Etaamb.openjustice.be
Document
gepubliceerd op 16 juli 2018

Reglement op de procesvoering van het Benelux-Gerechtshof INHOUD Titel I. Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen HOOFDSTUK 2(...)

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2018031473
pub.
16/07/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


Reglement op de procesvoering van het Benelux-Gerechtshof (artikel 11, lid 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, zoals het is gewijzigd door het Protocol van 10 juni 1981 tot wijziging van artikel 1 van genoemd Verdrag, door het Protocol van 23 november 1984 tot wijziging en aanvulling van genoemd Verdrag en door het Protocol van 15 oktober 2012 tot wijziging van genoemd Verdrag) INHOUD Titel I. Gemeenschappelijke bepalingen HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen HOOFDSTUK 2. Nietigheden HOOFDSTUK 3. Taalgebruik HOOFDSTUK 4. Vertegenwoordiging van de partijen en rechten en verplichtingen van de procesvertegenwoordigers HOOFDSTUK 5. Verzendingen, mededelingen, indiening en processtukken HOOFDSTUK 6. Termijnen HOOFDSTUK 7. Wijze van behandeling van de zaken HOOFDSTUK 8. Maatregelen tot organisatie van de procesgang HOOFDSTUK 9. Maatregelen van instructie in de zaken bedoeld in Titels IV en VI HOOFDSTUK 10. Interventie in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI HOOFDSTUK 11. Mondelinge behandeling HOOFDSTUK 12. Conclusie van de advocaat-generaal HOOFDSTUK 13. Wrakingen HOOFDSTUK 14. Arresten en beschikkingen HOOFDSTUK 15. Rechtsbijstand HOOFDSTUK 16. Betalingen HOOFDSTUK 17. Verzoeken en beroepen betreffende de arresten en beschikkingen HOOFDSTUK 18. Derdenverzet in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI HOOFDSTUK 19. Schorsende werking en overige voorlopige maatregelen in kort geding in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI HOOFDSTUK 20. Afstand van instantie in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI Titel II. Prejudiciële uitlegging van gemeenschappelijke rechtsregels door de Eerste Kamer Titel III. Adviserende taak van de Eerste Kamer Titel IV. Rechtsprekende taak van de Tweede Kamer HOOFDSTUK 1. Rechtsprekende bevoegdheid HOOFDSTUK 2. Behandeling van de zaak HOOFDSTUK 3. Proceskosten HOOFDSTUK 4. Bij verstek gewezen arresten Titel V. Voorziening op grond van artikel 9ter van het Verdrag HOOFDSTUK 1. Bevoegdheid van de Eerste Kamer voor voorzieningen HOOFDSTUK 2. Termijnen voor het instellen van de voorziening HOOFDSTUK 3. Vorm, inhoud en conclusies van de voorziening HOOFDSTUK 4. Memories van antwoord, repliek en dupliek HOOFDSTUK 5. Incidentele voorziening HOOFDSTUK 6. Middelen HOOFDSTUK 7. Overige aspecten van de behandeling van de zaak HOOFDSTUK 8. Proceskosten in voorzieningen HOOFDSTUK 9. Procedure na prejudiciële beslissing HOOFDSTUK 10. Vernietiging en verwijzing door de Eerste Kamer Titel VI. Rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Unie en van de Organisatie voor de Derde Kamer HOOFDSTUK 1. Algemene regels van de procesgang HOOFDSTUK 2. Vertegenwoordiging van de partijen HOOFDSTUK 3. Schriftelijke behandeling HOOFDSTUK 4. Maatregelen van instructie HOOFDSTUK 5. Mondelinge behandeling HOOFDSTUK 6. Arresten en proceskosten HOOFDSTUK 7. Schorsende werking van het beroep HOOFDSTUK 8. Interventie HOOFDSTUK 9. Rechtsmiddelen HOOFDSTUK 10. Schorsing van de tenuitvoerlegging van arresten van de Derde Kamer Titel VII. Slotbepalingen TITEL I. - GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel 1.1. Definities In dit reglement wordt verstaan onder: a) "Verdrag 2008": Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, ondertekend te Brussel op 17 juni 2008;b) "Verdrag": Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, zoals het is gewijzigd door het Protocol van 10 juni 1981 tot wijziging van artikel 1 van genoemd Verdrag, door het Protocol van 23 november 1984 tot wijziging en aanvulling van genoemd Verdrag en door het Protocol van 15 oktober 2012 tot wijziging van genoemd Verdrag;c) "Verdrag 2005": Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), ondertekend te Den Haag op 25 februari 2005;d) "Aanvullend Protocol 1969": Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie, ondertekend te Den Haag op 29 april 1969;e) "Aanvullend Protocol 2008": Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom, ondertekend te Brussel op 24 oktober 2008;f) "Reglement van orde": reglement van orde van het Benelux-Gerechtshof, vastgesteld ter algemene vergadering, gehouden te Brussel op 24 april 2015;g) "Instellingen": de instellingen als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag 2008;h) "Comité van Ministers": het Comité van Ministers, als bedoeld in artikel 5, onder a), van het Verdrag 2008;i) "Hof": het Benelux-Gerechtshof of de kamer van het Hof belast met de berechting van de zaak;j) "Kamer": een van de drie kamers van het Hof, als bedoeld in artikel 4quinquies van het Verdrag;k) "Publicaties van het Hof": de bekendmaking van stukken welke voorgeschreven wordt door het reglement van orde;l) "Land": een der drie Benelux-landen, behoudens andersluidende bepaling in onderhavig reglement;m) "Minister van Justitie": de ministers bevoegd voor Justitie in de drie landen; n) "Organisatie": de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), als bedoeld in artikel 1.2, lid 1, van het Verdrag 2005; o) "Bureau": het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), als bedoeld in artikel 1.2, lid 2, onder c), van het Verdrag 2005; p) "Personeelslid": alle personen in dienst van de Benelux Unie of in dienst van de Organisatie, evenals de gewezen personeelsleden en de rechthebbenden van deze personen;q) "Verzending": de kennisgeving, toezending of terbeschikkingstelling, elektronisch of op papier, van een processtuk door de griffie, in origineel of in afschrift;r) "Einduitspraak": een beslissing waarmee een kamer van het Hof het geding volledig afhandelt en haar bevoegdheid uitput; s) "Eindbeslissing van het Bureau": een eindbeslissing als bedoeld in artikel 1.15bis, lid 1, van het Verdrag 2005, waartegen geen bezwaar meer bij het Bureau kan worden gemaakt en waarmee een procedure voor het Bureau wordt beëindigd; t) "Elektronische handtekening" en "gekwalificeerde elektronische handtekening": de handtekeningen bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) Nr.910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, en die op grond van die Verordening binnen de Europese Unie als zodanig moeten worden erkend; u) "Procesvertegenwoordiger": de advocaat, gemachtigde of raadsman van de partij die bevoegd is voor deze partij de proceshandelingen voor het Hof te verrichten. Artikel 1.2. Draagwijdte van dit reglement en aanvullende rechtsregels Het Hof neemt de rechtsregels in acht die met betrekking tot de door dit reglement geregelde onderwerpen richtsnoer zijn voor de rechterlijke colleges van de drie landen. Daaronder zijn te verstaan de grondbeginselen geldende in de drie landen. Het Hof dient van deze beginselen uit te gaan bij het aanvullen van in het reglement eventueel vastgestelde lacunes.

HOOFDSTUK 2. - Nietigheden Artikel 1.3. Nietigheden Een verzuim of onregelmatigheid ten aanzien van de geldigheidsvereisten van een proceshandeling kan niet tot niet-ontvankelijkheid of nietigheid van de proceshandeling leiden indien het verzuim of de onregelmatigheid verschoonbaar is of de sanctie van nietigheid of niet-ontvankelijkheid kennelijk onevenredig is in verhouding tot het door het reglement beoogde doel dan wel tot de ernst van het verzuim of de onregelmatigheid. In geen geval kan het verzuim of de onregelmatigheid tot de niet-ontvankelijkheid of de nietigheid van de proceshandeling leiden indien de partij die het aangaat niet door het Hof de gelegenheid is geboden tot herstel van het verzuim of de onregelmatigheid binnen een redelijke, door het Hof te bepalen termijn.

HOOFDSTUK 3. - Taalgebruik Artikel 1.4. Taalgebruik in prejudiciële zaken 1. Voor zover het de in Hoofdstuk III, onder A, van het Verdrag bedoelde bevoegdheid betreft, wordt voor de procesvoering en de uitspraken van het Hof dezelfde taal gehanteerd als die waarin het geding voor het nationale rechtscollege, dat het verzoek om uitleg tot het Hof heeft gericht, is gevoerd.2. Wanneer de beslissing om een verzoek om uitleg tot het Hof te richten in het Duits is gesteld, beslist de president, gehoord de advocaat-generaal, dat de procesvoering en de uitspraak in het Nederlands of in het Frans zullen plaatsvinden.De griffie verzendt deze beslissing aan de partijen en aan de ministers van Justitie. De pleidooien kunnen volgens de keuze van de partijen in het hoofdgeding in een van de drie vorengenoemde talen worden gehouden.

Artikel 1.5. Taalgebruik voor de adviezen 1. Voor zover het de in Hoofdstuk III, onder C, van het Verdrag bedoelde adviserende taak betreft, wordt voor de procesvoering en de adviezen van het Hof dezelfde taal gehanteerd als die van het verzoek dat door de betrokken regering tot het Hof is gericht.2. De in artikel 10, lid 3, van het Verdrag bedoelde partijen, die hun beschouwingen aan het Hof doen toekomen, hanteren daarbij hetzij de taal waarin het verzoek van de regering is gesteld, hetzij de taal waarin het rechtsgeding waarbij zij betrokken zijn, wordt gevoerd. Artikel 1.6. Taalgebruik bij procedures ingesteld op grond van artikel 9bis van het Verdrag 1. De verzoeker die een procedure instelt op grond van artikel 9bis van het Verdrag, brengt de procedure voor de Tweede Kamer in het Nederlands of het Frans.De taal waarin de procedure voor de Tweede Kamer wordt gebracht, is de procestaal, en de procesvoering en de uitspraak vinden in deze taal plaats. Dit geldt, in voorkomend geval, onverminderd het bepaalde in artikel 1.12. 2. Wanneer de procedure wordt ingesteld tegen een eindbeslissing van het Bureau, geldt hetzelfde als bepaald in lid 1, ongeacht of de bestreden beslissing in het Nederlands, in het Frans of in het Engels is gesteld. Artikel 1.7. Taalgebruik bij procedures of verzoeken betreffende een eerdere beslissing van het Hof 1. De procestaal in een voorziening tegen een uitspraak van de Tweede Kamer is de taal waarin de uitspraak van de Tweede Kamer is gesteld.2. De procestaal in geval van derdenverzet of van verzet tegen een bij verstek gewezen arrest is de taal van het arrest waarop dit verzoek betrekking heeft.3. De procestaal in geval van verzoeken om uitlegging van een arrest of beschikking of tot herstel van verzuim om te beslissen is die van de beschikking of het arrest waarop deze verzoeken betrekking hebben. Artikel 1.8. Taalgebruik bij toepassing van de Aanvullende Protocollen 1969 en 2008 1. Voor de Derde Kamer is de taal van de procesvoering die waarin het inleidend verzoekschrift is opgesteld, zijnde het Nederlands of het Frans, naar gelang het bepaalde in artikel 27, lid 1, van het Aanvullend Protocol 1969 en in artikel 18, lid 1, van het Aanvullend Protocol 2008.2. Wanneer personen bedoeld in de artikelen 3, onder c), en 5 van het Aanvullend Protocol 1969 of de rechthebbenden van personen in dienst van de Organisatie persoonlijk verschijnen, gebruiken zij de taal van hun keuze.Als zij zich in een taal wensen uit te drukken die noch het Nederlands is noch het Frans, kan de president van de kamer een tolk aanstellen. De aan deze tolk toekomende vergoeding wordt door de president van de kamer vastgesteld.

Artikel 1.9. Opdracht van de griffie voor de vertalingen van documenten 1. De griffie neemt de nodige maatregelen om van alle gedingstukken, daaronder begrepen de pleitnota's, de beslissingen en adviezen van het Hof, een vertaling te bezorgen in de andere officiële taal.2. Een beslissing om een prejudiciële uitleg te vragen, die in het Duits is gesteld, wordt in het Nederlands en in het Frans vertaald. Hetzelfde geldt voor een beslissing die in een andere taal dan het Nederlands of het Frans is gesteld en waartegen een procedure als bedoeld in artikel 9bis van het Verdrag wordt ingesteld, alsook voor pleitnota's die in een andere taal dan het Nederlands of Frans worden overgelegd. 3. In afwijking van lid 1, kan de president of de president van een kamer in voorkomend geval evenwel beslissen dat van bepaalde stukken die deel uitmaken van een bodemdossier dat is overgelegd door een nationaal rechtscollege overeenkomstig artikel 2.3 of door partijen in procedures bedoeld in Titel IV, een vertaling achterwege kan blijven.

De president of een door hem gedelegeerde raadsheer, of de president van de kamer of een door hem gedelegeerde rechter, geeft in dergelijk geval hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een andere raadsheer of rechter of van de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen, aan de griffie aan welke stukken uit het bodemdossier wel vertaald moeten worden.

Artikel 1.10. Taalgebruik door getuigen en deskundigen 1. De getuigen gebruiken de taal van hun keuze.Als zij zich in een taal wensen uit te drukken die noch het Nederlands is noch het Frans, kan de president van de kamer een tolk aanstellen. De aan deze tolk toekomende vergoeding wordt door de president van de kamer vastgesteld. 2. De deskundigen gebruiken de taal die zij zouden hebben gebruikt in een gerechtelijke procedure van hun land. Artikel 1.11. Taalgebruik door de leden van het Hof bij de mondelinge behandeling 1. Tijdens de mondelinge behandeling kunnen de president, de presidenten van de kamers, de raadsheren en plaatsvervangende raadsheren, de rechters en plaatsvervangende rechters, en de advocaten-generaal en plaatsvervangende advocaten-generaal, zich bedienen van de andere officiële taal dan de procestaal.2. Ook wanneer tijdens het pleidooi van een andere taal dan het Nederlands of het Frans gebruik wordt gemaakt, kunnen de president, de presidenten van de kamers, de raadsheren en plaatsvervangende raadsheren, de rechters en plaatsvervangende rechters, en de advocaten-generaal en plaatsvervangende advocaten-generaal, zich bedienen van een van de officiële talen. Artikel 1.12. Afwijkingen wat betreft taalgebruik door de partijen en hun procesvertegenwoordigers bij de mondelinge behandeling Op naar behoren met redenen omkleed verzoek van een partij kan het Hof, gehoord de andere partijen en de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen, toestaan dat een partij, degene die namens haar het woord voert of een ander aan wie het Hof heeft toegestaan het woord te voeren, een pleidooi houdt in een andere taal dan het Nederlands of het Frans, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 11, lid 7, van het Verdrag.

Artikel 1.13. Vertalingen tijdens de mondelinge behandeling 1. De griffie draagt zorg tijdens de mondelinge behandeling voor een simultane of consecutieve vertaling in het Frans van alles wat in het Nederlands wordt gezegd en voor een simultane of consecutieve vertaling in het Nederlands van alles wat in het Frans wordt gezegd.2. Wanneer de pleidooien in een andere taal dan het Nederlands of het Frans worden gehouden, wordt alles wat in deze taal wordt gezegd vertaald in de twee officiële talen en alles wat in een van deze talen wordt gezegd vertaald in genoemde andere taal.3. Wanneer in een Nederlandstalig of Franstalig geding een andere taal dan het Nederlands of het Frans gehanteerd wordt, dan wordt dit vertaald in de twee officiële talen.4. De president of de president van de kamer beslist of de vertaling simultaan of consecutief geschiedt. Artikel 1.14. Taal van de publicaties van het Hof De publicaties van het Hof geschieden in de twee officiële talen.

