Etaamb.openjustice.be
Erratum van 15 maart 2007
gepubliceerd op 18 mei 2007

Besluit van de Waalse Regering tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een leiding, een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek, twee gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en de onttrekking aan hun bestemming van woongebieden met een landelijk karakter om de aanleg mogelijk te maken van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N). - Erratum

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2007201569
pub.
18/05/2007
prom.
15/03/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MAART 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een leiding, een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek, twee gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en de onttrekking aan hun bestemming van woongebieden met een landelijk karakter om de aanleg mogelijk te maken van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N). - Erratum


Bovenbedoeld besluit van de Waalse Regering, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 april 2007, op bladzijde 22200, dient te worden vervangen door volgende tekst : « MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST 15 MAART 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm en tot goedkeuring van het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek voor leidingen en een beschermingsomtrek met het oog op de aanleg van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Visé, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N) De Waalse Regering, Gelet op het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op de artikelen 22, 23, 40 en 41 tot 46;

Gelet op de koninklijke besluiten van 23 januari 1979 en 20 november 1981 en op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 26 november 1987 tot vaststelling van de gewestplannen Verviers-Eupen, Hoei-Borgworm en Luik;

Gelet op de aanvraag ingediend door FLUXYS in maart 2006, ertoe strekkende de leiding "Vervoersnet - Uitbreiding" (VTN) - 1 Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk uit te breiden met een nieuwe VTN-2-leiding voor het vervoer van rijk vloeibaar aardgas, met een nominale diameter van 1200 mm en een lengte van 41 kilometer in het Waalse Gewest;

Gelet op de omvang van de aardgasreserves van de Russische Federatie;

Overwegende dat de vraag naar Russisch gas in het Verenigd Koninkrijk meer dan waarschijnlijk zal verhogen;

Overwegende dat het tracé Oost (Eynatten) - Noord - West (Zeebrugge) een as is die tot een dergelijk vervoer bijdraagt;

Gelet op de voorname rol van de Hub van Zeebrugge op de internationale korte-termijnmarkt voor aardgas;

Overwegende dat de twee ingangspunten door de aansluiting op de leidingen TENP van Ruhrgas en WEDAL van Wingas strategische verbindingspunten zijn voor de bronnen van Russisch aardgas;

Overwegende dat die as andere types doorvoerverkeer mogelijk maakt, in het bijzonder dankzij de koppeling aan het Nederlands net Gastransport Services via het strategische verbindingspunt van Zelzate;

Overwegende dat de versterking van een dergelijke as voor toevoer van vloeibaar aardgas ertoe bijdraagt de centrale positie van België in die aangelegenheid te verstevigen;

Overwegende dat de Belgische vraag naar aardgas volgens een modelisering van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas gemiddeld met ongeveer 3 % per jaar zal toenemen tegen 2014;

Overwegende dat het relatieve belang van Eynatten voor de bevoorrading van de Belgische markt met vloeibaar aardgas volgens die vooruitzichten tussen 2004 en 2014 van 7 naar 17 % zou springen;

Overwegende dat de wet van 31 januari 2003 houdende de geleidelijke uitstap uit kernenergie voor industriële elektriciteitsproductie waarschijnlijk zal bijdragen tot een verhoging van de binnenlandse vraag naar aardgas voor de elektriciteitsproductie;

Overwegende dat de binnenlandse vraag naar rijk aardgas eveneens zou moeten verhogen, rekening houdend meer bepaald met de wil om de klanten geleidelijk van arm gas over te laten schakelen op rijk gas;

Overwegende dat op de capaciteiten van VTN-1 (8 tot 10 miljard m3 per jaar) helemaal is ingeschreven door shippers voor de lange-termijndoorvoer en dat reeds gedeeltelijk is ingeschreven op de capaciteiten van het VTN-2-project voor de lange-termijndoorvoer Eynatten-Zeebrugge;

Overwegende dat het daarnaast noodzakelijk is een capaciteit ter grootte van 3 tot 4 miljard m3 per jaar te waarborgen voor de bevoorrading van de Belgische markt vanuit Eynatten;

Overwegende dat het, om de verder bijkomende capaciteit aan te kunnen, nodig zal zijn de leiding te verlengen vanaf Opwijk richting Zeebrugge;

Overwegende dat de ingangscapaciteit in Eynatten met de volledige aanleg van de VTN-2-leiding tot in Zeebrugge ongeveer 18 miljard m3 per jaar zal bereiken, wat de behoeften zou moeten dekken tot na het jaar 2020;

Overwegende dat het tot een verdubbeling van de totale capaciteit voor het vervoer van aardgas van het Oosten naar het Noord-Westen zou komen;

Overwegende dat de aanleg van een tweede leiding de veiligheid van de doorvoer en de bevoorrading zou kunnen waarborgen door in een oplossing te voorzien bij een tijdelijk oponthoud wegens onderhoudswerken of een technisch incident aan de eerste VTN-1-leiding;

Overwegende dat de aanleg van een tweede leiding een soepeler vervoer van gas van verschillende kwaliteit mogelijk zal maken;

Overwegende dat die investering de operationale opslag voor de binnenlandse markt zal kunnen verhogen;

Overwegende dat de VTN-1-leiding niet alleen bijdraagt tot het internationale gasvervoer, maar eveneens tot de versterking van de bevoorradingscapaciteit van de Belgische en de Waalse markt dankzij de afnames die plaatsvinden in Berneau, Zomergem en Wachtebeke;

