Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 januari 2006

Uittreksel uit arrest nr. 160/2005 van 26 oktober 2005 Rolnummer 3364 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 664, 665, 672 en 692 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel. Het Arbitrageh samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. (...)

bron
arbitragehof
numac
2005203448
pub.
11/01/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 160/2005 van 26 oktober 2005 Rolnummer 3364 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 664, 665, 672 en 692 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 12 januari 2005 in zake L.C. tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 januari 2005, heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 664, 665, 672 en 692 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, en/of artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, doordat zij, in het kader van een gerechtelijke expertise waartoe werd beslist om een medisch geschil te beslechten dat betrekking had op socialezekerheidsprestaties, aan een sociaal verzekerde die niet over voldoende financiële middelen beschikt, geen rechtsbijstand toestaan om een adviserend geneesheer aan te wijzen en om zijn kosten en honoraria ten laste te nemen, terwijl de sociaal verzekerde die over meer financiële middelen beschikt, de mogelijkheid heeft om zich door een adviserend geneesheer te laten bijstaan ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De eiseres voor de verwijzende rechter vraagt aan het Hof om de prejudiciële vraag te herformuleren.

B.1.2. De partijen voor het Hof vermogen niet de inhoud van de prejudiciële vragen te wijzigen of te doen wijzigen. De gesuggereerde herformulering lijkt evenwel in de prejudiciële vraag preciseringen aan te brengen die de inhoud ervan niet wijzigen en waarmee het Hof, als argumenten, rekening zal kunnen houden.

B.2. De vraag heeft betrekking op de artikelen 664, 665, 672 en 692 van het Gerechtelijk Wetboek die bepalen : «

Art. 664.Rechtsbijstand bestaat erin degenen die niet over de nodige inkomsten beschikken om de kosten van rechtspleging, zelfs van een buitengerechtelijke rechtspleging, te bestrijden, geheel of ten dele te ontslaan van de betaling van de zegel-, registratie-, griffie- en uitgifterechten en van de andere kosten welke deze rechtspleging medebrengt. Hij verschaft aan de betrokkene ook kosteloos de tussenkomst van openbare en ministeriële ambtenaren onder de hierna bepaalde voorwaarden.

Art. 665.Rechtsbijstand kan worden verleend : 1° voor alle handelingen betreffende vorderingen die voor een rechter van de rechterlijke orde, een administratieve rechtbank of een scheidsgerecht moeten worden gebracht of er aanhangig zijn;2° voor handelingen betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten;3° voor rechtsplegingen op verzoekschrift;4° voor de proceshandelingen die behoren tot de bevoegdheid van een lid van de rechterlijke orde of waarbij een openbare of een ministeriële ambtenaar moet optreden;5° voor de procedure van de bemiddeling in familiezaken. [...]

Art. 672.De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen rechtsbijstand aanvragen bij een, zelfs mondeling gedaan, verzoek aan de rechter voor wie de vervolging aanhangig is. [...]

Art. 692.De reis- en verblijfkosten van de magistraten, openbare of ministeriële ambtenaren, de kosten en het ereloon van de deskundigen, het getuigengeld, overeenkomstig de regels in de hoofdstukken betreffende het deskundigenonderzoek en het getuigenverhoor gesteld de kosten en het ereloon van de bemiddelaar in familiezaken aangewezen krachtens artikel 734bis, de kosten van opneming in de nieuwsbladen, wanneer de wet zulks voorschrijft of de rechter daartoe verlof geeft, de uitgaven en een vierde van het loon van de gerechtsdeurwaarders, alsmede de uitgaven van de andere openbare of ministeriële ambtenaren worden, ter ontlasting van hem die bijstand geniet, voorgeschoten op de wijze bepaald in het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.

De Koning stelt zo nodig regels omtrent de toepassing van dit artikel ».

B.3.1. Aan het Hof wordt gevraagd of de voormelde bepalingen, in zoverre zij niet voorzien in de tenlasteneming door de rechtsbijstand van de kosten van de adviserend geneesheer die een partij bijstaat in een geschil waarvan de afloop grotendeels zal worden bepaald door het resultaat van een medisch deskundigenonderzoek, bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk of in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet.

B.3.2. In tegenstelling tot de andere in de prejudiciële vraag bedoelde bepalingen heeft artikel 672 van het Gerechtelijk Wetboek niet tot doel de toepassingssfeer van de rechtsbijstand te bepalen.

Het is dus vreemd aan het door de verwijzende rechter opgeworpen probleem.

B.4. Artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet garandeert aan eenieder het recht op juridische bijstand.

Artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgt elke rechtzoekende het recht om een eerlijk proces te genieten, wat, teneinde te verschijnen voor een rechtscollege, de bijstand van een raadsman kan impliceren, wanneer uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de betrokken persoon zijn eigen zaak naar behoren kan verdedigen (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Airey t/Ierland, 9 oktober 1979, serie A, nr. 32, p. 13).

B.5. Wanneer het geschil betrekking heeft op een voornamelijk medische kwestie, zullen, zoals de verwijzende rechter opmerkt, de conclusies van het door de rechtbank gelaste deskundigenonderzoek, nu zij laatstgenoemde niet binden, niettemin een doorslaggevende invloed hebben op haar beslissing. Het recht op een eerlijk proces moet bijgevolg eveneens worden gewaarborgd tijdens de procedure van het deskundigenonderzoek. De partij die tijdens die procedure niet de bijstand van een adviserend geneesheer kan genieten, bevindt zich echter niet op voet van gelijkheid met de tegenpartij die door een adviserend geneesheer wordt bijgestaan. Zij wordt dus op discriminerende wijze geraakt in haar recht op een eerlijk proces.

B.6. Die partij is tevens het slachtoffer van een verschil in behandeling dat niet kan worden verantwoord, vermits het berust op haar vermogenssituatie, terwijl de openbare dienst van het gerecht op gelijke wijze toegankelijk moet zijn voor alle rechtzoekenden.

B.7. Het bekritiseerde verschil in behandeling doet ten slotte afbreuk aan het recht op juridische bijstand dat wordt gewaarborgd in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet. Uit de parlementaire voorbereiding van die bepaling blijkt dat « naast het recht op maatschappelijke dienstverlening en dat op geneeskundige bijstand, [...] dit artikel in eerste instantie de mens in nood [beoogt] te beschermen » en dat de Grondwetgever is afgeweken van de vroegere opvatting van de rechtsbijstand die « het caritatieve pro deo » nog niet was ontgroeid : « Het artikel beoogt echter meer, namelijk een groter welzijn. Het gebrek aan juridische kennis of maatschappelijke weerbaarheid mag de particulier het genot van een recht niet ontnemen noch hem de formulering van een verweer ontzeggen » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 100-2/1°, p. 11, en nr. 10-2/3°, p. 19).

B.8. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de in het geding zijnde bepalingen niet bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet.

B.9. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 664, 665 en 692 van het Gerechtelijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet en met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre zij in het kader van een gerechtelijke expertise waartoe werd beslist om een medisch geschil te beslechten dat betrekking had op socialezekerheidsprestaties, aan een sociaal verzekerde die niet over voldoende financiële middelen beschikt, geen rechtsbijstand toestaan om een adviserend geneesheer aan te wijzen en om zijn kosten en honoraria ten laste te nemen.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^