HOOFDSTUK 4. - Vertegenwoordiging van de partijen en rechten en verplichtingen van de procesvertegenwoordigers Artikel 1.15. Beginsel van procesvertegenwoordiging 1. Als procesvertegenwoordiger van partijen voor het Hof kan optreden iedere advocaat die is ingeschreven bij de balie van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede eenieder die op grond van artikel 11, lid 5, onder b) of c), van het Verdrag of op grond van een Aanvullend Protocol als bedoeld in artikel 1, lid 5, van het Verdrag wordt toegelaten.2. Voor de Eerste Kamer is de procesvertegenwoordiging door een advocaat ingeschreven bij de balie van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte verplicht.Voor de Tweede Kamer kan een partij ook in persoon verschijnen. Voor de Derde Kamer gelden de regels bepaald in Titel VI van dit reglement. 3. De Tweede en de Derde Kamer kunnen op schriftelijk verzoek van een partij ingesteld uiterlijk tien dagen voor de datum waarop de zitting zal plaatsvinden als haar procesvertegenwoordiger toelaten een persoon die niet advocaat is in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.Een aldus toegelaten persoon heeft bovendien het recht tot kennisneming van het dossier.

Artikel 1.16. Procesvertegenwoordiging van de Organisatie De Organisatie kan in procedures voor het Hof die eindbeslissingen van het Bureau betreffen, overeenkomstig artikel 1.15bis, lid 2, van het Verdrag 2005 worden vertegenwoordigd door een daartoe aangewezen personeelslid.

Artikel 1.17. Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten 1. De procesvertegenwoordigers die voor het Hof of voor een bij rogatoire opdracht aangewezen rechter verschijnen, genieten immuniteit van rechtsvervolging voor hetgeen zij met betrekking tot de zaak of de partijen hebben gezegd en geschreven.2. Deze procesvertegenwoordigers genieten voorts de volgende voorrechten en faciliteiten: a) Alle op de procedure betrekking hebbende stukken mogen niet worden onderzocht of in beslag genomen;b) Deze personen genieten de voor de vervulling van hun opdracht noodzakelijke bewegingsvrijheid.3. De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten zijn uitsluitend in het belang van de procedure verleend.4. De kamer kan de immuniteit opheffen wanneer dit naar haar mening niet strijdig is met het belang van de procedure. Artikel 1.18. Bewijs van de hoedanigheid van de procesvertegenwoordigers van de partijen Teneinde de in artikel 1.17 bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te kunnen genieten, wordt de vereiste hoedanigheid op de volgende wijze bewezen: a) Voor de gemachtigden, door een officiële verklaring, daartoe afgegeven door hun lastgever, die een afschrift ervan onverwijld aan de griffie mededeelt;b) Voor de advocaten, door een legitimatiebewijs, ondertekend door de griffier.De geldigheidsduur van dit bewijs is beperkt tot een daartoe vastgestelde termijn; zij kan evenwel in de loop van de procedure worden verlengd of verkort.

Artikel 1.19. Uitsluiting van de procedure 1. Indien een kamer van oordeel is dat een procesvertegenwoordiger zich voor het Hof gedraagt op een wijze die met de waardigheid van het Hof of met de eisen van een goede rechtsbedeling onverenigbaar is, of deze procesvertegenwoordiger van de hem met het oog op zijn functie toegekende rechten een ander gebruik maakt dan waartoe die rechten hem zijn verleend, deelt zij dit de betrokkene mee.Indien het Hof de bevoegde autoriteiten onder wier gezag de betrokkene valt, daarvan op de hoogte stelt, wordt een afschrift van de tot deze autoriteiten gerichte brief aan de betrokkene toegezonden. 2. Om dezelfde redenen kan een kamer te allen tijde, gehoord de betrokkene en de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen, een procesvertegenwoordiger bij met redenen omklede beschikking van de procedure uitsluiten.Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar. 3. Wanneer een procesvertegenwoordiger van de procedure is uitgesloten, wordt het geding voor een door de president of president van de kamer te bepalen termijn geschorst teneinde de betrokken partij in de gelegenheid te stellen een andere procesvertegenwoordiger aan te wijzen.4. De ter uitvoering van dit artikel genomen beslissingen kunnen worden ingetrokken. HOOFDSTUK 5. - Verzendingen, mededelingen, indiening en processtukken Artikel 1.20. Verzendingen en mededelingen van de griffie 1. Wanneer aan de griffie wordt opgedragen bepaalde stukken te verzenden of mededelingen te doen, geschiedt dit hetzij bij aangetekend schrijven, hetzij door terhandstelling, tegen ontvangstbewijs door of namens de betreffende partij, hetzij door middel van elektronische toezending overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1.21, lid 1, en 1.24. Bij gebrek aan ontvangst van een bericht van opening door of namens de betreffende partij binnen vierentwintig uur na de elektronische verzending of mededeling, verstuurt de griffie de stukken of mededelingen bij aangetekend schrijven. 2. Afschriften worden door de griffie voor eensluidend gewaarmerkt, tenzij deze afschriften afkomstig zijn van de partijen zelf.3. De griffie draagt zorg voor de in dit reglement vermelde verzendingen aan de door de geadresseerde gekozen woonplaats, of wanneer de geadresseerde geen domicilie heeft gekozen, aan diens adres.4. De griffie geeft kennis van de indiening van de stukken aan de Organisatie in zaken die de Organisatie betreffen wanneer de Organisatie zelf niet in het geding is.5. De verzending of mededeling van de griffie wordt geacht plaats te vinden op de tiende dag na afgifte ter verzending op het postkantoor van de plaats waar de griffie is gevestigd, tenzij anders blijkt uit het bericht van ontvangst.Wanneer zij overeenkomstig artikel 1.21, lid 1, langs elektronische weg geschiedt, wordt zij geacht plaats te vinden op de dag van de ontvangstmelding van de elektronische toezending.

Artikel 1.21. Elektronische communicatiemiddelen 1. Elke verzending of elke mededeling van de griffie, de verzending van de processtukken en van de arresten en beschikkingen van het Hof daaronder begrepen, kan langs elektronische weg geschieden wanneer de geadresseerde ermee heeft ingestemd dat de verzendingen en de mededelingen van de griffie hem elektronisch worden toegezonden.De instemming van de geadresseerde kan gegeven worden in gelijk welk processtuk. De bereikbaarheid langs deze weg geldt voor de duur van het geding, met inbegrip van de voorziening, tenzij de geadresseerde meedeelt dat hij zijn instemming intrekt.

Indien de elektronische toezending om technische redenen of wegens de aard of omvang van het stuk niet mogelijk is, geschiedt de verzending of de mededeling van de griffie op papier. 2. Het Hof kan bij algemeen besluit bepalen dat mededelingen en kennisgevingen aan het Hof, waaronder begrepen de indiening van bewijsstukken, deskundigenverslagen en andere verslagen indien aldus bepaald, elektronisch kunnen gedaan worden.De aldus ingediende stukken worden geacht het origineel stuk te zijn, voor zover zij voldoen aan de door het Hof bij algemeen besluit bepaalde vereisten, met name wat betreft de authenticatie van deze stukken. 3. Het Hof kan bij algemeen besluit bepalen dat een kopie van verzoekschriften en memories elektronisch aan het Hof wordt verzonden. Na overeenstemmend advies van het Comité van Ministers, kan het Hof bij algemeen besluit bepalen dat verzoekschriften en memories die elektronisch worden ingediend, geacht worden het origineel processtuk te zijn voor zover zij zijn voorzien van een gekwalificeerde elektronische handtekening en voldoen aan de in het desbetreffende besluit bepaalde vereisten. 4. Na overeenstemmend advies van het Comité van Ministers, kan het Hof bij algemeen besluit bepalen dat ook de communicatie in uitvoering van dit reglement tussen de partijen of tussen de partijen en andere deelnemers aan het geding, daaronder begrepen de deskundigen, elektronisch kan geschieden, onder de door het Hof bepaalde voorwaarden. 5. De in lid 2, 3 en 4 bedoelde besluiten worden door het Hof genomen overeenkomstig artikel 7.1 en worden bekendgemaakt in het Benelux Publicatieblad, in de officiële publicatiebladen van de drie landen, en op de website van het Hof.

Artikel 1.22. Ondertekening Het origineel van elk processtuk van de partijen wordt ondertekend door de partij of haar procesvertegenwoordiger. Is de partij een instelling of de Organisatie, dan worden de processtukken ondertekend door degene die hiertoe bevoegd is. Voor de Eerste Kamer worden de processtukken van de partijen door hun procesvertegenwoordiger ondertekend. De ondertekening kan geschieden door middel van een elektronische handtekening in de in artikel 1.21 bedoelde gevallen en onder de in dat artikel gestelde voorwaarden.

Artikel 1.23. Indiening van processtukken 1. Het ondertekende origineel van een processtuk, vergezeld van alle bijlagen waarnaar daarin wordt verwezen, wordt bij de griffie ingediend in één exemplaar voor het Hof en, in andere procedures dan de prejudiciële procedures en behoudens toepassing van artikel 1.21, met één afschrift voor iedere andere partij. De griffie verzendt de afschriften aan de andere partijen. 2. Wanneer wegens de omvang van een stuk slechts uittreksels zijn bijgevoegd, wordt het gehele stuk of een volledig afschrift ervan ter griffie gedeponeerd. 3. Ten aanzien van de procestermijnen gelden slechts de dag van de indiening van het origineel ter griffie, dan wel in geval van overeenkomstig artikel 1.21 toegelaten elektronische indiening, de dag waarop het stuk bij het Hof is binnengekomen. 4. De deponering van een processtuk in de brievenbus van de griffie wordt geacht te zijn geschied daags voor de lichting van deze brievenbus overeenkomstig het bepaalde in het reglement van orde. Artikel 1.24. Domiciliekeuze en inlichtingen betreffende de verzendingen en mededelingen 1. Een aan het Hof gericht processtuk bevat ten behoeve van de procedure een domiciliekeuze in een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. 2. Naast of in plaats van de in lid 1 bedoelde domiciliekeuze kan in het processtuk worden vermeld dat de partij of haar procesvertegenwoordiger, mits gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ermee instemt dat verzendingen en mededelingen aan hen elektronisch plaatsvinden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.21, lid 1. 3. Indien het processtuk niet aan de in lid 1 of lid 2 bedoelde vereisten beantwoordt en zolang die onregelmatigheden niet zijn hersteld, geschieden alle verzendingen en mededelingen ten behoeve van de procedure aan de betrokken partij per aangetekende post aan het adres van haar procesvertegenwoordiger of, bij ontstentenis daarvan, aan de partij zelf. Artikel 1.25. Dossier van de procedure 1. Ter griffie wordt een dossier van de procedure gehouden waarin alle elementen met betrekking tot deze procedure en de grond van de zaak voorkomen, met inbegrip van de verslagen van de deskundigen en de conclusie van de advocaat-generaal.2. De gegevens van het dossier worden elektronisch of op papier bewaard.3. De oorspronkelijk niet in elektronische vorm ingediende stukken kunnen door de griffie omgezet worden in elektronische vorm voor doeleinden van kennisgeving aan de belanghebbenden.Het oorspronkelijke niet in elektronische vorm ingediende stuk blijft het origineel processtuk. 4. Het processtuk of bewijsstuk dat krachtens dit reglement op regelmatige wijze als origineel stuk elektronisch mag worden aangemaakt, ingediend, medegedeeld en bewaard, wordt gelijkgesteld met een op papier gesteld processtuk.5. Een gekwalificeerde elektronische ondertekening wordt met een handgeschreven handtekening gelijkgesteld. Artikel 1.26. Vertrouwelijke stukken 1. De kamers houden onverminderd de leden 2 tot 5, enkel rekening met documenten en stukken waarvan de partijen of hun procesvertegenwoordigers kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.2. De kamers dragen er zorg voor dat de vertrouwelijkheid bewaard wordt van dossiers die door een nationale gerechtelijke instantie, door de instellingen of door de Organisatie zijn ingediend.Een stuk dat als vertrouwelijk werd behandeld door de instellingen of door de Organisatie waarvan de beslissing wordt bestreden of door de verwijzende nationale rechter, blijft vertrouwelijk. 3. Wanneer een partij een stuk indient en vraagt het niet ter kennis te brengen van de overige partijen, moet ze dat stuk afzonderlijk indienen.Ze moet de vertrouwelijkheid ervan uitdrukkelijk aangeven, de motieven van haar verzoek uiteenzetten in het processtuk waarbij het bewuste stuk wordt gevoegd en een inventaris opmaken waarin het stuk wordt vermeld waarvoor om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht. Het stuk waarvoor om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, wordt voorlopig afzonderlijk in het dossier van de zaak opgenomen en mag niet worden ingezien door de partijen behalve door die welke het genoemde stuk heeft ingediend. 4. De bevoegde kamer bepaalt, na de verzoeker en alle in het geding betrokken partijen te hebben gehoord over het verzoek om vertrouwelijke behandeling en de motieven van de verzoeker, of het document zakengeheimen bevat of vertrouwelijke gegevens van een persoon en aldus wat die gegevens betreft, niet aan de andere partijen behoort te worden meegedeeld, dan wel alleen aan hun procesvertegenwoordiger, in voorkomend geval onder de voorwaarde van het aangaan van specifieke verbintenissen.5. De kamer beoordeelt de evenredigheid van de gevraagde maatregel en neemt hierbij het waarborgen van het recht op een doeltreffende voorziening en op een eerlijk proces in acht, alsmede de rechtmatige belangen van de partijen en, indien van toepassing, van derden, alsook de mogelijke schade voor een van de partijen en, indien van toepassing, voor derden, als gevolg van het bevelen of afwijzen van dergelijke maatregelen.6. Indien de kamer oordeelt dat het stuk niet als vertrouwelijk als hiervoor bedoeld heeft te gelden, en degene die het stuk heeft ingediend zijn standpunt over de vertrouwelijkheid handhaaft, houdt de kamer geen rekening met het stuk. HOOFDSTUK 6. - Termijnen Artikel 1.27. Berekening van de termijnen 1. De termijnen lopen van 00.00 uur tot en met 23.59 uur. Zij worden berekend vanaf de dag, volgende op de dag van de gebeurtenis waardoor zij beginnen te lopen en omvatten alle dagen, ook zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen. 2. Wordt de aanvang van een termijn bepaald door een verzending of mededeling van de griffie, dan wordt die termijn berekend vanaf de dag, volgende op de dag waarop de verzending of mededeling wordt geacht plaats te vinden overeenkomstig artikel 1.20, lid 5. 3. Wordt de aanvang van een termijn bepaald door de bekendmaking van een handeling en gelden voor die bekendmaking bepaalde vormvereisten, dan wordt die termijn berekend vanaf de tiende dag, volgende op de dag waarop aan de vormvereisten voor die bekendmaking is voldaan.4. De vervaldag is in de termijn begrepen.Verstrijkt de termijn echter op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de vervaldag naar de eerstvolgende werkdag verschoven. 5. Als wettelijke feestdagen worden beschouwd de dagen, die als zodanig in het reglement van orde worden aangemerkt.6. Een in maanden uitgedrukte termijn gaat in overeenkomstig het bepaalde in de leden 1 en 2, en loopt af, onverminderd het bepaalde in lid 3, bij het einde van de dag die, in de laatste maand van de termijn, dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag van de gebeurtenis waardoor de termijn begint te lopen of, bij ontstentenis van een dag met dezelfde cijferaanduiding, de laatste dag van de betrokken maand.7. De termijnen worden door het gerechtelijk reces, zoals bepaald in het reglement van orde, niet geschorst. Artikel 1.28. Beroep tegen een handeling van een instelling of van de Organisatie 1. Bij beroepen tegen een eindbeslissing van het Bureau, gaat de in artikel 1.15bis van het Verdrag 2005 bedoelde termijn voor het instellen van het beroep in vanaf de kennisgeving van de eindbeslissing door het Bureau aan de geadresseerde. 2. Bij beroepen zoals bedoeld in artikel 17 van het Aanvullend Protocol 1969 en artikel 9 van het Aanvullend Protocol 2008, gaat de termijn voor het instellen van het beroep in vanaf het moment waarop het aangevallen besluit aan de verzoeker bekend is geworden, dan wel, in voorkomend geval, vanaf het moment waarop een afwijzende beschikking geacht wordt te zijn genomen.Dit geldt onverminderd het bepaalde in artikel 6.4.