Gelet op de bestaande koppeling tussen VTN-1 en het openbare verdelingsnet van ALG, de leidingen naar Verviers, de provincie Luxemburg en de toevoeras SEGEO;

Gelet op de voorziene koppelingen tussen VTN-1 en het project VTN-2;

Overwegende dat die versterking, dankzij de belangrijke vertakking van ons vervoersnet van aardgas, een duidelijke troef is om de veiligheid van de bevoorrading te vrijwaren;

Overwegende dat die vennootschap reeds in juni 2005 een "Informatie Memorandum" opgezet heeft om naar de belangstelling van de markt voor de reservering van doorvoercapaciteit op lange termijn op die as te peilen;

Overwegende dat de vaste inschrijvingen tot op heden voldoen om de investering in de aanleg van een nieuwe leiding te verantwoorden;

Gelet op de gesprekken tussen Fluxys en de gasleveranciers;

Overwegende dat het VTN-2-project opgenomen is in de lijst "Trans-European Energy Networks"-projecten, goedgekeurd op 17 juli 2006 door het Europese Parlement;

Gelet op het belang voor de Europese Unie, België en het Waalse Gewest om hun portefeuille in de import van energie te diversifiëren;

Overwegende dat de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas aanbeveelt om initiatieven te nemen om een grotere hoeveelheid aardgas via het oosten van het land in te voeren;

Overwegende dat het overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas aangewezen is om een voldoende beschikbare capaciteit te waarborgen zowel voor de doorvoer als voor het binnenlandse vervoer van aardgas;

Overwegende dat de voor de Belgische markt beschikbare vervoerscapaciteit gelijk is aan de bruikbare ingangscapaciteit, verminderd met de vervoerscapaciteit waarop voor de doorvoer ingeschreven is;

Overwegende dat het in het bijzonder aangewezen is een voldoende binnenlandse vervoerscapaciteit voor te behouden om de leveranciers van aardgas in staat te stellen om aan de vraag tegemoet te komen;

Overwegende dat het bijgevolg eveneens aangewezen is om de capaciteit waarop voor de doorvoer ingeschreven is te beperken en dat de vervoersoperator Fluxys bijstandsovereenkomsten aangaat met de doorvoerbevrachters;

Overwegende dat aardgas, per geleverde warmtehoeveelheid, het minst vervuilend is (emissies van SOx, NOx, deeltjes,...) en minder koolstofdioxyde uitstoot dan alle andere niet-hernieuwbare energieën, ongeacht of het om stookolie of steenkool gaat;

Gelet op het bestaan van de aardgasleiding Oost-Noord-West VTN-1 Eynatten - Zeebrugge, in dienst genomen in 1998;

Overwegende dat het tracé van die leiding gekozen is om de milieuhinder en de moeilijkheden in de aanleg en het gebruik ervan maximaal te beperken;

Overwegende dat het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, aangenomen door de Waalse Regering op 27 mei 1999, bepaalt dat nieuwe gasleidingen zo dicht mogelijk bij de bestaande infrastructuren aangelegd moeten worden en dat die samenbrenging in overeenstemming moet gebeuren met de wettelijke en de veiligheidsnormen;

Overwegende dat een ligging van een nieuwe leiding langs een bestaand tracé a priori de beste ligging is vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening, om zoveel mogelijk de druk op de ligging van de andere functies van het grondgebied te beperken;

Overwegende dat de plaatsing van de leiding parallel aan de eerste leiding eveneens de meest geschikte oplossing is voor de uitbater, meer bepaald om de bewaking makkelijker te maken;

Overwegende dat dat tracé een voldoende afstand in acht dient te nemen tussen beide leidingen om elk veiligheidsprobleem te voorkomen;

Overwegende dat alle maatregelen getroffen worden sinds het ongeluk in Gellingen om de veiligheid van de omwonenden van gasleidingen te versterken;

Gelet op het preventiebeleid inzake de schade veroorzaakt bij graafwerken, en meer bepaald op het Federaal kabel- en leidinginformatiemeldpunt;

Gelet op de voorafgaande evaluatienota inzake milieueffecten VTN-1, uitgevoerd door Tractebel consulting in 1995;

Overwegende dat het tracé door gebieden voert bestemd voor bebouwing, namelijk 700 mter woongebied met een landelijk karakter, 775 meter industriële bedrijfsruimte, 1 760 meter gebied (met een industrieel karakter) waarvan de bestemming nog niet vaststaat en 500 meter ontginningsgebied;

Overwegende dat ongeveer 70 gebouwen gevestigd zijn op minder dan 50 meter van het tracé;

Overwegende dat het huidige tracé van VTN-2 door Natura 2000-gebieden loopt : "Vallée de la Gueule en aval de La Calamine", "Vallée de la Gueule en amont de La Calamine", "Basse vallée du Geer en "Basse Meuse et Meuse mitoyenne" over een totale lengte van 2 600 meter;

Gelet op het advies van 22 augustus 2006 van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu waarbij verzocht wordt een nauwkeurige biologische inventaris op te maken en waarbij erop gewezen wordt dat, afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek, er eventueel compenserende en verzachtende maatregelen getroffen moeten worden;

Overwegende dat een nauwkeurige biologische inventaris van de Natura 2000-gebieden waardoor de leiding zal lopen, uitgevoerd zal worden in het kader van het planeffectonderzoek;

