Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 15 december 2009

Studie over de perspectieven van elektriciteitsbevoorrading 2008-2017. - Verklaring naar aanleiding van de beoordeling van de gevolgen voor het milieu Context De studie over de perspectieven van elektriciteitsbevoorrading 2008-2017 ? een schatting van de evolutie van de vraag naar elektriciteit op middellange en lange termijn en (...)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2009011514
pub.
15/12/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


Studie over de perspectieven van elektriciteitsbevoorrading 2008-2017. - Verklaring naar aanleiding van de beoordeling van de gevolgen voor het milieu Context De studie over de perspectieven van elektriciteitsbevoorrading 2008-2017 (prospectieve studie) werd opgemaakt in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3 van de wet van 1 juni 2005 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Ze bevat volgende elementen : ? een schatting van de evolutie van de vraag naar elektriciteit op middellange en lange termijn en de identificatie van de behoeften aan productiemiddelen die daaruit voortvloeien; ? het bepalen van richtsnoeren inzake de keuze van primaire bronnen met zorg voor een gepaste diversificatie van de brandstoffen, de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de inpassing in de door de gewesten bepaalde randvoorwaarden inzake leefmilieu; ? het bepalen van de aard van de productiekanalen waaraan de voorrang moet worden gegeven met zorg voor de bevordering van productietechnologieën met lage emissie van broeikasgassen; ? een evaluatie van de bevoorradingszekerheid inzake elektriciteit en het formuleren, wanneer deze in het gedrang dreigt te komen, van aanbevelingen dienaangaande.

Twaalf verschillende scenario's werden uitgewerkt, waaronder één referentiescenario en 11 alternatieve scenario's. De 11 alternatieve scenario's werden uitgewerkt op basis van drie onzekerheden : de toekomstige evolutie van de vraag naar elektriciteit, de implementatie van het klimaatbeleid na 2012 (zoals toen bekend) en de implementatie van de wet over de nucleaire uitstap. Alle scenario's werden aan de hand van het PRIMES-model berekend. Aanvullende analyses m.b.t. het beheer van het elektriciteitssysteem werden met behulp van de modellen PROCREAS en SPARK uitgevoerd, vertrekkende van de resultaten van het PRIMES-model, voor bepaalde scenario's.

De finale versie van de prospectieve studie is beschikbaar op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (http://economie.fgov.be).

De beoordeling van de gevolgen voor het milieu werd opgemaakt in overeenstemming met de bepalingen van de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu.

Integratie van de milieuoverwegingen in de prospectieve studie Bij het uitwerken van de scenario's werd impliciet rekening gehouden met de randvoorwaarden met betrekking tot milieu bij de start van het ontwerp van studie (herfst 2006) : ? klimaatbeleid : Kyotoprotocol en zijn vertaling op het federale en gewestelijke niveau; Richtlijn 2003/87/EG over handel in broeikasgassen; Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen; ? afvalbeleid : Ecodesign Richtlijn (2005/32/EG); ? energiebeleid : Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling; Richtlijn 2001/77/EG betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen.

Daarna werden de scenario's niet meer gewijzigd. Met de doelstellingen van de wijziging van de Richtlijn 2001/77/EG van 13 % energie uit hernieuwbare energiebronnen in de bruto-eindvraag naar energie tegen 2020 en het Energie-klimaatpakket werd dus in de scenario's niet expliciet rekening gehouden. Dit betekent echter niet dat bepaalde scenario's zich niet kunnen inschrijven in de 13 % HEB-doelstelling (wegens het bestaan van flexibele mechanismen).

Bovendien houdt het PRIMES-model impliciet rekening met de emissiegrenswaarden van de Richtlijn Grote Stookinstallaties (2001/80/EG) en de Richtlijn m.b.t. het zwavelgehalte in vloeibare brandstoffen (1999/32/EG).

Rekening houden met de resultaten van de milieueffectenbeoordeling in de prospectieve studie Milieueffectenrapport Uitwerken van het milieueffectenrapport In eerste instantie werd een ontwerpregister opgesteld, waarin de te onderzoeken milieueffecten en de methodologische aspecten voor dit onderzoek werden afgebakend. Dit ontwerpregister werd voorgelegd aan het Adviescomité SEA, dat op 10 maart 2009 hierover uitspraak heeft gedaan. De opmerkingen van het Adviescomité SEA werden bij de uitwerking van het milieueffectenrapport meegenomen.

Voor het berekenen van de milieu-impact van de verschillende scenario's werd rekening gehouden met de implementatie van de beste beschikbare technologieën (emissiegrenswaarden voor lozingen in de lucht en in het water, lozing van koelwater) en dit zowel voor bestaande als nieuwe eenheden.

De effecten op het landschap/zeegezicht, de oppervlaktewaterkwaliteit, de oppervlaktewatertemperatuur, de waterbodem, de lucht, het klimaat, de bodem, de niet-nucleaire en nucleaire afvalstromen, de hinder, de menselijke gezondheid en ecosystemen van de 4 meest uiteenliggende scenario's werden bestudeerd. De impact op de verschillende milieudomeinen van de alternatieve scenario's werd afgewogen t.o.v. het referentiescenario, rekening houdend met de actuele milieukwaliteit. Daarnaast werd m.b.t. de emissies in de lucht eveneens getoetst aan de doelstellingen van de Richtlijn Nationale Emissieplafonds (2001/81/EG).