Artikel 1.29. Bepaling en verlenging van de termijnen 1. De beslissingen waarbij in uitvoering van dit reglement een termijn wordt vastgesteld, bepalen de datum waarop deze termijn verstrijkt.2. De door het Hof bepaalde termijnen kunnen, tenzij wanneer dit reglement dit uitdrukkelijk uitsluit of anders bepaalt, worden verlengd door de president of door de presidenten van de kamers.De beslissing om de termijn te verlengen bepaalt de datum waarop de termijn verstrijkt. 3. De griffie geeft kennis aan de partijen van de in de leden 1 en 2 bedoelde beslissingen.4. De president en de presidenten van de kamers of de door hen gedelegeerde raadsheer of rechter kunnen aan de griffier de tekeningsbevoegdheid delegeren om de termijnen waarvan de vaststelling ingevolge dit reglement tot hun bevoegdheid behoort, te bepalen of verlenging ervan toe te staan. HOOFDSTUK 7. - Wijze van behandeling van de zaken Artikel 1.30. Schriftelijke en mondelinge behandeling De procedure voor het Hof is schriftelijk. Zij verloopt mede mondeling indien een partij daarom verzoekt of het Hof hiertoe ambtshalve beslist.

Artikel 1.31. Voeging 1. In elke stand van het geding kunnen meerdere zaken vanwege de daarin aan de orde zijnde geschilpunten zozeer samenhangen dat het met het oog op het voorkomen van onverenigbare uitspraken of de bevordering van een goede rechtsbedeling geboden is dat zij tezamen worden behandeld en dat er tezamen over wordt beslist.2. Tot voeging wordt beslist door de president of de president van de kamer.3. De voeging van de zaken kan weer ongedaan worden gemaakt. Artikel 1.32. Hervatting na overlijden 1. Indien, voor de afronding van de schriftelijke of mondelinge behandeling, in een andere zaak dan die welke bedoeld is in Titel II of III, het overlijden van een verzoeker ter kennis komt van de kamer, wordt het geding geschorst gedurende een door de president of president van de kamer te bepalen termijn.2. Voor het verstrijken van deze termijn kunnen de erfgenamen en andere rechtsopvolgers onder algemene titel het geding voortzetten door indiening ter griffie van een daartoe strekkend bericht.De griffie geeft kennis van dit bericht aan de andere partijen in het geding.

Artikel 1.33. Amicus curiae Het Hof kan aan anderen dan partijen schriftelijke adviezen vragen met betrekking tot de in de zaak aan de orde zijnde rechtspunten dan wel zodanige adviezen die ongevraagd door anderen dan partijen aan het Hof zijn toegestuurd, toelaten. De adviezen worden aan de partijen medegedeeld. De partijen kunnen schriftelijk opmerkingen maken over de adviezen binnen de termijn van één maand nadat de adviezen aan hen zijn medegedeeld.

HOOFDSTUK 8. - Maatregelen tot organisatie van de procesgang Artikel 1.34. Aanwijzing van een advocaat-generaal Het hoofd van het Parket wijst de zaken die door de Eerste Kamer behandeld worden aan een advocaat-generaal toe; wat de zaken betreft die door de Tweede of de Derde Kamer moeten behandeld worden wijst het hoofd van het Parket, indien het van oordeel is dat de zaak zich leent voor een conclusie van het Parket dan wel op verzoek van de president van de kamer, zo snel mogelijk na de indiening van het geding-inleidend stuk een advocaat-generaal aan. De aanwijzing van de advocaat-generaal geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het reglement van orde.

Artikel 1.35. Afsluiten van de schriftelijke behandeling 1. Wanneer de schriftelijke behandeling is afgesloten, beslist de kamer over de ter zake eventueel noodzakelijke maatregelen tot verdere organisatie van de procesgang en over de eventuele bijkomende maatregelen van instructie.De kamer beslist, gehoord de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen. 2. De griffie deelt mede aan de belanghebbenden wanneer de schriftelijke behandeling afgesloten is.De griffie deelt deze beslissing slechts mede wanneer de maatregelen van instructie, indien van toepassing, voltooid zijn.

HOOFDSTUK 9. - Maatregelen van instructie in de zaken bedoeld in Titels IV en VI Artikel 1.36. Beslissing over de maatregelen van instructie 1. De kamer kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij, in iedere stand van het geding zowel een maatregel van instructie bevelen, als gelasten dat een instructiehandeling opnieuw of in uitgebreidere vorm wordt verricht.2. De volgende maatregelen van instructie kunnen worden gelast: a) Verschijning van partijen;b) Verzoek om inlichtingen en overlegging van stukken;c) Getuigenverhoor;d) Deskundigenonderzoek;e) Plaatsopneming;f) Alle andere door de kamer nodig geoordeelde maatregelen van instructie. Alvorens de kamer besluit tot de maatregelen van instructie, bedoeld hierboven onder c), d), e) en f), worden de partijen gehoord. 3. De kamer gelast een maatregel van instructie bij een beschikking waarin de te bewijzen feiten zijn omschreven, alsmede de datum waarop en eventueel de plaats waar de maatregel zal worden uitgevoerd.Zij kan de uitvoering van de maatregelen van instructie opdragen aan een lid van de kamer. Deze beschikking wordt door de griffie aan de partijen verzonden. 4. Naast de hiervoor genoemde maatregelen van instructie kan de kamer in elke stand van het geding partijen verzoeken om schriftelijk of tijdens de mondelinge behandeling op bepaalde vragen te antwoorden.De griffie deelt dit verzoek mede aan de partijen. De schriftelijke antwoorden worden door de griffie aan de overige partijen medegedeeld, die daarop schriftelijk binnen een door de president van de kamer te bepalen termijn, dan wel tijdens de mondelinge behandeling kunnen reageren.

Artikel 1.37. Deelname van partijen aan de maatregelen van instructie Partijen zijn gerechtigd deel te nemen aan de instructie zoals in de volgende artikelen is vermeld. Zij en hun procesvertegenwoordigers worden voor elke uit te voeren maatregel van instructie tijdig opgeroepen.

Artikel 1.38. Tegenbewijs Het tegenbewijs staat vrij. Nadere bewijsaanbiedingen zijn toegelaten.

Artikel 1.39. Vergoeding van getuigen en deskundigen 1. De getuigen en deskundigen hebben recht op een door de kas van het Hof betaalde vergoeding van hun reis- en verblijfkosten.2. De getuigen hebben recht op een schadeloosstelling.De deskundigen ontvangen voor de uitvoering van hun opdracht een honorarium. 3. Deze bedragen worden naar redelijkheid door het Hof bepaald en worden door de kas van het Hof aan de getuigen en deskundigen betaald, nadat zij aan hun plicht hebben voldaan of hun taak hebben volbracht.4. De krachtens de leden 1 tot 3 van dit artikel aan getuigen en deskundigen verschuldigde gelden worden als invorderbare kosten aangemerkt, onverminderd de bepalingen van Hoofdstuk 3 van Titel IV en Hoofdstuk 6 van Titel VI. Artikel 1.40. Oproeping voor verschijning en getuigenverhoor 1. De personen wier verschijning en de getuigen wier verhoor door de kamer is bevolen, worden ten minste veertien dagen voor de terechtzitting door de griffie opgeroepen bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst.2. In de oproep worden vermeld: a) De naam, voornaam en hoedanigheid van de opgeroepen persoon;b) De namen van de partijen;c) Het onderwerp van het geschil;d) In voorkomend geval, de feiten waarover de getuigen zullen worden gehoord;e) In voorkomend geval, de vermelding dat de vergoeding van de getuigen naar redelijkheid door de president van de kamer wordt bepaald;f) In voorkomend geval, de vermelding van de op niet-verschijnende getuigen toepasselijke geldstraffen.3. De getuigen worden opgeroepen door de griffie, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een partij.4. De oproeping door de griffie van de getuigen die door een partij zijn opgegeven, kan afhankelijk worden gesteld van de storting van een voorschot in de kas van het Hof ter dekking van de geschatte onkosten; de president van de kamer stelt het bedrag van dit voorschot vast. 5. De voor het horen van de ambtshalve opgeroepen getuigen nodige middelen worden door de kas van het Hof voorgeschoten. Artikel 1.41. Persoonlijke verschijning van de partijen 1. Wanneer de persoonlijke verschijning van de partijen is gelast, belet dit niet dat deze zich ter zitting kunnen doen bijstaan door de procesvertegenwoordigers bedoeld in de artikelen 1.15 en 1.16. De partijen kunnen met toestemming van de president van de kamer elkaar vragen stellen. 2. De griffie maakt een proces-verbaal op van het verhoor.Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president van de kamer, alsmede door de griffier, nadat de partijen in de gelegenheid zijn gesteld de inhoud van het proces-verbaal te verifiëren en het te ondertekenen. Weigert een partij te tekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt.

Artikel 1.42. Getuigenverhoor 1. Na de vaststelling van de identiteit van de getuigen houdt de president van de kamer hun voor dat zij hun verklaring zullen moeten bevestigen op de in dit artikel bepaalde wijze.2. De getuige legt de volgende eed af: "Ik zweer de waarheid, de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen".In voorkomend geval, kan de getuige naast de eed, in plaats daarvan of tegelijk daarmee, een belofte of verklaring afleggen, op de wijze als bepaald in de nationale wetgeving van één van de landen.

De kamer kan, de partijen gehoord, een als getuige opgeroepen persoon vrijstellen van het afleggen van de eed en hem enkel ter inlichting horen. 3. De kamer kan een getuige op zijn verzoek of op verzoek van een partij ontslaan van de verplichting een hem gestelde vraag te beantwoorden indien daartoe een wettige reden wordt aangevoerd, waaronder de verplichting naar het nationale recht van één van de landen om geheim te houden hetgeen hem in het kader van de uitoefening van zijn beroep is toevertrouwd.4. De getuigen worden door de kamer gehoord.De partijen of hun procesvertegenwoordigers kunnen aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de president van de kamer om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven. 5. De griffie maakt een proces-verbaal op waarin de getuigenverklaring wordt weergegeven.Het proces-verbaal wordt ondertekend door de president van de kamer, alsmede door de griffier, nadat de getuige in de gelegenheid is gesteld de inhoud van het proces-verbaal te verifiëren en het te ondertekenen. Weigert een getuige te tekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt.

Artikel 1.43. Verplichtingen voor de getuige 1. De getuigen, mits behoorlijk opgeroepen, zijn gehouden ter terechtzitting te verschijnen.2. Wanneer een getuige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschijnt, kan de kamer bevelen dat hij bij gerechtsdeurwaardersexploot wordt gedagvaard.Als hij na dagvaarding niet verschijnt, kan de kamer hem een geldstraf opleggen van ten hoogste 5.000 euro.

Gelijke straf kan worden uitgesproken tegen een getuige die zonder wettige reden en na waarschuwing weigert te getuigen of weigert de eed of de in voorkomend geval daarvoor in de plaats komende belofte of verklaring af te leggen. 3. De opgelegde geldboete kan op verzoek van de getuige worden verlaagd, wanneer deze aantoont dat zij niet in verhouding staat tot zijn inkomen. Artikel 1.44. Deskundigenonderzoek 1. De kamer kan een deskundigenonderzoek bevelen.In de beschikking waarbij de deskundige wordt benoemd, wordt diens taak nauwkeurig omschreven en de termijn bepaald waarbinnen hij zijn schriftelijk verslag bij de griffie zal indienen of zijn verklaring ter terechtzitting zal afleggen. 2. Indien de deskundige zijn opdracht niet aanvaardt of uitvoert, wordt hij door de kamer ambtshalve of op verzoek van een der partijen vervangen.3. Het onderzoek van de deskundige staat voor zover nodig onder leiding van de kamer die het onderzoek heeft bevolen.4. Wanneer een schriftelijk verslag wordt gevraagd, legt de deskundige zijn conceptverslag voor aan de partijen, geeft hij de opmerkingen van de partijen weer in zijn verslag, ondertekent hij het verslag, in voorkomend geval met een elektronische handtekening, en dient hij het in ter griffie van het Hof.De griffie zendt de partijen een afschrift van het deskundigenverslag.

Wanneer geen schriftelijk verslag wordt gevraagd, legt de deskundige zijn verklaring af ter terechtzitting en wordt zijn verklaring door de griffie opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. 5. De kamer kan van de partijen of van een hunner de storting van een voorschot verlangen, ter dekking van de kosten van het deskundigenonderzoek.6. De deskundige mag zijn oordeel slechts geven over de punten die hem uitdrukkelijk zijn voorgelegd.De kamer kan bij beschikking ambtshalve dan wel op verzoek van een partij of van de deskundige de opdracht van de deskundige uitbreiden, nadat de partijen zijn gehoord dan wel in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. 7. Het Hof kan overeenkomstig artikel 7.1 nadere regels betreffende het deskundigenonderzoek bepalen.

Artikel 1.45. Rogatoire opdrachten 1. De kamer kan op verzoek van een partij dan wel ambtshalve rogatoire opdrachten opdragen tot het horen van getuigen of deskundigen.2. De rogatoire opdracht wordt bij beschikking opgedragen;deze beschikking bevat de krachtens de in de zaak van toepassing zijnde internationale voorschriften vereiste gegevens. 3. De griffie verzendt de beschikking aan de partijen en aan de krachtens de in de zaak van toepassing zijnde internationale voorschriften bevoegde instantie op het grondgebied waarvan de getuigen of deskundigen moeten worden gehoord.Zo nodig doet de griffie de beschikking vergezeld gaan van een vertaling in de officiële taal of talen van de staat tot welke de beschikking is gericht. 4. De ontvangst en de uitvoering van de rogatoire opdracht in de staat tot welke de beschikking is gericht, geschiedt overeenkomstig de in de zaak van toepassing zijnde internationale voorschriften. De griffie draagt zorg voor de vertaling van de dientengevolge ontvangen stukken in de procestaal. 5. Het Hof draagt de kosten van de rogatoire opdracht, onverminderd zijn bevoegdheid ze ten laste van de partijen te brengen. HOOFDSTUK 10. - Interventie in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI Artikel 1.46. Toelaatbaarheid, doel en gevolgen van de interventie 1. De interventie mag niet treden buiten de conclusie van de partijen. Zij kent niet dezelfde procedurele rechten toe als die welke aan de partijen zijn toegekend, met name niet het recht om te verzoeken een mondelinge behandeling te houden. 2. De interventie is ondergeschikt aan het hoofdgeding.Zij raakt zonder voorwerp wanneer de zaak in het register van de kamer wordt doorgehaald, na afstand van instantie of een tussen de partijen overeengekomen schikking, of bij niet-ontvankelijkverklaring van het verzoekschrift. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.49, aanvaardt de interveniënt het geding in de stand waarin het zich bevindt ten tijde van zijn interventie. 4. Een verzoek tot interventie dat wordt ingediend na het afsluiten van de schriftelijke behandeling, maar uiterlijk acht dagen vóór de aanvang van de mondelinge behandeling, kan in behandeling worden genomen.Indien de kamer de interventie toestaat, kan de interveniënt zijn opmerkingen maken tijdens de pleitzitting, indien deze plaatsvindt. Zij kan niet in behandeling worden genomen na afsluiting van de schriftelijke behandeling indien geen mondelinge behandeling wordt gehouden. 5. Interventie is niet toegelaten in procedures ingesteld tegen eindbeslissingen van het Bureau. Artikel 1.47. Verzoek tot interventie Het behoorlijk ondertekend verzoek tot interventie wordt ingediend bij verzoekschrift ter griffie en bevat: a) De vermelding van de partijen en van het nummer waaronder de zaak op de rol is geplaatst;b) De naam en de woonplaats van de indiener van het verzoek tot interventie, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;c) Een uiteenzetting waaruit het belang van de indiener van het verzoek tot interventie bij de uitkomst van het geding blijkt;d) De conclusies welke de indiener van het verzoek tot interventie wens te ondersteunen;e) Het aanbod van bewijs onder overlegging van de stukken, waarop een beroep wordt gedaan. Artikel 1.48. Afhandeling en beslissing De griffie verzendt een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen in het hoofdgeding. Na hen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen schriftelijk binnen de door de president van de kamer vastgestelde termijn voor te dragen, beslist de kamer bij beschikking, de advocaat-generaal gehoord als hij in de zaak is aangewezen, of de interventie wordt toegestaan. De griffie verzendt de beschikking aan de partijen en aan de indiener van het verzoek tot interventie.

