Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 29 april 2004

Raad voor de Mededinging Beslissingen genomen tijdens het derde trimester van 2003 Décision n° 2003-C/C-56 du 4 juillet 2003; Décision n° 2003-C/C-57 du 4 juillet 2003; Décision n° 2003-C/C-58 du 4 juillet 2003; Décision n° 2003-C/C-59 Décision n° 2003-C/C-60 du 4 juillet 2003; Décision n° 2003-C/C-61 du 4 juillet 2003; Décisio(...)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011037
pub.
29/04/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


Raad voor de Mededinging Beslissingen genomen tijdens het derde trimester van 2003 Décision n° 2003-C/C-56 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-57 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-58 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-59 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-60 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-61 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-62 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-63 du 4 juillet 2003;

Décision n° 2003-C/C-64 du 15 juillet 2003;

Beslissing nr. 2003-V/M-65 van 18 juli 2003;

Beslissing nr. 2003-C/C-66 van 28 juli 2003;

Beslissing nr. 2003-C/C-67 van 14 augustus 2003;

Décision n° 2003-C/C-68 du 21 août 2003;

Beslissing nr. 2003-C/C-69 van 22 augustus 2003;

Beslissing nr. 2003-C/C-70 van 29 augustus 2003;

Décision n° 2003-C/C-71 du 11 septembre 2003;

Décision n° 2003-C/C-72 du 11 septembre 2003;

Décision n° 2003-C/C-73 du 11 septembre 2003;

Décision n° 2003-C/C-74 du 11 septembre 2003;

Beslissing nr.2003-P/K-75 van 26 september 2003;

Beslissing nr.2003-I/O-76 van 26 september 2003.

Beslissing nr. 2003-V/M-65 van 18 juli 2003 Dossier MEDE-V/M-03/0028 : V.Z.W. UMA/CVBA Febelma, V.Z.W. BVDU en N.V. BE-MEDIA Gezien de klacht ten gronde d.d. 3 april 2003, neergelegd op 4 april 2003, gekend onder het nr. CONCP/K-03/0027, die gericht is tegen de volgende ondernemingen : De C.V.B.A. Belgische Federatie van Magazines Regie (FEBELMA), met zetel te 1070 Brussel, boulevard Paepsem 22/8, De V.Z.W. Belgische Vereniging van de Dagbladuitgevers - l'Association belge des Editeurs de Journaux (ABEJ/BVDU), met zetel te 1070 Brussel, boulevard Paepsem 22/7, De N.V. BE-MEDIA, met zetel te Antwerpen, Rijnkaai 101.

Gezien het verzoek om voorlopige maatregelen neergelegd op 4 april 2003, waarbij om voorlopige maatregelen gevraagd werd door de V.Z.W. United Media Agencies (hierna V.Z.W. UMA), en handelend in naam en voor rekening van het geheel van haar leden, met maatschappelijke zetel te 1050 Brussel, rue du Belvédère 29 a, geregistreerd onder nr.

MEDE-V/M-03/0028, met betrekking tot de praktijken van een aantal ondernemingen, waarbij het volgende gevorderd wordt : « - aan de N.V. BE-MEDIA uitdrukkelijk bevel te geven om elk gebruik, of elke poging tot gebruik van bevoorrechte informatie te staken, met betrekking tot potentiële of huidige aankopen van reclameruimte door de overheid, in de media, met het oog op het sluiten of het doen sluiten van dergelijke aankopen, zolang deze informatie niet onder dezelfde voorwaarden, in alle doorzichtigheid, en op hetzelfde moment ter beschikking staat van alle marktoperatoren. aan de Belgische staat, en meer in het bijzonder aan de diensten van de kanselarij van de Eerste Minister, uitdrukkelijk bevel te geven om geen enkele maatregel noch beslissing te nemen die het afsluiten van enig marktcontract betreffende de aankoop van reclameruimte in de media zou kunnen mogelijk maken, zonder dat de leden van de UMA op voorhand, in alle doorzichtigheid, en onder dezelfde voorwaarden als elke andere operator op deze markt, op de hoogte werden gebracht van het bestaan van deze potentiële markt(en). » Gezien het verzoek om inlichtingen van de Dienst voor de Mededinging d.d. 10 april 2003 gericht aan de verzoekende partij, waarbij gevraagd werd aan de verzoekende partij om te verduidelijken welke concrete voorlopige maatregelen zij acht dat er genomen moeten worden en t.a.v. welke partijen het verzoek gericht is;

Gezien het schrijven van de V.Z.W. UMA d.d. 23 april 2003, waarin de V.Z.W. UMA stelt dat het verzoek tot voorlopige maatregelen bedoeld is om de uitwerking van de overeenkomst, afgesloten op 17 december 2002 tussen de federale overheid en de coöperatieve vennootschap SCME, d.i. de Société Cooperative d'Edition et de Marketing, gemandateerd door de vereniging ABEJ/BVDU, d.i. de Belgische Vereniging van Dagblad Uitgevers, te schorsen.

Dat volgens de V.Z.W. UMA deze overeenkomst de voorwaarden voor de aankoop door de federale overheid van advertentieruimte in de Belgische dagbladen, vertegenwoordigd door de BVDU, regelt.

Dat de V.Z.W. UMA bovendien het vermoeden heeft dat een zelfde overeenkomst werd afgesloten of zal worden afgesloten tussen de federale overheid en Febelma, de Belgische Federatie van magazines en tijdschriften.

Dat de V.Z.W. UMA dan ook vordert dat de gevolgen van de overeenkomst zouden geschorst worden totdat de Raad voor de Mededinging een uitspraak ten gronde heeft gedaan. 1. Procedure Gezien het onderzoeksdossier dat door de Dienst voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers werd overgemaakt; Gezien het gemotiveerd verslag van het Korps Verslaggevers d.d. 25 juni 2003, dat in toepassing van artikel 35 van de Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 (hierna « W.B.E.M. » genoemd), overgemaakt werd aan de Raad voor de Mededinging op 1 juli 2003;

Gehoord op de zitting van 10 juli 2003 : De Heer Bert Stulens, verslaggever, en de Heer Patrick Coppé namens de Dienst voor de Mededinging;

De V.Z.W. UMA, vertegenwoordigd door Mr. Jean-Paul Hordies en Mr. Anne Van Winnendael, advocaten te Brussel;

De C.V.B.A. Febelma, vertegenwoordigd door Mr. Dirk Van Liedekerke en Mr. E. Van Parijs, advocaten te Brussel;

De V.Z.W. BVDU, vertegenwoordigd door Mr. Thomas Chellingsworth en Mr.

E. Thompson, advocaten te Brussel;

De N.V. BE-MEDIA, vertegenwoordigd door Mr. Hans Gilliams en Mr. Leen Goossens, advocaten te Brussel;

De kanselarij van de Eerste Minister, met zetel te 1000 Brussel, Wetstraat 16, vertegenwoordigd door de heer O. Alsteens, Directeur-generaal van de cel Externe Communicatie en de Heer Patrick Rottie, expert externe communicatie.

Gezien het schrijven d.d. 8 juli 2003 van de verzoekende partij, ontvangen op de Raad voor de Mededinging op 9 juli 2003, waarin de raadslieden van de verzoekende partij met het oog op de zitting van 10 juli 2003, vragen om zich in het Frans te mogen uitdrukken op de hoorzitting, Dat de raadslieden van de verzoekende partij opmerken dat de klacht ten gronde, het verzoek tot voorlopige maatregelen en het geheel van de stukken in het Frans zijn opgesteld en dat tijdens de commerciële relaties met de V.Z.W. BVDU en de C.V.B.A. Febelma, steeds het Frans gebruikt werd, terwijl de zetel van deze federaties te Brussel, gevestigd is;

Partijen hebben ter zitting van 10 juli 2003 hun standpunt uiteengezet over dit verzoek, dat voor elk verweer werd ingeroepen.

Gezien het verzoekschrift met betrekking tot taalwijziging dat door de raadslieden van de verzoekende partij werd neergelegd op 11 juli 2003, waarin de raadslieden van de verzoekende partij in hoofdorde vorderen dat de taal van de procedure, tenminste voor de verzoeksters, de Franse taal is en in ondergeschikte orde, dat de raadsman van de verzoeksters gemachtigd zouden worden om de Franse taal te gebruiken in de procedure;

Dat de verzoekende partij stelt dat het verslag van het Korps Verslaggevers dat in het Nederlands werd opgesteld, de inleidende akte voor de procedure voor de Raad voor de Mededinging uitmaakt en dus de taal van de procedure het Nederlands wordt;

De verzoekende partij echter van oordeel is, dat het contradictoir zou zijn om vast te stellen dat, enerzijds de klagende partijen geen echte partijen zijn in de procedure, en, anderzijds, dat de taal van de procedure, die wordt vastgelegd in functie van de taal gebruikt in het verslag van het Korps Verslaggevers, aan verzoeksters moet worden opgelegd;

In ondergeschikte orde stelt verzoekende partij dat, indien de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging de Nederlandse taal zou weerhouden voor wat betreft de procedure, zelfs ten aanzien van verzoeksters, zij vragen dat de Voorzitter de machtiging verleent aan hun raadslieden om een andere taal, namelijk het Frans, te gebruiken overeenkomstig de bepalingen van artikel 36 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, omwille van de erin vervatte redenen, en dit zonder nadelige erkentenis met betrekking tot de keuze die wordt weerhouden voor de procedure zelf;

Dat dit verzoekschrift ondertekend werd door de raadslieden van de verzoekende partij;

Gezien het schrijven van de raadsman van de V.Z.W. BVDU ontvangen op 15 juli 2003, waarin hij stelt dat het de BVDU als tweetalige vereniging niet uitmaakt welke taal of talen in de onderhavige procedure gebruikt wordt en de BVDU dan ook geen opmerkingen over de taalkeuze wenst te maken;

Gezien de opmerkingen van de raadsman van de C.V.B.A. Febelma ontvangen op 16 juli 2003, waarin gemeld wordt dat de C.V.B.A. Febelma als vereniging weliswaar een federale aard heeft maar dat haar leden grotendeels in Vlaanderen gevestigd zijn zodat de C.V.B.A. Febelma er de voorkeur aan geeft dat de procedure in zijn totaliteit (en niet enkel de onderzoeksfase), minstens wat haar betreft, verder in het Nederlands zou gevoerd worden. Voor het overige gedraagt de C.V.B.A. Febelma zich naar de wijsheid van de Voorzitter;

Gezien de opmerkingen van de raadsman van de N.V. BE-MEDIA ontvangen op 16 juli 2003, waarin hij stelt dat de N.V. BE-MEDIA vordert dat : - vastgesteld zou worden dat de klacht van UMA te beschouwen is als de akte van gedinginleiding en dienvolgens absoluut nietig is; - in ondergeschikte orde, vastgesteld zou worden dat het Gemotiveerd Verslag te beschouwen is als de akte van gedinginleiding, en dienvolgens te oordelen dat de procedure dient voortgezet te worden in het Nederlands : - in elk geval, het verzoek van de raadslieden uit hoofde van artikel 36 van de Taalwet Gerechtszaken nietig, minstens onontvankelijk zou verklaard worden; - in ondergeschikte orde, het verzoek van de raadslieden uit hoofde van artikel 36 van de Taalwet Gerechtszaken zou verworpen worden; - in uiterst ondergeschikte orde, in de beschikking te preciseren dat het Frans enkel zou gebruikt kunnen worden in (mondelinge) pleidooien en niet in enige procedurestukken.