Overwegende dat de VTN-2-leiding, net als de VTN-1, via het grenspunt, het meetstation Raeren (Eynatten), het station Raeren (Hauset), het compressiestation Dalhem (Berneau) en de knoop Oupeye (Haccourt) zal lopen;

Overwegende dat het meetstation van Raeren (Eynatten) en het compressiestation Dalhem (Berneau), die nodig zijn voor de uitvoering van het project, in de eerstvolgende jaren uitgebreid zullen moeten worden, dat die uitbreidingen ondergeschikt zullen moeten worden gemaakt aan het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning bedoeld bij artikel 127 van het Wetboek;

Overwegende dat de vordering van de gasmarkt de noodzaak op middellange termijn niet uitsluit (na 2020) om een derde leiding aan te leggen naast VTN-1 en het project VTN-2;

Overwegende dat de tweede leiding op het merendeel van het tracé op ongeveer 8 meter aan de ene kant van VTN-1 zou moeten liggen en dat de eventuele derde leiding aan de andere kant ervan zou moeten liggen, op ongeveer 8 meter van VTN-1, of aan dezelfde kant op ongeveer 17 meter van VTN-1;

Overwegende dat het daarnaast noodzakelijk is om minstens 5 meter aan weerskanten van de tracé-ontwerpen voor te behouden om hun aanleg te mogelijk te maken;

Overwegende dat het dus, om de aanleg van de leiding VTN-2 en eventuele andere leidingen mogelijk te maken, aangewezen is een 25 meter brede reserveringsomtrek voor leidingen op te nemen aan weerskanten van de as van de leiding VTN-1;

Overwegende dat het effectenonderzoek voor gewestplannen er meer bepaald toe zal strekken het nauwkeurige tracé te onderzoeken van VTN-2 en eventueel VTN-3, meer bepaald op grond van technische elementen die Fluxys moet bezorgen;

Overwegende dat het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium vereist dat het gewestplan beschermingsomtrekken inhoudt voor de ondergrondse vervoersnetten voor vloeistoffen en energie waar enkel de handelingen en werken van algemenen nutte of erop betrekking hebbende toegelaten kunnen worden;

Overwegende dat die beschermingsomtrek overeenstemt met het begrip reserveringsomtrek in de zin van het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen;

Overwegende dat er geen reden is om van deze adviezen af te wijken;

Overwegende dat de bestaande leiding VTN-1 niet in het gewestplan opgenomen is;

Gelet op artikel 42 van het Wetboek, waarin bepaald wordt dat de Regering verplicht is een effectenonderzoek te laten uitvoeren waarvan zij de omvang en de nauwkeurigheidsgraad bepaalt;

Overwegende dat de ontwerp-inhoud van het effectenonderzoek als bijlage bij dit besluit een document vormt waarvan de nauwkeurigheidgraad de bepalingen van artikel 42, lid 2, van het Wetboek in acht neemt;

Overwegende dat het onderzoek naar de menselijke en de leefmilieukenmerken, wat betreft de nauwkeurigheidsgraad van het effectenonderzoek, beoordeeld moet worden op schaal van het grondgebied waarop de kwetsbare en milieudrukfactoren onderzocht worden;

Overwegende dat de auteurs van het ontwerp-effectenonderzoek enkel de wijzigingsfactoren van de omgeving en de in het ontwerp-effectenonderzoek opgenomen bestanddelen die de feitelijke en de rechtstoestand uitmaken, in overweging nemen die relevant blijken te zijn voor de analyse;

Overwegende dat er, wat betreft de omvang van het effectenonderzoek, bijzondere aandacht besteed dient te worden aan het probleem van de veiligheid van de personen.

Overwegende dat de Regering, overeenkomstig de bepalingen van bovenvermeld artikel 42, de inhoud van dat onderzoek heeft bepaald op advies van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening) en de "Conseil wallon de l'Environnement" (Waalse Raad voor de Duurzame Ontwikkeling);

Overwegende dat het huidige tracé van VTN-2 door Natura 2000-gebieden loopt : "Vallée de la Gueule en aval de La Calamine", "Vallée de la Gueule en amont de La Calamine", "Basse vallée du Geer en "Basse Meuse et Meuse mitoyenne", dat het advies ingewonnen dient te worden van de Afdeling Natuur en Bossen van het Directoraat-generaal Natuurlijke

Hulpbronnen en Leefmilieu voordat de inhoud van het effectenonderzoek bepaald wordt;

Op de voordracht van de Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, Besluit :

Artikel 1.De Regering beslist tot de herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm om de aanleg van een tweede leiding voor vloeibaar aardgas mogelijk te maken volgens het tracé VTN Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge.

Art. 2.Zij neemt het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm aan (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N) die overeenkosmtig de kaart in bijlage de opneming omvat van een 25 meter brede reserveringsomtrek voor leidingen aan weerszijden van leiding, op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm.

Art. 3.De leidingen voor het vervoer van aardgas waarvan dit voorontwerp voorziet in de vestiging omvatten een beschermingsomtrek in de zin van artikel 23, lid 1, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.

Die beschermingsomtrek stemt overeen met het reserveringsgebied bepaald bij het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen.

Art. 4.De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling is ermee belast bijgevoegde ontwerp-inhoud van het milieueffectenonderzoek voor advies voor te leggen aan de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire", aan de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" en aan de Afdeling Natuur en Bossen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu en haar daarna ter goedkeuring voor te leggen.

