Etaamb.openjustice.be
Erratum van 24 november 1997
gepubliceerd op 26 mei 1998

Koninklijk besluit betreffende het wegnemen en toewijzen van organen van menselijke oorsprong. - Erratum

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1998022259
pub.
26/05/1998
prom.
24/11/1997
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU


24 NOVEMBER 1997. - Koninklijk besluit betreffende het wegnemen en toewijzen van organen van menselijke oorsprong. - Erratum


Bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad nr. 243 van 23 december 1997, blz. nrs. 34.529 tot 34.531.

Om te voldoen aan de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3bis, § 1, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, wordt bij hogergenoemd koninklijk besluit het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State nr. L. 25.197/8 du 19 juin 1997, gevoegd : ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, achtste kamer, op 5 juni 1996 door de Minister van Volksgezondheid verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de centra voor het wegnemen en transplanteren van organen van menselijke oorsprong », heeft op 4 maart 1997 het volgende advies gegeven : Strekking van het ontwerp De wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen bevat een aantal bepalingen die hoofdzakelijk verband houden met het wegnemen van organen of weefsels van menselijke oorsprong, met het oog op transplantatie. Aan de Koning is voorts de bevoegdheid verleend om regels te stellen en voorwaarden op te leggen « betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, vervoeren, distribueren en afleveren van organen en weefsels » (artikel 1, § 3).

Het ontwerp beoogt een aantal van die aspecten te regelen, meer bepaald ten aanzien van organen (1). De ontworpen regels hebben inzonderheid betrekking op de werking van centra voor orgaantrans-plantatie en op de wijze waarop weggenomen organen aan ontvangers worden toegewezen.

Het ontwerp definieert een centrum voor orgaantransplantatie (of transplantatiecentrum) als « een instantie in een erkende verzorgingsinstelling die tot doel heeft één of meer orgaantransplantatie-programma's te organiseren » (artikel 1, § 3).

Zulke centra kunnen erkend worden, indien zij op de datum van de inwerkingtreding van het ontworpen besluit minstens vijf jaar een transplantatie-activiteit hebben, en zij hun activiteiten uitoefenen in overeenstemming met de wetgeving betreffende het wegnemen, afgeven en transplanteren van organen (artikel 2, § 1). De centra moeten een coördinatieteam oprichten, dat tot doel heeft de orgaandonatie te bevorderen, onder-steuning te verlenen aan de verzorgingsinstellingen waar organen worden weggenomen, en de kwaliteit, de veiligheid en het optimaal gebruik van de weggenomen organen te bevorderen (artikel 2, § 2).

Het ontwerp voorziet in de oprichting van een Belgische Transplantatieraad (artikel 3). Die raad moet aan de Koning voorstellen doen ter bevordering van de orgaandonatie, de kwaliteit en de veiligheid van de weggenomen organen, en de optimale toewijzing van de weggenomen organen. Hij stelt de statistieken op i.v.m. de in België weggenomen en getransplanteerde organen. Hij geeft advies over de modaliteiten van de toewijzing van organen. Hij geeft tevens advies over de erkenning van de transplantatiecentra en over de erkenning van het toewijzingsorganisme (artikel 4).

Dat toewijzingsorganisme is een nationale of internationale instelling die de samenwerking tussen transplantatiecentra organiseert, en die de organen toewijst (artikelen 1, § 6, en 6, § 1). Dat organisme moet erkend zijn (artikel 6, § 2).

Het ontwerp bepaalt de regels waarmee het toewijzingsorganisme rekening moet houden bij de toewijzing van organen. Die regels houden in het algemeen verband met o.a. de compatibiliteit van het orgaan met de ontvanger, de medische urgentie en de effectieve wachttijd, en evenwichten tussen, enerzijds, het aantal weggenomen organen en, anderzijds, het aantal toegewezen organen en het aantal kandidaat-ontvangers (artikel 7, § 3). Voor de toewijzing van nieren wordt de wachtlijst bovendien voorbehouden aan bepaalde categorieën van personen, geselecteerd op grond van criteria die verband houden met de nationaliteit en de woonplaats van de kandidaat-ontvangers, alsmede met de betrokkenheid van hun land bij afspraken inzake het wegnemen en het transplanteren van organen (artikel 7, § 1).

