Etaamb.openjustice.be
Erratum van 13 juni 2003
gepubliceerd op 10 september 2003

Ministerieel besluit betreffende het programma voor omschakeling in de sector ruwe tabak Erratum

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035977
pub.
10/09/2003
prom.
13/06/2003
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP


13 JUNI 2003. - Ministerieel besluit betreffende het programma voor omschakeling in de sector ruwe tabak Erratum


In het Belgisch Staatsblad van 28 juli 2003 werd op bl. 39462 het genoemde ministerieel besluit van 13 juni 2003 bekendgemaakt evenwel zonder de bijlage.

Hieronder volgt deze bijlage.

Bijlage Programma voor omschakeling in de sector ruwe tabak 1. Titel van het plan Programma voor omschakeling in de sector ruwe tabak (ter uitvoering van Verordening (EG) nr.2182/2002) 2. Lidstaat en bestuurlijke regio Het ingediende plan heeft betrekking op het Vlaamse Gewest van de lidstaat België. Het plan heeft geografisch gezien betrekking op de provincies Oost- en West-Vlaanderen binnen het Vlaamse Gewest, meer bepaald de gemeenten Ichtegem, Kortrijk, Zwevegem, Wevelgem, Anzegem, Avelgem, Diksmuide, Kortemark, Vleteren, Lo-Reninge, Houthulst, Koekelare, Alveringem, Tielt, Wielsbeke, Dentergem, Harelbeke, Pittem, Wingene, Meulebeke, lngelmunster, Oostrozebeke, Waregem, Roeselare, Lichtervelde, Torhout, Hooglede, Staden, Aardooie, Lendelede, Izegem, Ledegem, Moorslede, leper, Langemark-Poelkapelle, Menen, Wervik, Heuvelland, Poperinge en Zonnebeke in West-Vlaanderen en de gemeenten Stekene, Aalst, Ninove, Geraardsbergen, Lierde, Brakel en Deinze in Oost-Vlaanderen. 3. Gekwantificeerde beschrijving van de bestaande situatie 3.1. Gekwantificeerde beschrijving van de bestaande situatie In vergelijking met Italië, Griekenland, Spanje en Frankrijk, wordt ons land onder de kleine tabaksproducenten gerangschikt. De Belgische teelt was in 2002 goed voor ongeveer 391 ha (430 ha in 1992). De productie bedroeg 1388 ton in 2001 (1 065 ton in 1991).

Momenteel zijn er nog vier streken in België waar tabak verbouwd wordt : de streek van Zuid-West-Vlaanderen en Comines-Warneton met de stad Wervik als centrum, de streek van Geraardsbergen (Oost-Vlaanderen) met Appelterre als centrum, de streek van Ath (Henegouwen) met Flobecq als centrum en ten slotte de Semoisstreek. Iedere streek verbouwt een eigen, specifieke variëteit en er worden twee verschillende oogsttechnieken gebruikt : bladoogst en stamoogst.

Dit programma tot omschakeling in de sector ruwe tabak heeft betrekking op het Vlaamse Gewest, en zodoende worden verder enkel de Vlaamse gegevens weergegeven, goed voor 96 % van de Belgische gegevens.

Pour la consultation du tableau, voir image Uit de bovenstaande tabel blijkt dat in West-Vlaanderen het onbetwistbare tabakscentrum van België kan worden gevonden. Er dient op gewezen te worden dat sommige telers meerdere variëteiten telen.

Het Vlaamse Gewest telde 227 telers in 2002.

De verdeling van de telers wordt afhankelijk van hun leeftijd en quotum in tabel 2, per soortengroep, weergegeven.

