niet de meerderheid van haar leden aanwezig is. 28 Art. 3, vierde lid, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementaire onderzoek. 29 Art. 66bis, § 5, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten. 30 « De regel van de evenredige vertegenwoordiging van de politieke fracties is van toepassing bij de aanwijzing van de leden van beide vergaderingen. Wat voor de leden van het Europese Parlement onder politieke fractie moet worden verstaan, wordt in dit artikel niet omschreven. Naar het begrip politieke of technische fractie dat in het reglement van het Europese Parlement is omschreven, kan niet worden teruggegrepen. De fracties worden gevormd door de in België verkozen leden van het Europese Parlement op een wijze die sui generis door die leden alleen wordt bepaald. » (Stuk Kamer nr. 1149/1, van 27 februari 1985, blz. 22). 31 « De Kamer kan beslissen aan die adviezen een debat te wijden. De leden van het Europese Parlement mogen geenszins aan de debatten in plenaire vergadering van de Kamer deelnemen. » (Stuk Kamer nr. 1149/1, van 27 februari 1985, blz. 23). 32 Grondwet, Art. 83 - Elk wetsvoorstel en elk wetsontwerp vermeldt of het een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 74, in artikel 77 of in artikel 78. 33 Zie de beslissing van de Conferentie van voorzitters van 12 november 1997. 34 Zowel voor het quorum als voor de stemmingen wordt de meerderheid berekend op het geheel der commissieleden en niet per commissie (art. 26 nr. 3 van het Reglement). 35 Deze termijnen kunnen worden gewijzigd overeenkomstig de artikelen 81, vijfde en zesde lid, en 82, eerste lid van de Grondwet. 36 « Bij het onderzoek van dit artikel houdt de commissie eraan aan te stippen dat de term voorstel niet uitsluitend betrekking heeft op de wetsvoorstellen, maar eveneens op alle andere voorstellen, zoals de voorstellen van resolutie. » (Stuk Kamer nr. 263/1 van 11 januari 1962). 37 Bedoeld worden alleen de leden die onder het opschrift van het voorstel vermeld zijn en onder hen ten hoogste één per fractie. 38 Het verslag moet de analyse van de bespreking bevatten, waarbij de sprekers met name worden vermeld.

