Etaamb.openjustice.be
Erratum van 13 maart 2002
gepubliceerd op 11 april 2002

Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten. - Erratum

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2002002077
pub.
11/04/2002
prom.
13/03/2002
ELI
eli/besluit/2002/03/13/2002002077/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE


13 MAART 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten. - Erratum


Bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad nr. 93 van 19 maart 2002, blz. nrs. 11469 tot 11472.

Om te voldoen aan de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, eerste lid, wordt bij hogergenoemd koninklijk besluit het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. L. 32.685/1 van 24 januari 2002, gevoegd : ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 10 december 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten », heeft, na de zaak te hebben onderzocht op de zittingen van 17 januari en 24 januari 2002, op laatstvermelde datum het volgende advies gegeven : Algemene opmerking Luidens het verslag aan de Koning beoogt het ontworpen besluit bij te dragen tot de depolitisering en de modernisering van de federale administratie en bevat het een aantal maatregelen die de professionalisering van de rekrutering en selectie moeten bevorderen.

Nagegaan dient te worden of het ontwerp voldoende waarborgen bevat om deze doelstellingen te realiseren.

Te dien aanzien moet er worden op gewezen dat blijkens het ontwerp SELOR, in tegenstelling tot wat het geval is met de thans geldende regeling, niet langer instaat voor de organisatie van vergelijkende wervingsexamens en/of selectietesten en dat de inhoud van die selectietesten niet langer door de afgevaardigd bestuurder van SELOR wordt bepaald. In de plaats daarvan zal elke betrokken overheidsdienst instaan voor de organisatie en de inhoudelijke invulling van de selectietesten.

Vraag is of het ontwerp aldus geen waarborgen voor een objectieve vergelijking van de aanspraken van de kandidaten opgeeft die ertoe moet leiden dat bij benoemingen of aanstellingen de voorrang wordt gegeven aan de vanuit het oogpunt van het algemeen belang meest geschikte kandidaat (1).

In dit verband moet worden opgemerkt dat de organisatie van de selectieproeven door een instelling die onafhankelijk is van het bestuur waar de betrekkingen te begeven zijn, steeds is opgevat als een waarborg voor de objectiviteit van de selectie (2). Het opgeven van die waarborg kan des te meer in vraag worden gesteld nu het ontwerp geen bepalingen bevat betreffende de criteria die bij de selectie moeten worden gehanteerd.

Bovendien rijst de vraag of de objectivering van de aanwervingen niet het best wordt bevorderd door het organiseren van selectieproeven met een vergelijkend karakter (3).

Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Na het eerste lid van de aanhef dient een nieuw lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 18 november 1991 tot vaststelling van de voorwaarden voor de indienstneming bij arbeidsovereenkomst in sommige overheidsdiensten, dat door artikel 5 van het ontwerp wordt opgeheven.2. Vóór het huidige vijfde lid van de aanhef dient een lid te worden ingevoegd waarin op de geëigende wijze wordt verwezen naar de beslissing van de Ministerraad betreffende het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand.3. In het huidige vijfde lid van de aanhef dient het nummer van het advies van de Raad van State, afdeling wetgeving, te worden vermeld.4. Artikel 4, § 2, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, dat rechtsgrond biedt aan het ontworpen besluit, schrijft niet voor dat over de besluiten die op grond ervan worden genomen, overleg moet worden gepleegd in de Ministerraad. In het laatste lid van de aanhef dienen de woorden « en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers » dan ook te worden geschrapt. De aanhef moet er immers enkel doen van blijken dat de rechtens verplichte vormvereisten werden nageleefd.

Artikel 1 Aangezien het ontworpen besluit uitvoering geeft aan een bepaling van de wet van 22 juli 1993, kan het toepassingsgebied ervan, bij ontstentenis van een machtiging tot afwijking, niet anders worden bepaald dan door een referentie aan die wet (4).

Artikel 1 dient in het licht van deze opmerking te worden herwerkt.