Gezien de stukken van het geding;

Gezien de Wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (hierna W.B.E.M.) en o.m. artikel 35 volgens hetwelk de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging op aanvraag van de klager of de minister, voorlopige maatregelen kan nemen bestemd om de restrictieve mededingings-praktijken die het voorwerp van het onderzoek uitmaken te schorsen, indien het dringend is een toestand te vermijden die een ernstig, onmiddellijk en onherstelbaar nadeel kan veroorzaken voor de ondernemingen waarvan de belangen aangetast worden door deze praktijken of die schadelijk kan zijn voor het algemeen economisch belang. 2. Beoordeling over het taalgebruik 1.Artikel 54bis van de W.B.E.M. bepaalt dat de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen van toepassing is op de in deze wet bepaalde procedures.

Overigens werd de wet van 5 augustus 1991, zoals gewijzigd door de wetten van 26 april 1999 en gecoördineerd bij K.B. van 1 juli 1999, op dit punt aangepast.

De oude versie van de wet van 5 augustus 1991 voorzag immers niet in een analoge bepaling.

Ter verantwoording voor het inlassen van dit artikel 54bis wordt in de voorbereidende werken enkel gesteld dat het opportuun leek te verduidelijken dat de wet op het gebruik der talen, van toepassing is op de procedures die bepaald zijn in de wet op de bescherming van de economische mededinging, meer bepaald voor de Raad voor de Mededinging (Parl.St., Senaat, 1997/1998, 1-614/5, p.21).

In de parlementaire werken (Parl. St., Senaat, 1990/1991, 1289-2, p. 52-53) werd tevens reeds aandacht besteed aan de problematiek van het taalgebruik binnen de Raad waarbij het volgende gesteld werd : « Aangezien de Raad een administratief rechtscollege is, waarvan de beslissingen voor het Hof van Beroep kunnen worden betwist, zijn de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in gerechtszaken hier van toepassing. De bepalingen met betrekking tot de procedure inzake geschillenregeling voor de rechtbanken van eerste aanleg, waarvan de zetel is gevestigd in het arrondissement Brussel (de zetel van de Raad bevindt zich binnen het Ministerie van Economische Zaken), zijn aldus mutatis mutandis van toepassing. Bijgevolg verloopt de procedure voor de Raad in de taal die door de Dienst wordt gebruikt voor het opstellen van zijn verslag, dat op dit niveau de akte van inleiding van het geding vormt. De beslissing van de Raad wordt opgesteld in de taal van de procedure.

Voor de personen die voor de Raad verschijnen, zijn de bepalingen van toepassing die algemeen gelden voor alle burgerlijke rechtbanken of rechtbanken van koophandel.

Aldus : 1° gebruiken de partijen de taal van hun keuze;2° gebruiken de getuigen, advocaten (voor hun pleidooien) en deskundigen (voor hun verslagen) de taal van de procedure, behalve wanneer ze de toestemming krijgen om zich in een andere taal uit te drukken. Maar, in al deze gevallen kunnen de leden van de Raad die de door één van de aangehaalde personen gebruikte taal niet zouden begrijpen, beroep doen op een vertaler. » Onder de gewijzigde W.B.E.M. is het Korps Verslaggevers (en niet meer de Dienst voor de Mededinging) belast met het opstellen en het indienen van het onderzoeksverslag bij de Raad voor de Mededinging op grond van artikel 14 § 2, 3° van de W.B.E.M..

Alhoewel partijen (en in het bijzonder de verzoekende partijen) hierover geen duidelijk standpunt innemen, komt het ons, op grond van de hierboven geciteerde voorbereidende werken, voor dat het onderzoeksverslag van het Korps Verslaggevers als de gedinginleidende akte moet beschouwd worden voor de procedure voor de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging, ook al bepaalt artikel 35, § 1 van de W.B.E.M. dat de aanvraag tot voorlopige maatregelen aan de Voorzitter van de Raad dient gericht te worden (waarna de Voorzitter de aanvraag aan het Korps Verslaggevers overmaakt, die een met redenen omkleed verslag dient voor te leggen) en ook al stelt artikel 24, § 1 van de W.B.E.M. dat de klachten betreffende de restrictieve mededingingspraktijken ingediend worden bij de Raad voor de Mededinging, die ze echter onmiddellijk voor onderzoek aan het Korps Verslaggevers dient over te zenden.

Overigens bepaalt artikel 3, § 3 van het K.B. van 22 januari 1998 betreffende het indienen van klachten en verzoeken bedoeld bij artikel 23, § 1, c) en d) van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 (B.S., 24 april 1998), gewijzigd bij K.B. van 28 december 1999 (B.S., 1 februari 2000) dat de klacht of het onderzoek opgesteld wordt in één van de landstalen. De bijlage bij de klacht of het verzoek wordt neergelegd in hun oorspronkelijke taal. Indien deze taal geen der landstalen is, kan de verslaggever aangewezen door het Korps of de Raad, van de natuurlijke of de rechtspersonen die de klacht of het verzoek indienen, de vertaling eisen van het geheel of een gedeelte van de bijlagen. 2. Partijen, en in het bijzonder verzoekende partijen, betwisten niet dat het Korps Verslaggevers terecht toepassing gemaakt heeft van artikel 23, § 5 van de W.B.E.M., dat het taalgebruik door het Korps Verslaggevers en de Dienst voor de Mededinging, tijdens de onderzoeksfase regelt, en dat als volgt luidt : « Bij de uitoefening van hun onderzoeksbevoegdheid houden de verslaggevers en de personeelsleden van de Dienst voor de Mededinging zich : 1) voor het verhoor van personen aan de bepalingen van artikel 31, uitgezonderd lid 3, van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken;2) voor de opstelling van de oproepingen, processen-verbaal en rapporten, aan de bepalingen van artikel 11 van dezelfde wet.Wanneer meerdere personen het voorwerp uitmaken van het onderzoek, zal het rapport van de verslaggever bedoeld in artikel 24, § 4, opgesteld worden in de taal van de meerderheid rekening houdend met de bepalingen van voornoemd artikel 11.

Wanneer er pariteit is zal er worden gebruik gemaakt van één der landstalen volgens de noodwendigheden van de zaak ».

Verzoekende partijen stellen immers dat, op grond van de toepassing van dit artikel 23, § 5 van de W.B.E.M., het gemotiveerd verslag (terecht) in het Nederlands werd opgesteld. 3. Artikel 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken stelt dat de regels voorgeschreven zijn op straffe van nietigheid en deze van ambtswege door de rechter worden uitgesproken. De wet van 15 juni 1935 is derhalve van openbare orde.

Wij zijn van oordeel dat, gezien het gemotiveerd verslag van het Korps Verslaggevers als gedinginleidende akte dient beschouwd te worden, de procedure voor de Raad voor de Mededinging in het Nederlands dient gevoerd te worden, vermits op grond van artikel 4, § 1 in fine van de wet van 15 juni 1935, de rechtspleging wordt voortgezet in de taal van de akte tot inleiding van het geding, in casu het Nederlands.

Terecht merkt de N.V. BeMedia op dat, op basis van dit artikel 4, § 1 van de wet van 15 juni 1935, enkel de verweerder, voor alle verweer en alle exceptie, zelfs van onbevoegdheid, kan vragen dat de rechtspleging in de andere taal wordt voortgezet.

Gezien geen der verwerende partijen verzocht heeft om een taalwijziging, is de taal van de rechtspleging in huidige procedure tot voorlopige maatregelen het Nederlands.

Verzoekende partijen stellen dat zij geen partij zijn in de procedure, zoals in het Gerechtelijk Wetboek, ook al hebben zij de klacht neergelegd, en menen hieruit te kunnen afleiden dat zij de taal van hun keuze voor hun tussenkomst voor de Raad voor de Mededinging moeten kunnen hanteren.

Dit standpunt van de verzoekende partijen is echter in strijd met artikel 4, § 1 in fine van de wet van 15 juni 1935, dat bepaalt dat de rechtspleging wordt voortgezet in de taal van de gedinginleidende akte (met uitzondering van de bepalingen vervat in de artikelen 30 e.v. van de wet van 15 juni 1935, waarover infra sub 4).

Het verzoek van de V.Z.W. UMA om te verklaren dat de taal van de procedure tenminste voor de verzoeksters, de Franse taal zou zijn, dient bijgevolg afgewezen te worden.

Wel is het correct te stellen dat de W.B.E.M. minder rechten verleent aan de klagende partij (zie o.m. artikel 27, § 1 van de W.B.E.M. waar gesteld wordt dat de indiener van de klacht enkel op de hoogte gebracht wordt van het verslag van de verslaggever, zo de Raad dit aangewezen acht).