De rapporteurs moeten dus vermijden de integrale tekst van de tussenkomsten over te nemen en de sprekers mogen, door middel van hun opmerkingen op het ontwerp-verslag, de door de rapporteur gemaakte analyse niet vervangen door de integrale tekst van hun tussenkomst. (Conferentie van voorzitters, 6 februari 1986). 39 De lijst maakt een onderscheid tussen verordeningen en besluiten te nemen met toepassing van artikel 108 van de Grondwet (algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning) en de maatregelen te nemen met toepassing van artikel 105 van de Grondwet (specifieke machtiging). 40 « Noch bij een beslissing van de voorzitter overeenkomstig artikel [78, nr. 6, nieuw], noch bij een urgentieverklaring wordt het recht zelf tot verbeteren ongedaan gemaakt. » (Stuk Kamer nr. 738/1, van 20 januari 1987, blz. 6.). 41 Zie ook art. 98, nr. 9. 42 Deze lijst wordt gelijktijdig rondgedeeld aan de leden van de Kamer en van de Senaat. 43 Grondwet : Art. 76, tweede lid - De Kamers hebben het recht de voorgestelde artikelen en amendementen te wijzigen en te splitsen. 44 Grondwet : Art. 78, laatste lid, - Indien het ontwerp is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door alle of sommige van de door de Senaat aangenomen amendementen hetzij aan te nemen, hetzij te verwerpen. 45 Grondwet : Art. 79, laatste lid, - Indien het ontwerp opnieuw is geamendeerd, zendt de Senaat het over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die een definitieve beslissing neemt door het wetsontwerp hetzij aan te nemen, hetzij te amenderen. 46 Deze bepaling doet geen afbreuk aan het bepaalde in art. 11, § 1, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in art. 82 van de Grondwet. 47 Er zij opgemerkt dat de amendering van een artikel soms repercussies kan hebben op een artikel waarvan de bespreking reeds is gesloten. In dat geval spreekt het vanzelf dat een amendering van laatstgenoemd artikel mogelijk moet blijven om de inhoud ervan in overeenstemming te brengen met de amendering van het eerstgenoemde artikel. 48 Wanneer de plenaire vergadering in eerste lezing een amendement aanneemt op een wetsontwerp of een wetsvoorstel, wordt de tekst van het amendement zonder verwijl aan de leden van de Kamer en de Senaat medegedeeld. 49 De plenaire vergadering wijkt in de praktijk bij consensus af van deze regel. De tweede stemming vindt met andere woorden maar plaats indien een lid daar uitdrukkelijk om verzoekt. 50 Zie artikel 1, laatste lid, van de wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet. 51 Zie de artikelen 11, § 1, laatste lid, 12, § 1 en 14, laatste lid, van diezelfde wet. 52 Zie artikel 11, § 1, tweede lid, van diezelfde wet. 53 Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, art. 6, § 8 : « Indien een voorstel van wet, decreet of ordonnantie een materie betreft, bedoeld in de §§ 2, 2bis, 3, 3bis, 4, 5, en in artikel 11, tweede lid, vindt het overleg, de betrokkenheid of de adviesverlening van de federale overheid en de betrokken Gemeenschaps- of Gewestregeringen plaats volgens de regelen bepaald in het reglement van de Wetgevende kamer of de Raad waarbij het voorstel van wet, decreet of ordonnantie wordt ingediend. ». 54 Artikel 84, § 2,van de gecoördineerde wetten op de Raad van State : « De werkdag is de dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een feestdag is. De termijnen gaan in op de eerste werkdag na die van de inschrijving op de rol. De vervaldag is in de termijn begrepen. Is die dag geen werkdag, dan verstrijkt de termijn op de eerstvolgende werkdag. ». 55 De onmogelijkheid om een adviesaanvraag af te dwingen voor wetsontwerpen, geldt alleen voor regeringsontwerpen (en dus niet voor ontwerpen die voortvloeien uit een in de Senaat aangenomen wetsvoorstel). 56 Wet van 6 april 1995 houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in art. 82 van de Grondwet : art. 16. - De voorzitter van de assemblée waarbij een wetsontwerp of -voorstel aanhangig is, is verplicht het advies te vragen van de afdeling wetgeving van de Raad van State wanneer ten minste twaalf leden van de commissie daartoe bij de griffie van een van beide assemblées een schriftelijk verzoek indienen dat uitsluitend betrekking heeft op dat wetsontwerp of -voorstel, of op bij een eerste stemming aangenomen amendementen op dat wetsontwerp of -voorstel en dat een bij de commissie aanhangig bevoegdheidsconflict betreft. De voorzitter kan, in spoedeisende gevallen, vragen dat het advies wordt uitgebracht binnen een termijn van ten hoogste vijf werkdagen. 57 Zie artikel 6bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. 58 Zie artikel 54 van de Grondwet. 59 In voorkomend geval ingekort overeenkomstig artikel 80 van de Grondwet. 60 Uit artikel 60, nr. 4, laatste lid, van het senaatsreglement blijkt dat mocht de Senaat een geëvoceerd wetsontwerp verwerpen, hij geacht wordt beslist te hebben dit ontwerp niet te amenderen, overeenkomstig artikel 78, vierde lid, van de Grondwet. 61 In voorkomend geval ingekort resp. verlengd overeenkomstig de artikelen 80 en 82 van de Grondwet. 62 In voorkomend geval verlengd overeenkomstig artikel 82 van de Grondwet. 63 Uit artikel 61, nr. 4, laatste lid, van het Senaatsreglement blijkt dat mocht de Senaat een door de Kamer geamendeerd ontwerp verwerpen, hij geacht wordt beslist te hebben in te stemmen met het door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurde ontwerp, overeenkomstig artikel 79, derde lid, van de Grondwet. De Kamer zendt in dat geval de tekst die zij heeft aangenomen, ter bekrachting over aan de Koning. 64 De leden van de Kamer kunnen op ieder ogenblik inzage krijgen van dit afschrift. 65 Grondwet :

Art. 174.- Elk jaar wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers de eindrekening vastgesteld en de begroting goedgekeurd. Evenwel (...).

Alle staatsontvangsten en -uitgaven moeten op de begroting en in de rekeningen worden gebracht.

Art. 177.- Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid stelt het financieringsstelsel vast voor de gewesten.

De Gewestraden regelen, ieder wat hem betreft, de bestemming van hun ontvangsten bij de in artikel 134 bedoelde regelen. 66 Artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, zoals gewijzigd bij de wet van 19 juli 1996. 67 Artikel 115 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit, zoals gewijzigd bij de wet van 19 juli 1996. 68 Artikel 3 van wet van 16 maart 1954 betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut, zoals gewijzigd bij de wet van 19 juli 1996. 69 De behandeling van een wetsontwerp of -voorstel waaraan met toepassing van artikel 51 urgentie is verleend, heeft evenwel voorrang op de behandeling van de begrotingen. 70 Grondwet :

Art. 195.- De federale wetgevende macht heeft het recht te verklaren dat er redenen zijn tot herziening van zodanige grondwettelijke bepaling als zij aanwijst.