Pour la consultation du tableau, voir image De tabaksteelt in Vlaanderen is een familieaangelegenheid. Dit betekent dat de arbeid voor de teelt vooral door de planter en zijn gezin wordt geleverd. Extra arbeidskrachten worden tijdens de oogst ingehuurd. 3.2. Beschrijving van de richtsnoeren van de reconversieacties Door middel van reconversieacties wil men : 1° streven naar het waarborgen van een inkomen voor de ex-producenten van tabak, na het uitvoeren van de reconversieacties in het kader van het project;2° de bestaande landbouwproductie, andere dan tabak, op het tabaksbedrijf behouden en specialiseren door nieuwe mogelijkheden te creëren en nieuwe werkgelegenheid te scheppen of kostenbesparend te werken om te voldoen aan de steeds strenger wordende milieu- en welzijnsnormen (bijvoorbeeld groepshuisvesting van varkens voor het bestaande varkensbestand);3° streven naar een goede opleiding van de ex-producenten van tabak, zodat een heroriëntatie buiten de productie van tabak werkgelegenheid en inkomen biedt in het kader van een duurzame (economisch, ecologisch en sociaal) en milieuvriendelijke landbouw. Deze heroriëntatie binnen de landbouw maakt gebruik van gezonde productiemethoden om producten van hoge kwaliteit te leveren die beantwoorden aan de verwachtingen van de samenleving. Deze heroriëntatie dient tevens voldoende concurrentievermogen te waarborgen, om het ontstaan van probleemgebieden in de sterk geconcentreerde productiezones van tabak binnen Vlaanderen te vermijden; 4° streven naar een landbouw die optimaal gebruik maakt van de bestaande afzetstructuren in de productiegebieden van tabak;5° een leegloop van het platteland vermijden.Bij een eventuele uitstap uit de tabaksector zal de partner van de ex-tabaksteler immers in overweging nemen om buitenshuis te gaan werken. Een landbouwbedrijf zonder boerin is zeer vaak een risicobedrijf. Het blijkt dat vrouwen belangrijke dragers zijn van de sociale en economische revitalisering van het platteland en sterk betrokken zijn bij vele praktische initiatieven inzake plattelandsontwikkeling; 6° een landbouw nastreven die goede afzetstructuren biedt voor de kwaliteitsproducten, geproduceerd door de ex-producenten van tabak. Het ondersteunen van particuliere initiatieven ter inrichting van hoevewinkels is hier een goed voorbeeld van; 7° een landbouw nastreven met een grote verscheidenheid, die naast productie ook ijvert voor het behoud van de verscheidenheid van het landschap.Bovendien dient deze landbouw vitale en actieve plattelandsgemeenschappen die werkgelegenheid scheppen en behouden te ondersteunen; 8° streven naar een landbouw die adequaat bijdraagt aan de ruimtelijke ordening en aan de bescherming van het milieu;9° een landbouw die multifunctionaliteit nastreeft en die naast een rol voor de economie, het milieu en de samenleving tevens ijvert voor het behoud van het landschap en bijgevolg het toerisme verder ontwikkelt. 3.3. Beschrijving van de betrokken bedrijven 3.3.1 Kenmerken op bedriifsniveau De bedrijfskenmerken van de tabaksteelt in Vlaanderen komen overeen met die voor de tabaksteelt in heel België en geven een gemiddelde van 1,56 ha per teler in 2002, komende van 1,13 in 1992. De telers in de andere productiestreken dan Zuid-West-Vlaanderen en Henegouwen hebben gemiddeld minder dan 1 hectare.

De gemiddelde opbrengst per hectare bedroeg in 2001 voor de telers in de streek Zuid-West-Vlaanderen en Henegouwen 3 474 kg en voor de andere streken 1 830 kg. Gemiddeld voor alle streken kwam men in 2001 aan 2 400 kg per hectare.

De arbeid voor de teelt wordt vooral door de planter en zijn gezin geleverd. Extra arbeidskrachten worden tijdens de oogst ingehuurd.

Het aantal arbeidsuren per hectare schommelt rond de 1 600 uur voor bladoogst en 1 200 uur voor stamoogst. Rekening houdend met 460 uren loonwerk (voor oogst) verkrijgt men nog 1 140 uren eigen werk per hectare voor bladoogst.

De prijzen voor de oogst 2001 variëren binnen het type dark air cured (DAC) tussen 0,9795 euro en 2,7429 euro per kg. Gemiddeld geeft dit voor het DAC-type 1,19 euro per kg. Het type light air cured (LAC) (variëteit Burley) haalde 1,21 euro per kg in 2001.

Het bruto-inkomen per hectare [(prijs + premie) x gemiddelde opbrengst] ligt tussen de 14.000 à 15.000 euro voor de Burley- en Filippijn-variëteit (de meest geproduceerde variëteiten).

Na aftrek van de bedrijfskosten en de oogstlonen per hectare (4.388 euro en 2.454 euro respectievelijk) komt men op een geschat belastbaar netto-inkomen van 8.080 euro per hectare voor de Filippijn-variëteit en 7.290 euro per hectare voor de Burley-variëteit.

Het aandeel van het inkomen van tabak in het totale bedrijfsinkomen is zeer moeilijk samen te vatten. Het relatieve belang van de andere takken (zoals mestvee, varkensvee, melkvee, pluimvee, akkerbouw, tuinbouw, enzovoort) op het bedrijf speelt hier natuurlijk een belangrijke rol. Elke tak heeft immers nog zijn eigen rendement en productiewaarde per hectare of dier. Op een bedrijf waar tabak gecombineerd wordt met akkerbouw, kan verondersteld worden dat het tabaksinkomen relatief belangrijker zal zijn dan een bedrijf waar tabak gecombineerd wordt met groenteteelt.