Wij zien echter niet in op welke wijze het feit dat de klagende partij inzake het onderzoek naar restrictieve mededingingspraktijken, minder rechten verwerft dan in een klassieke gerechtelijke procedure, deze klagende partij toch het recht zou verlenen om aanspraak te maken op een meer soepele toepassing van de taalwetgeving. 4. De raadslieden van de verzoekende partijen verzoeken tenslotte om de toepassing van artikel 36 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, dat als volgt luidt : « Voor de pleidooien wordt de taal van de rechtspleging gebruikt.De rechter kan echter, op verzoek van een partij en indien hij zulks volstrekt nodig acht, toestaan dat de raadsman van die partij gebruik maakt van een andere taal dan die van de rechtspleging, mits deze verklaart de taal van de rechtspleging niet te kennen en zijn woonplaats heeft in een ander taalgebied.

In dat geval kan de rechter de raadsman van de andere partij ertoe machtigen voor zijn pleidooi dezelfde taal te gebruiken.

De in voorgaande alinea's voorziene machtiging wordt bij een met redenen omklede beslissing verleend, op een door de partij zelf geschreven en ondertekend verzoekschrift. » Krachtens artikel 37 van de wet van 15 juni 1935 dienen de uitspraken alleszins gesteld te worden in de taal van de rechtspleging.

Er dient opgemerkt te worden dat in algemene regel, gepleit moet worden in de taal der rechtspleging. Pleidooien worden beschouwd als akten van rechtspleging, waarop de sanctie van artikel 40 van de wet van 15 juni 1935 toepasselijk is (L. Lindemans, Taalgebruik in Gerechtszaken, A.P.R., Gent, Story, 1973, nr. 161, p. 96 verwijzend naar : Cass., 31 mei 1948, J.T., 1948, 407; Cass., 17 april 1950, Pas., 1950, I,553).

De wet bevat afwijkingen van deze grondregel, zoals o.m. in artikel 36 van de wet omschreven. Deze uitzonderingen worden beperkt geïnterpreteerd (Ibidem).

Wat de uitzondering vervat in artikel 36 van de wet van 15 juni 1935 betreft, worden de volgende vereisten gesteld (zie Lindemans, o.c., nr. 162, p.96-97) : - de partij wiens raadsman wenst te pleiten in een andere taal dan die van de rechtspleging, dient een eigenhandig geschreven en ondertekend verzoekschrift in.

In casu stellen wij vast dat het verzoekschrift enkel ondertekend werd door de raadslieden van de verzoekende partij. - de raadsman van de partij dient te verklaren de taal van de rechtspleging niet te kennen.

Impliciet wordt aan deze voorwaarde voldaan door het neerleggen van het verzoekschrift. - de raadsman dient te verklaren zijn woonplaats in een ander taalgebeid te hebben.

Over deze voorwaarde verstrekken de raadslieden van de verzoekende partij geen uitleg.

In de rechtsleer en rechtspraak wordt weliswaar gesteld dat deze vereiste met enige soepelheid gehanteerd kan worden (L. Lindemans, o.c., nr. 162, p. 96, verwijzend naar Rb Antwerpen, 21 mei 1970, J.T., 1970, 481) maar dit neemt niet weg dat de raadslieden van de verzoekende partijen er toch toe gehouden zijn hieromtrent enige uitleg te verstrekken, hetgeen in het verzoekschrift niet geschied is.

Wij kunnen dan ook niet anders dan het verzoekschrift op grond van artikel 36 van de wet van 15 juni 1935 af te wijzen.

Het staat verzoekende partijen desgevallend vrij om eventueel een nieuw gemotiveerd verzoekschrift neer te leggen.

Louter volledigheidshalve merken wij nog op dat de N.V. BeMedia ten onrechte meent dat de raadslieden van verzoeksters blijk geven van een voldoende kennis van het Nederlands, aangezien zij op de zitting van 10 juli 2003 gebruik maakten van het Nederlands en het verzoekschrift tot taalwijziging in het Nederlands werd opgesteld.

Vermits de taal van de procedure, zoals supra gesteld, het Nederlands is, waren de raadslieden van verzoeksters er toe gehouden zich derwijze te organiseren dat de pleidooien voor de verzoeksters in het Nederlands gehouden werden op de zitting van 10 juli 2003 en diende het verzoekschrift tot taalwijziging tevens in het Nederlands, d.i. de taal van de procedure, neergelegd te worden.

OM DEZE REDENEN Wij, Béatrice Ponet, Voorzitter van de Raad voor de Mededinging, Alvorens recht te doen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek tot voorlopige maatregelen: Stellen vast dat de taal van de procedure voor de Voorzitter van de Raad voor de Mededinging in de zaak nr. MEDE-V/M-03/0028 het Nederlands is.

Wijzen het verzoek van de raadslieden van de verzoekende partijen op grond van artikel 36 van de wet van 15 juni 1935, af.

Aldus geoordeeld op 18 juli 2003 door Béatrice Ponet, Voorzitter van de Raad voor de Mededinging.

Beslissing nr. 2003-C/C-66 van 28 juli 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0034 : Corona n.v. en CB Insurances Belgium n.v.

Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.).

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p. 55777). Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 8 juli 2003.

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32bis § 1 W.B.E.M. Gezien het Korps op 9 juli 2003 twee exemplaren van de aanmelding heeft overgemaakt aan de Dienst voor de Mededinging.

Gezien de stukken van het dossier.

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 14 juli 2003 werd opgesteld en op 15 juli 2003 overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging.

Gezien het schrijven van 22 juli 2003 van het kantoor Baker & Mc Kenzie te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden.

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54bis W.B.E.M. 1. De aanmeldende en betrokken partijen : Als koper treedt op de n.v. Corona, gevestigd te 1130 BRUSSEL, Metrologielaan 2.

Deze vennootschap maakt deel uit van de Dexia groep, waarin DVV Verzekeringen en Dexia Insurance eveneens actief zijn in de verzekeringssector.

Als verkoper treedt op de n.v. CB Insurances Belgium, gevestigd te 1140 Evere, Kolonel Bourgstraat 128.

Deze vennootschap maakt deel uit van de Achmea groep en is in België samen met twee andere vennootschappen, nl. CB Life, n.v. Insurances Belgium en n.v. Directel actief in de verzekeringssector onder de naam CB Direct.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M. 2. De aangemelde operatie De geplande concentratie bestaat uit het door de Achmea groep aanvaarde bod tot overname van de verzekeringsportefeuille niet-leven particulieren (auto-brand-familiale-reis) die ondergebracht is in de vennootschap CB. De levensverzekeringsactiviteiten (zowel individueel, hospitalisatie als groepsverzekeringen) en het call center Directel maken geen deel uit van de transactie.

De run-off van de schade portefeuille fleet maakt slechts deel uit van de transachtie, indien de optie toegekend door Corona gelicht wordt door CB. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, § 1, b van de W.B.E.M. 3. De aanmeldingstermijn De aanmelding gebeurt op basis van een ontwerpovereenkomst. De aanmelding van de concentratie moet dan ook conform artikel 12, § 1 van de W.B.E.M. beoordeeld worden. 4. De omzetdrempels De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in artikel 11, § 1 van de W.B.E.M. 5. De beoordeling De relevante productmarkt is deze van de verzekeringen, waarbinnen een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de markt van de verzekeringsproducten en anderzijds de markt van de distributie van die verschillende verzekeringsproducten (zie beslissing Raad voor de Mededinging van 9 oktober 2002 inzake 2002-C/C-73, Smap Droit Commun/Naviga s.a.) De relevante geografische markt voor de verzekeringsproducten en voor de distributie ervan is nationaal, uitgezonderd de markt voor herverzekering (zie beschikkingspraktijk Commissie en Raad, nl. case No IV (M.1280 - KKR/Willis Corroon; case No COMP/M.1719 - Delta Lloyd Verzekeringsgroep/Nuts Ohra; case No IV/M.812 - Allianz/Vercinte).

Zelfs als de markt voor de verzekeringsproducten zou opgesplitst worden volgens de types verzekeringen overeenkomstig Bijlage I bij het K.B. van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen (zodat in casu gelet op de activiteiten van CB volgende relevante markten onderscheiden worden : Tak 1 Ongevallen, Tak 3 Voertuig casco, Tak 8 Brand en natuurevenementen, Tak 10 BA motorrijtuigen, Tak 13 Algemene BA en Tak 17 Rechtsbijstand), liggen de gezamenlijke marktaandelen van partijen telkens ruim onder de 25 %.

De markt van de distributie van de verzekeringsproducten zou opgesplitst kunnen worden in de markt van distributie van leven verzekeringsproducten en de markt van distributie van niet-leven verzekeringsproducten.

De Raad voor de Mededinging dient zich echter niet uit te spreken over de vraag of deze opsplitsing in deze vereist is, immers zowel in de meest brede benadering, nl. indien men de distributie in haar geheel als relevante markt beschouwt, als in de meer enge benadering, nl. indien men uitsluitend de distributie van niet leven bekijkt, bedraagt het gezamenlijk marktaandeel van de partijen veel minder dan 25 %.

De Raad voor de Mededinging is daarom van oordeel dat er geen betrokken markten zijn in België.

De voorliggende concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

OM DEZE REDENEN, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33, § 1, lid 1 van de W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10, § 3 en artikel 33, § 2 punt 1a W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 28 juli 2003, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, mevrouw Béatrice Ponet, Voorzitter Raad voor de Mededinging, de heren Geert Zonnekeyn en Wouter Devroe, leden.

Beslissing nr. 2003-C/C-67 van 14 augustus 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0038: Associated Retail n.v. en 't Centrum-netwerk Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.);

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p. 55777); Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 25 juli 2003;

Gezien de mededeling voor onderzoek op 28 juli 2003 door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32bis, § 1 W.B.E.M;

Gezien het Korps twee exemplaren van de aanmelding heeft overgemaakt aan de Dienst voor de mededinging;

Gezien de stukken van het dossier;

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 4 augustus 2003 werd opgesteld en op 4 augustus 2003 overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging;

Gezien het schrijven van 5 augustus 2003 van meester Toon Musschoot en meester Dirk Arts van het kantoor Allen & Overy te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden;

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54bis W.B.E.M. 1. De aanmeldende en betrokken partijen : Als koper treedt op de n.v. Associated Retail, gevestigd te 6220 Fleurus.

