Etaamb.openjustice.be
Erratum van 30 april 2007
gepubliceerd op 23 juli 2007

Koninklijk besluit betreffende de erkenning van bedrijfsrevisoren en het openbaar register. - Erratum

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2007011362
pub.
23/07/2007
prom.
30/04/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


30 APRIL 2007. - Koninklijk besluit betreffende de erkenning van bedrijfsrevisoren en het openbaar register. - Erratum


In het Belgisch Staatsblad van 30 mei 2007, tweede uitgave, akte nr. 2007/11265, bl. 29103, moet het hierna « ADVIES 42.880/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE » bijgevoegd worden tussen het « VERSLAG AAN DE KONING » en het besluit.

ADVIES 42.880/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 20 april 2007. door de Minister van Economie verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de erkenning van bedrijfsrevisoren en het openbaar register", heeft op 24 april 2007 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling : gemotiveerd door de omstandigheid "dat de wetgever door de artikelen 102 en 103 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen, de Koning gemachtigd heeft om bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad zo snel mogelijk om te zetten.

Dat het koninklijk besluit van ... april 2007 daartoe uiterlijk op 31 augustus 2007 in werking treedt.

Dat de wet van 22 juli 1953, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van... april 2007 voorziet dat per 31 augustus 2007 bedrijfsrevisoren bijkomende informatie moeten indienen met het oog op de inschrijving in het openbaar register en dat de Procureur-generaal de mogelijkheid heeft om tegen de beslissing tot inschrijving beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep;

Dat het koninklijk besluit van ... april 2007 aan kandidaat revisoren, in België en personen met een gelijkwaardige hoedanigheid in andere landen die zich wensen in te schrijven in België, oplegt om dit te doen onder nieuwe voorwaarden, in het bijzonder wat betreft het dossier dat zij moeten indienen. Dat het derhalve noodzakelijk is dat deze kandidaat revisoren zo snel mogelijk beschikken over de noodzakelijke informatie om dit dossier tijdig voor te bereiden en samen te stellen, zodat zij per 31 augustus 2007 van dit recht ten volle kunnen gebruik maken.

Dat de nieuwe inschrijvingsprocedure eveneens noodzaakt dat het Instituut de nodige voorbereidende maatregelen treft. Dat o.m. wat betreft het openbaar register haar informaticasysteem (hardware en databasebeheer) tijdig moet aangepast worden aan de nieuwe vereisten van het koninklijk besluit van... april 2007. Dat hiervoor zeer dringend de nodige opdrachten ten aanzien van informaticadienstverleners dienen te worden gedefinieerd en de passende overeenkomsten moeten onderhandeld worden. Dat dergelijke aanpassingswerken meerdere maanden in beslag nemen.

Gelet op de nakende ontbinding van de Kamers en het feit dat de Regering zich vanaf dan beperkt tot de voorzichtige zaken." De Raad van State, afdeling wetgeving, acht het nuttig om er in verband met de aangehaalde motivering op te wijzen dat deze naderhand op haar deugdelijkheid zal kunnen worden getoetst door zowel de Raad van State, afdeling administratie, als de hoven en de rechtbanken.

Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Het was, binnen het gegeven tijdsbestek en gelet op de intense bevraging van de afdeling wetgeving, voor deze niet mogelijk om een systematisch en doorgedreven onderzoek aan het ontwerp te wijden. Uit de vaststelling dat over een bepaling in dit advies niets wordt gezegd, mag bijgevolg niet zonder meer worden afgeleid dat er niets over gezegd kan worden en, indien er wel iets wordt gezegd, dat er niets meer over te zeggen valt.

Strekking van het ontwerp De artikelen 102 en 103 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen verlenen aan de Koning de bevoegdheid om de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren in overeenstemming te brengen met richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (de zogeheten "Auditrichtlijn").

De Koning heeft van de hem aldus verleende bevoegdheid gebruik gemaakt in een ontwerp van koninklijk besluit waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, op 15 maart 2007 advies 42.226/1 uitgebracht (1).

Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van de wet van 22 juli 1953, die worden gewijzigd bij het koninklijk besluit dat, in ontwerpvorm, het voorwerp is van advies 42.226/1. Het betreft meer in het bijzonder bepalingen betreffende de erkenning van de bedrijfsrevisoren en het openbaar register.

Daarnaast worden sommige bepalingen van de zo-even genoemde richtlijn 2006/43/EG in het interne recht omgezet.

Het hierna volgende onderzoek zal derhalve worden toegespitst op, eensdeels, de overeenstemming van de ontworpen regeling met de betrokken richtlijn en, anderdeels, de overeenstemming van de ontworpen regeling met de wet van 22 juli 1953, zoals die wordt gewijzigd bij het meermaals genoemde ontwerp 42.226/1.

I. Overeenstemming met richtlijn 2006/43/EG De overgangsbepaling van artikel 51 van richtlijn 2006/43/EG luidt : « Wettelijke auditors en auditkantoren die overeenkomstig Richtlijn 84/253/EEG door de bevoegde autoriteiten zijn toegelaten vóór de inwerkingtreding van de in artikel 53, lid 1, bedoelde bepalingen, worden beschouwd als zijnde toegelaten overeenkomstig deze richtlijn. » Artikel 22, § 1, van het ontwerp beoogt de aangehaalde richtlijnbepaling in het interne recht om te zetten en bepaalt onder meer dat de betrokken bedrijfsrevisoren "worden toegestaan hun overdracht te verzoeken van de "ledenlijst van het Instituut der bedrijfsrevisoren" naar het "openbaar register van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren".