Artikel 1.49. Gevolg van de beslissing 1. Indien de tussenkomst is toegestaan, verzendt de griffie aan de interveniënt een afschrift van alle gedingstukken, tenzij de kamer anders bepaalt.2. Het geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevindt, tenzij de kamer, op eensluidend verzoek van alle partijen, anders beslist.3. De interveniënt draagt de gronden waarop zijn vordering steunt schriftelijk voor binnen de termijn welke daartoe door de president van de kamer wordt bepaald;de president van de kamer bepaalt tevens de termijn binnen welke de partijen in het hoofdgeding kunnen antwoorden en stelt eventueel de mondelinge behandeling tot een latere datum uit.

Artikel 1.50. Kosten van de interveniërende partijen De interveniënten dragen hun eigen kosten.

HOOFDSTUK 11. - Mondelinge behandeling Artikel 1.51. Verzoek tot mondelinge behandeling 1. De partijen worden, na afsluiting van de schriftelijke behandeling, op hun verzoek toegelaten tot pleidooi.Behoudens andersluidende bepaling, moet het met redenen omklede verzoek daartoe worden ingediend binnen een termijn van drie weken, te rekenen vanaf de verzending van het bericht van afsluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen. 2. Indien geen verzoek tot mondelinge behandeling is ingediend, kan de kamer in voorkomend geval ambtshalve beslissen een mondelinge behandeling te houden. Artikel 1.52. Vaststelling van de mondelinge behandeling De president of de president van de kamer bepaalt de datum, de plaats en het uur voor de mondelinge behandeling. De griffie doet daarvan ten minste drie weken op voorhand mededeling aan de partijen.

Indien voor het indienen van schriftelijke opmerkingen zoals bedoeld in artikel 1.36, lid 4, een termijn is gesteld, bepaalt de president van de kamer de datum, de plaats en het uur voor de mondelinge behandeling na het verstrijken van deze termijn.

Artikel 1.53. Terechtzittingen 1. De terechtzittingen zijn openbaar, tenzij de kamer anders beslist, hetzij op uitdrukkelijk verzoek van de partijen, hetzij ambtshalve, overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.2. Indien de behandeling met gesloten deuren wordt bevolen, mag het gesprokene niet openbaar worden gemaakt.3. De president van de kamer heeft de leiding van de mondelinge behandeling en handhaaft de orde ter terechtzitting.Hij kan de procesvertegenwoordigers van de partijen verzoeken af te zien van toelichtingen betreffende onderwerpen waaromtrent de kamer zich voldoende geïnformeerd acht. Hij kan hun eveneens verzoeken bepaalde onderwerpen nader toe te lichten. 4. De leden van de rechtsprekende formatie alsook de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen, kunnen op de zitting vragen stellen aan de procesvertegenwoordigers van de partijen en aan de partijen zelf. Artikel 1.54. Proces-verbaal van de terechtzittingen 1. De griffie maakt van elke terechtzitting een proces-verbaal op of een audiovisuele opname.Het proces-verbaal wordt door de president van de kamer en door de griffier ondertekend. De audiovisuele opname wordt bij het dossier gevoegd. 2. De griffie verzendt aan de partijen een afschrift van het proces-verbaal of een bericht dat de audiovisuele opname bij het dossier is gevoegd. Artikel 1.55. Opening of heropening van de mondelinge behandeling Het Hof kan in elke stand van het geding de opening of heropening van de mondelinge behandeling gelasten, onder meer wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht of wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslist op grond van een element waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.

HOOFDSTUK 12. - Conclusie van de advocaat-generaal Artikel 1.56. Nemen van de conclusie 1. De conclusie van de advocaat-generaal is met redenen omkleed.2. Wanneer een mondelinge behandeling plaatsvindt, kan de advocaat-generaal, als hij in de zaak is aangewezen, mondeling conclusie nemen, waarbij de president van de kamer hem het woord verleent voordat de partijen pleiten, dan wel zijn conclusie schriftelijk ter griffie neerleggen op een nader door de president van de kamer in overleg met de advocaat-generaal te bepalen tijdstip na sluiting van de mondelinge behandeling.3. Indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, bepaalt de president van de kamer na overleg met de advocaat-generaal de dag waarop deze zijn conclusie schriftelijk ter griffie zal neerleggen.4. In geval van een mondelinge conclusie wordt ieder der partijen de gelegenheid gegeven dadelijk mondeling te reageren op de conclusie dan wel schriftelijk binnen drie weken na de zitting.5. In geval van een schriftelijke conclusie verstrekt de advocaat-generaal de schriftelijke versie van zijn conclusies aan de griffie die deze verzendt aan de partijen, en hebben de partijen de gelegenheid binnen drie weken na de verzending van de conclusie schriftelijk te reageren.In de reactie op de conclusie mogen geen nieuwe feiten, gronden of middelen worden aangevoerd. De partijen bezorgen gelijktijdig een afschrift van hun reacties aan de andere partijen evenals aan de advocaat-generaal.

HOOFDSTUK 13. - Wrakingen Artikel 1.57. Wraking 1. Iedere raadsheer, plaatsvervangende raadsheer, rechter of plaatsvervangende rechter, met inbegrip van de president, kan worden gewraakt wegens feiten of omstandigheden op grond waarvan vrees voor gebrek aan diens onpartijdigheid gerechtvaardigd is.2. Hij die een verzoek tot wraking wil doen, moet dit onverwijld doen nadat die feiten en omstandigheden hem bekend zijn geworden.3. Het verzoek tot wraking wordt ingeleid bij een ter griffie gedeponeerde akte die de redenen tot wraking bevat.De griffie zendt een afschrift van deze akte aan de andere partijen in het geding en aan het gewraakte lid van het Hof. 4. De Eerste Kamer doet uitspraak zitting houdende met vijf leden over het verzoek tot wraking gericht tegen leden van de Tweede of van de Derde Kamer.De Eerste Kamer zitting houdende met negen leden doet uitspraak over het verzoek tot wraking gericht tegen leden van de Eerste Kamer. Het gewraakte lid of de gewraakte leden mag resp. mogen geen deel uitmaken van de formatie die beslist over de wraking. 5. Het Hof doet uitspraak, de partijen en het gewraakte lid gehoord.6. Het Hof stelt vast dat geen aanleiding bestaat tot het doen van een uitspraak indien het gewraakte lid beslist zich van berechting van de zaak te onthouden voor de zitting gehouden wordt.7. Op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in lid 1 kan iedere raadsheer, plaatsvervangende raadsheer, rechter of plaatsvervangende rechter die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen verschonen.Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en wordt gericht aan de president van de kamer die de zaak behandelt, of aan diens plaatsvervanger indien het verzoek uitgaat van de president van de kamer. Het bepaalde in lid 4 is van overeenkomstige toepassing. Het Hof doet zo spoedig mogelijk uitspraak, welke aan de betrokken magistraat die het verzoek om verschoning heeft gedaan en aan de partijen wordt medegedeeld.

HOOFDSTUK 14. - Arresten en beschikkingen Artikel 1.58. Datum van uitspraak van het arrest De partijen worden door de griffie in kennis gesteld van de datum, de plaats en het uur van de uitspraak van het arrest.

In de zaken bedoeld in Titel IIrespectievelijk Titel III worden de ministers van Justitie respectievelijk van Buitenlandse Zaken daarenboven door de griffie in kennis gesteld van de datum, de plaats en het uur van de uitspraak van het arrest.

Artikel 1.59. Inhoud van de arresten en beschikkingen Het arrest bevat: a) De vermelding dat het door het Hof is gewezen, met precisering van de rechtsprekende formatie en van degenen die daarvan deel uitmaken;b) De datum van de uitspraak;c) Wanneer een advocaat-generaal in de zaak is aangewezen, zijn naam, de vermelding dat hij is gehoord en de datum van zijn conclusie;d) De naam van de griffier;e) De vermelding van de partijen of de ministers van Justitie of van Buitenlandse Zaken die aan de procedure hebben deelgenomen;f) De namen van hun procesvertegenwoordigers;g) Bij procedures zoals bedoeld in Titels IV, V en VI, de conclusies van de partijen;h) In voorkomend geval, de datum van de mondelinge behandeling;i) Een summier overzicht van de feiten en van de vorderingen en in voorkomend geval, de weergave van de prejudiciële vraag;j) De rechtsoverwegingen;k) Het dictum, de beslissing ten aanzien van de proceskosten daar onder begrepen. De beschikkingen bevatten een overeenkomstige inhoud.

Artikel 1.60. Uitspraak en verzending van het arrest 1. De terechtzittingen waarop uitspraken worden gedaan zijn openbaar.2. Het arrest wordt uitgesproken door de president van de kamer of door een door hem aangewezen raadsheer of rechter die aan de beraadslaging heeft deelgenomen.Wanneer in de zaak een advocaat-generaal is aangewezen, is een advocaat-generaal aanwezig. De griffier is eveneens bij de uitspraak aanwezig. De aanwezigheid van de andere raadsheren of rechters is niet vereist. 3. Nadat het arrest is ondertekend door het lid van het Hof dat voor de uitspraak is aangewezen en de griffier wordt het ter griffie gedeponeerd;een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan elk van de partijen verzonden evenals, in voorkomend geval, aan de ministers van Justitie en aan het rechtscollege dat een vraag om uitleg heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag, of aan de regeringen bij adviezen op grond van artikel 10 van het Verdrag. 4. Onverminderd de bekendmaking in het Benelux Publicatieblad overeenkomstig het reglement van orde, publiceert de griffie de arresten op de website van het Hof, eerst nadat gegevens in het arrest die natuurlijke personen identificeren anoniem zijn gemaakt overeenkomstig de richtlijnen die het Hof daartoe heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 7.1.

HOOFDSTUK 15. - Rechtsbijstand Artikel 1.61. Recht op rechtsbijstand: aanvraag en voorwaarden 1. Indien een partij of een interveniërende partij niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, kan zij in elke stand van het geding rechtsbijstand aanvragen bij een verzoekschrift aan het Hof gericht.De financiële situatie van de aanvrager wordt beoordeeld aan de hand van objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen, gezinssituatie en solvabiliteit van rechtspersonen. De aanvraag wordt afgewezen indien de financiële toestand van de aanvrager geen rechtsbijstand rechtvaardigt. 2. Het Hof bepaalt nader bij algemeen besluit de in het eerste lid genoemde beoordelingscriteria, overeenkomstig artikel 7.1, na overeenstemmend advies van de drie ministers van Justitie. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Benelux Publicatieblad en op de website van het Hof. 3. De aanvraag gaat vergezeld van de nodige gegevens en bewijzen op grond waarvan de financiële situatie van de aanvrager kan worden beoordeeld.4. Deze aanvraag kan zonder bijstand van een advocaat worden ingediend. Artikel 1.62. Vorm van de aanvraag voor rechtsbijstand in prejudiciële zaken en beslissing over die aanvraag 1. In prejudiciële zaken kan een partij in het hoofdgeding die rechtsbijstand aanvraagt een van de bevoegde nationale autoriteiten afkomstige verklaring betreffende haar financiële situatie overleggen. Indien zij reeds rechtsbijstand bij de verwijzende rechter heeft verkregen, legt zij de beslissing van deze rechter over en preciseert zij wat de reeds toegekende bedragen dekken. 2. De beslissing om geheel of ten dele rechtsbijstand te verlenen dan wel deze te onthouden, wordt, de aanvrager en de advocaat-generaal gehoord, genomen door de president of door een door hem aangewezen raadsheer.3. In geval van gehele of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor rechtsbijstand, wordt de afwijzing in de beschikking met redenen omkleed.4. Tegen de beslissing genomen in verband met rechtsbijstand staat geen enkel rechtsmiddel open. Artikel 1.63. Vorm en gevolgen van de aanvraag voor rechtsbijstand bij procedures als bedoeld in artikel 9bis, 9ter of 9quater van het Verdrag 1. Indien de aanvraag voor rechtsbijstand voorafgaat aan een door de aanvrager in te stellen procedure als bedoeld in artikel 9bis, 9ter of 9quater van het Verdrag, bevat de aanvraag behoudens het bepaalde in artikel 1.61, lid 3, tevens een beknopte uiteenzetting van het onderwerp van die procedure of van de grieven van de aanvrager. 2. De indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand schorst voor degene die haar heeft ingesteld de termijn voor de instelling van de procedure tot aan de datum van verzending van de beschikking waarin op deze aanvraag uitspraak wordt gedaan. Artikel 1.64. Beslissing op de aanvraag voor rechtsbijstand bij procedures als bedoeld in artikel 9bis, 9ter of 9quater van het Verdrag 1. Alvorens op de aanvraag voor rechtsbijstand te beslissen, nodigt de president van de kamer de wederpartij uit om haar schriftelijke opmerkingen over de aanvraag voor rechtsbijstand in te dienen, tenzij reeds op grond van de ingediende stukken blijkt dat niet aan de in artikel 1.61 bepaalde voorwaarden wordt voldaan of dat een van de in lid 5 van onderhavig artikel bepaalde gronden voor onmiddellijke weigering vaststaat. 2. De beslissing op de aanvraag voor rechtsbijstand wordt bij beschikking door de president van de kamer genomen of door het door hem aangewezen lid van de kamer.De president van de kamer of het lid van de kamer kunnen de aanvraag voor beslissing naar de kamer verwijzen. 3. In de beschikking waarbij de aanvraag voor rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan een advocaat van één van de lidstaten van de Europese Unie of uit een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen of bij te staan. Bij procedures als bedoeld in artikel 9bis of 9ter van het Verdrag, mag het bedrag dat aan de aldus aangewezen advocaat zal worden betaald, het deel van de invorderbare kosten dat beantwoordt aan de vermoedelijke vergoeding van de advocaat of raadsman zoals bepaald overeenkomstig artikel 4.11 niet overschrijden.

In de beschikking kan worden voorzien in een bijdrage van de betrokkene aan de kosten, rekening houdend met zijn financiële situatie. 4. Indien de aanvraag voorafgaat aan de door de aanvrager in te stellen procedure, beslist de president van de kamer op stukken.5. Rechtsbijstand wordt geweigerd indien de rechtsvordering ten aanzien waarvan zij wordt gevraagd, kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond lijkt.6. In geval van gehele of gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag voor rechtsbijstand, wordt de afwijzing in de beschikking met redenen omkleed.7. Tegen de beslissing genomen in verband met rechtsbijstand staat geen enkel rechtsmiddel open. Artikel 1.65. Als rechtsbijstand uit te keren bedragen Wanneer rechtsbijstand wordt toegekend, komen de kosten voor de bijstand en de vertegenwoordiging van de aanvrager voor het Hof voor rekening van het Hof binnen de grenzen bepaald door de in artikel 1.64 bedoelde beschikking. Op verzoek van de aanvrager of zijn procesvertegenwoordiger kan een voorschot op deze kosten worden betaald.