Deze vennootschap is een volle dochter van Delfipar n.v., die op haar beurt wordt gecontroleerd door Louis Delhaize nv., die deel uitmaakt van de groep Louis Delhaize.

Als verkopers treden op de heer Rudi Van De Walle en de Heer Luc Van De Walle, beiden wonende in de provincie Antwerpen, die optreden in eigen naam, alsook in naam van alle over te nemen vennootschappen.

Als doelondernemingen treden een aantal vennootschapppen op gegroepeerd onder de benaming « 't Centrum netwerk », nl. : - de b.v.b.a. Freshcare, gevestigd te 2900 Schoten, Metropoolstraat 31; - de n.v. All in Food, de n.v. Wapro, de n.v. Carum,, de b.v.b.a.

Specialist In Verse Voeding (Sivvo), de n.v. Versmarkt Hoevenen (Vema); - de b.v.b.a. De Netelaar en de b.v.b.a. Antwerpse Distributieservice (Andis), allen gevestigd te 2110 Wijnegem, Bijkhoevelaan 3; - de b.v.b.a. Dagverse Voeding (Davo) en de b.v.b.a. Food Market (Fomar), beiden gevestigd te 2900 Schoten, Zaatstraat 40; - n.v. Grosfruit, n.v. Ruluk, b.v.b.a. Voedingsmarkt Gooreind (Vomarkt), allen gevestigd te 2900 Schoten, Peter Breugelstraat 32; - b.v.b.a. Multi Store gevestigd te 2840 Reet, Molenstraat 83; - n.v. Schilco en b.v.b.a. Verse Voeding (Vevo), gevestigd te 2970 Schilde, Turnhoutsebaan 411; - b.v.b.a. Singel Distributie (Sindis) en b.v.b.a. First In First Out (Fifo), gevestigd te 2110 Wijnegem, Bijkhoevelaan 32B ; - b.v.b.a. Plusmarkt Plaza en b.v.b.a. Fresh Marketing, gevestigd te 2110 Wijnegem, Bijkhoevelaan 32A ; - n.v. Distributie Zoersel (Dizo), gevestigd te 2980 Zoersel, Smissestraat 4; - n.v. Distributie Kontich (Dikon), gevestigd te 2550 Kontich, Mechelsesteenweg 202.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M. 2. De aangemelde operatie De concentratie bestaat uit het verkrijgen door Associated Retail n.v. van 100% van de aandelen in de 22 doelondernemingen en indirect van een deel van de aandelen in de n.v. Samdis, waarin de b.v.b.a.

Freshcare meerderheidsaandeelhouder is.

De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, § 1b van de W.B.E.M. 3. De aanmeldingstermijn De overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van de aanmelding werd ondertekend op 27 juni 2003 en werd aangemeld op 25 juli 2003. De aanmelding van de concentratie moet dan ook conform artikel 12, § 1 W.B.E.M. als tijdig beoordeeld worden. 4. De omzetdrempels De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in artikel 11, § 1 W.B.E.M. 5. De beoordeling Zowel 't Centrum netwerk als de Groep Louis Delhaize zijn actief in de kleinhandel en groothandel van consumptiegoederen in overwegend voedings- en genotsmiddelen. Voor wat de kleinhandel betreft moet opgemerkt worden dat de activiteiten van de Groep Louis Delhaize zijn verdeeld over verschillende winkelformules onder verschillende benamingen zoals « Louis Delhaize-Déli Traiteur », « Match », « Cora », « Profi » en « Smatch », hoofdzakelijk inzake voedingsdistributie, terwijl het 't Centrum netwerk via plaatselijke supermarkten in de regio Antwerpen in hoofdzaak voedingsproducten maar ook non-food producten verkoopt.

Voor wat de groothandel betreft moet opgemerkt worden dat de inkoopactiviteiten van beiden vooral captief van aard zijn, nl. inkoop bestemd voor de bevoorrading van de eigen winkels.

Volgens de nationale en Europese rechtspraak kan alleszins een onderscheid gemaakt worden tussen twee relevante productmarkten, nl. de detailhandel voor dagelijkse consumptiegoederen en de inkoopmarkten voor dagelijkse consumptiegoederen (beslissing Raad voor de Mededinging nr. 2001-c/c van 01/10/2001 en beslissing nr. 2002 - c/c - 67 van 11/09/2002, beschikking nr. 2002 V/M - 43 d.d. 13/06/2002 en verder beschikking d.d. 28/09/2000 inzake IV/M 2115 Carrefour/GB, beschikking d.d. 25/01/2000 inzake IV/M 1684 Carrefour/Promodes, beschikking IV/M 991 - Promodes/Casino).

De productmarkt van de detailhandel kan opgesplitst worden in enerzijds de indeling volgens winkeltype (superette, supermarkt, hypermarkt, discount), anderzijds een regionale of zonale indeling volgens verkoopzones.

Net zoals voor de relevante productmarkt is de bepaling van de relevante geografische markt echter evenmin eenduidig en voor interpretatie vatbaar, vermits de geografische markt in sommige gevallen slechts lokaal in andere gevallen ruimer, nl. een regio of zelfs nationaal kan zijn.

In het kader van de vereenvoudigde procedure is het echter niet noodzakelijk om een definitief standpunt in te nemen, nu uit de cijfers m.b.t. de marktaandelen blijkt dat de betrokken partijen op geen enkele markt, noch op nationaal niveau per winkeltype, noch op regionaal niveau per regio of verkoopzone, een gezamenlijk marktaandeel bereiken van 25 %.

De inkoopmarkt van dagelijkse consumptiegoederen dient niet in aanmerking te komen, nu de marktpositie van de doelonderneming 't Centrum verwaarloosbaar klein is.

De Raad voor de Mededinging is daarom van oordeel dat er geen betrokken markten zijn in België.

De voorliggende concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

OM DEZE REDENEN De Raad voor de Mededinging Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33, § 1 lid 1 W.B.E.M. Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10, § 3 en artikel 33, § 2 punt 1a W.B.E.M. Aldus uitgesproken op 14 augustus 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : De heer Peter Poma, kamervoorzitter.

De heren Geert Zonnekeyn, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, leden.

Beslissing nr. 2003-C/C-69 van 22 augustus 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0035: N.V. Imprimerie des Editeurs en N.V. Regionale Uitgeversgroep en N.V. Mass Transit Media Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (WBEM);

Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie neergelegd op 10 juli 2003;

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad aan het korps van verslaggevers conform art. 32bis, § 1 WBEM op 14 juli 2003;

Gezien het onderzoeksdossier van de Dienst voor de Mededinging zoals medegedeeld aan de verslaggever op 1 augustus 2003;

Gezien het gemotiveerde verslag van de verslaggever zoals dit op 7 augustus 2003 werd opgesteld en overgemaakt aan de Raad;

Gezien de memorie van antwoord namens de aanmeldende partijen aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging bezorgd op 19 augustus 2003;

Gezien onze beschikking van 20 augustus 2003 betreffende de vertrouwelijkheid van sommige passages in het verslag van de verslaggever, alsmede van het verslag van de ondernemingsraad van de Regionale Uitgeversgroep;

Gezien onze beschikking van 20 augustus 2003 betreffende de vraag van OMD Belgium om gehoord te worden;

Gehoord namens de Dienst voor de Mededinging de heer Herman Sleebus.

Gehoord de aanmeldende partijen bijgestaan door meester Pierre Manuel Louis, meester Johan Ysewyn en meester Aloïs Puts.

Gehoord de tussenkomende partij, de N.V. OMD Belgium bij monde van de heer R. Godefroit.

Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig art. 54bis van de WBEM. 1. De aanmeldende en betrokken partijen Als koper treedt op de n.v. Imprimerie Des Editeurs (IDE), gevestigd te 1040 Brussel, Léon Grosjeanlaan 92.

IDE is uitgever van huis-aan-huis bladen en van het blad « Vlan » en wordt voor 100 % gecontroleerd door de groep Rossel, die vooral actief is in de geschreven pers in Franstalig België, ondermeer als uitgever van nationale en regionale dagbladen, van een gratis weekblad en van enkele week- en maandbladen, terwijl zij verder over 5 drukkerijen beschikt.

Als verkoper treedt op de N.V. Regionale Uitgeversgroep, (RUG), gevestigd te 3500 Hasselt, Herckenrodesingel 10, die uitgever is van dagbladen en huis-aan-huis bladen en die deelmaakt van de Concentragroep.

Als doelonderneming treedt op de N.V. Mass Transit Media (MTM), gevestigd te 3500 Hasselt, Herckenrodesingel 10, die uitgever is van het gratis dagblad Metro en voor 100 % in handen is van RUG. De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van art. 1 van de WBEM. 2. De aangemelde operatie IDE en RUG ondertekenden op 10 juni 2003 een « Purchase Agreement » blijkens dewelke MTM wordt omgevormd tot een joint venture om alzo onder de gezamenlijke controle van IDE (groep Rossel) en RUG (groep Concentra) te komen, zulks na overdracht door RUG van een bepaald % van haar aandelen in MTM aan IDE, met dien verstande dat de gemeenschappelijke onderneming ook een echt autonoom werkende onderneming zal zijn. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van art. 9, § 2 van de WBEM. 3. De aanmeldingstermijn De overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van de aanmelding werd ondertekend op 10 juni 2003 en werd aangemeld op 10 juli 2003. De aanmelding van de concentratie moet dan ook conform art. 12, § 1 W.B.E.M. als tijdig beoordeeld worden. 4. De procedure De aanmelding werd ingediend op basis van de vereenvoudigde procedure zoals voorzien in de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (Belgisch Staatsblad 11 december 2002 p.55777).