Na onderzoek van een summier aantal individuele tabakstelers komt men tot de conclusie dat zowel bij hoge als bij lage totale bedrijfsinkomens het aandeel van tabak in het totale inkomen enorm kan fluctueren. Bij totale bruto opbrengsten van het bedrijf van 30.000 tot 250.000 euro zag men totale bruto-opbrengsten van tabak op dat bedrijf van 5.000 tot 66.000 euro. 3.3.2. Kenmerken op niveau van de productiezones In 1999 werd een enquête uitgevoerd door de producentenvereniging BTT (Belgische Tabakstelers CV) voor de regio's rond Roeselare, Wervik, Zonnebeke en leper. Deze enquête werd verwerkt door het West-Vlaams Proefcentrum voor de Akkerbouw (WPA vzw), dat past binnen het Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw (POVLT) van Rumbeke-Beitem (aantal telers werd aangepast voor 2002).

De typering van het WestVlaamse tabaksbedrijf overeenkomstig de resultaten is opgenomen in tabellen 3 en 4.

De vaak gehoorde stelling dat tabak vooral voorkomt op kleine tot zeer kleine bedrijven klopt in zekere mate. Het bedrijfsoppervlak van bijna 25 % van de tabaksproducerende bedrijven is immers kleiner dan 10 hectare. Een bedrijfsoppervlakte van 10 tot 20 hectare komt in 45 % tot 76 % van de gevallen voor. In het westelijk deel van het productiegebied komen echter ook grotere bedrijven (tussen 20 en 30 hectare) voor.

Pour la consultation du tableau, voir image Het tabaksareaal op het bedrijf is in de regio's rond Roeselare, Zonnebeke en leper vrij gelijkopend : 30 à 40 % van de bedrijven telen minder dan 1 hectare tabak, 43 à 60 % van de bedrijven hebben een tabaksareaal tussen 1 en 2 hectare en een beperkt aantal bedrijven teelt meer dan 2 hectare tabak. In de regio rond Wervik echter is het aantal kleinere (< 1 hectare) tabaksproducenten minder frequent en komt het aantal grotere tabaksproducenten (> 2 hectare) meer voor dan in de drie andere regio's.

Tabak wordt bijna steeds gecombineerd met een vorm van veeteelt (87 % van de bedrijven). Het stabiele inkomen uit tabak kan immers de fluctuerende prijzen van bijvoorbeeld de varkensteelt opvangen.

Waar in de regio's rond leper en Wervik de 'klassieke' combinatie tabak + veeteelt, al dan niet gecombineerd met akkerbouw, nog voor ongeveer de helft van de bedrijven van toepassing is (47 à 55 %), zien we dat vooral in de regio's rond Roeselare en Zonnebeke de tabaksproductie in belangrijke mate aangevuld wordt met 'nieuwe' activiteiten. Het betreft in de eerste plaats de teelt van industriegroenten (54 à 68 %), hoewel vooral in de regio rond Roeselare ook verse groenten vrij frequent in het teeltschema worden opgenomen (39 %). In de regio's rond leper en Wervik is deze evolutie minder uitgesproken, zij het zeker aanwezig. Ook de relatief grotere bedrijfsarealen (zie boven) wijzen erop dat in het westelijk deel van het productiegebied het accent veeleer op meer 'klassieke' akkerbouwbedrijven ligt.

Samenvattend kunnen we stellen dat de bedrijven in de regio rond Roeselare het sterkst gedifferentieerd zijn (gemiddeld 2,6 bedrijfstakken aanvullend op tabak), terwijl de bedrijven rond Wervik het sterkst gespecialiseerd zijn (gemiddeld 1,8 bedrijfstakken aanvullend op tabak). De andere regio's situeren zich daar tussenin (2,1 à 2,2 bedrijfstakken aanvullend op tabak). 3.4. Beschrijving van de sociaal-economische context van de productiezones (1) Bij het zoeken naar alternatieven voor de tabaksteelt moet men voor ogen houden dat de relatief kleine oppervlakte die op het bedrijf vrijkomt een behoorlijk inkomen per hectare opleverde en in welbepaalde periodes van het jaar heel wat arbeidsuren per hectare opslorpte.

Naar aanleiding van een symposium "Zijn er rendabele alternatieven voor de tabaksteelt ?" dat op 10 maart 2003 in samenwerking met het POVLT van Rumbeke-Beitem georganiseerd werd door het Tabakssyndicaat, is gebleken dat in de productiezones van tabak wel degelijk nog ontwikkelingspotentieel aanwezig is voor de tabakstelers. Voorwaarde is wel dat zij naast het optimale gebruik van de aanwezige troeven, een grondige kennis verwerven van de nieuwe teelt en een voldoende grote massa produceren van een kwaliteitsproduct. De telers zullen zelf moeten uitmaken welke teelt het meest geschikt is op hun bedrijf met betrekking tot vervanging van het inkomen uit tabak, de werkplanning op het bedrijf, de teelttechnische kennis en de bereikbaarheid van de afzetstructuren. 3.4.1. Ontwikkelinqspotentieel Wat de tuinbouw betreft, daalt het aantal arbeidsplaatsen zeker niet.