Het ontwerp bepaalt dat organen enkel in samenwerking met een erkend transplantatiecentrum weggenomen kunnen worden (artikel 8, § 1).

Het draagt ten slotte de controle op de naleving van de wet van 13 juni 1986 op aan de secretarissen van de provinciale geneeskundige commissies (artikel 9).

Algemene opmerkingen 1. Hoewel zulks niet met zoveel woorden bepaald wordt, lijkt het ontwerp ervan uit te gaan dat het transplanteren van een orgaan enkel in een erkend transplantatiecentrum mag gebeuren.De gemachtigde ambtenaar heeft uitdrukkelijk bevestigd dat dit inderdaad de bedoeling is.

De Raad van State stelt vast dat de wet van 13 juni 1986 nauwelijks bepalingen bevat i.v.m. de transplantatie van organen. Artikel 3 bepaalt enkel dat een transplantatie, zoals een wegneming, moet geschieden in een ziekenhuis (2).

Voor het overige regelt de wet het wegnemen van organen, niet de transplantatie ervan (3). De opdracht die bij artikel 1, § 3, van de wet aan de Koning wordt gegeven, heeft betrekking op de regels en de voorwaarden « betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, vervoeren, distribueren en afleveren van organen », niet op de voorwaarden waaraan een transplantatie moet beantwoorden.

Het ontwerp kan derhalve niet steunen op een rechtsgrond om de transplantatie te regelen (4). Het dient dan ook grondig herzien te worden, opdat de bepalingen ervan beperkt zouden blijven tot het domein van de wegneming en de distributie van organen.

Wat in het bijzonder de transplantatiecentra betreft, kan het ontwerp niet bepalen dat de transplantaties alleen dààr mogen plaatsvinden, noch voorwaarden opleggen waaraan die transplantatiecentra moeten voldoen (5). Wel zou het ontwerp eventueel kunnen bepalen dat de transplantatiecentra een coördinerende rol vervullen ten aanzien van de ziekenhuizen waar wegneming of transplantatie van organen gebeurt, met het oog op de bevordering van de kwaliteit en de beschikbaarheid van de organen die bestemd zijn voor transplantatie. Ook de organisatie van de toewijzing van organen kan door het ontwerp geregeld worden. 2. Het ontwerp voorziet in de verplichting om elke wegneming van organen met het oog op transplantatie aan te melden bij het erkend toewijzingsorganisme (artikel 8, § 3). Het is niet duidelijk of zulks impliceert dat elk weggenomen orgaan daardoor ook toegewezen wordt door dat toewijzingsorganisme, volgens de regels in het ontwerp bepaald. Het is m.a.w. niet duidelijk of er, naast het door het ontwerp gereglementeerde stelsel van toewijzingen, nog plaats is voor een vrije distributie van organen.

Mocht het de bedoeling zijn om in een gesloten stelsel van toewijzing van organen te voorzien, dan zou zulks duidelijk bepaald moeten worden. 3. Zoals hiervóór reeds is opgemerkt, bepaalt artikel 3 van de wet van 13 juni 1986 dat iedere wegneming en iedere transplantatie van organen moeten geschieden in een ziekenhuis, in de zin van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen, thans de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. Men schrijve bijgevolg in het ontwerp telkens « ziekenhuis » in plaats van « (erkende) verzorgingsinstelling » of « instelling ». 4. Artikel 2, § 1, 1°, van het ontwerp bepaalt dat, om erkend te worden, een transplantatiecentrum minstens vijf jaar een transplantatie-activiteit moet hebben. Die voorwaarde komt erop neer dat de bestaande toestand wordt vergrendeld, en dat na de inwerkingtreding van het ontworpen besluit de ontwikkeling van transplantatie-activiteiten in nieuwe centra onmogelijk wordt gemaakt.

Afgezien van het feit dat er voor een dergelijke regeling, in zoverre zij betrekking heeft op de eigenlijke transplantatie, geen rechtsgrond is (zie algemene opmerking 1), rijst de vraag of de uitsluiting van nieuwe initiatieven wel verenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel.