Rekening houdende met de reacties van de ondervraagde derden heeft de verslaggever omwille van de noodwendigheden van verder onderzoek en derhalve de nood aan meer tijd dan ook beslist de procedure verder te zetten overeenkomstig de normale procedure. 5. De omzetdrempels De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in art.11, § 1 W.B.E.M. 6. De marktafbakening 6.A. De relevante productenmarkt 6.A.1 De lezersmarkt De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat de lezersmarkt niet als een betrokken markt kan worden beschouwd. Metro wordt immers gratis ter beschikking gesteld aan het publiek en er bestaat dus geen directe handelsrelatie tussen de uitgevers en de lezers van Metro. Metro behoort aldus niet tot een lezersmarkt in de economische zin en de lezersmarkt kan volgens de Raad voor de Mededinging daarom, in het kader van huidige aanmelding, niet als een betrokken markt worden beschouwd. 6.A.2 De adverteerdersmarkten De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat de adverteerdersmarkt kan worden opgesplitst in : (i) de markt voor nationale themareclame;en (ii) de markt voor jobadvertenties.

De markt voor nationale themareclame De markt voor nationale themareclame omvat niet alle mediavormen. De aanmeldende partijen verdedigen in hun aanmelding nochtans de stelling dat de verschillende mediadragers tot éénzelfde markt behoren en verwijzen hierbij naar de Havas Advertising/Media Planning beslissing van de Europese Commissie (zaak nr. IV/M.1529, Havas Advertising/Media Planning, beslissing van 10 juni 1999). In deze beslissing oordeelde de Europese Commissie dat de verschillende media (zoals affichage, bioscoop, televisie, radio, nationale dagbladen, regionale weekbladen, magazines en internet) als dragers voor advertenties als onderling substitueerbaar worden beschouwd door hun grootste afnemers, namelijk de mediacentrales.

De Raad voor de Mededinging is echter van oordeel dat deze redenering voorbijgaat aan het feit dat het in casu gaat over uitgevers en niet over mediacentrales die op de markt een gans andere positie bekleden dan de uitgever. Mediacentrales hebben als taak de verschillende mediavormen naast elkaar te zetten en hieruit de beste mix te kiezen die voldoet aan de verwachtingen van de adverteerder. De Havas Advertising/Media Planning beslissing is dan ook niet zonder meer van toepassing op de sector van de uitgevers.

De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat er binnen de markt voor nationale themareclame een afzonderlijke markt bestaat voor de verkoop van nationale themareclame in kranten en dat er dus een onderscheid kan worden gemaakt volgens de mediadrager waarvan gebruik wordt gemaakt. De Raad voor de Mededinging verwijst hiervoor naar de beslissingspraktijk van de Europese Commissie en naar de beslissingspraktijk van de Raad voor de Mededinging zelf of zijn Voorzitter.

In RTL/Veronica/Endemol (Zaak Nr. IV/M.533, RTL/Veronica/Endemol, beslissing van de Europese Commissie van 20 september 1995) en in CLT-UFA/Canal+/VOX (Zaak Nr. COMP/M.1889, CLT-UFA/Canal+/VOX, beslissing van de Europese Commissie van 21 maart 2000) wordt de markt voor televisiereclame duidelijk onderscheiden van andere reclamemarkten. De Europese Commissie stelde onder andere dat "De markt voor televisiereclame moet worden onderscheiden van die voor reclame via andere media, met name die welke in druk verschijnen. De uiteenlopende typen reclame kunnen gericht zijn op aanzienlijk verschillende categorieën consumenten. De producten zelf zijn totaal verschillend in termen van techniek en productiekosten (korte filmpjes voor televisiereclame, grafiek voor tijdschriften). Bovendien zijn de prijzen in verhouding tot de bereikte doelgroepen verschillend. (...) Hoewel schommelingen kunnen optreden tussen reclame op televisie en in de andere media, kan worden geconcludeerd dat reclame op televisie en advertenties van de in druk verschijnende media gescheiden markten vormen. » Verder besliste de Europese Commissie meer recent in Recoletos/Udinesa (Zaak Nr. IV/M.1401, Recoletos/Udinesa, beslissing van de Europese Commissie van 1 februari 1999) en in Gruner+Jahr/Financial Times (Zaak Nr. IV/M.1455, Gruner+Jahr/Financial Times, beslissing van de Europese Commissie van 20 april 1999) dat de geschreven pers moet worden onderscheiden van andere mediaproducten.

Ook de rechtspraak van de Raad voor de Mededinging bevestigt deze marktafbakening. In twee beslissingen van de Raad voor de Mededinging (beslissing van de Raad voor de Mededinging van 12 december 1994, zaak nr. 94-C/C-41, VUM/Het Volk, B.S. van 28 januari 1995; beslissing van de Raad voor de Mededinging van 5 november 1996, zaak nr. 96-C/C-25, Concentra, B.S. van 3 december 1996) wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende media zoals kranten, tijdschriften, televisie, (...). In een beslissing over de uitgifte van telefoongidsen stelde de Raad voor de Mededinging dat de markt van de commerciële mededelingen een "te ruime marktomschrijving" is en dat de "vele media eerder complementair zijn dan een substituut voor elkaar. Elk medium heeft zijn eigen kenmerken en zijn eigen specifiek publiek en zijn eigen modaliteiten om de klant te bereiken" (beslissing van de Raad voor de Mededinging van 24 augustus 1998, zaak nr. 98-C/C-13, Promedia/Belgacom Directory Services, B.S. van 26 november 1998).

De Raad voor de Mededinging besluit hieruit dat de markt voor nationale themareclame niet alle mediavormen omvat en dat er een afzonderlijke markt bestaat voor de verkoop van nationale themareclame in kranten. Deze markt kan verder worden opgesplitst in een (i) Nederlandstalige en een (ii) Franstalige markt. De kranten van één taalrol hebben immers een duidelijk onderscheiden publiek van de kranten van de andere taalrol en in beide gebieden komen ook andere marktdeelnemers voor met een erg verschillende spreiding van de marktaandelen. Er bestaan dus twee afzonderlijke markten: (i) de markt voor de nationale themareclame in de Nederlandstalige kranten;en (ii) de markt voor de nationale themareclame in de Franstalige kranten.

De markt voor jobadvertenties De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat er binnen de markt voor de jobadvertenties twee afzonderlijke markten kunnen worden onderscheiden: (i) de jobadvertenties in de Nederlandstalige kranten;en (ii) de jobadvertenties in de Franstalige kranten.

Deze marktdefinitie is analoog met de marktdefinitie die door de Raad voor de Mededinging werd weerhouden in Mediabel/Société Belge d'Edition e.a. (beslissing van de Raad voor de Mededinging van 23 augustus 1999, zaak nr. 99-C/C-06, Mediabel/Société Belge d'Edition e.a., B.S. van 23 oktober 1999, p. 40112). In deze beslissing werd door de Raad voor de Mededinging ook melding gemaakt van het bestaan van een markt voor de jobadvertenties in de dagelijkse Nederlandstalige pers. Dit impliceert impliciet dat er ook een markt voor de jobadvertenties in de dagelijkse Franstalige pers bestaat.

Deze marktdefinitie staat in sterk contrast met het standpunt van de aanmeldende partijen die in essentie van oordeel zijn dat de jobadvertenties deel uitmaken van de brede markt van diensten inzake personeelsrecrutering, wat onder andere het volgende zou omvatten : (i) adverteren van jobs via : - de geschreven pers - gespecialiseerde websites - interne kanalen van de onderneming - een privaat of officieel plaatsingskantoor (ii) de selectie en de ranking van kandidaten (iii) het opstellen van databanken. De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat deze elementen niet allemaal substitueerbaar zijn en dus niet tot dezelfde markt kunnen behoren om de hierna opgesomde redenen : (i) De selectie en de ranking van kandidaten en het opstellen van databanken zijn taken die duidelijk verschillen van het adverteren van jobs.In het ene gaat men de kandidaten screenen, evalueren en rangschikken en in het andere doet men een oproep tot kandidaten of zoekt men actief naar kandidaten. Deze taken zijn complementair maar niet substitueerbaar. (ii) De personeelsrekrutering via de media moet onderscheiden worden van de personeelsrekrutering via andere vormen (interne kanalen van de onderneming, plaatsingskantoor,...). Deze vormen zijn niet substitueerbaar en kennen een sterk verschillende kostprijs, bereik, beoogde doelgroep, publieksimpact, enz; (iii) De personeelsadvertenties in kranten en tijdschriften hebben echter heel wat gemeen. Ze verschijnen beide in gedrukte vorm, verschijnen beide meestal wekelijks en zijn beide vrij goedkoop.

Verder zijn er ook bepaalde personeelsadvertenties die zowel in een krant als in een tijdschrift verschijnen (Jobat bijvoorbeeld verschijnt zowel in De Standaard als in Humo). Personeelsadvertenties in kranten en tijdschriften kunnen dus mogelijk tot dezelfde markt horen; (iv) Verder kan men ook overwegen om de personeelsadvertenties via de geschreven pers en via de elektronische media samen te nemen gezien dit vanuit het standpunt van de consument mogelijk gepercipieerd wordt als een vergelijkbaar aanbod. Sommige personeelsadvertenties zijn immers in beide vormen beschikbaar (Vacature en Jobat). Hier staat wel tegenover dat men voor het raadplegen van internetadvertenties over een computer en internet-aansluiting moet beschikken wat een grote investering vergt. Anderzijds zijn er ook goedkopere toegangen tot internet zoals internetcafés en gratis PC-gebruik in bibliotheken.

Deze laatste twee vormen zijn uiteraard niet even vlot consulteerbaar als een internetaansluiting thuis.

Verder kan hier nog worden opgemerkt dat internetadvertenties een totaal andere verschijningsvorm hebben dan advertenties in de geschreven pers (elektronisch tegenover papier, permanente updating tegenover 1 publicatie per week) en dat ook de publieksimpact en de beoogde doelgroepen kunnen verschillen.