Namen, 15 maart 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage 1 bij het bestek Voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een reserveringsomtrek, een beschermingsomtrek voor leidingen met het oog op de aanleg van nieuwe leidingen voor vloeibaar aardgas langs het VTN-tracé Raeren (Eynatten) - Oupeye (Haccourt) - Opwijk - Zeebrugge op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N).

INHOUD VAN HET EFFECTENONDERZOEK 1. Het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Verviers-Eupen, Luik en Hoei-Borgworm (bladen 34/5 S, 34/6 S, 34/7 S, 34/8 S, 41/3 N, 42/4 N, 43/1 N en 43/2 N), aangenomen bij het besluit van de Waalse Regering van 15 maart 2007, omvat de opneming van een reserveringsomtrek op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bistingen en Borgworm. De leidingen voor het vervoer van aardgas waarvan dit voorontwerp voorziet in de vestiging omvatten bovendien een beschermingsomtrek in de zin van artikel 23, lid 1e, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium.

Die beschermingsomtrek stemt overeen met het reserveringsgebied bepaald bij het koninklijk besluit van 24 januari 1991 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen. 2. Omvang van het effectonderzoek en nauwkeurigheidsgraad van de gegevens (artikel 42, lid 2, van het WWROSP). 2.1. Omvang.

De milieueffectenbeoordeling heeft betrekking op de vestiging, de werking en de rehabilitatie van een tweede en, eventueel, een derde leiding langs het VTN-tracé op het grondgebied van de gemeenten Raeren, Lontzen, Welkenraedt, Plombières, Dalhem, Wezet, Oupeye, Juprelle, Bitsingen en Borgworm;

De stations Raeren (Eynatten) en Dalhem (Berneau) moeten in de eerstvolgende jaren uitgebreid worden, meer bepaald ten gevolge van het VTN-2-project. Die uitbreidingen zullen ondergeschikt moeten worden gemaakt aan het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning bedoeld bij artikel 127 van het Wetboek en hoeven bijgevolg niet opgenomen te worden in de herziening van het gewestplan. Aangezien die uitbreidingen installaties vormen die samenhangen met de aanleg van een tweede en, eventueel, een derde leiding naast VTN-1, worden ze eveneens in het effectenonderzoek besproken. 2.2. Nauwkeurigheidsgraad van de gegevens.

Het hieronder overwogen bestek is een standaarddocument waarvan de nauwkeurigheidsgraad geacht wordt voldoende te zijn wat betreft artikel 42 van het Wetboek.

Het onderzoek naar de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen wordt verricht op de schaal van het algemene grondgebied (punt C.2.) en op microgeografische schaal van het onderzochte grondgebied in termen van kwetsbare milieu- en drukfactoren (punt D ).

Ten slotte worden de wijzigingsfactoren van de omgeving en de bestanddelen die de feitelijke en de rechtstoestand vormen, in de bijlage geïnventariseerd; in dat geval moeten de auteurs van het milieueffectenonderzoek slechts de relevante factoren bij de analyse betrekken.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het probleem van de veiligheid van de personen.

FASE I. - ANALYSE VAN DE GESCHIKTHEID EN DE LIGGING VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN HET PLAN M.B.T. HET GRONDGEBIED A. OMSCHRIJVING EN ANALYSE VAN HET DOEL, VAN DE DOELSTELLINGEN EN MOTIVERINGEN VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN HET PLAN. A.1. Omschrijving.

Hier moeten alleen het doel, de doelstellingen en de motiveringen van de Waalse Regering zoals ze worden vermeld in het besluit tot aanneming van het wijzigingsvoorontwerp van plan en zonder kritische analyse omschreven en nader uitgelegd worden. (Overeenkomstig punt 1° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).

A.1.1. Doel van de herziening.

Omschrijving van de in het gewestplan aangebrachte wijziging (omtrekken) en de daarmee gepaard gaande cartografie.

A.1.2. Identificatie en explicitatie van de doelstellingen van het voorontwerp.

Onder doelstellingen van het voorontwerp worden verstaan de doelstellingen die de Waalse Regering nastreeft door het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan op te stellen.

A.1.3. Identificatie en explicitatie van de motiveringen van het voorontwerp.

Onder motiveringen van het voorontwerp worden verstaan de redenen waarvoor de opmaking van het voorontwerp door de Waalse Regering als noodzakelijk beschouwd wordt respectievelijk noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstellingen.

A.2. Analyse.

Doel is hier over te gaan tot een eerste analyse van de coherentie van de doelstellingen van het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan ten opzichte van de gewestelijke opties.

Op te merken valt dat de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp in dit stadium onmogelijk is. Ze zal worden gevoerd als algemene conclusie (punt E ) wanneer het geheel van de beoordelingselementen beschikbaar zal zijn.

A.2.1. Onderzoek van de verenigbaarheid van de doelstellingen van het voorontwerp met de gewestelijke opties.

Hier moet worden nagegaan of de doelstellingen van het voorontwerp verenigbaar zijn met de in de gewestelijke beleidsdocumenten voorgestelde opties : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan : project van ruimtelijke structuren en inrichtingsprinciepen; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië; - de gewestelijke beleidsverklaring...