De genoemde bepaling zou zo herschreven moeten worden dat zij enkel betrekking heeft op het wegnemen van organen, desgevallend ook op het bewaren en het distribueren ervan. Bovendien zou op een andere wijze bepaald moeten worden dat het centrum dient te beschikken over de nodige ervaring, het nodige personeel en de nodige uitrusting. 5. Artikel 7, § 1, van het ontwerp bepaalt dat het erkend toewijzingsorganisme kandidaat ontvangers voor een niertransplantatie moet inschrijven op een wachtlijst van Belgische transplantatiecentra. Het ontwerp bepaalt dat de inschrijving is voorbehouden « aan de personen die, hetzij de Belgische nationaliteit bezitten, hetzij sinds vijf jaar hun vaste woonplaats in België hebben alsmede sindsdien aangesloten zijn bij een Belgisch ziekenfonds, hetzij de nationaliteit bezitten van een van de landen die deelnemen aan het wegnemen van organen in de schoot van hetzelfde toewijzingsorganisme van organen, hetzij de nationaliteit bezitten van een land dat met België een overeenkomst heeft (gesloten) over het transplanteren van organen, overeenkomst die onder meer betrekking heeft op het maximum jaarlijks aantal transplantaties ». 5.1. De bedoeling van die wachtlijst is niet duidelijk. De Raad van State gaat ervan uit dat de wachtlijst betrekking heeft op de niertransplantaties die in België worden uitgevoerd, meer bepaald door de ziekenhuizen die onderworpen zijn aan de toewijzingsregeling vervat in het ontwerp. In die ziekenhuizen zouden niertransplantaties dan enkel uitgevoerd kunnen worden op personen die op de wachtlijst ingeschreven zijn. 5.2. In beginsel heeft eenieder recht op geneeskundige verzorging. Dit grondrecht wordt o.m. gewaarborgd bij artikel 12, lid 2, d, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, artikel 11, 1, van het Europees Sociaal Handvest, en artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet.

Aangezien de geneeskundige verzorging middelen veronderstelt die niet onbeperkt aanwezig zijn, kan het recht op geneeskundige verzorging niet als een subjectief recht beschouwd worden. Aan dat recht beantwoordt wel de verplichting voor de overheid om de passende maatregelen te nemen, rekening houdend met de gezondheidsbehoeften en de beschikbare middelen, om aan eenieder een billijke toegang tot de gezondheidszorg te verzekeren (6).

Nu nieren blijkbaar niet in voldoende mate beschikbaar zijn, dringt een selectie van in aanmerking komende ontvangers zich op. Dit kan o.m. gebeuren door het voorbehouden van transplantaties aan personen die op een wachtlijst staan (7).

Het voorzien in een dergelijke selectie is op zichzelf niet strijdig met het recht op geneeskundige verzorging. 5.3. Bij de toepassing (en de uitwerking) van het recht op geneeskundige verzorging dient de overheid het gelijkheidsbeginsel te eer-biedigen (8).

Dit is in het bijzonder het geval inzake de toewijzing van organen met het oog op transplantatie.

Zoals artikel 7, § 1, van het ontwerp is geredigeerd, wordt de wachtlijst voorbehouden aan personen die de Belgische nationaliteit bezitten of gedurende enige tijd in België wonen, alsmede aan personen van bepaalde andere nationaliteiten dan de Belgische. De uitsluiting van de personen die niet aan de voorwaarden beantwoorden, gebeurt aldus hoofdzakelijk op grond van de nationaliteit. 5.3.1. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de principiële uitsluiting van « non-residenten« van vreemde nationaliteit, dient vooreerst opgemerkt te worden dat, bij gebreke van bindende inter-nationale afspraken, België niet verplicht is om het recht op geneeskundige verzorging te eerbiedigen van andere personen dan die welke onder zijn rechtsmacht ressorteren.

Daarvan afwijkende, bindende verplichtingen zijn niet opgelegd bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

Ook al heeft artikel 12 het over het recht van « een ieder » op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid, toch moet in redelijkheid aangenomen worden dat hiermee enkel de personen bedoeld zijn voor wie België instaat (9). Het Europees Sociaal Handvest legt evenmin de verplichting op om de rechten te waarborgen van andere personen dan die waarvoor België instaat. Uit de bijlage bij het Handvest blijkt integendeel dat de erin opgesomde rechten slechts ingeroepen kunnen worden door personen die onderdaan zijn van een andere staat die partij is bij het Handvest én die bovendien rechtmatig woonachtig zijn in, dan wel geregeld werkzaam zijn op het grondgebied van België.