De Raad voor de Mededinging besluit dat kan worden uitgegaan van een minimalistische marktdefinitie, zijnde de markt van de jobadvertenties in kranten. Dit betekent dat de tijdschriften en internet niet tot dezelfde markt als de jobadvertenties in de kranten worden gerekend. 6.B. De relevante geografische markt De Raad voor de Mededinging is van oordeel dat de relevante geografische markt voor de vier hierna vermelde betrokken markten België is : (i) de markt voor de nationale themareclame in de Nederlandstalige kranten (ii) de markt voor de nationale themareclame in de Franstalige kranten (iii) de markt van de jobadvertenties in Franstalige kranten (iv) de markt van de jobadvertenties in Nederlandstalige kranten Zowel de Nederlandstalige als de Franstalige kranten zijn immers ook (weliswaar in beperkte mate) aanwezig in het andere landsgedeelte.Het zijn dus dezelfde marktdeelnemers die actief zijn over de taalgrens. 6.C. De marktaandelen 6.C.1. De markten voor de nationale themareclame in Franstalige en Nederlandstalige kranten De aanmeldende partijen hebben de volgende marktaandelen in de nationale themareclame in Franstalige kranten : Nationale themareclame in dagbladen (Fr.) 2002 Inkomsten ( euro 1.000) Marktaandeel Rossel [...] [minder dan 60 %] Metro [...] [minder dan 3 %] Rossel en Metro [...] [minder dan 60 %] Dagbladen [...] 100 % Bron: ABEJ Hieruit blijkt dat Rossel - met of zonder Metro - een marktaandeel zal hebben dat duidelijk boven de 25 % ligt. De markt voor de nationale themareclame in Franstalige kranten is dus een (horizontale) betrokken markt.

Voor de nationale themareclame in Nederlandstalige kranten hebben de aanmeldende partijen geen 25 % marktaandeel. Dit is dus geen betrokken markt: Nationale themareclame in dagbladen (Ned.) 2002 inkomsten ( euro 1.000) marktaandeel 1. VUM [...] [minder dan 50 %] 2. De Persgroep [...] [minder dan 40 %] 3. Concentra (zonder Metro) [...] [minder dan 20 %] Metro [...] [minder dan 2 %] 4. Uitgeversbedrijf TIJD [...] [minder dan 10 %] Totaal [...] 100 % Bron: CIM-MDB en marktgegevens van Concentra. In tegenstelling tot de ABEJ maakt de VDP (Vlaamse Dagbladpers, de Nederlandstalige tak van de BVDU) geen omzetcijfers bekend van de verschillende dagbladuitgevers in de advertentiesector. 6.C.2 De markt van de jobadvertenties in dagbladen De marktaandelen van de betrokken partijen voor de Franstalige jobadvertenties (alle Franstalige media samen : druk en elektronisch) zijn als volgt : Jobadvertenties in schrijvende pers en op internet (Fr.) Inkomsten in 2002 ( euro ) marktaandeel 1. IPM [...] [minder dan 2 %] 2. L'Echo [...] [minder dan 1 %] 3. Rossel [...] [minder dan 75 %] Metro [...] [minder dan 2 %] 4. Vers l'Avenir [...] [minder dan 5 %] 6. StepStone.be (2001) [...](*) [minder dan 15 %] 7. Monster.be (2001) [...](*) [minder dan 10 %] TOTAAL [...] 100% Bron : - interne gegevens van de aanmeldende partijen en ABEJ - totale omzet en procentuele marktaandelen berekend door de Dienst (*) Opmerking van de aanmelders : « Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarrekeningen van deze ondernemingen: enkel de omzetgegevens voor 2001 zijn beschikbaar, waarbij enkel de opbrengsten uit de Franstalige en Nederlandstalige jobsites samen worden gegeven. Gelet op het grotere bevolkingsaantal en de hogere internetpenetratie in Vlaanderen, bekomen de partijen een schatting van de inkomsten voor de Nederlandstalige respectievelijk Franstalige jobsites door een 60/40 verdeelsleutel te hanteren. » NB : de partijen wijzen erop dat www.hotjob.be ook actief is op de betrokken markt : « Dit is een recruteringssite die beheerd wordt door het Forem (de Franstalige opvolger van de RVA). Aangezien de basisdienstverlening voor bedrijven gratis is en deze site gemiddeld door 100 000 personen per maand bezocht wordt, oefent deze site een onbetwistbare concurrentie uit op de andere marktoperatoren. Deze site beschikt echter niet over een marktaandeel, gezien hij voornamelijk gratis is. » De aanmeldende partijen hebben ook cijfers medegedeeld over de marktaandelen op de markt van jobadvertenties in de Franstalige kranten (dus zonder de andere media) : Jobadvertenties in kranten (Fr.) 2002 inkomsten ( euro ) Marktaandeel IPM (La Dernière Heure, La Libre Belgique) [...] [minder dan 5 %] Editeco (L'Echo) [...] [minder dan 1 %] Mediabel (Vers l'Avenir) [...] [minder dan 10 %] Rossel (Le Soir, Sud-Presse*) [...] [minder dan 90 %] MTM (Metro (Fr)) [...] [minder dan 2 %] Totaal [...] 100 % * Zonder Grenz-Echo (Duitstalig dagblad) Bron: ABEJ Uit deze twee tabellen blijkt dat Rossel met of zonder Metro en enkel in kranten of in alle media samen, een marktaandeel zal hebben dat duidelijk boven de 25 % ligt. De markt voor de Franstalige jobadvertenties is dus een (horizontale) betrokken markt.

In de Nederlandstalige jobadvertentiemarkt wordt zelf in de engste marktaflijning, nl. in de markt van de Nederlandstalige jobadvertenties in kranten, geen 25 % marktaandeel gehaald en is er dus geen betrokken markt : Jobadvertenties in kranten (Ned.) 2002 inkomsten ( euro ) Marktaandeel Vacature [...] [...] Jobat [...] [...] Concentra (Het Belang van Limburg + Gazet van Antwerpen) [...] [minder dan 15 %] Metro [...] [minder dan 2 %] De Persgroep (Het Laatste Nieuws) N.B. N.B. Totaal (zonder De Persgroep) [...] 100 % Bron : eigen gegevens van de aanmelders Conclusie : Uit de voorgaande bespreking blijkt dat er twee betrokken markten zijn, nl. : (i) de markt van de nationale themareclame in de Franstalige kranten (ii) de markt van de jobadvertenties in Franstalige kranten. Op beide markten wordt een bestaande machtspositie versterkt. Op beide markten stijgen de marktaandelen met minder dan 3%. In dit geval oordeelt de Raad voor de Mededinging dat er geen significant effect is, in de zin van artikel 10, § 3 van de WBEM, op de daadwerkelijke mededinging op de betrokken markten. 7. De aanmeldingsformaliteiten Het aanmeldingsformulier voor de concentraties voorziet onder punt D-f dat een document moet voorgelegd worden uitgaande van de ondernemingsraad van elk der aanmeldende partijen waaruit blijkt dat de ondernemingsraad werd ingelicht over de operatie, overeenkomstig de reglementering inzake de inlichtingen die moeten worden verstrekt aan de onderneming Voor de ondernemingsraad van IDE werd het kwestieuze document niet bezorgd. De Raad is van oordeel dat met inachtneming van artikel 11 van de CAO nr. 9 de N.V. IDE wel verplicht is de ondernemingsraad op de hoogte te brengen. Nu zulks niet tijdig bij de aanmelding gebeurd is moet er conform artikel 37, § 1 b) van de WBEM een geldboete van 500 euro aan de N.V. IDE opgelegd worden.

OM DEZE REDENEN De Raad voor de Mededinging Stelt vast dat de betrokken concentratie aanmeldingsplichtig is en conform artikel 33, § 1.1 WBEM binnen het toepassingsgebied valt van de wet;

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform art. 10, § 3 en art. 33, § 2 pt. 1a W.B.E.M. Veroordeelt de N.V. IDE tot een geldboete van 500 euro op basis van artikel 37, § 1 b) van de WBEM. Aldus uitgesproken op 22 augustus 2003 door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit de heer, Peter Poma, kamervoorzitter, de heren Marc Jegers, Geert Zonnekeyn en Erik Mewissen, leden.

Beslissing nr. 2003-C/C-70 van 29 augustus 2003 Dossier MEDE-C/C-03/0044 : Stichting Metalinvest en Corus Staal BV en Arcelor en Segal.

Gelet op de Wet op de Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd op 1 juli 1999 (W.B.E.M.);

Gezien de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties (B.S. van 11 december 2002, p. 55777); Gezien de aanmelding aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging van een concentratie op 6 augustus 2003;

Gezien de mededeling voor onderzoek door het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging aan het Korps Verslaggevers conform artikel 32bis, § 1 W.B.E.M.;

Gezien de stukken van het dossier;

Gezien het gemotiveerd verslag van de verslaggever zoals dit op 13 augustus 2003 werd opgesteld en overgemaakt aan de Raad voor de Mededinging;

Gezien het schrijven van 13 augustus 2003 van het kantoor Stibbe te Brussel, de gemeenschappelijke vertegenwoordiger van de aanmeldende partijen, waarbij afstand wordt gedaan van het recht om gehoord te worden;

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken van toepassing overeenkomstig artikel 54bis W.B.E.M.. 1. De aanmeldende en betrokken partijen Als koper treedt op Stichting Metalinvest, gevestigd in Nederland, 2585 J.D. Den Haag, Hogeweg 16.

De BV Corus Staal, gevestigd in Nederland, 1951 JZ Ymuiden, Wenckebachstraat 1, is blijkens de aangemelde concentratie eveneens betrokken partij, eerst als koper, vervolgens als verkoper van aandelen.

Als verkoper treedt op Arcelor, gevestigd te Luxemburg, L-2390 Luxembourg, Avenue de la Liberté 19.

Als doelonderneming treedt op Segal, gevestigd in België, 4400 Flemalle (Ivoz-Ramet), Chaussée de Ramioul 50, die enkel een productie-eenheid is ten dienste van haar moederondernemingen Corus, Sidmar en Cockerill-Sambre en zulks voor het galvaniseren van staal aangeleverd door de moederondernemingen, die na dit proces het gegalvaniseerde staal terugnemen en verkopen aan de auto-industrie.

De genoemde vennootschappen zijn ondernemingen in de zin van artikel 1 van de W.B.E.M. 2. De aangemelde operatie De aangemelde operatie bestaat in de verkrijging van medezeggenschap over Segal door Stichting Metalinvest (en Corus), wat gebeurt door middel van drie overeenkomsten. Daar waar de aandelen in Segal initieel verspreid waren over Cockerill-Sambre, Sidmar en Corus elk voor 1/3de, waarbij Cockerill-Sambre en Sidmar onderdeel zijn van Arcelor, wordt door een eerste overeenkomst van 2 juli 2003 door Cockerill-Sambre 1/6de van het pakket van de aandelen Segal aan Corus verkocht.