Na de verklaring zijn beide Kamers van rechtswege ontbonden.

Twee nieuwe Kamers worden overeenkomstig artikel 46 bijeengeroepen.

Deze Kamers beslissen, in overeenstemming met de Koning, over de punten die aan herziening zijn onderworpen.

In dit geval mogen de Kamers niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn; en een verandering is alleen dan aangenomen, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen. 71 Deze bepaling geldt niet voor de voorstellen of ontwerpen van verklaring tot herziening van de Grondwet, noch voor de andere wetsontwerpen of -voorstellen die naar de vaste commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming der Instellingen zouden worden verzonden. 72 Grondwet :

Art. 9.- Naturalisatie wordt verleend door de federale wetgevende macht.

Art. 74.- In afwijking van artikel 36 wordt de federale wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend door de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers voor : 1° het verlenen van naturalisaties;(...) 73 Bij wijze van overgangsmaatregel wordt voor aanvragen die niet vallen onder de toepassing van de wet van 28 juni 1984 zoals gewijzigd bij de wet van 1 maart 2000, maar onder een vroegere versie van eerstgenoemde wet, ook het beroep vermeld. 74 Voor vragen die gesteld worden in de periode van de dag na die waarop de Kamer voor het laatst bijeenkomt voor het parlementaire zomerreces tot en met 31 augustus, vangt de termijn voor het antwoord pas de eerste maandag van september aan. 75 Leden van de Kamer die niet tot een fractie behoren, kunnen rechtstreeks aan de Kamervoorzitter kennis geven van hun intentie om een vraag te stellen. 76 De aldus naar het plenum verwezen mondelinge vraag wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het quotum van mondelinge vragen waarop iedere fractie recht heeft. 77 De aldus naar het plenum verwezen mondelinge vraag wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het quotum van mondelinge vragen waarop iedere fractie recht heeft. 78 Voor interpellatieverzoeken ingediend in de periode van de dag na die waarop de Kamer voor het laatst bijeenkomt voor het parlementaire zomerreces tot en met 31 augustus, vangt deze termijn pas de eerste maandag van september aan. 79 « De interpellaties en vragen in commissie kunnen alleen voorrang krijgen op wetsontwerpen en niet op begrotingen... » (Stuk Kamer nr. 738/1, van 20 januari 1987, blz. 9). 80 Voorstellen ertoe strekkend om de indiening van moties van vertrouwen respectievelijk constructieve moties van wantrouwen ook mogelijk te maken in andere gevallen dan die bedoeld in [het eerste en tweede lid], werden door de commissie verworpen (Stuk Kamer, nr. 1766/2, 94-95, blz. 3, voetnoot). 81 Voorstellen ertoe strekkend om de indiening van moties van vertrouwen respectievelijk constructieve moties van wantrouwen ook mogelijk te maken in andere gevallen dan die bedoeld in [het eerste en tweede lid] werden door de commissie verworpen (Stuk Kamer, nr. 1766/2, 94-95, blz. 3, voetnoot). 82 Deze termijn is een grondwettelijke termijn (artikel 46 van de Grondwet) die niet kan worden verlengd door een beslissing van de Kamer. 83 Constructieve moties van wantrouwen kunnen nooit gericht zijn tot een individuele minister. 84 Toepassing van artikel 46, eerste lid, van de Grondwet. 85 Het gaat hier om een grondwettelijke termijn (artikel 46, tweede lid, van de Grondwet) die in geen geval kan worden ingekort door de Kamer. 86 Grondwet :

Art. 28.- Ieder heeft het recht verzoekschriften, door één of meer personen ondertekend, bij de openbare overheden in te dienen.

Alleen de gestelde overheden hebben het recht verzoekschriften in gemeenschappelijke naam in te dienen.

Art. 57.- Het is verboden in persoon aan de Kamers verzoekschriften aan te bieden.

Elke Kamer heeft het recht de bij haar ingediende verzoekschriften naar de ministers te verwijzen. De ministers zijn verplicht omtrent de inhoud uitleg te verstrekken, zo dikwijls als de Kamer het eist. 87 Voor de interpretatie van de artikelen [145 tot 148] moet onder « getuigen » worden verstaan, alle personen die door een onderzoekscommissie worden gehoord, zelfs al hebben zij niet de eed afgelegd. 88 De bewuste machtiging geldt uiterlijk tot de ontbinding van de Kamer. In de periode tussen de ontbinding van de Kamer en de installatie van de nieuwe Kamer kan de ontslagnemende voorzitter geen beslissingen nemen in verband met verzoeken tot inzage in dossiers van een onderzoekscommissie. Dergelijke beslissing behoort evenmin tot de bevoegdheden van de griffier.