Of en in welke mate het Europees Gemeenschapsrecht dwingt tot de eerbiediging van het recht van toegang van onderdanen van een lidstaat van de Europese Gemeenschap tot de diensten aangeboden in België, en tot een gelijke behandeling van de Belgen en die andere onderdanen (10), is een moeilijk te beantwoorden vraag (11). Indien de desbetreffende bepalingen van het Europees Gemeenschapsrecht van toepassing zijn, zal voor een principiële uitsluiting van « niet-residente » onderdanen van lid-staten van de Europese Gemeenschap een objectieve en redelijke verantwoording gegeven moeten worden. Bij gebreke van volledige kennis van de feitelijke gegevens terzake, kan de Raad van State zich over deze kwestie niet met zekerheid uitspreken, en moet hij zich ertoe beperken op dit punt een voorbehoud te maken. Wat er ook van zij, de principiële uitsluiting van « niet-residenten » van vreemde nationaliteit heeft in elk geval tot gevolg dat Belgische ziekenhuizen beperkt worden in hun mogelijkheden om transplantaties op zulke patiënten uit te voeren (12). Vanuit het oogpunt van het evenredigheidsbeginsel is de Raad van State van oordeel dat de uitsluiting van « niet-residenten » verantwoord kan zijn, indien daardoor de kansen op een transplantatie voor de patiënten waarvoor België instaat, kennelijk zouden stijgen (13). Bij gebreke van inzicht in alle feitelijke gegevens, is het de Raad van State echter niet mogelijk om zich op dit punt met zekerheid uit te spreken.

In verband met de regeling ten aanzien van de « niet-residenten » moet ten slotte nog opgemerkt worden dat het ontwerp wel voorziet in de opname op de wachtlijst van vreemdelingen die onderdaan zijn van een staat die deelneemt aan het internationaal systeem van toewijzing van organen door hetzelfde toewijzingsorganisme, of van een staat die met België een specifieke overeenkomst heeft gesloten. Het komt de Raad van State voor dat voor de preferentiële behandeling van de eerste categorie vreemdelingen alleszins een verantwoording gevonden kan worden in de solidariteit die aan de deelname aan een gemeenschappelijk toewijzingssysteem ten grondslag ligt (14).

Of er voor de tweede categorie vreemdelingen eveneens een redelijke verantwoording bestaat, hangt af van de inhoud van de overeenkomst tussen België en de betrokken staat. Het enkele feit dat die overeenkomst een maximum van het jaarlijks aantal transplantaties in België zou inhouden, lijkt op zich niet voldoende om de preferentiële behandeling te verantwoorden. Bij gebreke van inzicht in alle relevante feitelijke gegevens, kan de Raad van State zich echter ook op dit punt niet met zekerheid uitspreken. 5.3.2. Ook in verband met de « residenten » wordt een onderscheid gemaakt tussen Belgen en vreemdelingen. Waar de Belgen zonder meer het recht hebben om op de wachtlijst te staan, geldt dit voor vreemdelingen - die niet behoren tot één van de hiervóór genoemde categorieën waarvoor in een voorkeursbehandeling voorzien wordt - slechts voor zover zij « sinds vijf jaar hun vaste woonplaats in België hebben, alsmede sindsdien aangesloten zijn bij een Belgisch ziekenfonds ».

Naar luid van artikel 191 van de Grondwet geniet iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, de bescherming verleend aan (Belgische) personen en goederen (van Belgen), behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. Uit die bepaling vloeit voort dat een verschil in behandeling waardoor een vreemdeling benadeeld wordt, enkel door de wetgever kan worden ingesteld (15). Het ontworpen besluit mist derhalve de grondwettelijk vereiste rechtsgrond om het bedoelde verschil in behandeling op te leggen.

Subsidiair wenst de Raad van State nog op te merken dat de wetgever, bij het invoeren van een verschil in behandeling tussen Belgen en vreemdelingen, zelf de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie moet eerbiedigen (artikelen 10 en 11 van de Grondwet) (16). Daarbij moet ermee rekening gehouden worden dat enkel zeer sterke overwegingen tot de conclusie kunnen leiden dat een verschil in behandeling, uitsluitend gesteund op de nationaliteit, verenigbaar is met die beginselen (17). 6. Artikel 7, § 3, van het ontwerp bepaalt de criteria waarmee het toewijzingsorganisme bij de toewijzing van organen rekening moet houden. 6.1. Volgens de gemachtigde ambtenaar zijn die criteria niet absoluut, doch drukken zij slechts objectieven uit, welke redelijkerwijze nagestreefd moeten worden. Die bedoeling wordt in het ontwerp tot uitdrukking gebracht door de bepaling dat het toewijzingsorganisme (slechts) « rekening houdt » met de criteria.