Ingevolge de tweede overeenkomst van 14 juli 2003 verwerft Corus de overblijvende 50 % van de aandelen die nog in handen van de groep Arcelor waren.

De derde overeenkomst, eveneens van 14 juli 2003, betreft de doorverkoop door Corus van het laatst verworven pakket van 50 % aandelen aan de nieuw opgerichte Stichting Metalinvest.

Segal wordt aldus voor 50 % gecontroleerd door Corus en voor 50 % door Stichting Metalinvest.

De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 9, § 1, b van de W.B.E.M. 3. De aanmeldingstermijn De overeenkomsten die moeten aangemeld worden, werden ondertekend op 14 juli 2003 en werden aangemeld op 6 augustus 2003. De eerste overeenkomst van 2 juli 2003 moest niet aangemeld worden om diverse redenen, waaronder het feit dat Segal na de eerste transactie van 2 juli 2003 enkel fungeert als een "hulp" joint venture die geen zelfstandige entiteit was op de markt in de zin van artikel 9, § 2 W.B.E.M., met andere woorden geen volwaardige gemeenschappelijke onderneming, vermits een GO geen volwaardige GO is wanneer zij binnen de bedrijfswerkzaamheden van de moederondernemingen slechts één bepaalde functie overneemt zonder de markt te betreden (zie mededeling van de Commissie inzake het begrip volwaardige gemeenschappelijke onderneming in de zin van Verordening 4064/89 van de Raad betreffende de controle op concentraties in Pb. EG 2.3.1998, C66/1, § 13).

De overeenkomsten twee en drie moesten wel aangemeld worden, vermits hierdoor Stichting Metalinvest 50 % van de aandelen in Segal verwerft.

De aanmelding van de concentratie moet dan ook conform artikel 12, § 1 W.B.E.M. als tijdig beoordeeld worden. 4. De omzetdrempels De omzet in België van de betrokken ondernemingen overschrijdt de drempels voorzien in artikel 11, § 1 van de W.B.E.M. 5. De beoordeling De relevante productmarkten zijn enerzijds de markt van de staalgalvanisatie en anderzijds de markt van de productie van koudgewalst staal. Corus en Segal zijn beiden actief op de markt van de staalgalvanisatie in België. (horizontale relatie).

Corus is actief op een hoger gelegen markt, namelijk de productie van koudgewalst staal.

Segal galvaniseert onder meer het door Corus geleverde staal (verticale relatie).

Zowel op de markt van de staalgalvanisatie als op de markt van koudgewalst staal worden in België (en ook Europees) marktaandelen bereikt die ver beneden de 25 % liggen.

De Raad voor de Mededinging is daarom van oordeel dat er geen betrokken markten zijn in België.

De voorliggende concentratie voldoet aan de criteria voor aanmelding volgens een vereenvoudigde procedure.

OM DEZE REDENEN, De Raad voor de Mededinging, Stelt vast dat de betrokken concentratie onder het toepassingsgebied valt van de W.B.E.M. conform artikel 33, § 1, lid 1 W.B.E.M..

Verklaart de concentratie toelaatbaar conform artikel 10, § 3 en artikel 33, § 2 punt 1a W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 29 augustus 2003, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, en de heren Geert Zonnekeyn, Erik Mewissen en Robert Vanosselaer, leden.

Beslissing nr. 2003-P/K-75 van 26 september 2003 Dossier MEDE-P/K-94/0006 : N.V. Gielen-Wellens/N.V. Kuwait Petroleum Inzake: N.V. Gielen-Wellens, gevestigd te 3900 Overpelt, Hoevestraat 38; tegen : N.V. Kuwait Petroleum, voorheen N.V. Aral, gevestigd te 2018 Antwerpen, Brusselstraat 59;

Gelet op de klacht van de n.v. Gielen-Wellens neergelegd bij de Algemene Inspectie van de Prijzen en de Mededinging op 30 mei 1994.

Gelet op het verslag van de Algemene Inspectie van de Prijzen en de Mededinging van 4 juli 1997, dat op 9 juli 1997 overgemaakt werd aan de Raad.

Gelet op de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de Economische Mededinging (hierna W.B.E.M.).

Gelet op het schrijven van de raadsman van de n.v. Gielen-Wellens dd 22 maart 2002, waarbij deze meldt dat zijn cliënt geen belang meer heeft bij de verdere vervolging van de klacht.

Gelet op het schrijven van de raadsman van de n.v. Aral België dd 17 juli 2003, met in bijlage kopie van een dadingsovereenkomst afgesloten tussen de n.v. Kuwait Petroleum (voorheen Aral België), de b.v.b.a.

Esso en de n.v. Gielen-Wellens.

Gehoord op de zitting van 26 september 2003 : - Johan Isselee, namens de Dienst voor de Mededinging, - Mr. Peter Teerlinck, namens N.V. Gielen-Wellens, - Mr. Peter Hechtermans loco Mr. Paul Geuens, namens N.V. Kuwait Petroleum. 1. De partijen en de klacht Op 17 juli 1986 sloot Mobil Oil b.v., rechtsvoorganger van Kuwait Petroleum met Gielen-Wellens n.v. een overeenkomst af betreffende de aankoop van Mobilproducten. In 1992 werd de b.v. Mobil Oil opgeslorpt door de n.v. Aral België.

Met brief dd 30 mei 1994 diende de n.v. Gielen-Wellens klacht in tegen de n.v. Kuwait Petroleum, voorheen n.v. Aral, bij de Algemene Inspectie van de Prijzen en de Mededinging op grond van beweerde inbreuken tegen de artikelen 2 en 3 van de W.B.E.M., waarbij zij aan de n.v. Aral verweet enerzijds haar niet vrij te laten in haar prijsbepaling (verticale prijsbinding) en anderzijds zich schuldig te maken aan misbruik van machtspositie, namelijk door haar te dwingen nietige clausules uit de overeenkomst na te komen.

De n.v. Gielen-Wellens verzocht de Raad voor de Mededinging onder meer om Aral te bevelen haar materiaal weg te halen op de terreinen van Gielen-Wellens in het pompstation te Peer, verder om Aral te bevelen na een welbepaald tijdstip zich niet meer aan te bieden voor leveringen bij Gielen-Wellens in het pompstation te Peer, dit alles op straffe van dwangsommen.

De n.v. Gielen-Wellens verzocht tevens haar te machtigen om te contracteren met een oliemaatschappij naar keuze. 2. Het standpunt van de Algemene Inspectie van de Prijzen en de Mededinging De Algemene Inspectie van de Prijzen en de Mededinging stelt in het op 4 juli 1997 opgestelde verslag onder meer voor om overeenkomstig artikel 31 '1 vast te stellen dat de Mobil/Aral exclusieve afnameovereenkomst een restrictieve mededingingspraktijk vormt zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1991 en dat Aral aan bovengenoemde inbreuken een einde moet stellen, verder om een boete op te leggen, gezien de ernst van sommige van de inbreuken. 3. De dadingsovereenkomst Tussen de n.v. Kuwait Petroleum (voorheen Aral België), de b.v. Esso (voorheen n.v. Esso) en de n.v. Rina Gielen-Wellens werd een dadingsovereenkomst - getekend op 7 maart 2002, 17 maart 2002 en 17 april 2002 - afgesloten waarvan op 17 juli 2003 kopie werd overgemaakt aan het Secretariaat van de Raad voor de Mededinging.

Eerder liet de n.v. Gielen-Wellens via haar raadsman aan de Raad voor de Mededinging met brief dd 22 maart 2002 weten dat zij geen belang meer heeft bij de verdere vervolging van de klacht.

De Raad voor de Mededinging merkt terzake op dat de W.B.E.M. van openbare orde is, zodat de Raad, onafgezien het bestaan van een dadingsovereenkomst, de zaak moet onderzoeken. 4. De toepasselijke Wet Huidige procedure werd op 30 mei 1994 ingeleid onder toepassing van de Wet van 5 augustus 1991 tot Bescherming van de Economische Mededinging. De gewijzigde Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd bij Koninklijk Besluit van 1 juli 1999, bepaalt dat deze gewijzigde wet niet van toepassing is op de procedures die hangende zijn bij de Raad voor de Mededinging of bij het Hof van Beroep te Brussel op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze gewijzigde wet (artikel 47 van de Wet van 26 april 1999 (II)), namelijk 1 oktober 1999.

De Raad voor de Mededinging beschouwt dat een procedure bij hem hangende is op het ogenblik dat hem een verslag werd voorgelegd door de Dienst voor de Mededinging vr 1 oktober 1999 (zie onder andere beslissing van de Raad voor de Mededinging van 3 april 2002, nr. 2002-P/K-27, Degheldere t. N.V. Brugs Persagentschap, B.S. 12 februari 2003, 2de editie; beslissing van de Raad voor de Mededinging van 22 mei 2002, nr. 2002-P/K-36, Ludwig Van der Auwera t. Ziekenfondsen, Artsensyndicaten en de Belgische Staat, B.S. van 12 februari 2003, 2de editie; beslissing van de Raad voor de Mededinging van 19 juni 2002, nr. 2002-P/K-45, Marc De Smet BVBA t. Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars, B.S. van 12 februari 2003, 2de editie en beslissing van de Raad voor de Mededinging nr. 2002-P/K-80 van 5 november 2002, Nubelt t.VMV, BFV, VB, VHA, B.S. van 19 augustus 2003).

In casu werd het verslag van de Dienst voor de Mededinging aan de Raad voor de Mededinging overgemaakt op 9 juli 1997. De zaak was dus reeds aanhangig bij de Raad voor de Mededinging op het ogenblik dat de gewijzigde wet in werking trad.