Integendeel, het aantal vast tewerkgestelden in de sector tuinbouw stijgt nog ieder jaar, vooral in de streek Roeselare-Tielt. Het is een economisch sterke sector en de overgang van landbouw naar groenten in openlucht is maar een kleine stap. 1° Groenten voor de verse markt (bv.veldsla, peterselie, courgettes, prei, witloofwortelteelt, aardbeien, paddestoelen) bieden een interessant alternatief. Sommige teelten kunnen immers gedijen onder de droogserres van de tabaksteelt. Er dient evenwel rekening gehouden te worden met de vrije markt, die fluctuerende prijzen veroorzaakt.

Ook moet men vers kunnen oogsten (beschikbaarheid personeel) en snel kunnen leveren aan de veiling (snel voorkoelen). Inspelen op de markt (vervroeging of verlating van het seizoen) kan een prijsvoordeel leveren. Klimatologische effecten kunnen hun weerslag hebben op de oogst. Teeltspecifieke vereisten (aardbeiteelt : geteelde variëteit is belangrijk; witloofwortelen : grond met relatief laag N-gehalte vereist) moeten in acht genomen worden. Aansluiting bij een erkende telersvereniging is een noodzaak. Er moet gewezen worden op de toenemende professionalisering binnen de tuinbouw. Een steeds verdergaande specialisatie (know how) is vereist en teeltspecifieke machines zijn soms noodzakelijk voor het planten en oogsten.

In tabel 5 worden de Bruto Standaardsaldi (BSS) van een reeks teelten weergegeven. Het BSS is per definitie de geldwaarde van de brutoproductie (premies inclusief) die, na aftrek van bepaalde bijbehorende specifieke kosten, overeenstemt met de gemiddelde situatie in een bepaalde regio (het hele grondgebied van België wordt als 1 regio beschouwd). Een greep uit de teelten met een BSS groter of gelijk aan dat van tabak en waarvan de BSS stijgen tussen 1996-2000, wordt weergegeven. Deze tabel is louter informatief en kan een extra richting geven aan reconversie.

Pour la consultation du tableau, voir image 2° Industriegroenten (bv.bloemkool, wortelen, spinazie) bieden een minder goed alternatief, daar enkel bloemkool in eenzelfde uurloon als voor de tabaksteelt kan voorzien. Nieuwe telers wordt afgeraden om in deze sector te beginnen. Het bestaande aanbod zou al voldoende zijn.

De concurrentie van de Oost-Europese landen en de verwachte toeloop als gevolg van de Mid Term Review (MTR) zou namelijk al een prijsdaling tot gevolg kunnen hebben. De tabakstelers die wel al actief zijn in deze sector, zouden zich verder kunnen specialiseren of zouden kunnen uitbreiden in die teelt om een voldoende grote productie te bereiken. Op basis van contractteelt kunnen wel vaste prijzen verkregen worden in de sector van de industriegroenten; 3° Binnen de sierteelt zouden vooral nichemarkten en veredeling mogelijke alternatieven kunnen bieden.Een ondoorzichtige markt en een slecht gestructureerde commercialisatie van de producten doen kenners besluiten dat deze teelt echter niet direct een geschikt alternatief kan bieden; 4° Binnen de akkerbouw levert de productie van pootgoed het beste alternatief, maar kenners beweren dat er in West-Vlaanderen hiervoor geen markt zou zijn;5° Wat de veehouderij betreft zijn de beperkingen op het vlak van grond en mestafzet van dien aard dat uitbreiding geen haalbaar alternatief biedt.De onzekerheid over de gevolgen van de MTR leveren nog extra druk op de sector, daar nu zelfs de stabiele melkveesector geen garanties meer kan leveren. Binnen de veehouderij heeft men wel de mogelijkheid om te investeren in dierenwelzijn, hygiëne, milieunormen enzovoort; 6° Overschakelen op biologische teelten is een zeer verregaande omschakeling en moet op bedrijfsniveau gezien worden;7° Verbreding of diversificatie op het bedrijf kan onderverdeeld worden in vier grote groepen : a) recreatief en educatief gerichte acties;b) natuur.en landschap; c) sociaal gerichte acties;d) innovatieve, productgerichte acties. Hieronder situeren zich de mogelijkheden van hoevetoerisme, hoeveverkoop e.a.