Aldus geïnterpreteerd, staat het normatief karakter van de ontworpen regeling niet vast. Indien de regering van oordeel is dat de toewijzingscriteria in een juridische tekst vastgesteld moeten worden (18), dan dient de regeling zo uitgewerkt te worden dat zij voor de eraan onderworpen personen en instellingen bindend is. Dit veronderstelt precieze criteria, waarbij ook het relatief gewicht van elk criterium aangegeven wordt.

Het ontwerp beantwoordt niet aan dit vereiste. Zelfs al wordt het toepassen van de criteria enkel omschreven als een voorwaarde om als toewijzingsorganisme erkend te worden, dan nog zou het systeem van de te hanteren criteria nader uitgewerkt moeten worden. Daarbij rijst ook de vraag of niet in verschillende systemen voor de verschillende organen (nieren, hart, lever, ...) voorzien moet worden. 6.2. De toepassing van de criteria heeft tot gevolg dat één patiënt verkozen wordt boven alle andere. Er wordt dus een verschil in behandeling gecreëerd. Opdat de criteria met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie verenigbaar zouden zijn, dienen zij relevant te zijn.

In het kader van de toewijzing van organen, lijken de medische criteria bedoeld in artikel 7, § 3, 1° en 2°, relevant te zijn.

Binnen een op internationale solidariteit steunend samen-werkingsverband tussen transplantatiecentra, kan ook het evenwicht tussen het aantal weggenomen en toegewezen organen voor het geheel van de Belgische centra (« nationale balans ») (artikel 7, § 3, 3°) als een relevant criterium beschouwd worden.

Moeilijker te verantwoorden zijn de centrumbalansen bedoeld in artikel 7, § 3, 3° en 4°, d.i. de verhouding, per centrum, tussen het aantal weggenomen en het aantal toegewezen organen, en tussen het aantal weggenomen organen en het aantal kandidaat-ontvangers. In de rechtsleer is opgemerkt « dat een op centrumbalans georiënteerd verdelingssysteem niet leidt tot rechtvaardige verdeling van schaarse organen, geen bijdrage vormt aan solidariteit, ten onrechte wordt ingebracht ter ondersteuning van patiëntenbelangen, veeleer het perspectief van de hulpverlening (dan dat van de patiënten) dient, en dat motivatie en medewerking (van de centra) zo nodig op andere wijze gestimuleerd moeten worden » (19).

Gelet op die opmerkingen, die pertinent voorkomen, moet de Raad van State bij de bedoelde criteria dan ook een voorbehoud maken.

Het laatste criterium heeft betrekking op de afstand tussen de donor en het transplantatiecentrum waar de kandidaat-ontvanger is inge-schreven (artikel 7, § 3, 5°).

Voor zover dit criterium met medische motieven in verband gebracht kan worden, lijkt het relevant te zijn. 7. Het ontwerp dient te worden nagezien wat betreft de overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst.Bij wijze van voorbeeld wordt op de volgende discrepanties gewezen : - artikel 1, § 3, eerste lid : « instantie »/« fonction »; - artikel 1, § 3, tweede lid : « organiseert »/« coordonnent »; - artikel 2, § 2, 1° : « verpleegequipes »/« équipes de soins »; - artikel 2, § 2, 3° : « waarborgen »/« contribuer à assurer ».

Meer in het algemeen kan het ontwerp verbeterd worden op het vlak van de eenvormigheid van de terminologie. Bij wijze van voorbeeld wordt op de volgende verschillen gewezen : - « centrum voor orgaan transplantatie »/« centre de transplantation d'organes »;« transplantatiecentrum »/« centre de transplantation »; « (Belgische) centra voor het wegnemen en transplanteren van organen »/« centres (belges) de prélèvement et de transplantation »; « Belgische transplantatiecentra »/« centres de transplantation belges »; « centrum »/« centre »; « erkend transplantatiecentrum »/« centre de transplantation agréé »; - « Belgische transplantatieraad »/« Conseil belge de la transplantation (d'organes) »; « transplantatieraad »/« conseil de la transplantation »; « Nationale Raad »/« Conseil national »; - « toewijzingsorganisme van organen »/« organisme d'allocation des organes »; « toewijzingsorganisme »/« organisme d'allocation ».