Dit punt legt een verband tussen het voorontwerp van plan en de andere relevante plannen en programma's (artikel 42, tweede lid, 1° partim van het Wetboek) en identificeert de relevante doelstellingen van de milieubescherming ten opzichte van het voorontwerp (artikel 42, punt B, tweede lid, 7° partim van het Wetboek).

A.2.2. Validering van het type zonering/omtrek/infrastructuur opgenomen in het voorontwerp.

Er moet worden nagegaan of het type gebied, omtrek of infrastructuur opgenomen in het voorontwerp aangepast is aan de door de Waalse Regering nagestreefde doelstellingen.

A.2.3. Onderzoek van de overeenstemming van het voorontwerp met de vigerende reglementeringen.

Er moet worden nagegaan of het voorontwerp met de vigerende reglementeringen en in het bijzonder artikel 46 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium overeenstemt.

A.2.4. Synthese.

Het benadrukken van de doelstellingen van het voorontwerp ten opzichte van hun verenigbaarheid met de gewestelijke uitdagingen en conclusies over het referentiegrondgebied.

B. VERANTWOORDING VAN DE NOODZAAK OM EEN NIEUWE AARDGASLEIDING AAN TE LEGGEN (EN VERWANTE INSTALLATIES OP TE RICHTEN).

De gebruikte methode wordt telkens als het nodig is, omschreven. (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

B.1. Perspectieven in de evolutie naar de vraag naar vervoer van aardgas (doorvoer en binnenlandse vraag, uitbreiding van de vraag naar energie en wijziging van de marktaandelen, inoverwegingname van milieuoverwegingen,...).

B.2. Rol van de nieuwe leiding in het vervoersnet op verschillende relevante schalen (Europees, federaal, gewestelijk en zelfs plaatselijk).

B.3. Bewijsvoering inzake de onmogelijkheid (of de mogelijkheid) om tegemoet te komen aan de doelstellingen aangeduid onder A.1.2. zonder aanleg van een nieuwe aardgasleiding (nuloptie).

C. REFLECTIE OVER DE INRICHTING VAN POTENTIELE LIGGINGSALTERNATIEVEN (EN DE BEPALING VAN DE LIGGING VAN DE VERWANTE INSTALLATIES). (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook punten D en E ).

De gebruikte methode wordt telkens als het nodig is, omschreven. (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

C.1. Afbakening van de relevante grondgebiedscontext voor het zoeken naar potentiële tracé-alternatieven (en naar de bepaling van de ligging van de verwante installaties) in functie van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2. (punt 5° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) (punt 6° partim van artikel 42, lid 2, van het Wetboek).

C.2. Analyse van de grondgebiedscontext bepaald onder C.1.

Op "meso"-niveau worden de menselijke, de sociaal-economische en leefmilieukenmerken van het grondgebied, in overweging genomen onder C.1., bepaald. De nadruk wordt gelegd op zijn potentialiteiten (troeven en opportuniteiten) en drukfactoren (zwakke punten en bedreigingen) voor de opneming van de nieuwe gasleiding. (Stemt overeen met punt 3° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG. C.3. Identificatie van de potentiële alternatieven voor het tracé (en voor de ligging van de verwante installaties) in functie van de doelstellingen aangeduid onder C.1. en met inachtneming van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2.

Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.

C.4. Identificatie van de alternatieven voor de ligging van de verwante installaties in functie van de analyse uitgevoerd onder C.1. en met inachtneming van de doelstellingen aangeduid onder A.1.2.

Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.

AFRONDING VAN FASE I : Verantwoording van het voorontwerp t.o.v. artikel 1, § 1, van het Wetboek.

Doel van die conclusie is, een eerste kritische conclusie te formuleren over het voorontwerp van plan ter zake van de geschiktheid ervan en van het gekozen tracé.

Het voorontwerp en de eventuele alternatieve tracés worden nauwgezet getoest aan alle analysecriteria die artikel 1, § 1, impliceert, namelijk : ? de duurzame tegemoetkoming aan de sociaal-economische behoeften; ? het spaarzame gebruik van de bodem en diens rijkdommen; ? het kwalitatief beheer van de leefomgeving; ? de vrijwaring en de ontwikkeling van het cultureel, het natuurlijk en het landschappelijk erfgoed.

FASE II. - LEEFMILIEUBEOORDELING D. VALIDERING VAN DE AFBAKENING EN VAN DE ONTSLUITING. Op microschaal dienen het tracé en de ontsluitingsvoorwaarden verfijnd te worden zowel voor het voorontwerp als voor elk potentieel alternatief van het tracé ten gevolge van de gedetailleerde analyse van de studieomtrek. Als verschillende liggingsvarianten voor het tracé aan het einde van punt C in overweging worden genomen, moet punt D herhaald worden voor elke van de liggingsvarianten. De studieomtrek is het gebied dat bij het voorontwerp of een variant voor het tracé betrokken zou kunnen zijn of dat drukfactoren zou kunnen vertonen voor de geplande aanleg. Hij kan dus verschillend zijn naargelang van het overwogen element van de bestaande toestand aangezien hij afhankelijk is van de aard van het overwogen omgevingselement (min of meer gevoelig voor de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving) of van de overwogen drukfactor. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook punten C en E).

D.0. Omschrijving van de gebruikte methode (beantwoordt aan punt 12° van artikel 42, lid 2, van het Wetboek).