De ligging van het bedrijf (concurrentiepositie), de werkverdeling en aanwezige creativiteit op het bedrijf zijn hiervoor zeer bepalend en moeten per bedrijf afgewogen worden; 8° Plattelandsvernieuwing en natuurbeheer kunnen net zo goed als kwaliteitsproductie en agrotoerisme zorgen voor een additioneel landbouwersinkomen. Geen van de bovenvermelde activiteiten heeft echter kans op slagen indien ze niet ondersteund wordt door infrastructuur, praktijkgericht onderzoek, neutrale voorlichting, opleiding en ondersteuning van de landbouwer. 3.4.2. Troeven Een sociaal-economische doorlichting laat blijken dat de landbouw een belangrijke sector is in de productiezones van tabak. Het concurrentiële voordeel in heel wat sectoren berust op heel specifieke factoren die slechts beschikbaar zijn in bepaalde regio's. Deze factoren zijn enkel lokaal aanwezig omdat ze het resultaat zijn van een unieke sociaal-economische evolutie. In die zin kunnen sterke geografische concentraties in bepaalde sectoren ontstaan. 1° De diepvriesgroente-industrie in de regio's rond Roeselare en Zonnebeke is hiervan een voorbeeld (aanwezigheid diepvriesbedrijven );2° Ook de aanwezigheid van de REO-veiling in Roeselare en Afcowest in Poperinge zorgt ervoor dat verse groenten vrij frequent in het teeltschema worden opgenomen.De uitbreiding van de glas- en openluchttuinbouw is ook voor de REO-veiling van primordiaal belang, wil ze een rol spelen in het Europese veilingsgebeuren. Deze REO-veiling staat open voor leveringen van nieuwe telers en heeft een Landbouwdienst, die instaat voor teeltbegeleiding, bemestingsadviezen, waarschuwingen enzovoort. Deze dienst kan bovendien de telers perfect opvangen en begeleiden; 3° In de regio is de erkende telersvereniging voor groenten en fruit (Greenbow) onder andere actief op het gebied van de biologische teelt (ATALANTA);4° De aanwezigheid van het POVLT van Rumbeke-Beitem met zijn research en zijn stimulerende rol is een positieve factor voor de reconversie naar onder andere de tuinbouw.De verdere evolutie, zowel binnen de landbouw als binnen de tuinbouw, met steeds verdergaande schaalvergroting en intensifiëring eist een steeds verder doorgedreven scholing. Het POVLT van Rumbeke-Beitem heeft vooral een rol te spelen als begeleider bij opduikende problemen, die een adequate en snelle technische oplossing en begeleiding vereisen en als voorlichter bij het voorstellen van nieuwe technieken; 5° Ook de bestaande centra voor volwassenenvorming , zoals het "Nationaal Centrum voor Beroepsvorming in de Landbouw" en het "Praktijkcentrum voor Land- en Tuinbouw" hebben een belangrijke rol te vervullen in het voortdurend op peil houden van het kennisniveau van de bedrijfsleiders;6° Daarnaast ligt er een belangrijke taak weggelegd voor de VDAB om werklozen op te leiden zodat voldoende bekwame land- en tuinbouwhelpers aan de sector geboden worden.Het is in de streek van Roeselare-Tielt moeilijk om arbeidskrachten te vinden die in de landen tuinbouwsector willen en kunnen werken. Toch ligt hier een unieke kans om laaggeschoolden, via bijscholing, een kans te geven op een vaste baan; 7° De aanwezigheid van verschillende slachterijen in de productiezones van tabak vormen een goede afzetbasis voor de verschillende veeteelttoepassingen;8° Bestaand onderzoek : initiatieven in het kader van het 5b-programma. Van 1994 tot 2000 liep in een groot deel van de Westhoek het Europese 5b-programma. Het bestendigen van de land- en tuinbouwactiviteit stond voor 46.193.173 ECU totale kostprijs of 21.854.833 ECU totale overheidssteun (Europese, Vlaamse, provincie en gemeenten) ingeschreven in dit programma. Men beoogde vooral de consolidatie van de werkgelegenheid in de land- en tuinbouwsector, alsook in de toeleverende en verwerkende sector via een diversificatie in de landbouwproductie en een versterking van de agroindustrie. Voor de agro-industrie werd concrete financiële ondersteuning uitgetrokken.

Binnen de landbouw zelf werkte men vooral met proefprojecten voor nieuwe teelten (sierteelt, aardappelpootgoed enzovoort) en met kwaliteitsverhoging (bv. integrale kwaliteitszorg bij varkensteelt).