Onderzoek van de tekst (20) Opschrift De inhoud van het ontwerp is ruimer dan het opschrift laat vermoeden.

Men passe het opschrift aan de inhoud aan.

Aanhef Men redigere het eerste lid van de aanhef als volgt : « Gelet op de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, inzonderheid op artikel 1, § 3; ».

Artikel 1 1. Men vervange de indeling in paragrafen door een indeling in 1°, 2°, 3°, ... . 2. Paragraaf 1 bevat een opsomming van een aantal organen die voor transplantatie in aanmerking komen. De wet van 13 juni 1986 bevat geen dergelijke opsomming, omdat de wetgever ervan uitging dat zulke opsomming na korte tijd voorbijgestreefd kon zijn (21). Indien die reden nog steeds geldig is, zou de opsomming best ook uit het ontwerp weggelaten worden. 3. In de Nederlandse tekst van paragraaf 2 schrijve men « weg te nemen » in plaats van « te preleveren« .4. De definities in de paragrafen 3 tot 7 bevatten normatieve regels, waarvan sommige verder in het ontwerp worden herhaald.Soms zijn de in latere bepalingen vervatte regels niet helemaal gelijkluidend met die van artikel 1 (22).

Normatieve bepalingen horen niet thuis in een voorafgaand artikel met definities. De definities in artikel 1 dienen beperkt te worden tot niet-normatieve elementen.

Het komt de Raad van State overigens voor dat de paragrafen 4 en 5 eenvoudig weggelaten kunnen worden. Uit de tekst van de overige bepalingen van het ontwerp blijkt voldoende wat met de termen « coördinatieteam » en « Belgische Transplantatieraad » wordt bedoeld.

Artikel 3 1. Gelet op hetgeen bepaald is in paragraaf 3 (benoeming door de Koning), schrijve men in paragraaf 2, 1° tot 3°, telkens « voorgedragen door » in plaats van « aangewezen door ». Aldus zouden die laatste bepalingen op dit punt trouwens overeenstemmen met paragraaf 2, 4° en 5°. 2. In paragraaf 2, 3° en 6°, vervange men de woorden « Minister van Volksgezondheid » door « Minister die de volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft ».3. In paragraaf 2, 4°, zou het woord « verzekeringsinstellingen » duidelijkheidshalve beter vervangen worden door « ziekenfondsen » of « landsbonden van ziekenfondsen ».4. In paragraaf 2, 5°, schrijve men « Raadgevend Comité voor Bio-ethiek ».5. Volgens paragraaf 2, 6° (eerste maal), wordt een geneesheer, ambtenaar bij het RIZIV (lees : Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeits-verzekering), aangewezen door de Minister van Sociale Zaken (lees : Minister die de sociale zaken in zijn bevoegdheid heeft) als lid van de Transplantatieraad. Het Rijksinstituut is een instelling met eigen rechtspersoonlijkheid en met een eigen wettelijk statuut. De minister kan dan ook niet een ambtenaar van die instelling aanwijzen om deel uit te maken van een adviesorgaan.

Om dit bezwaar op te vangen, zou bepaald kunnen worden dat de ambtenaar wordt voorgedragen door het Rijksinstituut, en door de Koning wordt benoemd.

Artikel 4 1. Men vervange de indeling in paragrafen door een indeling in 1°, 2°, 3°, ..., waar nodig verder onderverdeeld in a), b) en c). 2. Volgens de gemachtigde ambtenaar worden in paragraaf 3 met « de praktische modaliteiten van het toewijzen van organen » de toewijzingsregels bedoeld, die bij koninklijk besluit bepaald worden (zie artikel 7, §§ 1 en 3, van het ontwerp).Paragraaf 3 zou in die zin gepreciseerd moeten worden.

Artikel 5 Volgens de gemachtigde ambtenaar heeft dit artikel enkel betrekking op de adviezen bedoeld in artikel 4, §§ 4 en 5 (erkenning van de transplantatiecentra en van het toewijzingsorganisme). Het artikel zou in die zin gepreciseerd moeten worden.

