Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 februari 2003

Uittreksel uit arrest nr. 148/2002 van 15 oktober 2002 Rolnummer 2246 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge. Het Arbitrag samengesteld uit de rechters M. Bossuyt en L. François, waarnemend voorzitters, en de rechters P. M(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200013
pub.
10/02/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 148/2002 van 15 oktober 2002 Rolnummer 2246 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de rechters M. Bossuyt en L. François, waarnemend voorzitters, en de rechters P. Martens, E. De Groot, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 20 september 2001 in zake de b.v.b.a. Allard Michel Etablissements tegen de n.v. Mercator & Noordstar, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 september 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 617, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet alwaar het vermeldt, dat inzake de geschillen bedoeld in artikel 601bis Gerechtelijk Wetboek de Politierechtbank uitspraak doet in laatste aanleg wanneer de vordering het bedrag van 50.000 fr. niet overschrijdt, terwijl tegen vonnissen gewezen door de Politierechtbanken zetelend in strafzaken, bij toepassing van artikel 172, eerste lid, Wetboek van Strafvordering in alle gevallen hoger beroep openstaat door de benadeelde/burgerlijke partij ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat luidt : « De vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de rechtbank van koophandel, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag 75.000 frank niet overschrijdt, worden gewezen in laatste aanleg. Hetzelfde geldt voor de vonnissen waarbij de vrederechter en, inzake de geschillen bedoeld in artikel 601bis , de politierechtbank, uitspraak doet over een vordering waarvan het bedrag 50.000 frank niet overschrijdt. » B.2.1. De prejudiciële vraag noopt tot een vergelijking van de mogelijkheden van hoger beroep waarover een partij beschikt tegen een vonnis van de politierechtbank, naargelang die uitspraak doet in burgerlijke zaken dan wel in strafzaken. Wanneer de politierechtbank uitspraak doet over een vordering tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval, op basis van artikel 601bis van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt de in het geding zijnde bepaling dat uitspraak wordt gedaan in laatste aanleg wanneer het bedrag van de vordering 50.000 frank niet overschrijdt. Tegen vonnissen gewezen door de politierechtbank, uitspraak doende in strafzaken, kan de burgerlijke partij overeenkomstig artikel 172 van het Wetboek van Strafvordering steeds hoger beroep instellen, ongeacht het bedrag van de vordering.

B.2.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging, werd dienaangaande een amendement ingediend teneinde artikel 172 van het Wetboek van Strafvordering aan te vullen met een bepaling waarbij het hoger beroep op burgerlijk gebied wordt uitgesloten wanneer de politierechter uitspraak doet over een vordering onder de 50.000 frank (Parl. St. , Kamer, 1993-1994, nr. 1480/2, p. 1). Dit amendement werd verworpen op grond van de overweging dat « het slachtoffer [...] het beroep van de beklaagde [moet] kunnen volgen. Het heeft geen zin het slachtoffer in staat te stellen zijn proces aan dat van de beklaagde te koppelen als deze laatste wel over en recht van beroep beschikt en het slachtoffer niet » (ibid , nr. 1480/3, p. 25).

B.3. De modaliteiten bepaald voor de aanwending van rechtsmiddelen die openstaan tegen beslissingen van de politierechtbank, zitting houdende in burgerlijke zaken, en oordelend over de schade ontstaan uit een verkeersongeval, waarbij louter privé-belangen worden beslecht, kunnen niet pertinent worden vergeleken met die welke zijn bepaald voor de aanwending van rechtsmiddelen die openstaan tegen beslissingen van de politierechtbank, zitting houdende in strafzaken, en oordelend over verkeersmisdrijven zoals bepaald in de artikelen 138, 6°, 6bis en 6ter , van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de strafvordering in essentie het belang van de maatschappij betreft en de burgerlijke vordering een accessoir karakter heeft ten opzichte van die strafvordering.

B.4. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het bepaalt dat, inzake geschillen bedoeld in artikel 601bis van het Gerechtelijk Wetboek, de politierechtbank uitspraak doet in laatste aanleg over een vordering waarvan het bedrag 50.000 frank niet overschrijdt.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2002, door de voormelde zetel, waarin rechter J.-P. Moerman voor de uitspraak is vervangen door rechter R. Henneuse, overeenkomstig artikel 110 van dezelfde wet.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De wnd. voorzitter, M. Bossuyt

^