Bijgevolg is de gewijzigde wet tot Bescherming van de Economische Mededinging niet van toepassing op deze zaak en gelden de bepalingen van de wet tot Bescherming van de Economische Mededinging van 5 augustus 1991 zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de gewijzigde wet. 5. Beoordeling De Raad voor de Mededinging dient vast te stellen dat het verslag van de Dienst voor de Mededinging sedert 9 juli 1997 overgemaakt werd aan de Raad terwijl er sedert deze datum geen onderzoeksdaden meer werden gesteld. Art. 48 ' 1 van de W.B.E.M. bepaalt echter : « Het onderzoek bedoeld in artikel 23 mag slechts betrekking hebben op feiten die zich niet langer dan vijf jaar geleden voordeden. De termijn wordt berekend vanaf de datum van de beslissing van de Dienst voor de Mededinging om ambtshalve een onderzoek in te stellen of vanaf de datum van het aanhangig maken van de zaak bij de Dienst overeenkomstig artikel 23 ' 1".

Artikel 48 ' 2 van de W.B.E.M. bepaalt tevens : « De verjaringstermijn met betrekking tot de procedure van onderzoek en beslissing is vijf jaar te rekenen vanaf de datum bedoeld bij ' 1.

De verjaring wordt slechts gestuit door daden van onderzoek of daden van beslissing verricht binnen de termijn bepaald in het vorige lid; met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen".

De Raad voor de Mededinging moet vaststellen dat er sinds meer dan vijf jaar geen onderzoeksdaden werden gesteld, zodat onderhavige zaak verjaard is.

Het dossier moet om die reden geseponeerd worden.

OM DEZE REDENEN, De Raad voor de Mededinging, Verklaart de zaak gekend onder nr. PRA94/0006 verjaard en seponeert het dossier in toepassing van artikel 24 '1 van de W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 26 september 2003, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : de heer Peter Poma, kamervoorzitter, mevrouw Béatrice Ponet, Voorzitter van de Raad voor de Mededinging, de heer Geert Zonnekeyn en Robert Vanosselaer, leden.

Beslissing nr. 2003-I/O-76 van 26 september 2003 Dossier MEDE-P/K-96/0022 : Cornette Georges/M.I.V.B. Inzake : De Heer Georges Cornette, wonende te Alsembergsesteenweg 763A, 1180 Ukkel;

Tegen : Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (afgekort M.I.V.B.), met zetel te Gulden Vlieslaan 15, 1060 Brussel;

Gelet op de klacht van de Heer Georges Cornette neergelegd bij de Raad voor de Mededinging op 30 oktober 1996 en door de Dienst voor de Mededinging geregistreerd op 8 november 1996, onder het nummer I-O/96/0022;

Gelet op het onderzoeksverslag van de Dienst voor de Mededinging van 18 februari 1998 dat op 20 februari 1998 aan de Raad voor de Mededinging werd overgemaakt;

Gelet op de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de Economische Mededinging (hierna W.B.E.M.);

Gelet op het schrijven van de raadsman van de Heer Cornette d.d. 15 september 2003, waarbij deze meldt dat zijn cliënt niet verschijnt op de zitting van 26 september 2003;

Gehoord op de zitting van 26 september 2003 : - Dhr. Isselee, namens de Dienst voor de Mededinging, - Dhr. Roland Verleysen en de Heer Lucien Vandenbroeck, namens de MIVB. 1. De partijen en de klacht De Heer Cornette is exploitant van een krantenwinkel, die zowel de verkoop van dagbladen en periodieken omhelst als de verkoop van tabakswaren, boeken en papierwaren.Verder verkoopt hij o.a. ook nog de producten van de Nationale Loterij, de producten van de telefoonmaatschappij Belgacom en de vervoerbewijzen nodig om gebruik te kunnen maken van de diensten van de M.I.V.B. Op 30 oktober 1996 ontving de Raad voor de Mededinging een klacht, ingediend door de Heer Georges Cornette, die zich erover beklaagt dat de M.I.V.B. misbruik maakt van haar machtspositie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (inbreuk op art. 3 van de wet van 5 augustus 1991) door slechts 1 % winstmarge toe te kennen bij de wederverkoop van haar vervoerbewijzen. De Heer Cornette merkt immers op dat hij voor de wederverkoop van de producten van de Nationale Loterij en Belgacom, respectievelijk 6,5 % en 5,5 % winstmarge krijgt. Hij vraagt dan ook « ......dat de Raad zou vaststellen dat de M.I.V.B. op een wezenlijk deel van de Belgische markt een machtspositie inneemt en daarvan misbruik maakt.... terwijl deze vergoeding in situatie van eerlijke mededinging tussen partijen zou moeten worden vastgesteld op tenminste 6,5 %, waarbij ondergetekende uw Raad ook verzoekt de gezegde commissie alzo vast te stellen ».

De Heer Cornette vermeldt tevens : « De wederverkopers doen deze verkoop met verlies van vervoerbewijzen alleen noodgedwongen. Er mag op worden gewezen hoezeer, uit de verhouding in omzet van de vervoerbewijzen van de M.I.V.B. (24 % of 9.000.000 BEF)en andere waren of diensten, blijkt dat de ondergetekende klager, en de ongeveer 600 andere wederverkopers-dagbladhandelaars in het Brusselse, niet kunnen afzien van de verkoop van die vervoerbewijzen, willen ze hun cliënteel niet aan hun meest nabije concurrent verliezen. » 2. Het standpunt van de Dienst voor de Mededinging. In zijn verslag formuleert de Dienst voor de Mededinging het volgende voorstel tot beslissing aan de Raad voor de Mededinging : « 1. Dat de M.I.V.B. wel degelijk over een machtspositie beschikt, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 5 augustus 1991 tot Bescherming van de Economische Mededinging. Immers, zij beschikt over een monopolie om het openbaar personenvervoer in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te organiseren; 2. Dat de M.I.V.B., gezien de wettelijke en administratieve bepalingen waaraan zij gebonden is, geen misbruik van haar machtspositie kan maken bij het toekennen van een commissie aan de wederverkopers van haar vervoerbewijzen; 3. Dat de heer Cornette door de M.I.V.B. niet wordt gediscrimineerd, daar de commissie van 1 % geldt voor alle wederverkopers van haar vervoerbewijzen; 4. Dat er overeenkomstig artikel 31, lid 2, van de Wet van 5 augustus 1991 tot Bescherming van de Economische Mededinging, geen restrictieve mededingingspraktijk bestaat.» 3. De toepasselijke Wet. Huidige procedure werd op 3 oktober 1996 ingeleid onder toepassing van de Wet van 5 augustus 1991 tot Bescherming van de Economische Mededinging.

De gewijzigde Wet tot Bescherming van de Economische Mededinging, zoals gecoördineerd bij Koninklijk Besluit van 1 juli 1999, bepaalt dat deze gewijzigde wet niet van toepassing is op de procedures die hangende zijn bij de Raad voor de Mededinging of bij het Hof van Beroep te Brussel op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze gewijzigde wet (artikel 47 van de Wet van 26 april 1999 (II)), namelijk 1 oktober 1999.

De Raad voor de Mededinging beschouwt dat een procedure bij hem hangende is op het ogenblik dat hem een verslag werd voorgelegd door de Dienst voor de Mededinging vóór 1 oktober 1999 (zie onder andere beslissing van de Raad voor de Mededinging van 3 april 2002, nr. 2002-P/K-27, Degheldere t. N.V. Brugs Persagentschap, B.S. 12 februari 2003, 2de editie; beslissing van de Raad voor de Mededinging van 22 mei 2002, nr. 2002-P/K-36, Ludwig Van der Auwera t. Ziekenfondsen, Artsensyndicaten en de Belgische Staat, B.S. van 12 februari 2003, 2de editie; beslissing van de Raad voor de Mededinging van 19 juni 2002, nr. 2002-P/K-45, Marc De Smet BVBA t. Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars, B.S. van 12 februari 2003, 2de editie en beslissing van de Raad voor de Mededinging nr. 2002-P/K-80 van 5 november 2002, Nubelt t. VMV, BFV, VB,VHA, B.S. van 19 augustus 2003);

In casu werd het verslag van de Dienst voor de Mededinging aan de Raad voor de Mededinging overgemaakt op 20 februari 1998. De zaak was dus reeds aanhangig bij de Raad voor de Mededinging op het ogenblik dat de gewijzigde wet in werking trad.

Bijgevolg is de gewijzigde wet tot Bescherming van de Economische Mededinging niet van toepassing op deze zaak en gelden de bepalingen van de wet tot Bescherming van de Economische Mededinging van 5 augustus 1991 zoals deze golden vóór de inwerkingtreding van de gewijzigde wet. 4. Beoordeling De Raad voor de Mededinging dient vast te stellen dat het verslag van de Dienst voor de Mededinging sedert 20 februari 1998 overgemaakt werd aan de Raad terwijl er sedert deze datum geen onderzoeksdaden meer werden gesteld. Artikel 48, § 1 van de W.B.E.M. bepaalt echter : « Het onderzoek bedoeld in artikel 23 mag slechts betrekking hebben op feiten die zich niet langer dan vijf jaar geleden voordeden. De termijn wordt berekend vanaf de datum van de beslissing van de Dienst voor de Mededinging om ambtshalve een onderzoek in te stellen of vanaf de datum van het aanhangig maken van de zaak bij de Dienst overeenkomstig artikel 23, § 1 ».

Artikel 48, § 2 van de W.B.E.M. bepaalt tevens : « De verjaringstermijn met betrekking tot de procedure van onderzoek en beslissing is vijf jaar te rekenen vanaf de datum bedoeld bij § 1.

De verjaring wordt slechts gestuit door daden van onderzoek of daden van beslissing verricht binnen de termijn bepaald in het vorige lid; met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen ».

De Raad voor de Mededinging moet vaststellen dat er sinds meer dan vijf jaar geen onderzoeksdaden werden gesteld, zodat onderhavige zaak verjaard is.

Het dossier moet om die reden geseponeerd worden.

OM DEZE REDENEN, De Raad voor de Mededinging, Verklaart de zaak gekend onder nr. I/O-96/0022 verjaard en seponeert het dossier in toepassing van artikel 24, § 1 van de W.B.E.M..

Aldus uitgesproken op 26 september 2003, door de Kamer van de Raad voor de Mededinging samengesteld uit : Mevr. Béatrice Ponet, Voorzitter van de Raad voor de Mededinging en kamervoorzitter, de heren Geert Zonnekeyn, Peter Poma en Robert Vanosselaer, leden van de Raad voor de Mededinging.

^