Artikel 7 1. Volgens de inleidende zin van dit artikel zouden alle bepalingen van dit artikel toewijzingsregels bevatten.Dit blijkt echter niet het geval te zijn met paragraaf 2. Het artikel dient derhalve anders gestructureerd te worden. 2. Wat de wachtlijst voor de transplantatie van nieren betreft, bedoeld in paragraaf 1, wordt verwezen naar de algemene opmerking 5.3. Wat de toewijzingscriteria betreft, bedoeld in paragraaf 3, wordt verwezen naar de algemene opmerking 6. Hoofdstuk V Dit hoofdstuk bevat bepalingen van uiteenlopende aard : artikel 8 bevat basisregels, artikel 9 betreft het toezicht, artikel 10 (eerste maal) betreft de Belgische Transplantatieraad (zie hoofdstuk III), en de artikelen 10 (tweede maal) en 11 bevatten slotbepalingen. Een aantal van die bepalingen kunnen volgens de gemachtigde ambtenaar weggelaten worden (zie de opmerkingen bij de desbetreffende artikelen).

Men make een meer gepaste indeling, met geëigende opschriften.

Artikel 8 1. Paragraaf 2 bepaalt dat het wegnemen en de transplantatie van nieren in hetzelfde centrum moeten geschieden. Volgens de gemachtigde ambtenaar heeft die bepaling tot doel de geneesheer in staat te stellen te verifiëren of de levende donor vrijwillig en onbezoldigd optreedt.

De verificatie van de wettelijke voorwaarden voor de wegneming van organen wordt bij artikel 9 van de wet van 13 juni 1986 opgedragen aan de geneesheer die de wegneming verricht. Het staat niet aan de Koning om een soortgelijke verplichting op te leggen aan de geneesheer die de transplantatie verricht (zie algemene opmerking 1).

In het licht van het voorgaande lijkt de conclusie te moeten zijn dat paragraaf 2 uit het ontwerp weggelaten moet worden : deels is die bepaling overbodig, deels mist ze rechtsgrond. 2. In paragraaf 3 moet volgens de gemachtigde ambtenaar het woord « transplantatieteam » vervangen worden door « transplantatiecentrum ». Artikel 9 1. Het bepaalde in het eerste lid vormt een herhaling, wat de organen betreft, van het koninklijk besluit van 30 oktober 1986 houdende aanwijzing van de geneesheren-ambtenaren belast met de controle op de toepassing van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, en de besluiten tot uitvoering ervan. Genoemd koninklijk besluit heeft wel een ruimer toepassingsgebied, omdat het ook op weefsels betrekking heeft.

De gemachtigde ambtenaar heeft verklaard dat de voorkeur gaat naar het behoud van het koninklijk besluit van 30 oktober 1986. In dat geval dient artikel 9, eerste lid, van het ontwerp te worden geschrapt. 2. Volgens het tweede lid moeten de leden van de Belgische Transplantatieraad de secretarissen van de provinciale geneeskundige commissies inlichten over de overtredingen waarvan zij kennis hebben. Artikel 16, eerste lid, van de wet van 13 juni 1986 bepaalt weliswaar dat de Koning de geneesheren-ambtenaren kan aanwijzen, die belast zijn met de controle op de toepassing van de wet en van de besluiten tot uitvoering ervan. Die bepaling kan echter niet als rechtsgrond dienen voor artikel 9, tweede lid, van het ontwerp, omdat de leden van de Belgische Transplantatieraad niet allemaal geneesheer-ambtenaar zijn.

Nu evenmin rechtsgrond gevonden kan worden in een andere wetsbepaling, dient artikel 9, tweede lid, uit het ontwerp weggelaten te worden.

Artikel 10 (tweede maal) Volgens de gemachtigde ambtenaar is er geen bijzondere reden om af te wijken van de gewone regel inzake de inwerkingtreding van koninklijke besluiten.

Dit artikel kan bijgevolg weggelaten worden.

De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, kamervoorzitter, P. Lemmens;

L. Hellin, staatsraden, A. Alen;

H. Cousy, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. F. Lievens, griffier, De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Lemmens.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. R. Thielemans, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. E. Vanherck, referendaris.

De griffier, F. Lievens.

De voorzitter, W. Deroover.