Tevens werd aandacht besteed aan randvoorwaarden zoals milieu (milieu-adviesdienst, verminderen van afvalwaters op melkveebedrijven enzovoort) en aan nieuwe functies die konden ontstaan binnen het landbouwbedrijf (verkoop en promotie van hoeveproducten). Bovendien werd de sector vertrouwd gemaakt met nieuwe technologieën (Agri-net) en werd er naast adviesverlening (cursussen, landbouw 5bmagazine) concrete ondersteuning geboden via de oprichting van een coöperatieve voor groente-afzet. Een eerste idee voor de voortzetting van projecten ging in de richting van reconversie naar de groenteteelt en naar de verwerking van aardappelen. Dit idee is gesteund op een verdere goede uitbouw van onderzoek en voorlichting, alsook het verlenen van investeringssteun bij concrete projecten; 9° West-Vlaanderen bezit troeven als plattelandsgebied (toerisme, landbouw, recreatie) en heeft ruimtelijke en ecologische kwaliteiten (open ruimte, aantrekkelijk landschap, geconcentreerde bebouwing en industrie).In relatie daarmee is het mogelijk om het koeveen plattelandstoerisme verder uit te bouwen. Daarnaast heeft West-Vlaanderen duidelijk een aantrekkingskracht als cultuur-historische regio. 4. Beschrijving van de voorgestelde strategische doelstellingen, de overeenkomende prioriteiten bij de reconversie van de tabaksproductie en de verwachte effecten hiervan 4.1. De voorgestelde strategische doelstellingen, de overeenkomende prioriteiten bij de reconversie van de productie van tabak en de verwachte effecten De strategische doelstellingen, meer bepaald het streven naar een economisch (inkomen), ecologisch (milieu-landschap-platteland-open ruimte) en sociaal (samenleving-tewerkstelling) duurzame landbouw (multifunctioneel), kunnen geformuleerd worden onder vorm van prioriteiten bij de reconversie. Dit wordt weergegeven in tabel 6, waarbij ook wordt aangegeven in welke mate specifieke kenmerken van de gebieden in kwestie in acht genomen worden, en wat de verwachte effecten zijn.

De hoofprioriteiten van de reconversie zijn weliswaar : * een alternatief inkomen garanderen; * de landbouw ter plaatse houden; * behoud van het plattelandskarakter en ondersteuning van het toerisme, waarbij individuele acties voorrang hebben op acties van algemeen belang. 4.2. Beschrijving en effecten van andere maatregelen In België zijn geen andere communautaire of nationale maatregelen die specifiek vastgesteld zijn om de ex-producenten van tabak te helpen heroriënteren.

Pour la consultation du tableau, voir image 5. Indicatieve algemene financiële tabel (EOGFL-jaar) Met toepassing van Verordening (EG) nr.2182/2002 stellen de lidstaten jaarlijks een provisoir financieringsplan op voor de acties met betrekking tot de geselecteerde steunaanvragen en projecten. Ze delen dit plan aan de Commissie mee.

Het financieringsplan omvat de minimaal vereiste gegevens van de begunstigde van het project, meer bepaald de identificatie van de begunstigde en het project, de waarde per project en de berekende EU-financiering op basis van de door de lidstaat vastgestelde toekenningspercentages zoals vermeld in artikel 16, eerste lid van Verordening (EG) nr. 2182/2002. 6. Beschrijving van de nationale bepalinqen die voor de uitvoering van de plannen worden overwogen, in het bijzonder de afspraken met betrekking tot controles In Vlaanderen kunnen tabaksproducenten die met ingang van de oogst 2002 hebben deelgenomen aan de opkoopregeling, genoemd in artikel 14, eerste lid van Verordening (EEG) nr.2075/1992 en van wie het definitief opgekochte quotum ten minste 500 kg betreft, in aanmerking komen voor steun uit het Fonds. Zij kunnen een project voor een individuele omschakelingsactie (gedetailleerde beschrijving), samen met een steunaanvraag indienen bij de administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, WTC 3, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel. Dit project moet uiterlijk op 1 mei 2003 zijn ingediend, en uiterlijk op 1 maart voor de daarop volgende jaren. De aanvraag om steun kan enkel ingediend worden in het eerste jaar waarin de begunstigde geen quotum meer toegewezen krijgt.

In Vlaanderen kunnen overheidsinstanties van de tabakproductiegebieden en overheidsinstanties voor agronomisch onderzoek en/of voor plattelandseconomie in aanmerking komen voor steun uit het Fonds voor omschakelingsacties en studies van algemeen belang. Ze moeten uiterlijk op 1 mei 2003 en uiterlijk op 1 maart voor de daarop volgende jaren een project voor een omschakelingsactie of -studie van algemeen belang (gedetailleerde beschrijving), samen met een steunaanvraag indienen bij de administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, WTC 3, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel.

De ingediende projecten komen in aanmerking voor de financiering met de middelen van het Fonds indien ze beantwoorden aan de selectiecriteria die in het programma zijn vastgesteld. De steunaanvragen en projecten worden door de administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw aan de administratie Landbouwbeleid, dienst Plantaardige Producten bezorgd. Vóór 20 mei 2003 en vóór 20 maart van de daarop volgende jaren zal de administratie Landbouwbeleid, dienst Plantaardige Producten onderzoeken of de ingediende projecten en steunaanvragen aan de selectiecriteria van het programma voldoen. De geselecteerde projecten en steunaanvragen worden in het voorlopig financieringsplan opgenomen zoals voorgeschreven door de Commissie. De administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw stelt een database op, zoals voorgeschreven door de Commissie, met alle gegevens van de steunaanvragers waarvan het project werd geselecteerd. Deze database staat te allen tijde ter beschikking van zowel de administratie Landbouwbeleid, dienst Plantaardige Producten als van de diensten van de Europese Commissie.