Het detailniveau van het ontwerp van studie (ontbreken van gegevens m.b.t. de locatie van nieuwe eenheden) liet enkel toe om de impact op de emissie van broeikasgassen en op de luchtkwaliteit, inclusief de mogelijke gevolgen daarvan voor mens (gezondheidsaspecten) en fauna en flora (verzurende depositie) op het niveau van het Belgische grondgebied te beoordelen. Voor de overige milieudomeinen konden enkel de potentiële effecten op lokaal niveau aangegeven worden, terwijl voor een detailevaluatie verwezen werd naar de milieueffectenrapporten in het kader van plannen (ontwikkeling van de transport- en distributienetwerken) of individuele projecten (vergunningsaanvragen voor nieuwe centrales en nieuwe netinstallaties).

Het milieueffectenrapport is beschikbaar op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (http://economie.fgov.be).

Aanpassen van de prospectieve studie n.a.v. het milieueffectenrapport Het milieueffectenrapport werd in rekening gebracht door de integratie van een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 9), geïnspireerd door de niet-technische samenvatting van het rapport, in de prospectieve studie.

Raadplegingen Raadplegingen van de instanties In overeenstemming met de wet van 13 februari 2006, werden vijf instanties over het ontwerp van prospectieve studie en het milieueffectenrapport geraadpleegd : het Adviescomité SEA, de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO) en de drie gewesten.

Het Adviescomité SEA (9 juli 2009), de FRDO (26 juni 2009) en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (29 september 2009) gaven een advies.

Uit deze adviezen blijken voornamelijk volgende bezorgdheden : ? voor het ontwerp van prospectieve studie : o het niet in aanmerking nemen van bepaalde beleidsmaatregelen die sinds het opstarten van het ontwerp van studie zijn vastgelegd, zoals het Energie-klimaatpakket; o de te beperkte tijdshorizon om de effecten op het klimaat en de lucht goed te bepalen; o het niet in beschouwing nemen van het volledige Belgische energiesysteem en de netwerken (elektriciteit en gas); ? voor het milieueffectenrapport : o het niet gedetailleerd bestuderen van bepaalde impacten op bodem, mens, fauna en flora, die zich eventueel op lokaal niveau kunnen voordoen; o het niet-gedetailleerd bestuderen van bepaalde impacten m.b.t. effecten van klimaatwijziging, die zich eventueel op macroschaal kunnen voordoen.

Deze adviezen zijn beschikbaar op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie ( http://economie.fgov.be ).

Publieksraadpleging In overeenstemming met de wet van 13 februari 2006, vond er van 1 juli tot en met 28 september 2009 een raadpleging van het publiek plaats over het ontwerp van prospectieve studie en het milieueffectenrapport.

Deze publieksraadpleging werd op volgende manieren bekend gemaakt : 1. publicatie in het Belgisch Staatsblad op 16 juni 2009; 2. aankondiging op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie vanaf 16 juni 2009; 3. aankondiging op de Federale Portaalsite vanaf 17 juni 2009;4. perscommuniqué naar Belgische Nederlandstalige, Franstalige en Duitstalige media op 30 juni 2009; 5. e-mail naar ongeveer 200 stakeholders van de Algemene Directie Energie van de FOD Economie K.M.O., Middenstand en Energie en van de Algemene Directie Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu op 30 juni 2009; 6. publicatie in de elektronische informatiebrief van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie op 1 juli 2009.

In totaal werden 10 reacties ontvangen. 6 daarvan kwamen van privépersonen en de overige 4 waren afkomstig van federaties en bedrijven.

Uit deze reacties komen opnieuw de bezorgdheden m.b.t. het niet in aanmerking nemen van het Energie-klimaatpakket en de tijdshorizon naar voor.

Een synthese van deze reacties is beschikbaar op de website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie (http://economie.fgov.be).

Aanpassen van de prospectieve studie n.a.v. de resultaten van de raadplegingen Rekening houdend met de resultaten van de raadplegingen werden zowel het ontwerp van prospectieve studie als het milieueffectenrapport aangepast.

In hoofdstuk 3 en bijlage 7 van de prospectieve studie wordt een overzicht gegeven van de opmerkingen en de wijze waarop ermee rekening wordt gehouden.

Een van de belangrijkste aanpassingen is het toevoegen aan de prospectieve studie van bijlage 5 waarin de resultaten van de prospectieve studie in het licht geplaatst worden van de studie over de impact van het Energie-klimaatpakket van het Federaal Planbureau (WP 21-08). Anderzijds werden geen nieuwe scenario's uitgewerkt en berekend. Een aantal van de gemaakte opmerkingen zullen wel worden meegenomen bij de uitwerking van de volgende prospectieve studies.

Motivatie van de keuze van de prospectieve studie zoals het is aangenomen De finale versie van de prospectieve studie is niet het gevolg van een keuze. Er wordt geen voorkeur in geformuleerd voor een bepaald scenario. Bovendien voorziet de wet van 1 juni 2005 niet dat ze wordt aangenomen.

De resultaten van de prospectieve studie zullen waarschijnlijk wel als input dienen voor plannen en programma's en/of andere werkzaamheden die zouden kunnen aangenomen worden.

Belangrijkste maatregelen voor de monitoring van de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van de prospectieve studie De prospectieve studie op zich zal niet worden tenuitvoergelegd.

Monitoringsmaatregelen zijn dus niet nodig.

Toch, het kan worden beschouwd als monitoringsmaatregel dat een prospectieve studie om de vier jaar moet worden opgesteld, waarbij rekening gehouden kan worden met eventuele evoluties die zich ondertussen hebben voorgedaan.

Anderzijds worden sommige emissies van de elektriciteitssector (broeikasgassen, NOx, SO2, stof,...) in het kader van internationale verplichtingen al opgevolgd (Europese systeem voor de handel in emissierechten, Europees register van de uitstoot van verontreinigende stoffen/register van de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen,...).

^