Nota's van de akte nr. 98/22259 : (1) Zie, m.b.t. weefsels, het koninklijk besluit van 15 april 1988 betreffende de weefselbanken en het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, vervoeren, distribueren en afleveren van weefsels. (2) De wetgever heeft het bewust niet nodig geacht specifieke normen voor de betrokken ziekenhuisdiensten op te leggen.Dergelijke normen kunnen opgelegd worden in het kader van de wet op de ziekenhuizen (memorie van toelichting, Parl. St., Senaat, 1984-85, nr. 832-1, p. 6; verslag, Parl. St., Senaat, 1984-85, nr. 832-2, pp. 10-11). (3) H.Nys, « Geneeskunde. Recht en medisch handelen, A.P.R. », Brussel, 1991, p. 369, nr. 858; (4) In zoverre het ontwerp ervan uitgaat dat een transplantatie enkel in een erkend transplantatiecentrum mag gebeuren, voegt het bovendien een voorwaarde toe aan hetgeen bepaald is in artikel 3 van de wet.(5) De stellers van het ontwerp zullen zich moeten afvragen of het, met een beperkte taakomschrijving, nog wel nodig is in een stelsel van erkenning van transplantatiecriteria te voorzien.(6) Zie in die zin artikel 3 van het Europees Verdrag over de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde, waarvan de ondertekening zal plaatsvinden te Oviedo op 4 april 1997. (7) H.J.J. Leenen, Gezondheidszorg en recht, Alphen-aan-de-Rijn, 1981, 107. (8) Rdpl.A. Hendriks, « Discriminatie in de gezondheidszorg : een reële zorg ? », Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (Nederland), 1993, 256-270. (9) Arbitragehof, 29 juni 1994, nr.51/94, overw. B. (10) De vraag heeft een bijzondere relevantie, omdat blijkt dat de meeste « non-residenten » die in België op een wachtlijst staan, uit Italië afkomstig zijn (P.Michielsen, « Unlimited admission of patients to the waiting list for transplantation », in Organ replacement therapy : ethics, justice, commerce, (W. Land en J.B. Dossetor, editors), Berlin, 1991, (364), 365). (11) Zie hierover de genuanceerde beschouwingen van H.D.C. Roscam Abbing, Organ and tissue transplantation : a subject of European concern, Study report, 1994, 11-12 en 24-25; dezelfde, « Wet op de orgaandonatie : rechtvaardige verdeling van geschikte organen in Europees perspectief », Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (Nederland), 1996, (380), 386-387. (12) Uit de gegevens waarover de Raad van State beschikt, blijkt dat met name twee grote Brusselse ziekenhuizen een groot aantal « niet-residenten » op de wachtlijst hebben staan. (13) Nierpatiënten die niet getransplanteerd worden, kunnen verder geholpen worden via dialyse Michielsen, o.c., l.c.). De kwestie heeft daardoor ook gevolgen op het vlak van de sociale zekerheid. (14) Het is een staat niet verboden om een voorkeursbehandeling toe te kennen aan onderdanen van staten met dewelke hij een specifieke rechtsorde vormt (E.H.R.M., 18 februari 1991, Moustaquim, Publ. Cour, reeks A, vol. 193, p. 20, § 49; E.H.R.M., 7 augustus 1996, C./België, § 38, te verschijnen in Rec., 1996). (15) Arbitragehof, 14 juli 1994, nr.61/94, over. B.2; Arbitragehof, 9 januari 1996, nr. 4/96, overw. B.3. (16) Zie de in de vorige noot geciteerde arresten van het Arbitragehof. (17) E.H.R.M., 16 september 1996, Gaygusuz, § 42, te verschijnen in Rec., 1996. (18) Gelet op het belang van de allocatieprocedure voor de betrokken patiënten, is een transparantie terzake zeker verantwoord. (19) H.D.C. Roscam Abbing, « Wet op de orgaandonatie : rechtvaardige verdeling van geschikte organen in Europees perspectief », Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (Nederland), 1996, (380), 385. (20) Er wordt enkel ingegaan op bepalingen die ook na een aanpassing van de tekst overeenkomstig de algemene opmerking 1 behouden kunnen blijven.(21) Memorie van toelichting, Parl.St., Senaat, 1984-85, nr. 832-1, p. 4. (22) Dit geldt bij voorbeeld met de omschrijving van de taak van het toewijzingsorganisme : artikel 1, § 6, is niet helemaal gelijklopend met artikel 6, § 1.

^