Artikel 2 1. De vraag rijst hoe de verwijzingen naar een aantal bepalingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel die in een optreden van de afgevaardigd bestuurder van SELOR voorzien, kunnen worden ingepast in het door het ontworpen besluit uitgetekende systeem waarin de selectietests niet langer door SELOR worden georganiseerd.Inzonderheid lijkt de toepassing van de artikelen 16, tweede lid, en 17, § 1, E en F, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 te veronderstellen dat de selectietesten door SELOR worden georganiseerd. 2. Onverminderd opmerking, schrijve men in artikel, 2, 3° « krachtens artikel 6, eerste lid, 6° en tweede lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 2 oktober 1937 of voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 17, § 1, A, B, E en F, van dat besluit » in plaats van « krachtens artikel 16, eerste lid, 6°, en tweede lid, of voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 17, § 1, A, B, E en F van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 ». Artikel 3 1. In geheel artikel 3 kunnen in de Nederlandse tekst, conform met de in de wet van 22 juli 1993 gebruikte terminologie, de woorden « openbare diensten » beter worden vervangen door het woord « overheidsdiensten ».2. In artikel 3, eerste lid, dient het zinsdeel « Om het rekruteringsproces en de selectie te professionaliseren, » te worden weggelaten.Dat zinsdeel geeft immers enkel het doel van die bepaling weer en heeft derhalve geen normatief karakter. 3. Voor zover het tweede lid van artikel 3 slechts een feitelijke toestand vaststelt - namelijk dat SELOR toegang heeft tot de databanken van de VDAB, FOREm of de BGDA om zijn eigen databank aan te vullen -, ontbeert dat lid een normatief karakter en dient het bijgevolg te worden weggelaten. Voor zover het in de bedoeling ligt om de betrokken overheidsdiensten toe te laten ook een beroep te doen op de genoemde databanken om de selectiegroep samen te stellen, dient dit duidelijker te worden bepaald (5), en rijst de vraag of de toegang tot die databanken hoofdzakelijkerwijze via SELOR dient te verlopen en, zo ja, welke de draagwijdte van die tussenkomst van SELOR is (6). Overigens dient ook melding te worden gemaakt van de inzake arbeidsbemiddeling bevoegde dienst in de Duitstalige Gemeenschap (7). 4. Het huidige derde en vierde lid van artikel 3 dienen onderling van plaats te worden verwisseld.Er dient immers eerst een selectiegroep te worden samengesteld vóór de eigenlijke selectietesten kunnen plaatsvinden (8). 5. Er dient in het derde lid van artikel 3 te worden verduidelijkt of er al dan niet een eerste voorafgaandelijke toetsing aan het vereiste functieprofiel plaatsvindt (waarna een selectietest plaatsvindt om de kandidaat te selecteren die het best aan het functieprofiel beantwoordt).6. Er dient in artikel 3, laatste lid, te worden gespecificeerd wie vaststelt dat een functie een gelijkaardig functieprofiel heeft. (1) De verplichting tot vergelijking van de aanspraken van kandidaten voor een openbare betrekking kan worden gerekend tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, afgeleid als ze is uit bepalingen met een algemene strekking als, van de kant van de kandidaten bekeken, het in artikel 10 van de Grondwet neergelegde gelijkheidsbeginsel en, van de kant van de overheid bekeken, het in artikel 33 van de Grondwet neergelegde beginsel dat alle machten van de Natie uitgaan, welk laatste beginsel inhoudt dat de overheid steeds het algemeen belang moet nastreven, met name bij benoemingen de voorrang moet geven aan degene die vanuit het oogpunt van het algemeen belang de meest geschikte kandidaat is (zie o.m. R.v.St., Messens, nr. 60.526, 26 juni 1996). (2) Zie m.b.t. de vergelijkende examens voor de werving van statutaire ambtenaren BATSELE, D., DAURMONT, O. en QUERTAINMONT, Ph., Le contentieux de la fonction publique, Brussel, 1992, p. 64, nr. 23;

SAROT, J. e.a., Précis de fonction publique, Brussel, 1994, p. 158, nr. 197. (3) Zie hieromtrent ook het advies 30.123/1 van 25 mei 2000, over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, Belgisch Staatsblad, 20 januari 2001, p. 1590-1591. (4) Geheel subsidiair moet worden opgemerkt dat artikel 1, 1°, moet worden aangevuld met een verwijzing naar « de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen ».(5) En dient in artikel 3, vierde lid, het woord « databank » te worden vervangen door het woord « databanken ».(6) Zo rijst de vraag of SELOR een bindende selectie zal maken van de kandidaten die in de bedoelde databanken zijn opgenomen.(7) De bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake arbeidsbemiddeling worden met toepassing van artikel 139 van de Grondwet wat het Duitse taalgebied betreft uitgeoefend door de Duitstalige Gemeenschap.(8) Hierbij wordt er van uitgegaan - waartoe de naleving van het gelijkheidsbeginsel overigens noopt - dat er in elk geval selectietesten zullen plaatsvinden, dus ook in het geval dat geen of onvoldoende kandidaten uit de databanken van SELOR of de diensten voor arbeidsbemiddeling kunnen worden geselecteerd. De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, Kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, Staatsraden;

G. Schrans en A. Spruyt, Assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw A. Beckers, Griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, eerste referendaris.

De Griffier, De Voorzitter, A. Beckers. M. Van Damme.

^