De projecten en steunaanvragen die de administratie Landbouwbeleid, dienst Plantaardige Producten heeft geselecteerd komen definitief voor financiering in aanmerking indien ze binnen de middelen vallen die definitief aan België zijn toegekend. Indien de goedgekeurde projecten niet alle binnen de middelen vallen die definitief aan België zijn toegekend, kan een tweede selectie binnen de lijst van goedgekeurde projecten doorgevoerd worden. Daartoe worden de geselecteerde projecten gerangschikt op basis van de indieningsdatum. De eerst ingediende projecten zullen voorrang hebben. Bij eenzelfde indieningsdatum wordt een derde selectie op basis van een effectentabel doorgevoerd. Die effectentabel bevat mogelijke effecten van omschakelingsacties. Het project dat de hoogste score voor effecten heeft, zal voorrang krijgen.

De aanvrager van steun voor projecten in het kader van artikel 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002 moet een verklaring ondertekenen waarin hij zich ertoe verbindt om voor één en hetzelfde project geen steunaanvraag in het kader van een andere steunregeling in te dienen.

Hij wordt echter van die verplichting ontheven als het verzoek om financiering van zijn project in het kader van het Fonds definitief is afgewezen.

Voor de uitgaven die voor steun in aanmerking komen, bedraagt de Europese steun 75 voor de acties, bedoeld in artikel 13, a en c , van Verordening (EG) nr. 2182/2002, en 100 voor de acties, bedoeld in artikel 13, b , en 14 van dezelfde Verordening. De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid, kan afwijkingen toestaan op deze percentages.

Zo snel mogelijk en uiterlijk twee maanden na de definitieve toekenning van de middelen deelt de administratie Landbouwbeleid, dienst Plantaardige Producten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap de begunstigde per brief mee dat zijn project wel of niet is goedgekeurd.

De administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw voert de controles uit, bedoeld in artikel 20, derde en vierde lid van Verordening (EG) nr. 2182/2002. Deze controles omvatten met name administratieve controles en controles ter plaatse, zowel bij de start van het project als na de uitvoering ervan.

Voor de controles bij de start van het project moet de begunstigde een verzoek voor een controle ter plaatse van de start van zijn project indienen bij de administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw.

Als de start van het project, conform de gedetailleerde beschrijving, is vastgesteld en een borg van 120 % voor individuele acties en 110 % voor acties van algemeen belang is gesteld, zal de dienst Akkerbouw van de administratie Landbouwproductiebeheer een voorschot op de steun betalen ten bedrage van 100 % van de toegekende steun.

Controles bij de uitvoering van het project omvatten de controle van : - de concrete uitvoering van het project conform de gedetailleerde beschrijving; - alle originele facturen en betaalbewijzen.

Overeenkomstig artikel 22, eerste en tweede lid van Verordening (EG) nr. 2182/2002 betaalt de administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw de steun aan de begunstigde na de controle van de volledige uitvoering van het project binnen de gestelde termijn van twee jaar.

Indien de uitvoering van het project niet binnen de gestelde termijn van twee jaar is beëindigd, zal de administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw de steun niet uitbetalen.

Indien een aanvrager van steun geen verklaring heeft ondertekend waarin hij zich ertoe verbindt om voor een en hetzelfde project geen steunaanvraag in het kader van een andere steunregeling in te dienen, verliest hij zijn rechten in het kader van het programma voor het opkopen van quota, bedoeld in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2075/92 en verliest hij zijn steun voor de acties, bedoeld in artikel 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002.

Vóór de regionalisatie van de Landbouw in België waren er 2 betaalorganen actief : een Vlaams betaalorgaan en een federale betaalorgaan. Het Vlaamse betaalorgaan van de ALT van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (administratie Land- en Tuinbouw) zorgde voor de uitbetaling van steun voor regionale maatregelen in het kader van plattelandsontwikkeling (bv. VLIF-steun). Het federale betaalorgaan van het federale ministerie van Middenstand en Landbouw ("DG3", nu de "administratie Landbouwproductiebeheer') zorgde voor de uitbetaling van steunregelingen in de sectoren akkerbouw, vlees en melk, en de nationale maatregelen in het kader van plattelandsontwikkeling.