Artikel 1.66. Intrekking van de rechtsbijstand Wanneer in de loop van het geding blijkt dat de omstandigheden op grond waarvan de rechtsbijstand is verleend, zijn gewijzigd, kan de raadsheer of rechter die uitspraak heeft gedaan op de aanvraag voor rechtsbijstand, gehoord de partij aan wie rechtsbijstand is verleend, deze bijstand te allen tijde intrekken. In dezelfde beslissing kan de rechter of raadsheer oordelen dat de ontvangen bijstand geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald aan de griffie van het Hof.

Artikel 1.67. Te verhalen bedragen Voor zover bij de einduitspraak de kosten, geheel of ten dele, ten laste zijn gebracht van de wederpartij van diegene die rechtsbijstand heeft ontvangen, betaalt die wederpartij de kosten van rechtsbijstand of een overeenkomstig deel daarvan aan de griffie van het Hof.

HOOFDSTUK 16. - Betalingen Artikel 1.68. Valuta van vaststelling en betaling van de kosten 1. De vaststelling door het Hof of door de griffie van proceskosten, kosten van rechtsbijstand en andere kosten als bedoeld in dit reglement, alsmede de betaling van die kosten geschieden in euro's.2. Wanneer de invorderbare kosten zijn gemaakt in een andere munteenheid dan de euro, of de handelingen die tot schadeloosstelling aanleiding geven, zijn verricht in een land waar de euro niet de valuta van het land is, geschiedt de omrekening volgens de officiële referentiekoers van de Europese Centrale Bank op de dag van betaling. HOOFDSTUK 17. - Verzoeken en beroepen betreffende de arresten en beschikkingen Artikel 1.69. Rectificatie 1. Schrijf- of rekenfouten of evidente onnauwkeurigheden kunnen door het Hof worden gerectificeerd, hetzij ambtshalve hetzij op verzoek van een van de partijen, mits het verzoek binnen een maand na de verzending van het afschrift van het arrest of van de verzending van de beschikking wordt ingediend.2. Wanneer het verzoek tot rectificatie betrekking heeft op het dictum of een van de rechtsoverwegingen ter ondersteuning van het dictum, kunnen de partijen, daarover naar behoren in kennis gesteld door de griffie, binnen een door de president van de kamer gestelde termijn schriftelijke opmerkingen indienen.3. De betrokken kamer beslist op stukken.4. De minuut van de beschikking waarbij de rectificatie wordt gelast, wordt aan de minuut van de gerectificeerde beslissing gehecht.In margine van de minuut van de gerectificeerde beslissing wordt van deze beschikking aantekening gedaan.

Artikel 1.70. Uitlegging van arresten en beschikkingen in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI 1. Wanneer onduidelijkheid bestaat over de betekenis en de strekking van een arrest of een beschikking in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI, heeft de betrokken kamer tot taak dit zo nodig uit te leggen op verzoek van een van de partijen, van een van de instellingen of van de Organisatie, die haar belang ter zake aannemelijk maakt.2. Het verzoek tot uitlegging moet binnen een maand na de verzending van het afschrift van het arrest of van de verzending van de beschikking ter griffie worden ingediend. Het bevat een nauwkeurige aanduiding van: a) Het arrest of de beschikking waarop het verzoek betrekking heeft;b) De teksten waarvan om uitlegging wordt verzocht.3. De griffie verzendt een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen, met kennisgeving dat zij hun opmerkingen binnen een maand na de verzending schriftelijk ter griffie kunnen indienen.4. De kamer beslist op stukken.Als zij oordeelt dat de uitspraak onduidelijk is, geeft zij hieraan de vereiste uitlegging. 5. De uitlegging van de beslissing laat niet toe de in de uitgelegde beslissing bevestigde rechten uit te breiden, te beperken of te wijzigen.6. De minuut van de beslissing houdende uitlegging wordt gehecht aan de minuut van de uitgelegde beslissing.In margine van de minuut van de uitgelegde beslissing wordt van de beslissing houdende uitlegging aantekening gedaan.

Artikel 1.71. Verzoek tot herziening in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI 1. Om herziening van een arrest in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI kan aan de betrokken kamer slechts worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit, dat van beslissende invloed had kunnen zijn en dat, vóór de uitspraak van het arrest, door toedoen van een andere partij onbekend was aan de partij die de herziening verzoekt.2. Het verzoek tot herziening moet ter griffie worden ingediend uiterlijk binnen twee maanden na de dag, waarop het feit, hetwelk aan de vordering ten grondslag ligt, ter kennis van de verzoeker is gekomen.3. Het verzoekschrift bevat: a) De naam en de woonplaats van de verzoeker, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) De vermelding van het bestreden arrest;c) De punten waarop het arrest wordt bestreden;d) De omschrijving van het feit waarop het verzoek berust;e) De vermelding van de middelen strekkende tot het bewijs dat de herziening gerechtvaardigd is, alsmede dat de in lid 2 bedoelde termijn in acht is genomen.4. Het verzoek tot herziening wordt gericht tegen hen die partij waren bij het arrest waarvan herziening wordt gevraagd.De griffie verzendt een afschrift van het verzoekschrift aan die partijen, met kennisgeving dat zij hun opmerkingen binnen twee maanden schriftelijk ter griffie kunnen indienen.

Artikel 1.72. Beslissing over het verzoek tot herziening in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI 1. De betrokken kamer beslist in raadkamer over de ontvankelijkheid van het verzoek.2. Indien de kamer het verzoek ontvankelijk oordeelt, onderzoekt zij de zaak ten gronde met inachtneming van de bepalingen van deze Titel en van de Titel welke op de betrokken zaak van toepassing is.3. De minuut van het arrest houdende herziening wordt gehecht aan de minuut van het herziene arrest.In margine van de minuut van het herziene arrest wordt aantekening gedaan van het arrest houdende herziening.

Artikel 1.73. Verzuim om te beslissen in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI 1. Indien de kamer in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI verzuimd heeft te beslissen op een afzonderlijk punt van het verzoek ten opzichte van de punten waarover wel uitspraak is gedaan, of ten aanzien van de proceskosten, wendt de partij die ter zake wenst te klagen, zich binnen een maand na de verzending van het afschrift van het arrest met een verzoekschrift tot die kamer.2. De griffie verzendt dit verzoekschrift aan de andere partijen, die schriftelijke opmerkingen kunnen indienen binnen de door de president van de kamer bepaalde termijn.3. Nadat deze opmerkingen zijn ingediend, beslist de betrokken kamer over het verzoek.De kamer beslist op stukken. 4. De minuut van het arrest houdende bijkomende beslissing wordt gehecht aan de minuut van het onvolledige arrest.In margine van de minuut van het onvolledige arrest wordt aantekening gedaan van het arrest houdende bijkomende beslissing.

HOOFDSTUK 18. - Derdenverzet in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI Artikel 1.74. Recht op derdenverzet 1. Derdenverzet kan worden gedaan door eenieder die zich wil verzetten tegen een arrest in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI dat zijn rechten benadeelt en waarbij noch hij, noch in voorkomend geval degenen die hij vertegenwoordigt, partij zijn geweest.2. Derdenverzet van degene die, hoewel bekend met de zaak, verzuimd heeft in het geding tussen te komen, is niet ontvankelijk.3. Derdenverzet is niet toegelaten in de zaken ingeleid tegen eindbeslissingen van het Bureau. Artikel 1.75. Termijn voor derdenverzet Derdenverzet moet worden gedaan binnen twee maanden, volgende op de datum waarop de derde-opposant kennis heeft gekregen van het bestreden arrest, doch uiterlijk binnen één jaar na de uitspraak.

Artikel 1.76. Vorm voor derdenverzet 1. Het derdenverzet wordt aanhangig gemaakt door middel van een bij de griffie in te dienen verzoekschrift.2. Het verzoekschrift bevat: a) De naam en de woonplaats van de derde-opposant, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) De vermelding van het bestreden arrest;c) Opgave van de redenen waarom de derde-opposant niet aan het hoofdgeding heeft kunnen deelnemen;d) Vermelding van de rechten van de derde-opposant, die door het bestreden arrest zouden zijn geschaad;e) De gronden waarop het verzoek berust en de conclusie van de derde-opposant;f) Het aanbod van bewijs onder overlegging van de stukken, waarop beroep wordt gedaan.3. De vordering wordt aangebracht tegen alle partijen in het hoofdgeding. Artikel 1.77. Schorsing van de tenuitvoerlegging Op verzoek van de derde-opposant kan schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest worden gelast.

Artikel 1.78. Voortgang van de procedure 1. De griffie verzendt een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen in het hoofdgeding.2. De griffie verzendt aan de derde-opposant een afschrift van alle gedingstukken, tenzij de kamer anders bepaalt.3. De president van de kamer bepaalt de termijn binnen welke de partijen in het hoofdgeding kunnen antwoorden.4. De bepalingen van Hoofdstukken 9 tot en met 20 van deze Titel zijn van overeenkomstige toepassing, behoudens de toepassing van overeenstemmende andersluidende bepalingen op grond van Titels IV, V of VI. Artikel 1.79. Beslissing over het derdenverzet 1. Het bestreden arrest wordt gewijzigd voor zover het derdenverzet wordt toegewezen.2. De minuut van het op het derdenverzet gewezen arrest wordt gehecht aan de minuut van het bestreden arrest.In margine van de minuut van het bestreden arrest wordt aantekening gedaan van het op het derdenverzet gewezen arrest.

HOOFDSTUK 19. - Schorsende werking en overige voorlopige maatregelen in kort geding in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI Artikel 1.80. Verzoek tot schorsende werking of tot verkrijging van voorlopige maatregelen 1. Een verzoek tot schorsende werking van het beroep ten aanzien van de bestreden beslissing of tot verkrijging van enige voorlopige maatregel is slechts ontvankelijk indien de verzoeker partij is in een voor het Hof aanhangige zaak zoals bedoeld in Titel IV, V of VI en dit verzoek met die zaak verband houdt. Dergelijk verzoek is niet toegelaten in de zaken ingeleid tegen een eindbeslissing van het Bureau. 2. De verzoeken bedoeld in lid 1, bevatten een duidelijke omschrijving van het voorwerp van het geding en van de omstandigheden waaruit de spoedeisendheid van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waarom is verzocht, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.3. Het verzoek wordt gedaan bij afzonderlijke akte en met inachtneming, naargelang de zaak, van het bepaalde in Titel IV, V of VI aangaande het instellen van de procedure, het daartoe strekkend verzoekschrift en, in voorkomend geval, het verkrijgen van schorsende werking van het beroep.4. Het verzoek wordt aan de andere partij verzonden;de president van de kamer verleent haar een korte termijn voor het indienen van schriftelijke of mondelinge opmerkingen. 5. De president van de kamer beoordeelt of er aanleiding bestaat een instructie te gelasten.6. In geval van volstrekte noodzakelijkheid kan de president van de kamer het verzoek inwilligen nog vóór de andere partij haar opmerkingen heeft gemaakt.Deze maatregel kan nadien, ook ambtshalve, worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 1.81. Beslissing op het verzoek tot schorsende werking of tot verkrijging van voorlopige maatregelen 1. De president van de kamer doet zelf uitspraak of legt het verzoek tot schorsende werking of tot verkrijging van voorlopige maatregelen onverwijld voor aan de kamer.2. In geval van verhindering van de president van de kamer wordt hij vervangen door het oudst benoemde lid van de kamer.3. Indien het verzoek wordt voorgelegd aan de kamer, doet zij onverwijld uitspraak. Artikel 1.82. Beschikking houdende opschorting van de tenuitvoerlegging of voorlopige maatregelen 1. Op het verzoek tot schorsende werking of tot verkrijging van voorlopige maatregelen wordt bij een met redenen omklede, niet voor voorziening vatbare beschikking uitspraak gedaan.Zij wordt onmiddellijk door de griffie aan de partijen verzonden. 2. De tenuitvoerlegging van de beschikking kan worden onderworpen aan de voorwaarde dat de verzoeker zekerheid stelt tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald.3. In de beschikking kan de datum worden bepaald met ingang waarvan de maatregel zijn kracht verliest.Bij gebreke van zodanige aanduiding verliest de maatregel zijn kracht terstond na de einduitspraak. 4. De beschikking is slechts van voorlopige aard en prejudicieert de door het Hof in de hoofdzaak te geven beslissing niet. Artikel 1.83. Wijziging van omstandigheden Op verzoek van een van de partijen kan de in artikel 1.82 bedoelde beschikking te allen tijde op grond van een wijziging in de omstandigheden worden ingetrokken of gewijzigd. Alvorens de beschikking te wijzigen of in te trekken, hoort de kamer, of in spoedeisende gevallen de president van de kamer, de partijen en, als hij in de zaak is aangewezen, de advocaat-generaal, of worden de partijen en de aangewezen de advocaat-generaal uitgenodigd om schriftelijk opmerkingen te maken.

Artikel 1.84. Nieuw verzoek tot verkrijging van voorlopige maatregelen De afwijzing van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel belet geenszins dat de verzoeker andermaal een verzoek indient op grond van nieuwe feiten.

HOOFDSTUK 20. - Afstand van instantie in de zaken bedoeld in Titels IV, V en VI Artikel 1.85. Overeenstemming van de partijen 1. Indien de partijen, alvorens de kamer uitspraak heeft gedaan, de kamer mededelen dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de oplossing van het geschil en dat zij van hun vorderingen afzien, gelast de kamer de doorhaling van de zaak in het register en beslist zij vrijelijk over de kosten, in voorkomend geval na kennis te hebben genomen van de voorstellen dienaangaande van de partijen.2. De partijen kunnen het Hof bij gezamenlijk verzoek vragen dat hun overeenstemming wordt bekrachtigd met inbegrip van de regeling van de kosten.Het Hof geeft hen hiervan akte en sluit hiermee de behandeling van de zaak af.

Artikel 1.86. Intrekking van het verzoek Iedere verzoeker kan in elke stand van het geding zijn verzoek intrekken door indiening ter griffie van een, door hem of door zijn procesvertegenwoordiger in het bezit van een bijzondere lastgeving ondertekend, daartoe strekkend geschrift. De griffie zendt afschrift van dit geschrift aan de andere partijen. De kamer beslist dat het geding is vervallen, beveelt de doorhaling uit het register en doet uitspraak omtrent de kosten, tenzij de kamer beslist dat het geding zal worden voortgezet.

TITEL II. - PREJUDICI"LE UITLEGGING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE RECHTSREGELS DOOR DE EERSTE KAMER Artikel 2.1. Inhoud van het verzoek om een prejudiciële beslissing Naast de tekst van de prejudiciële vragen die aan het Hof worden gesteld, bevat het verzoek om een prejudiciële beslissing: a) Een summier overzicht van het voorwerp van het geschil en de relevante feiten zoals die door de verwijzende rechter zijn vastgesteld, althans ten minste een uiteenzetting van de feitelijke gegevens waarop de vragen berusten;b) De uiteenzetting van de redenen die de verwijzende rechter ertoe hebben gebracht om zich over de uitlegging van bepalingen van gemeenschappelijke rechtsregels vragen te stellen. Artikel 2.2. Afschrift van het verzoek 1. Van de beslissing van een nationaal rechtscollege waarin aan het Hof uitleg van als gemeenschappelijke aangewezen rechtsregels wordt verzocht, zendt de griffie afschrift aan de betrokken partijen, en aan de ministers van Justitie van de drie landen in zoveel exemplaren als nodig is ter mededeling aan de betrokken ministers.2. Wanneer de beslissing om een verzoek om uitleg tot het Hof te richten in het Frans is gesteld, gaat de verzending van het afschrift aan de Nederlandse minister van Justitie vergezeld van een vertaling in het Nederlands;is een dergelijke beslissing in het Nederlands gesteld, dan gaat de verzending van het afschrift aan de Luxemburgse minister van Justitie vergezeld van een vertaling in het Frans.