D.1. Identificatie van de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving De componenten van het project die de omgeving zouden kunnen storen, worden geïdentificeerd en gerangschikt (volgens 3 graden bij voorbeeld : hoge, gemiddelde en kleine verstoring) volgens de omvang van deze storingen in drie stadia : - de aanlegfase van de leiding en de verwante installaties; - de werkingsfase; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de site.

De te onderzoeken storende componenten van de omgeving worden in bijlage D.1 vermeld zonder volledigheid na te streven. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan het probleem van de veiligheid van de personen.

D.2. Beschrijving van de bestaande rechtstoestand.

De in overweging te nemen elementen van de bestaande rechtstoestand zijn degene die (punt 4° van artikel 2, tweede lid, van het Wetboek) drukfactoren vormen voor de geplande aanleg.

Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG. (punt 5° van artikel 42, al. 2 van het Wetboek.

Bijlage D.2. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.3. Beschrijving van de feitelijk bestaande situatie.

De elementen van de bestaande feitelijke toestand die in overweging genomen moeten worden zijn degene die de gevolgen dreigen te ondergaan van de wijzigingsfactoren van het leefmilieu zoals opgesomd in D.1. die als "kwetsbare leefmilieufactoren" bekend zijn (punt 4° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) of die drukfactoren op de voorziene aanleg uitmaken. Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG. (punt 5° van artikel 42, lid 2 van het Wetboek) Bijlage D.3. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.4. Voorstelling van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten Doel is vanuit de in D.2. en D.3. bepaalde kwetsbaarheden en drukfactoren over te gaan tot een eerste identificatie van afbakenings- of uitvoeringsvarianten van het voorontwerp en, in voorkomend geval, van de aan het einde van punt C overwogen liggingsvarianten. De varianten hebben met name als doel de milieueffecten te beperken en de liggingsverplichtingen in aanmerking te nemen. Een gelijkwaardige denkoefening zal in punt D.6. uitgevoerd worden na beoordeling van de milieueffecten van de hier geïdentificeerde varianten.

De afbakeningsvarianten zijn wisseloplossingen voor de omtrek van het gebied.

De uitvoeringsvarianten omvatten de bijkomende voorschriften of de andere denkbare inrichtingsmaatregelen (zie bijlage A ).

D.5. Beoordeling van de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten bij de verschillende stappen voor de uitvoering van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten (Stemt overeen met de punten 8° en 9° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Doel is de storende componenten van de in punt D.4. bepaalde varianten in verband te brengen met de in D.2. en D.3. bedoelde kwetsbaarheden van de omgeving om de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten (cumulatieve secundaire synergische, korte-, middelange- en langetermijneffecten, permanente en tijdelijke zowel positieve als negatieve effecten) op het leefmilieu alsmede op de landbouw- en bosactiviteit duidelijk te maken.

Deze analyse moet in drie stadia gevoerd worden : - de aanlegfase van de leiding en de verwante installaties; - de werkingsfase; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de site.

Met deze analyse moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp (of het onderzochte potentiële tracé-alternatief en de varianten voor de afbakening of uitvoering ervan) van voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

D.5.1. Identificatie van de voornaamste milieueffecten.

De te onderzoeken milieueffecten worden opgesomd in bijlage D.5.

Er zal een bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de veiligheid van de personen.

D.5.2. Vergelijking van de varianten.

Opmaking van een synoptische tabel voor de vergelijking van de verschillenden afbakenings- en uitvoeringsvarianten naar gelang van hun effecten op het milieu.

D.6. Onderzoek van de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken (Stemt overeen met punt 10° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

D.6.1. Voorstelling van de te nemen maatregelen.

Doel is de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de in D.4. bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken, te identificeren.

Het kan gaan om - een aanpassing van aangrenzende zoneringen; - bijkomende voorschriften; - andere inrichtingsmaatregelen.

D.6.2. Doeltreffendheid van de maatregelen en schatting van de (niet-reduceerbare) residuele effecten van elke variant.

D.6.3. Vergelijking van de verschillende varianten.

D.7. Waarschijnlijke evolutie van de leefmilieutoestand als het plan niet wordt uitgevoerd (nuloptie).

E. SYNTHESE VAN DE BEOORDELING. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11°van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

Opmaking van een vergelijkende tabel van voor- en nadelen van de toestand zonder uitvoering van het plan en de in punt D bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten voor het voorontwerp en de in punt C overwogen potentiële liggingsvarianten.

Bespreking van deze tabel ten opzichte met name van de naleving van artikel 1, § 1 van het Wetboek (punt 2° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek) en van de inachtneming van de in punt A.2.1 (punt 7, partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek) bepaalde doelstellingen van de milieubescherming met inbegrip van de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp.

Die synthese dient om te beslissen of het gepast is om het plan te wijzigen op grond van een vollediger wetenschappelijke analyse dan die waarop het voorontwerp van herziening gegrond was en, mocht dat het geval zijn, om te opteren voor een inrichting die verenigbaar is met artikel 1, § 1 van het Wetboek. Zij maakt een validering mogelijk van de motiveringen van het voorontwerp, aangeduid in punt A.1.3.

Met deze synthese moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan of de eventuele potentiële liggingsvarianten, met inbegrip van de varianten (inzake ligging/afbakening/uitvoering), voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2bis, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

F. IN HET VOORUITZICHT GESTELDE MAATREGELEN VOOR DE OPVOLGING VAN DE BELANGRIJKE MILIEUEFFECTEN VAN DE UITVOERING VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN GEWESTPLAN (Punt 13° van artikel 42, tweede lid).