Deze bewoordingen kunnen de indruk wekken dat over het "verzoek tot overdracht" nog op discretionaire wijze zal moeten worden beslist, hetgeen evenwel niet in overeenstemming is met de idee van automatische overdracht die aan artikel 51 van de richtlijn ten grondslag ligt. Teneinde op dat punt geen onduidelijkheid te laten bestaan op het vlak van de overeenstemming met de richtlijn, dient de redactie van artikel 22, § 1, van het ontwerp te worden aangepast.

II. Overeenstemming met de wet van 22 juli 1953 : 1. Onder voorbehoud van wat hierna wordt opgemerkt, vindt de ontworpen regeling in hoofdzaak rechtsgrond in de artikelen 5, 6 en 10 van de wet van 22 juli 1953, zoals die bepalingen worden gewijzigd door het koninklijk besluit dat, in ontwerpvorm, het voorwerp uitmaakt van het advies 42.226/1.

Sommige onderdelen van de ontworpen regeling zijn evenwel niet gesteund op een uitdrukkelijke delegatiebepaling, maar kunnen niettemin worden ingepast in de algemene uitvoeringsbevoegdheid waarover de Koning beschikt met toepassing van artikel 108 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de voornoemde wetsartikelen 5, 6 en 10.

Dat is met name het geval voor de artikelen 2 tot 4 van het ontwerp, die nadere regels bevatten voor de toelating van de bedrijfsrevisoren natuurlijke personen en de bedrijfsrevisorenkantoren, de artikelen 9, 10 en 13 van het ontwerp, die betrekking hebben op de gegevens die in het openbaar register moeten worden opgenomen, de artikelen 17 tot 19 van het ontwerp inzake, respectievelijk, het vrijwillig ontslag van de bedrijfsrevisor en de herinschrijving van deze laatste, en voor artikel 20 van het ontwerp betreffende de inschrijving en de doorhaling in het openbaar register van bedrijfsrevisorenkantoren.

De aanhef van het ontwerp dient derhalve aan te vangen met een nieuw toe te voegen lid, luidende : « Gelet op artikel 108 van de Grondwet; ». 2. Indien de registratie, bedoeld in artikel 5 van het ontwerp, dient te gebeuren in het openbaar register, wordt zulks ter wille van de duidelijkheid beter met zoveel woorden in de tekst van het ontwerp tot uitdrukking gebracht.Tevens kan dan worden overwogen om het bepaalde in artikel 5 te integreren in hoofdstuk III van het ontwerp, dat specifiek het openbaar register betreft. Wordt een andere registratie beoogd, dan valt niet in te zien op grond van welke wetsbepaling dergelijke registratieverplichting wordt ingevoerd. 3. Artikel 14 van het ontwerp heeft betrekking op het bijhouden van individuele dossiers betreffende de bedrijfsrevisoren en de erin op te nemen gegevens. Om verduidelijking verzocht omtrent de rechtsgrond voor die bepaling, deelde de gemachtigde van de regering mee wat volgt : « Dit dossier dient hoofdzakelijk als basis voor het identificeren van de bedrijfsrevisoren in het openbaar register (rechtsgrond : art. 15 van Richtlijn 2006/43/EG en art. 10 van de wet van 1953). In bijkomende orde worden de gegevens in dit dossier gebruikt voor het toezicht (rechtsgrond : art. 30 van voormelde Richtlijn en art. 32 van de wet van 1953). Tenslotte dient het dossier de bevestiging te bevatten dat er jaarlijks een transparantieverslag is opgesteld (rechtsgrond : art. 40 van voormelde Richtlijn en art. 15 van de wet van 1953) en de mededeling van gerechtelijke, tucht- of administratieve procedures waarvan de bedrijfsrevisor in de uitoefening van zijn beroep het voorwerp is (rechtsgrond : art. 30 van voormelde Richtlijn en art. 41 van de wet van 1953). » 4. Artikel 16 van het ontwerp luidt : « De bedrijfsrevisor, die ten gevolge van een veroordeling of andere maatregel of omstandigheid in de onmogelijkheid verkeert zijn beroep uit te oefenen, kan in het belang van het beroep door de Raad voor de duur van de onmogelijkheid worden geschorst".Het is niet duidelijk welk artikel van de wet van 22 juli 1953 de aangehaalde bepaling tot rechtsgrond strekt. Artikel 38 van de wet voorziet weliswaar in de mogelijkheid om bedrijfsrevisoren bij wege van ordemaatregel te gelasten om zich voorlopig te onthouden van iedere beroepsmatige dienstverlening of van bepaalde diensten en zulks "wanneer het algemeen belang het vereist", maar de in artikel 16 van het ontwerp bedoelde schorsing "in het belang van het beroep" van een bedrijfsrevisor die om de in de betrokken bepaling vermelde redenen zijn beroep niet kan uitoefenen, stemt daarmee niet overeen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden;

Mevr. A. Beckers, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme. _______ Nota (1) Advies 42.226/1 van 15 maart 2007 over een ontwerp van koninklijk besluit "genomen in uitvoering van artikel 102 van de wet van 20 juli 2006 en houdende omzetting van de Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad".

^