Wanneer de beslissing in het Duits is gesteld, wordt deze vertaald overeenkomstig artikel 1.9, lid 2, en wordt de vertaling samen met de in artikel 1.4, lid 2, bedoelde beslissing verzonden.

Artikel 2.3. Overlegging van het dossier en van de stukken 1. Het Hof, de president of de door hem gedelegeerde raadsheer kan het nationale rechtscollege, dat een verzoek om uitleg tot het Hof heeft gericht, in elke stand van het geding om overlegging vragen van het dossier van de zaak.2. Zij kunnen eveneens aan partijen verzoeken alle stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken welke zij nodig achten.3. Het Hof, de president of de door hem gedelegeerde raadsheer kan eveneens, de advocaat-generaal gehoord, de verwijzende rechter verzoeken om verduidelijkingen binnen de daartoe gestelde termijn. Artikel 2.4. Memories van de betrokken personen 1. Binnen een door de president of de door hem gedelegeerde raadsheer vast te stellen termijn kunnen partijen bij de griffie een memorie indienen.2. Binnen dezelfde termijn kan elk van de ministers van Justitie bij het Hof een schriftelijke uiteenzetting indienen van zijn zienswijze omtrent een geschilpunt.Deze uiteenzetting wordt ofwel gericht tot het hoofd van het Parket, die voor deponering bij de griffie zorg draagt, ofwel rechtstreeks bij de griffie gedeponeerd of in voorkomend geval elektronisch toegestuurd overeenkomstig artikel 1.21, lid 3. 3. De griffie verzendt van deze memories en uiteenzettingen afschriften aan de andere partijen en aan de andere ministers van Justitie.4. Binnen tien dagen na verzending van deze afschriften kunnen partijen en de ministers van Justitie het Hof verzoeken een memorie van antwoord te mogen indienen.5. Indien het Hof besluit een dergelijk verzoek in te willigen, stelt de president de termijn vast binnen welke de memories van antwoord moeten worden ingediend.6. De griffie verzendt van deze memories van antwoord afschriften aan de andere partijen en aan de andere ministers van Justitie.7. De griffie geeft kennis aan de betrokken partijen en aan de betrokken ministers van Justitie van de beslissing van het Hof waarbij het indienen van een memorie van antwoord wordt geweigerd. Artikel 2.5. Bepaling en verlenging van termijnen 1. De termijn binnen welke een memorie, een schriftelijke uiteenzetting of een memorie van antwoord moet worden ingediend, wordt bepaald overeenkomstig artikel 1.29, lid 1. 2. De president kan deze termijn op gemotiveerd verzoek van de betrokken partij of van de betrokken minister van Justitie verlengen overeenkomstig artikel 1.29, lid 2. Hij kent een gelijke verlenging toe aan de andere partijen of de andere ministers van Justitie. 3. De in artikel 1.29, lid 3, bedoelde kennisgeving van deze beslissingen, geschiedt tevens aan de ministers van Justitie.

Artikel 2.6. Mondelinge behandeling 1. De ministers van Justitie kunnen verlangen een mondelinge toelichting te geven;in voorkomend geval geschieden de verzendingen aan de ministers van Justitie en de deelname van hun procesvertegenwoordigers aan de mondelinge behandeling overeenkomstig Hoofdstuk 11 van Titel I. 2. Tot het geven van een mondelinge toelichting zijn alleen zij gerechtigd die een memorie of een schriftelijke uiteenzetting hebben ingediend. Artikel 2.7. Conclusie van de advocaat-generaal Nadat de memories zijn uitgewisseld of, in geval van mondelinge behandeling, nadat de pleidooien zijn gehouden, stelt de president in overleg met de advocaat-generaal de datum vast waarop deze zijn conclusie schriftelijk ter griffie zal neerleggen.

Artikel 2.8. Aanhangig blijven van de zaak Een verzoek om een prejudiciële beslissing blijft bij het Hof aanhangig zolang de rechterlijke instantie die het Hof heeft aangezocht, dit verzoek niet heeft ingetrokken.

Het Hof kan evenwel in elke stand van het geding ambtshalve vaststellen bij met redenen omklede beslissing dat de voorwaarden voor zijn bevoegdheid niet meer vervuld zijn.

Artikel 2.9. Prejudicieel arrest Nadat de advocaat-generaal zijn conclusie heeft genomen en in voorkomend geval de partijen en de ministers van Justitie daarop hebben gereageerd, doet het Hof uitspraak.

Artikel 2.10. Kosten van de prejudiciële procedure 1. De kamer stelt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van het Verdrag de kosten vast welke op de behandeling van het Hof zijn gevallen.Deze kosten omvatten de honoraria voor de raadslieden van de partijen, voor zover zulks in overeenstemming is met de wetgeving van het land waar het bodemgeschil aanhangig is. 2. De nationale rechter die een verzoek om uitleg heeft voorgelegd, beslist overeenkomstig artikel 12, lid 2, van het Verdrag over de veroordeling in de kosten van de prejudiciële procedure. Artikel 2.11. Uitsluiting van rechtsmiddelen en verzoeken betreffende prejudiciële arresten 1. Tegen de arresten en beschikkingen gewezen in prejudiciële procedures staat geen enkel rechtsmiddel open. 2. Ten aanzien van deze arresten en beschikkingen zijn geen verzoeken tot uitlegging, herziening of bijkomende beslissing zoals bedoeld in de artikelen 1.70 tot en met 1.73 mogelijk.

TITEL III. - ADVISERENDE TAAK VAN DE EERSTE KAMER Artikel 3.1. Kennisgeving van de griffie en in acht te nemen termijnen 1. Wanneer een of meerdere regeringen het Hof op de voet van artikel 10 van het Verdrag verzoeken bij wijze van advies zijn oordeel te geven over de uitleg van een als gemeenschappelijke aangewezen rechtsregel, geeft de griffie de andere regeringen kennis van dat verzoek, onder mededeling dat zij binnen de door de president of de door hem gedelegeerde raadsheer vastgestelde termijn hun opmerkingen aan het Hof kenbaar kunnen maken door middel van een bij de griffie in te dienen memorie. 2. Op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van een regering kan de president verlenging van deze termijn toestaan overeenkomstig artikel 1.29, lid 2. Hij kent een gelijke verlenging toe aan de andere regeringen. De desbetreffende beslissing van de president wordt door de griffie ter kennis van de regeringen gebracht. 3. De kennisgevingen en mededelingen die volgens de bepalingen van deze Titel aan de regeringen worden gedaan, worden gericht tot de ministers van Buitenlandse Zaken van de drie landen.4. Is het in lid 1 bedoelde verzoek in het Frans gesteld, dan gaat de verzending daarvan aan de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken vergezeld van een vertaling in het Nederlands.Is het verzoek in het Nederlands gesteld, dan gaat de verzending daarvan aan de Luxemburgse minister van Buitenlandse Zaken vergezeld van een vertaling in het Frans.

Artikel 3.2. Publicatie van het verzoek om advies 1. Binnen een maand na indiening van het verzoek laat de griffie rechtstreeks in het officiële publicatieblad van elk der drie landen een bericht opnemen waarin een beknopte samenvatting wordt gegeven van de inhoud van bedoeld verzoek.Het bericht wordt ook gepubliceerd op de website van het Hof. 2. Partijen die betrokken zijn bij een rechtsgeding, waarin dezelfde kwestie aan de orde is, kunnen bij de griffie van het Hof een memorie met hun beschouwingen indienen binnen een maand na de publicatie van het in lid 1 bedoelde bericht in het officiële publicatieblad van het land waar het rechtscollege waarbij de kwestie aanhangig is, zetelt.3. De regeringen en de partijen kunnen ter griffie kennis nemen van het tot het Hof gerichte verzoek en van de memories.Zij kunnen daarvan ook een afschrift verkrijgen, of een elektronisch exemplaar ervan ontvangen in het in artikel 1.21, lid 1, bedoelde geval.

Artikel 3.3. Overeenkomstige toepassing van de regels voor de prejudiciële procedure De bepalingen van Titel II zijn van overeenkomstige toepassing op de in deze Titel bedoelde rechtspleging en adviezen, behalve wanneer de toepassing ervan niet verenigbaar is met de bepalingen van deze Titel.

TITEL IV. - RECHTSPREKENDE TAAK VAN DE TWEEDE KAMER HOOFDSTUK 1. - Rechtsprekende bevoegdheid Artikel 4.1. Rechtsprekende bevoegdheid van het Hof als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder b), van het Verdrag 1. De Tweede Kamer neemt ingevolge artikel 9bis van het Verdrag kennis van alle zaken die daartoe zijn aangewezen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van het Verdrag.2. Zij neemt kennis in volle omvang van het beroep ingesteld tegen een eindbeslissing van het Bureau.Zij beoordeelt ook de feiten.

Artikel 4.2. Termijn voor het instellen van het beroep tegen een eindbeslissing van het Bureau De termijn voor het instellen van het beroep bedraagt twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van de eindbeslissing van het Bureau.

HOOFDSTUK 2. - Behandeling van de zaak Artikel 4.3. Inhoud van het verzoekschrift 1. De procedures op grond van artikel 9bis van het Verdrag worden ingesteld door indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift bij de griffie van het Hof.2. Het verzoekschrift bevat: a) De naam en de woonplaats van de verzoeker, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) De aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht;c) Het onderwerp van het geschil en een beknopte uiteenzetting van de aangevoerde gronden;d) De vorderingen van de verzoeker;e) Zo nodig, een opgave van de bewijsmiddelen of aanbod van bewijslevering.3. Bij beroepen tegen eindbeslissingen van overheden, van instellingen of van de Organisatie, wordt bij het regelmatig ondertekend verzoekschrift een afschrift gevoegd van de eindbeslissing waarvan de nietigheid of herziening wordt gevorderd. Artikel 4.4. Kennisgeving van het verzoekschrift 1. De griffie verzendt het verzoekschrift aan de verweerder.2. Van de indiening van een verzoekschrift gericht tegen een eindbeslissing van het Bureau geeft de griffie kennis aan de Organisatie wanneer de Organisatie zelf niet in het geding is. Artikel 4.5. Inhoud van het verweerschrift 1. Binnen twee maanden na de verzending van het verzoekschrift dient de verweerder een verweerschrift in.Dit verweerschrift bevat: a) De naam en de woonplaats van de verweerder, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) Het antwoord op de in het verzoekschrift aangevoerde gronden, de feiten en de rechtsgronden waarop dit antwoord steunt, alsmede in voorkomend geval de vorderingen van de verweerder;c) Zo nodig, een opgave van de bewijsmiddelen of aanbod van bewijslevering;d) De conclusie van de verweerder. 2. De president van de kamer kan de in lid 1 bedoelde termijn op met redenen omkleed verzoek van de verweerder in uitzonderlijke gevallen verlengen overeenkomstig artikel 1.29, lid 2.

Artikel 4.6. Repliek en dupliek 1. Het verzoekschrift en het verweerschrift kunnen worden gevolgd door een repliek van de verzoeker en een dupliek van de verweerder.2. De president van de kamer bepaalt de termijn waarbinnen deze processtukken bij de griffie moeten worden ingediend.Hij kan preciseren op welke punten deze repliek en deze dupliek betrekking zouden moeten hebben.

Artikel 4.7. Bewijs en bewijsaanbiedingen bij repliek en dupliek Partijen kunnen bij de repliek en bij de dupliek nog bewijsstukken overleggen of aanbieden om hun stellingen nader te bewijzen.

Artikel 4.8. Overige aspecten van de behandeling van de zaak De behandeling van de zaak verloopt voor het overige zoals bepaald in de artikelen 1.30 tot en met 1.56.

HOOFDSTUK 3. - Proceskosten Artikel 4.9. Inhoud van de proceskosten De proceskosten omvatten: a) De griffierechten;b) De uitgaven betreffende onderzoeksmaatregelen, onder meer de door de kamer toegekende vergoeding aan getuigen en deskundigen;c) Een vergoeding voor de kosten en honoraria van de procesvertegenwoordigers van de partijen. Artikel 4.10. Griffierechten Het Comité van Ministers bepaalt de door de partijen verschuldigde griffierechten.

Artikel 4.11. Vergoeding voor de kosten en honoraria van de procesvertegenwoordigers 1. De in artikel 4.9, onder c), bedoelde vergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en honoraria van de procesvertegenwoordiger van de in het gelijk gestelde partij. 2. Het Hof bepaalt nader, overeenkomstig artikel 7.1, na raadpleging van de Organisatie en op overeenstemmend advies van de drie ministers van Justitie, het liquidatietarief van deze vergoeding. Dit tarief of elke wijziging ervan wordt bekendgemaakt op de website van het Hof, en wordt toegepast op procedures die bij het Hof worden aangebracht na deze bekendmaking. Het wordt tevens bekendgemaakt in het Benelux Publicatieblad.

Artikel 4.12. Beslissing ten aanzien van de proceskosten Ten aanzien van de proceskosten wordt beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

Artikel 4.13. Algemene regels over de verdeling van de proceskosten 1. Voor zover dit is gevorderd, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen.2. Indien meerdere partijen in het ongelijk zijn gesteld, bepaalt de kamer het door elk van hen te dragen deel van de proceskosten.3. Indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, kan de kamer beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan de kamer beslissen dat een partij naast in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

Artikel 4.14. Nodeloos of vexatoir veroorzaakte kosten 1. De kamer kan desgevorderd een partij, ook wanneer die partij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan een andere partij opgekomen kosten die naar het oordeel van de kamer nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.2. De kosten van afschriften en vertalingen die op verzoek van een partij zijn verstrekt, worden, voor zover zij door de kamer overmatig worden geacht, door die partij vergoed. Artikel 4.15. Kosten in geval van afstand van instantie 1. De partij die afstand doet van instantie, wordt in de proceskosten veroordeeld, voor zover dit door de andere partij in haar opmerkingen over de afstand van instantie is gevorderd.2. Op vordering van de partij die afstand doet van instantie wordt evenwel de andere partij in de kosten veroordeeld, indien dit op grond van de houding van deze partij gerechtvaardigd lijkt.3. Ingeval de partijen ten aanzien van de proceskosten tot een akkoord zijn gekomen, wordt overeenkomstig dit akkoord beslist.4. Bij gebreke van een conclusie ten aanzien van de proceskosten, draagt elk van de partijen haar eigen kosten. HOOFDSTUK 4. - Bij verstek gewezen arresten Artikel 4.16. Bij verstek gewezen arresten 1. Wanneer de verweerder, ofschoon behoorlijk opgeroepen, nalaat tijdig en in de voorgeschreven vormen op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker vorderen dat de kamer zijn conclusies toewijst.2. Dit verzoek wordt aan de verweerder verzonden.De kamer kan beslissen de mondelinge behandeling van het verzoek te openen. 3. Alvorens bij verstek arrest te wijzen, onderzoekt de kamer de ontvankelijkheid van het verzoekschrift, alsmede of de vormvoorschriften behoorlijk in acht zijn genomen en of de vorderingen van de verzoeker gegrond voorkomen.De kamer kan maatregelen tot organisatie van de procesgang nemen of maatregelen van instructie gelasten. De kamer kan in het bijzonder bevelen dat de verweerder bij gerechtsdeurwaardersexploot wordt opgeroepen. 4. Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Artikel 4.17. Verzet 1. Tegen de bij verstek gewezen arresten staat slechts verzet open in uitzonderlijke gevallen, met name wanneer de op grond van artikel 4.16 gedane verzendingen of mededelingen buiten de schuld van de versteklatende verweerder niet zo tijdig zijn geschied als met het oog op zijn verdediging nodig was, dan wel in geval van overmacht in zijn hoofde of buitengewone omstandigheden buiten zijn wil, en op voorwaarde dat de versteklatende verweerder onverwijld handelt. 2. Het verzet wordt door de versteklatende verweerder ingesteld binnen een maand te rekenen vanaf de verzending van het bij verstek gewezen arrest.3. Na de verzending van het verzet, bepaalt de president van de kamer de termijn waarbinnen de andere partij schriftelijke opmerkingen kan indienen.4. De procedure verloopt voor het overige overeenkomstig de bepalingen van deze titel.5. De kamer doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet.6. De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest.In margine van de minuut van het bij verstek gewezen arrest wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.