Doel is om in een voregtijdig stadium de onvoorziene negatieve effecten duidelijk te maken om in staat te zijn de geschikte correctiemaatregelen in te voeren.

Zaak is, de lijst op te maken van de niet-verwaarloosbare effecten, opvolgingsindicatoren voor die effecten voor te stellen, berekeningswijze ervan, de gebruikte gegevens en hun bron, evenals hun grenswaarden.

G. AANVULLINGEN. G.1. Omschrijving van de ontstane problemen. (Punt 12° van artikel 42, tweede lid).

Doel is de gerezen problemen aan te duiden, die met name tijdens de verzameling van gegevens en de methodes voor de schatting van de behoeften ondervonden zijn.

G.2. Grenzen van het onderzoek.

Het betreft de punten van het onderzoek die in de milieueffectbeoordelingen diepgaand onderzocht zouden moeten worden, die op de concrete projecten uitgevoerd zullen worden.

H. Niet-technisch samenvatting (maximum 30 bladzijden + illustraties).

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Waalse Regering van 15 januari 2007 waarbij beslist wordt een effectenonderzoek te laten doorvoeren met betrekking tot het voorontwerp van herziening van de gewestplannen Luik en Hoei-Borgworm met het oog op de opneming van een ontginningsgebied voor de plaatsing van een transportband, de aanleg van een ontginningsgebied, een gebied voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningenen, w.o. één voorzien van het merk in overdruk "CTI" en groengebieden, een bosgebied en een landbouwgebied op het grondgebied van de gemeenten Flémalle, Engis, Amay en Saint-Georges-sur-Meuse.

Namen, 15 maart 2007.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage A Bijkomende voorschriften en andere inrichtingsmaatregelen.

De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde bijkomende voorschriften worden bepaald in artikel 41 en kunnen met name betrekking hebben op : 1° de bepaling van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun bezetting;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de dichtheid van de gebouwen of woningen;5° de verplichting om een gemeentelijk plan van aanleg voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken;6° de verplichting om een voorafgaand gemeentelijk stedenbouwkundig reglement op te maken of nog op elk andere type voorschrift inzake stedenbouw of planologie. De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde andere inrichtingsmaatregelen omvatten met name : ? de in of buiten de site geplande uitrustingen (infrastructuren voor vervoer, water-, gas-, elektriciteitaanvoer, riolering/zuivering); ? de voorzieningen voor het milieubeheer en voor de vermindering van de effecten (zuiveringsstation, vergaarkom); ? de maatregelen voor landschapsintegratie.

Bijlage D.1.

Storende componenten van de omgeving.

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie of de consumptie van natuurlijke hulpbronnen : ? Immobilisatie van de grond en ondergrond (winning uit de grond en de ondergrond ten opzichte van andere bestaande en potentiële menselijke activiteiten); ? Waterconsumptie.

Storende componenten gebonden aan de lozingen en emissies van de activiteiten : ? Geluidshinder. ? Vaste, vloeibare en gasachtige lozingen, afvalstoffen.

Storende componenten of risico's gebonden aan de opslag van producten : ? Grondstoffen, processtoffen, producten, bijproducten, afvalstoffen,...

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie van de infrastructuren en openbare uitrustingen binnen en buiten de site : ? Mobilisatie van de wegen - verkeer. ? Mobilisatie van de parkeerplaatsen. ? Mobilisatie van de aanvoeruitrustingen (rechtverkrijgenden : water, elektriciteit, pijpleidingen,..). ? Mobilisatie van de infrastructuren voor opvang en zuivering van afvalwater.

Bijlage D.2.

Bestaande rechtstoestand.

De volgende elementen moeten overwogen worden : ? De omtrekken en de reglementaire inrichtingsgebieden : gedecentraliseerde gemeenten en/of gemeenten die een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement hebben goedgekeurd, omtrekken van gemeentelijke plannen van aanleg, gemeentelijk rioleringsplan, omtrekken vastgesteld in toepassing van het algemeen reglement op de bouwwerken in landelijk gebied,...; ? De territoriale elementen onderworpen aan een bijzondere regelgeving : juridisch statuut van het wegennet en van de verbindingswegen; juridisch statuut van de bossen en wouden, autonoom net voor traag verkeer... ? De vergunningsomtrekken met beperking van het burgerlijk recht : omtrekken van de bestaande verkavelingen, omtrekken waarvoor het rampfonds is tegemoetgekomen, onroerende goederen onderworpen aan het recht van voorkoop, onroerende goederen onderworpen aan de onteigening ten algemenen nutte... ? De omtrekken gebonden aan de beleidsvormen inzake operationele inrichting : ruilverkavelingsomtrekken, stadsheroplevingsomtrekken, stadsvernieuwingsomtrekken, bevoorrechte initiatiefgebieden... ? De patrimoniale omtrekken en sites : beschermde monumenten en sites met inbegrip van de archeologische opgravingen, monumentaal erfgoed van België, lijst van de bomen en bijzondere hagen... ? de omtrekken van de ecologische drukfactoren; ? De landschappelijk waardevolle omtrekken : afbakening van de landschappelijk waardevolle omtrekken zoals opgenomen in het gewestplan.

Bijlage D.3.

Bestaande feitelijke situatie.