Tijdens de ontbinding van de Kamer mag een verzoek tot inzage in een dossier van een onderzoekscommissie derhalve nooit worden ingewilligd : het komt de nieuw verkozen Kamer toe zich over dergelijke verzoeken uit te spreken. 89 Voor nadere details omtrent de elementen die in aanmerking moeten genomen bij die belangenafweging, zij verwezen naar het advies uitgebracht door prof. De Nauw en ere-procureur-generaal Velu (Gedr.St. Kamer, nr. 2094/2-98/99). 90 Indien een onderzoekscommissie of de Kamer met toepassing van art. 4, § 2, van de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek een magistraat heeft belast met het uitvoeren van onderzoeksverrichtingen, behoren de aldus samengestelde dossiers toe aan de Kamer. Ze hoeven bijgevolg niet te worden overgezonden aan de gerechtelijke overheid of aan enige andere overheid. 91 Zie artikel 66bis van de voornoemde wet.

De leden van de Controlecommissie worden benoemd zodra de Kamers zijn samengesteld. 92 Statuten Controlecommissie - artikel 1 : « De Controlecommissie is samengesteld uit : - de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat; - twintig vaste en twintig plaatsvervangende parlementsleden die worden aangewezen op voordracht van de fracties van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat, volgens het beginsel van de evenredige vertegenwoordiging waarin het Kieswetboek voorziet, en met inachtneming van de pariteit tussen Kamerleden en Senatoren. 93 De statuten en het huishoudelijk reglement van de controlecommissie werden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 oktober 1994. 94 Wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming, art. 5bis, § 1, tweede lid : « Deze aanwijzingen kunnen zowel bij de volledige vernieuwing van elke vergadering gebeuren als bij een herverkiezing die georganiseerd wordt naar aanleiding van de vernietiging van een verkiezing, evenals bij een verkiezing ingevolge een vacature waarin niet kan worden voorzien door het aanstellen van een opvolger. » 95 Bij de verkiezingen van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, van het Europees Parlement en van de gewest- en de gemeenschapsraden, kan bovendien elke politieke formatie die in de Kamer vertegenwoordigd is door minstens twee parlementsleden met toepassing van artikel 5ter van de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming een informaticaspecialist aanwijzen. 96 Zie artikel 59 van de Grondwet. 97 Deze aangelegenheid wordt geregeld bij de wet (Bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen en wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen). De toepassing van voornoemde wetten vereist de aanneming van een aanvullende wet. 98 Art. 1quinquies : « Het bedrag van de vergoedingen, wedden of presentiegelden, ontvangen als bezoldiging voor de door het lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of Senaat naast zijn parlementair mandaat uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de parlementaire vergoeding niet overschrijden.

Voor de berekening van dat bedrag komen in aanmerking de vergoedingen, wedden of presentiegelden voortvloeiend uit de uitoefening van een openbaar mandaat, openbare functie of openbaar ambt van politieke aard.

Zo het in het eerste lid vastgestelde plafond wordt overschreden, wordt de parlementaire vergoeding verminderd, behalve wanneer het mandaat van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van senator gecumuleerd wordt met een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn. In dat geval wordt de wedde van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn verminderd.

Nemen de in het eerste en tweede lid vermelde activiteiten een aanvang of een einde tijdens de duur van het parlementair mandaat, dan brengt het betrokken parlementslid de voorzitter van zijn assemblee daarvan op de hoogte.

Het reglement van elke assemblee stelt nadere regels op voor de uitvoering van deze bepalingen. » 99 Wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap. 100 Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, art. 45. 101 Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, art. 46. 102 Hoewel art. 2 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 de voorzitter een verplichting oplegt wanneer een gekwalificeerde meerderheid vraagt dat een dergelijk beroep wordt ingesteld, heeft de staatssecretaris voor Institutionele Hervormingen tijdens de parlementaire voorbereiding (Stuk Kamer, nr. 633/4-1988-1989, blz. 23) te kennen gegeven dat de voorzitters bevoegd blijven om te oordelen over de raadzaamheid van het instellen van dergelijk beroep en over het tijdstip waarop het wordt ingesteld. Daartoe verwees hij naar de interpretatie die eenparig was gegeven door de Senaatscommissie en die tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 juni 1983 bevestigd werd door de minister van Institutionele hervormingen. Die had verklaard dat de voorzitter in de meeste gevallen het advies van twee derde van de leden opvolgt, maar dat het in uitzonderlijke gevallen niet denkbeeldig is dat hij oordeelt zich niet tot het Arbitragehof te moeten richten (Stuk Kamer, nr. 647/4-1982-1983, blz. 19). 103 Zie artikel 65 van de Grondwet en artikel 239 van het Kieswetboek.

^