TITEL V. - VOORZIENING OP GROND VAN ARTIKEL 9TER VAN HET VERDRAG HOOFDSTUK 1. - Bevoegdheid van de Eerste Kamer voor voorzieningen Artikel 5.1. Omvang van de voorziening 1. Het verzoek tot voorziening als bedoeld in artikel 9ter van het Verdrag kan slechts gericht zijn tegen door de Tweede Kamer op de voet van artikel 9bis van het Verdrag gewezen einduitspraken die aan het geding ten gronde geheel of gedeeltelijk een einde maken of die een einde maken aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid, niet-ontvankelijkheid of de afwijzing van een verzoek tot interventie. Tegen uitspraken van de Tweede Kamer die geen einde maken aan de procedure en niet begrepen zijn onder de in de vorige alinea genoemde einduitspraken, staat de voorziening slechts open tegelijk met de voorziening tegen de einduitspraak waaraan die uitspraken zijn voorafgegaan. 2. De Eerste Kamer vernietigt uitspraken wegens schending van het recht.3. De Eerste Kamer is gebonden aan hetgeen in de bestreden uitspraak omtrent de feiten door de Tweede Kamer is vastgesteld. Artikel 5.2. Aanvoering van middelen en ambtshalve middelen 1. Het verzoekschrift bevat de uiteenzetting van de middelen van de verzoeker en zijn conclusie.2. De Eerste Kamer kan ambtshalve gronden voor vernietiging van de bestreden beslissing bijbrengen voor zover het in een tussenarrest dit voornemen uitdrukt en de partijen hierover hoort. HOOFDSTUK 2. - Termijnen voor het instellen van de voorziening Artikel 5.3. Termijnen voor het instellen van de voorziening 1. De termijn voor het instellen van de voorziening bedraagt twee maanden te rekenen vanaf de in artikel 1.60, lid 3, bedoelde verzending van het afschrift van de bestreden uitspraak van de Tweede Kamer.

De verzoeker mag samen met zijn verzoekschrift of, op straffe van verval, binnen twee maanden na de indiening van het verzoekschrift, een memorie van toelichting indienen waarin de feiten worden uiteengezet of de middelen worden toegelicht en aangevuld. 2. Indien meerdere partijen tegen dezelfde uitspraak een voorziening instellen voegt de kamer de voorzieningen ambtshalve samen.3. Een te laat ingestelde voorziening wordt, zo nodig ambtshalve, niet ontvankelijk verklaard, tenzij de kamer, de advocaat-generaal en de verweerder gehoord, oordeelt dat het niet in acht nemen van deze termijn om bijzondere redenen niet tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt.4. Een voorziening tegen een beschikking van de Tweede Kamer waarbij een verzoek tot interventie wordt afgewezen, moet door degene wiens verzoek is afgewezen worden ingediend binnen twee weken vanaf de verzending aan hem van de afwijzende beschikking. HOOFDSTUK 3. - Vorm, inhoud en conclusies van de voorziening Artikel 5.4. Instellen van de voorziening De voorziening wordt ingesteld door indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift bij de griffie van het Hof.

Artikel 5.5. Inhoud van de voorziening Het in artikel 5.4 bedoelde verzoekschrift bevat: a) De naam en de woonplaats van de partij die voorziening instelt, verzoeker genoemd, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) De aanduiding van de bestreden uitspraak van de Tweede Kamer en de vermelding van de datum waarop van de bestreden uitspraak aan de verzoeker kennis is gegeven;c) De aanduiding van de andere partijen in de desbetreffende zaak voor de Tweede Kamer, met een recent adres en in voorkomend geval, een elektronisch adres van die partijen;d) De aangevoerde middelen rechtens, alsook een summiere uiteenzetting van deze middelen;e) De conclusies van de verzoeker. Artikel 5.6. Conclusies en middelen van de voorziening 1. De conclusies van de voorziening strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de Tweede Kamer zoals deze in het dictum van de bestreden uitspraak voorkomt.2. De aangevoerde middelen geven nauwkeurig aan tegen welke redenen en beslissingen zij zijn gericht.3. De feitelijke grondslag van de middelen kan alleen gevonden worden in de bestreden uitspraak en in de stukken en documenten van de zaak die op regelmatige wijze zijn ingediend bij de Tweede Kamer. Artikel 5.7. Bepalingen in geval van toewijzing van de voorziening 1. Indien de Eerste Kamer een uitspraak vernietigt, beslist zij op de hoofdzaak, behalve indien de zaak moet worden terugverwezen naar de Tweede Kamer omdat het geding niet in staat van wijzen is.2. In ieder geval mag het onderwerp van het geschil zoals dat aanhangig was voor de Tweede Kamer, niet worden gewijzigd. Artikel 5.8. Verzending van de voorziening 1. De voorziening en in voorkomend geval de in artikel 5.3, lid 1, bedoelde memorie van toelichting worden verzonden aan de andere partijen in de zaak voor de Tweede Kamer. 2. In het geval een stuk onregelmatig is, vindt de verzending plaats zodra de onregelmatigheden zijn hersteld of zodra de kamer, gelet op de bepaling van artikel 1.3, tot ontvankelijkheid heeft geconcludeerd.

HOOFDSTUK 4. - Memories van antwoord, repliek en dupliek Artikel 5.9. Partijen die een memorie van antwoord mogen indienen; termijn Elke partij in de zaak voor de Tweede Kamer die een belang heeft bij de toewijzing of de afwijzing van de voorziening, kan binnen twee maanden te rekenen vanaf de verzending van de voorziening, of in voorkomend geval vanaf de verzending van de in artikel 5.3, lid 1, bedoelde memorie van toelichting, een memorie van antwoord indienen.

Artikel 5.10. Inhoud van de memorie van antwoord De memorie van antwoord bevat: a) De naam en de woonplaats van de partij die de memorie indient, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) De datum waarop de voorziening haar is verzonden;c) De aangevoerde middelen rechtens;d) De conclusies. Artikel 5.11. Conclusies van de memorie van antwoord De conclusies van de memorie van antwoord strekken tot gehele of gedeeltelijke toewijzing of afwijzing van de voorziening.

Artikel 5.12. Verzending van de memorie van antwoord De griffie verzendt onverwijld een afschrift van de memorie van antwoord aan de verzoeker, of in geval van meerdere verzoekers, aan iedere verzoeker.

Artikel 5.13. Memories van repliek en van dupliek 1. De voorziening kan alleen worden aangevuld met een memorie van repliek, wanneer de president dit, na een desbetreffend naar behoren met redenen omkleed verzoek van de verzoeker, de advocaat-generaal gehoord, noodzakelijk acht om de verzoeker in staat te stellen een standpunt in te nemen ten aanzien van een exceptie van niet-ontvankelijkheid of nieuwe punten die in de memorie van antwoord zijn aangevoerd.Het verzoek daartoe wordt ingediend binnen zeven dagen te rekenen vanaf de verzending van de memorie van antwoord. 2. De president kan, wanneer het indienen van een memorie van repliek is toegestaan, de verweerder toestaan een memorie van dupliek in te dienen.In deze memorie kan uitsluitend worden ingegaan op de vragen die in de memorie van repliek worden behandeld. 3. De president bepaalt de datum waarop de memorie van repliek bij de griffie dient te worden ingediend en, bij de verzending van deze memorie aan de verweerder, de datum waarop de memorie van dupliek bij de griffie dient te worden ingediend. HOOFDSTUK 5. - Incidentele voorziening Artikel 5.14. Instellen van een incidentele voorziening 1. De partijen bedoeld in artikel 5.9 kunnen bij verweerschrift een incidentele voorziening instellen binnen dezelfde termijn als die welke voor de indiening van de memorie van antwoord is bepaald. Het verweerschrift behelst in dat geval de middelen waarop de incidentele voorziening steunt. 2. De incidentele voorziening moet bij afzonderlijke, van de memorie van antwoord onderscheiden, akte worden ingesteld.3. De griffie verzendt onverwijld het verweerschrift tot instelling van een incidentele voorziening aan iedere verweerder in de incidentele voorziening. Artikel 5.15. Inhoud van de incidentele voorziening 1. Het verweerschrift in incidentele voorziening bevat: a) De naam en de woonplaats van de partij die de incidentele voorziening instelt, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) De datum waarop de principale voorziening haar is verzonden;c) De aangevoerde middelen rechtens, alsook een summiere uiteenzetting van deze middelen;d) De conclusies. 2. De artikelen 5.2 en 5.6, lid 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de incidentele voorziening.

Artikel 5.16. Conclusies en middelen van de incidentele voorziening 1. De conclusies van de incidentele voorziening strekken tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden uitspraak van de Tweede Kamer.2. Zij kunnen ook strekken tot vernietiging van een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing betreffende de ontvankelijkheid van de procedure ingesteld voor de Tweede Kamer.3. De aangevoerde middelen rechtens geven nauwkeurig aan tegen welke rechtsoverwegingen van de bestreden uitspraak van de Tweede Kamer zij zijn gericht. Artikel 5.17. Antwoord op de incidentele voorziening Wanneer een incidentele voorziening is ingesteld, kan de verzoeker of enige andere partij in de zaak voor de Tweede Kamer die een belang heeft bij de toewijzing of de afwijzing van de incidentele voorziening, binnen twee maanden te rekenen vanaf de verzending ervan, een memorie van antwoord indienen waarvan het voorwerp is beperkt tot de in incidentele voorziening aangevoerde middelen. Deze termijn wordt niet verlengd, tenzij de kamer op grond van bijzondere omstandigheden anders beslist.

Artikel 5.18. Memories van repliek en dupliek na een incidentele voorziening 1. De partij die de incidentele voorziening heeft ingesteld kan deze slechts bij memorie van repliek aanvullen indien dit noodzakelijk is om die partij in staat te stellen een standpunt in te nemen ten aanzien van een exceptie van niet-ontvankelijkheid of nieuwe punten die in de memorie van antwoord op de incidentele voorziening worden aangevoerd.Daartoe wordt een naar behoren met redenen omkleed verzoek tot aanvulling ingediend binnen zeven dagen te rekenen vanaf de verzending van de memorie van antwoord op de incidentele voorziening.

De president beslist op het verzoek, gehoord de advocaat-generaal. 2. De president kan, wanneer het indienen van een memorie van repliek is toegestaan, de verweerder toelaten een memorie van dupliek in te dienen die betrekking moet hebben op de vragen die in de repliek werden behandeld.3. De president bepaalt de datum waarop de memorie van repliek bij de griffie dient te worden ingediend en, bij de verzending van deze memorie, de datum waarop de memorie van dupliek bij de griffie dient te worden ingediend.Hij kan het aantal bladzijden en het voorwerp van deze memories beperken.

Artikel 5.19. Gevolgen van afstand van instantie voor de incidentele voorziening De incidentele voorziening wordt geacht zonder voorwerp te zijn indien de verzoeker in de principale voorziening daarvan afstand doet.

HOOFDSTUK 6. - Middelen Artikel 5.20. Nieuwe middelen Nieuwe middelen mogen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens hetzij feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

HOOFDSTUK 7. - Overige aspecten van de behandeling van de zaak Artikel 5.21. Overeenkomstige toepassing De behandeling van de zaak verloopt voor het overige zoals bepaald in de artikelen 1.30 tot 1.56.

HOOFDSTUK 8. - Proceskosten in voorzieningen Artikel 5.22. Regeling van de proceskosten in voorzieningen 1. In de volgende gevallen, beslist de Eerste Kamer, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 4.9 tot en met 4.15, over de kosten zowel in eerste aanleg als in voorziening: a) Wanneer de voorziening ongegrond is;b) Wanneer de voorziening gegrond is en de Eerste Kamer de zaak zelf afdoet;c) In geval van afstand van instantie.2. Wanneer zij niet zelf de voorziening heeft ingesteld, kan een partij die in eerste aanleg is geïntervenieerd alleen in de kosten van de voorziening worden verwezen indien zij aan de schriftelijke of mondelinge behandeling bij het Hof heeft deelgenomen.Wanneer een dergelijke partij aan de procedure deelneemt, kan het Hof beslissen dat zij haar eigen kosten draagt.

HOOFDSTUK 9. - Procedure na prejudiciële beslissing Artikel 5.23. Gevolgen van het stellen van een prejudiciële vraag en van het arrest dat de vraag beantwoordt Indien de kamer prejudiciële vragen stelt, schorst zij het geding. Het geding wordt na ontvangst door de kamer van de beantwoording van de prejudiciële vragen hervat. De president bepaalt de datum waarop de partijen een nadere schriftelijke toelichting kunnen indienen en eveneens de datum van de zitting waarop de partijen, de advocaat-generaal gehoord, een arrest kunnen vragen.

HOOFDSTUK 10. - Vernietiging en verwijzing door de Eerste Kamer Artikel 5.24. Procedure voor de Tweede Kamer na vernietiging en verwijzing door de Eerste Kamer 1. Wanneer de Eerste Kamer een einduitspraak van de Tweede Kamer vernietigt en de zaak naar de Tweede Kamer verwijst, wordt de zaak door het verwijzingsarrest bij deze kamer aanhangig.2. De president van de Tweede Kamer stelt de kamer voor zover mogelijk samen uit andere rechters.3. De Tweede Kamer is gebonden aan de beslissing over de rechtsvragen die door de Eerste Kamer zijn afgedaan.4. De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van Titel IV.5. De Tweede Kamer beslist over de op de procedures voor de Tweede Kamer zomede op de procedure in voorziening voor de Eerste Kamer gevallen kosten. TITEL VI. - RECHTSBESCHERMING VAN DE PERSONEN IN DIENST VAN DE BENELUX UNIE EN VAN DE ORGANISATIE VOOR DE DERDE KAMER HOOFDSTUK 1. - Algemene regels van de procesgang Artikel 6.1. Algemene regels De bepalingen van Titel I zijn van overeenkomstige toepassing op de procedures bepaald in deze Titel, behoudens andersluidende bepaling in deze Titel.