Biofysisch milieu : ? Lucht en klimaat (waarvan windrichting). ? Oppervlakte- en grondwater. ? Grond en ondergrond (waarvan het reliëf en de identificatie van afzettingen met een te beschermen hoge economische of patrimoniale waarde). ? Biotopen. ? Risico's op natuurrampen en geotechnische drukfactoren waaraan de studieomtrek onderworpen is : ? overstromingen; ? karstnatuurfenomenen; ? mijnrisico; ? instorting; ? grondverschuiving; ? aardbevingsrisico. ? Landschappelijk waardevolle omtrekken (naargelang van de krachtlijnen van het landschap en de aanwezigheid van uitzonderlijke uitzichten) Menselijk milieu : ? Geluids- en geuromgeving; ? Ligging van de woongebieden, stedenbouwkundige structuur en architecturale vorm van het bebouwd gedeelte en van de openbare ruimten; ? culturele en natuurlijke erfgoederen; ? Landschap en visuele omgeving; ? Infrastructuren en uitrustingen; ? Het verkeer van de langzame vervoermiddelen; ? Aanwezigheid van onroerende goederen of van een beschermde site; ? Net van openbare vervoersmiddelen en frequenties - bereikbaarheidskaarten.

De menselijke activiteiten : ? Aard en eigenschappen van de huidige en potentiële activiteiten (in het kader van het huidige gewestplan); ? Gevoelige sociaal-culturele uitrustingen; ? Andere menselijke bezigheden gevoelig voor de storende activiteiten; ? Landbouwactiviteiten; ? Andere economische activiteiten.

Bijlage D.5.

Milieueffecten.

Effecten op lucht en klimaat : ? Eventuele verstoring van het microklimaat door hoge gebouwen (schaduw, turbulentie aan de voet van hoogbouw...); ? Eventuele deelneming aan de mistvorming door de emissie van stoffen in de lucht onder gunstige spreidingsvoorwaarden.

Effecten op het oppervlakte- en grondwater : ? Wijziging van het hydrogeologische stelsel van de waterhoudende en hydrologische lagen van de waterlopen gebonden aan de impregnatie van de gronden door de gebouwen en inrichtingen in de bodem (wegen en parkeerplaatsen); ? Wijziging van de chemische en microbiologische kwaliteit en van de troebelheid van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water; ? Wijziging van het stelsel van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water; ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen; ? Mogelijk gebruik van plaatselijke watervoorraden door het putten; ? Karststelsel en instortingen door de bronbemaling van de lagen.

Effecten op de grond en ondergrond : ? Onomkeerbare immobilisatie van de grond en ondergrond gebonden aan de ligging van de gebouwen en aan inrichtingen van de bodem door de wegen en parkeerplaatsen. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Kaarst- en/of mijninstortingen met hoge risico's.

Effecten op de fauna en de flora : ? Verwoesting en/of opdeling van de biotopen gebonden aan de ligging van de gebouwen, aan de inrichtingen van de bodem en aan de wijziging van het bodemreliëf; ? Verslechtering van de ecotopen door gasachtige, vloeibare of vaste verontreinigende stoffen; ? Verstoring van de fauna gebonden aan de activiteiten (geluid, bewegingen,...); ? Effect op de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG (behoud van de vogelstand) en 92/43/EG (instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna = Natura 2000-netwerk).

Effecten op de menselijke gezondheid en veiligheid : ? Verslechtering van de gezondheid wegens geluidshinder door verkeerstoename; ? Verslechtering van de gezondheid gebonden aan de emissie van atmosferische verontreinigende stoffen; ? Inbreuk op de veiligheid gebonden aan de toename van het verkeer van motorfietsen, wagens, vrachtwagens op het wegennet; ? Trillingen te wijten aan de processen van de ondernemingen (zeven, stamp- en breekmachines...).

Effecten op aangenaam leefklimaat : ? Verslechtering van de geuromgeving door de emissie van gasachtige verontreinigende stoffen en zelfs afvalstoffen; ? Verslechtering van de geluidsomgeving door de luidruchtige activiteiten en de toename van het verkeer; ? Verslechtering van de visuele kwaliteit gebonden aan de volumetrie of aan de architecturale en stedenbouwkundige samenstelling van de toekomstige gebouwen alsmede aan de vermoedelijke wijzigingen van het bodemreliëf om ze te bouwen.

Effecten op de materiële en patrimoniale goederen : ? Beschadiging van de patrimoniale onroerende goederen door de atmosferische emissies van enkele verontreinigende industrieën; ? Schade aan eventuele archeologische plaatsen.

Effecten op mobiliteit, verkeersnetten en infrastructuren : ? Scheiding van het verkeer per vervoersmiddel. ? Ongeschikte mobilisatie van de verkeersinfrastructuren verantwoordelijk voor de gevolgen op de vlotte doorstroming van het verkeer. ? Verstoring door een ongeschikte last op het netwerk voor bruikbaarheid en zuivering van water. ? Overbelasting van de elektriciteits-, gas- en communicatienetten.

Effecten op de activiteiten : ? Effect op de primaire activiteiten (landbouw, bosbouw) die aanwezig zijn op de site van het voorontwerp gebonden aan de mobilisatie van de grond en ondergrond. ? Effect op enkele gebruiken van de bodem en voortdurende of toevallige gevoelige activiteiten (woonplaatsen, toerisme...) gebonden aan eventuele geluids- of reukshinder. »

^