Momenteel wordt gewerkt aan een samensmelting van het bestaande Vlaamse betaalorgaan van de ALT en het voormalige federale betaalorgaan. Die samensmelting werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 28 maart 2003. Vanaf 1 april 2003 bestaat er nog één Vlaams betaalorgaan. Alle producenten zouden in een centrale databank belanden en er zou gewerkt worden met één rekeningnummer per producent, zodat kruiscontroles mogelijk worden. Een tabaksproducent die steun ontvangt voor een project in het kader van het Gemeenschappelijk Fonds voor Tabak zou dus niet nog eens steun kunnen ontvangen voor datzelfde project in het kader van een andere steunregeling.

Pour la consultation du tableau, voir image 7. Opsomming van de selectiecriteria van de projecten die onderwerp uitmaken van een aanvraag voor steun 7.1 Goedkeuringsprocedure 1° Om in aanmerking te komen voor selectie moet aan de onderstaande minimumvereisten (punt 7.2) voldaan worden; 2° Indien aan de minimumvereisten voldaan is, wordt een eerste selectie van de projecten doorgevoerd.De lijst met geselecteerde projecten wordt gebruikt voor het opstellen van het financieringsplan dat voor 31 mei 2003 en voor 31 maart voor de daaropvolgende jaren moet worden ingediend bij de Europese Commissie; 3° Een definitieve verdeling van de financiële middelen van het Gemeenschappelijk Fonds voor Tabak zal voor 30 juni 2003 en voor 31 mei voor de daaropvolgende jaren plaatsvinden;4° Indien blijkt dat niet alle goedgekeurde projecten in België binnen de definitief toegekende middelen voor België vallen, zal een tweede selectie doorgevoerd worden binnen de lijst van eerder goedgekeurde projecten.Daartoe worden de geselecteerde projecten gerangschikt op basis van hun indieningsdatum; 5° Bij eenzelfde indieningsdatum wordt een derde selectie op basis van een effectentabel doorgevoerd. 7.2. De minimumvereisten waaraan een project moet voldoen om voor selectie in aanmerking te komen 1° De aanvrager heeft zijn quotum van minimum 500 kg definitief laten opkopen in het kader van de opkoopregeling, genoemd in artikel 14, eerste lid van Verordening (EEG) nr.2075/1992, of de aanvrager is een overheidsinstantie voor agronomisch onderzoek en/of plattelandseconomie van de tabaksproductiezones; 2° De projectbeschrijving en de steunaanvraag moet voor 1 mei 2003 en voor 1 maart, voor de volgende jaren, zijn ingediend;3° De formulieren van de steunaanvraag moeten volledig ingevuld zijn;4° Een gedetailleerde beschrijving van het project (minstens één pagina) moet bij de steunaanvraag gevoegd worden;5° De keuze van het project moet degelijk geargumenteerd worden;6° De gedetailleerde projectbeschrijving moet de eventuele economische-, sociale- en milieu-effecten van het project aantonen. 7.3. Selectiecriteria Eerste selectie : - Het project moet beantwoorden aan de doelstellingen en overeenkomstige prioriteiten van artikel 13 en 14 van Verordening (EG) nr. 2182/2002. Deze doelstellingen worden in punt 3.2 van dit programma opgesomd als richtsnoeren en worden verder vertaald in prioriteiten voor omschakeling in punt 4 van het programma.

Individuele acties hebben hierbij voorrang op acties van algemeen belang. Toch wordt in voorkomend geval een minimum van 20 % van het budget gereserveerd voor acties van algemeen belang.

Tweede selectie : De projecten die overblijven na de eerste selectie, worden gerangschikt volgens indieningsdatum. De eerst ingediende projecten zullen voorrang hebben op de later ingediende projecten, tot de definitief toegekende middelen voor België volledig zijn opgebruikt.

Derde selectie : - Bij eenzelfde indieningsdatum wordt op basis van een effectentabel gewerkt. Die tabel bevat mogelijke effecten van omschakelingsacties.

Voor elk project wordt nagegaan welke effecten het heeft, vervolgens wordt een plusteken (+) geplaatst na elk verwacht effect, de projecten met de meeste plustekens in de effectentabel zullen voorrang hebben.

Pour la consultation du tableau, voir image 8. De aangewezen bevoeqde autoriteiten en verantwoordelijke instanties. ALB = administratie Landbouwbeleid, dienst Plantaardige Producten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, WTC 3, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel.

ALP = administratie Landbouwproductiebeheer, dienst Akkerbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, WTC 3, Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel.

Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 13 juni 2003 betreffende het programma voor omschakeling in de sector ruwe tabak.

De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, L. SANNEN _______ Note (1) Bronnen : - Streekvisie Regio Roeselare-Tielt, Streekplatform Roeselare-Tielt v.z.w., juni 1997. - Een analyse van de economische dynamiek, Dr. W. Vanhaverbeke, NIBOR, Universiteit Maastricht, december 1998, in opdracht van Streekplatform Westhoek, v.z.w.

^