HOOFDSTUK 2. - Vertegenwoordiging van de partijen Artikel 6.2. Vertegenwoordiging van de partijen in geschillen betreffende personen in dienst van de Benelux Unie Voor de vertegenwoordiging en bijstand van de partijen gelden de regels bepaald in de artikelen 14 tot en met 16bis van het Aanvullend Protocol 1969 en is het bepaalde in de artikelen 1.15, lid 3, 1.17, 1.18 en 1.19 van dit reglement van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.3. Vertegenwoordiging van de partijen in geschillen betreffende de personen in dienst van de Organisatie Voor de vertegenwoordiging en bijstand van de partijen gelden de regels bepaald in de artikelen 3 en 4 van het Aanvullend Protocol 2008 en in artikel 11, lid 5, van het Verdrag, en is het bepaalde in de artikelen 1.15, lid 3, 1.17, 1.18 en 1.19 van dit reglement van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. - Schriftelijke behandeling Artikel 6.4. Ontvankelijkheid en vorm van het beroep 1. De personen in dienst van de Benelux Unie, bedoeld in artikel 3, onder a), van het Aanvullend Protocol 1969, stellen beroep in door indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift binnen twee maanden na de datum waarop zij kennis hebben gekregen van de door hen aangevochten beslissing of waarop een afwijzende beslissing, in de zin van de artikelen 11 en 12 van dat Aanvullend Protocol, wordt geacht te zijn genomen.2. Beroepen ingesteld door de personen in dienst van de Benelux Unie, bedoeld in de artikelen 3, onder b) en c), en 5 van het Aanvullend Protocol 1969, zijn slechts ontvankelijk nadat de in artikel 9, lid 2, van dat Aanvullend Protocol bedoelde beslissing op het in artikel 7 van het Aanvullend Protocol voorgeschreven voorafgaande interne beroep is genomen.3. Beroepen ingesteld door de personen in dienst van de Organisatie, bedoeld in artikel 1, onder f), van het Aanvullend Protocol 2008, zijn slechts ontvankelijk nadat de in artikel 7, lid 2, van dat Aanvullend Protocol bedoelde beslissing op het in artikel 5 van het Aanvullend Protocol voorgeschreven voorafgaande interne beroep is genomen.4. Beroepen, gegrond op het uitblijven van een beslissing zoals bedoeld in de artikelen 11 en 12 van het Aanvullend Protocol 1969 of in artikel 8 van het Aanvullend Protocol 2008, die door dezelfde personen als bedoeld in lid 2 of 3 worden ingesteld, zijn eveneens slechts ontvankelijk nadat de beslissing op het voorafgaande interne beroep is genomen of geacht wordt te zijn genomen.5. De in artikel 17 van het Aanvullend Protocol 1969 en in artikel 9 van het Aanvullend Protocol 2008 bedoelde termijn van twee maanden gaat voor de beroepen, bedoeld in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, in op de datum waarop de beslissing van het Gezag dat de aangevochten beslissing heeft genomen of geacht wordt te hebben genomen over het interne beroep, aan de de verzoeker bekend is geworden.6. Wanneer het Gezag, drie maanden nadat de Raadgevende Commissie zoals bedoeld in artikel 8 van het Aanvullend protocol 1969 of in artikel 6 van het Aanvullend Protocol 2008 advies heeft uitgebracht over het interne beroep, niet heeft beslist, gaat de in artikel 17 van het Aanvullend Protocol 1969 of in artikel 9 van het Aanvullend Protocol 2008 bedoelde termijn van twee maanden in na het verstrijken van vorengenoemde termijn van drie maanden, eventueel verlengd met twee maanden op grond van artikel 12 van het Aanvullend Protocol 1969 of van artikel 8, lid 2, van het Aanvullend Protocol 2008. Artikel 6.5. Inhoud van het verzoekschrift 1. Het in artikel 17 van het Aanvullend Protocol 1969 of in artikel 9 van het Aanvullend Protocol 2008 bedoelde verzoekschrift bevat: a) De naam en de woonplaats van de verzoeker, en in voorkomend geval, een elektronisch adres;b) Het onderwerp van het geschil en een beknopte uiteenzetting van de aangevoerde gronden;c) De vorderingen van de verzoeker;d) Zo nodig, aanbod van bewijs.2. Het verzoekschrift gaat, zo nodig, vergezeld van: a) Een afschrift van de aangevochten beslissing;b) De ter staving van het verzoek dienende stukken, hetzij in origineel, hetzij in afschrift;c) Een stuk waaruit de datum blijkt van het in artikel 12 van het Aanvullend Protocol 1969 of het in artikel 8, lid 2, van het Aanvullend Protocol 2008 bedoelde besluit. Artikel 6.6. Verzending van het verzoekschrift bij beroepen van personen in dienst van de Benelux Unie 1. De griffie verzendt afschrift van het verzoekschrift van een persoon in dienst van de Benelux Unie aan degene die overeenkomstig artikel 14 of artikel 16bis van het Aanvullend Protocol 1969 optreedt als procesvertegenwoordiger van de Benelux Unie.2. Met het oog op de eventuele toepassing van artikel 25 van het Aanvullend Protocol 1969 kan de griffie het verzoekschrift mededelen aan personen als bedoeld in de artikelen 3 en 5 van dat Aanvullend Protocol.3. De griffie verzendt afschrift van de ingediende stukken aan de partijen. Artikel 6.7. Verzending van het verzoekschrift bij beroepen van personen in dienst van de Organisatie 1. De griffie verzendt afschrift van het verzoekschrift van een persoon in dienst van de Organisatie aan degene die overeenkomstig artikel 3 van het Aanvullend Protocol 2008 of artikel 11, lid 5, van het Verdrag optreedt als procesvertegenwoordiger van de Organisatie.2. Met het oog op de eventuele toepassing van artikel 15 van het Aanvullend Protocol 2008 kan de griffie het verzoekschrift mededelen aan personen als bedoeld in artikel 1, onder f), van dat Aanvullend Protocol.3. De griffie verzendt afschrift van de ingediende stukken aan de partijen. Artikel 6.8. Memorie van antwoord en aanvullende geschriften 1. De memorie van antwoord van de Benelux Unie respectievelijk de Organisatie, ingediend binnen de door de president van de kamer vastgestelde termijn, bevat onverminderd het bepaalde in artikel 18, lid 2, van het Aanvullend Protocol 1969 respectievelijk artikel 11, lid 2, van het Aanvullend Protocol 2008: a) Het antwoord op de in het verzoekschrift aangevoerde gronden, alsmede de feiten en de rechtsgronden waarop dit antwoord steunt;b) De vorderingen van de verweerder;c) Zo nodig, aanbod van bewijs.2. De president van de kamer kan de partijen op grond van artikel 20 van het Aanvullend Protocol 1969 of artikel 11, lid 3, van het Aanvullend Protocol 2008 bevelen ter griffie aanvullende geschriften en documenten in te dienen.3. De griffie verzendt afschrift aan de wederpartij van de memorie van antwoord en van de in artikel 20 van het Aanvullend Protocol 1969 of in artikel 11, lid 3, van het Aanvullend Protocol 2008 bedoelde aanvullende geschriften.4. De griffie verzendt afschrift van de ingediende stukken aan de partijen. Artikel 6.9. Termijnen 1. De termijn binnen welke een memorie van antwoord of een aanvullend geschrift moet worden ingediend, wordt bepaald en eventueel op gemotiveerd verzoek van de betrokken partij verlengd overeenkomstig artikel 1.29. 2. Wanneer een memorie van antwoord of een aanvullend geschrift na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn is ingediend, kan de kamer, al naar gelang van de omstandigheden van de zaak, beslissen dat deze niettemin in aanmerking zullen worden genomen. Artikel 6.10. Afsluiten van de schriftelijke behandeling Na het verstrijken van de voor het indienen van de memorie van antwoord en aanvullende geschriften gestelde termijnen, beslist de kamer overeenkomstig artikel 1.36 of maatregelen van instructie noodzakelijk zijn. De kamer kan bepalen dat de instructie en de mondelinge behandeling op dezelfde zitting plaatsvinden.

HOOFDSTUK 4. - Maatregelen van instructie Artikel 6.11. Maatregelen van instructie Onverminderd het bepaalde in artikel 6.10 en in artikel 6.12, lid 4, zijn de bepalingen van Hoofdstuk 9 van Titel I van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5. - Mondelinge behandeling Artikel 6.12. Vaststelling van de mondelinge behandeling en vertegenwoordiging van de partijen ter zitting 1. Zo de datum, plaats en uur van de mondelinge behandeling bij geschillen betreffende personen in dienst van de Benelux Unie niet reeds met toepassing van artikel 6.10 werden bepaald, worden zij door de president van de kamer, gehoord de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen, bepaald overeenkomstig artikel 1.52. 2. Zo de datum, plaats en uur van de mondelinge behandeling bij geschillen betreffende personen in dienst van de Organisatie niet reeds met toepassing van artikel 6.10 werden bepaald, worden zij door de president van de kamer, gehoord de advocaat-generaal als hij in de zaak is aangewezen, bepaald overeenkomstig artikel 1.52, op voorwaarde dat één der partijen om een mondelinge behandeling heeft verzocht of dat de president van de kamer dit ambtshalve heeft gelast overeenkomstig artikel 1.51. 3. Wanneer een partij wenst dat een andere persoon dan een lid van de balies van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte tot de pleidooien wordt toegelaten, is artikel 1.15, lid 3, van overeenkomstige toepassing, tenzij het personen betreft die op grond van de artikelen 14, 15 of 16 van het Aanvullend Protocol 1969 of van de artikelen 3 of 4 van het Aanvullend Protocol 2008 gerechtigd zijn voor het Hof op te treden zonder afzonderlijke toelating door de kamer. 4. Wanneer de persoonlijke verschijning van de verzoeker en van een procesvertegenwoordiger van de Benelux Unie of de Organisatie is gelast, kunnen dezen zich ter zitting doen bijstaan door de personen bedoeld in de artikelen 15, 16 en 16bis van het Aanvullend Protocol 1969, dan wel in de artikelen 3 en 4 van het Aanvullend protocol 2008 en in artikel 11, lid 5, van het Verdrag, onverminderd de overige bepalingen van artikel 1.41 van dit reglement.

Artikel 6.13. Overige aspecten van de mondelinge behandeling en conclusie van de advocaat-generaal 1. Voor het overige zijn de bepalingen van Hoofdstuk 11 van Titel I van overeenkomstige toepassing. 2. De advocaat-generaal, als hij in de zaak is aangewezen, neemt conclusie overeenkomstig artikel 1.56.

HOOFDSTUK 6. - Arresten en proceskosten Artikel 6.14. Arresten en proceskosten inzake geschillen betreffende personen in dienst van de Benelux Unie Onverminderd het bepaalde in Hoofdstuk 14 van Titel I, wordt het arrest gewezen en ten aanzien van de proceskosten besloten met inachtneming van de artikelen 28 tot en met 32 van het Aanvullend Protocol 1969.

Artikel 6.15. Arresten en proceskosten inzake personen in dienst van de Organisatie Onverminderd het bepaalde in Hoofdstuk 14 van Titel I, wordt het arrest gewezen en ten aanzien van de proceskosten besloten met inachtneming van artikelen 16 en 19 van het Aanvullend Protocol 2008.

HOOFDSTUK 7. - Schorsende werking van het beroep Artikel 6.16. Verkrijging van schorsende werking 1. Overeenkomstig artikel 6 van het Aanvullend Protocol 1969 en artikel 10 van het Aanvullend Protocol 2008, heeft het beroep geen schorsende werking, tenzij de president van de kamer deze beveelt. 2. Het verzoek tot verkrijging van de schorsende werking van het beroep wordt gericht tot de president van de kamer en wordt ingediend overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.80, leden 1 tot en met 3. 3. Het verzoek kan ook worden ingediend hangende het interne beroep zoals bedoeld in Hoofdstuk II van het Aanvullend Protocol 1969 of in Hoofdstuk III van het Aanvullend Protocol 2008. 4. Het bepaalde in artikel 1.80, leden 4 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.17. Beslissing op het verzoek tot verkrijging van schorsende werking 1. De president van de kamer beslist, gehoord de advocaat-generaal als hij in de zaak aangewezen is, op het in artikel 6.16 bedoelde verzoek bij een met redenen omklede beschikking. In het geval het interne beroep bedoeld in Hoofdstuk II van het Aanvullend Protocol 1969 of in Hoofdstuk III van het Aanvullend Protocol 2008 nog hangende is, beslist de president van de kamer na advies te hebben ingewonnen van de voorzitter van de Raadgevende Commissie. De beschikking wordt onverwijld aan de partijen verzonden. 2. In de beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, kunnen voorwaarden verbonden worden aan de schorsende werking van het beroep. 3. Voor het overige zijn de artikelen 1.82 en 1.83 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 8. - Interventie Artikel 6.18. Verzoek tot interventie 1. Het verzoek tot interventie van personen, bedoeld in artikel 25 van het Aanvullend Protocol 1969, wordt uiterlijk acht dagen voor de aanvang van de mondelinge behandeling ter griffie ingediend.2. Het verzoek tot interventie van personen, bedoeld in artikel 15 van het Aanvullend Protocol 2008, wordt uiterlijk acht dagen voor de aanvang van de mondelinge behandeling ter griffie ingediend, dan wel voor het afsluiten van de schriftelijke behandeling indien geen mondelinge behandeling wordt gehouden. 3. Voor het overige zijn de artikelen 1.46 en 1.47 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.19. Overige aspecten betreffende de interventie De artikelen 1.48 tot en met 1.50 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de interveniënt vertegenwoordigd wordt overeenkomstig artikel 6.2 of 6.3 en dat de kamer over de kosten van vertegenwoordiging of bijstand van de interveniënt uitspraak kan doen overeenkomstig artikel 32 van het Aanvullend Protocol 1969 of artikel 19 van het Aanvullend Protocol 2008.

HOOFDSTUK 9. - Rechtsmiddelen Artikel 6.20. Uitsluiting van rechtsmiddelen Onverminderd rectificatie, uitlegging, herziening of derdenverzet, staat tegen beslissingen van de kamer generlei voorziening open.

Artikel 6.21. Derdenverzet Hoofdstuk 18 van Titel I is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat: a) Indien de derde-opposant een persoon is zoals bedoeld in artikel 3 of 5 van het Aanvullend Protocol 1969 of in artikel 1, onder f), van het Aanvullend Protocol 2008, hij vertegenwoordigd wordt overeenkomstig artikel 6.2 of 6.3 van dit reglement; b) De bepalingen van artikel 6.22 van overeenkomstige toepassing zijn in geval de derde-opposant om schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest van de Derde Kamer verzoekt.

HOOFDSTUK 10. - Schorsing van de tenuitvoerlegging van arresten van de Derde Kamer Artikel 6.22. Schorsing van de tenuitvoerlegging 1. Een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een arrest van de Derde Kamer overeenkomstig artikel 37 van het Aanvullend Protocol 1969 of artikel 24 van het Aanvullend Protocol 2008, wordt gericht tot de kamer en geeft aan het arrest waarvan de tenuitvoerlegging dreigt dan wel een aanvang heeft genomen, de gronden waarop het verzoek steunt en, in voorkomend geval, de maatregelen van tenuitvoerlegging.2. De kamer beslist, de advocaat-generaal gehoord als hij in de zaak is aangewezen, na de wederpartij in de gelegenheid te hebben gesteld zich mondeling of schriftelijk over het verzoek uit te laten.3. In de beschikking waarbij het verzoek wordt toegewezen, wordt de datum bepaald waarop de schorsing een einde neemt en, in voorkomend geval, de aan de schorsing verbonden voorwaarden. TITEL VII. - SLOTBEPALINGEN Artikel 7.1. Uitvoeringsbepalingen Het Hof kan bij afzonderlijke akte genomen in algemene vergadering praktische uitvoeringsbepalingen voor dit reglement vaststellen.

Artikel 7.2. Opheffing Dit reglement treedt in de plaats van het reglement op de procesvoering van het Benelux-Gerechtshof dat is vastgesteld ter algemene vergadering op 18 april 1988, zoals goedgekeurd door het Comité van Ministers op 27 november 1989.

Artikel 7.3. Bekendmaking en inwerkingtreding van dit reglement 1. Dit reglement wordt overeenkomstig het reglement van orde bekendgemaakt in het Benelux Publicatieblad en in de officiële publicatiebladen van de drie landen.2. Dit reglement treedt in werking op de dag dat het Protocol van 21 mei 2014 houdende wijziging van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) in werking treedt. Vastgesteld ter algemene vergadering, gehouden te Brussel op 24 april 2015, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

De Griffier, A. VAN DER NIET De President, G. SANTER _______ Nota Reglement goedgekeurd door het Comité van Ministers (op 19 april 2018, n.v.d.r.), overeenkomstig artikel 11, lid 2, van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof.

^