Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 mei 2006

Uittreksel uit arrest nr. 48/2006 van 29 maart 2006 Rolnummer 3720 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 40 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Arbitragehof, samengesteld uit d wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2006201691
pub.
31/05/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 48/2006 van 29 maart 2006 Rolnummer 3720 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 40 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 6 juni 2005 in zake B. Knolle tegen de n.v. Lamitref Industries, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 juni 2005, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het artikel 40 van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 1051, 55 en 50, tweede lid van hetzelfde Wetboek en zo geïnterpreteerd dat de datum van de afgifte van een stuk aan de Belgische postdiensten, de datum is waarop de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvang neemt ten aanzien van een persoon gedomicilieerd in een andere lidstaat van de Europese Unie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, het artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 19 december 1996 [lees : 1966] en het artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden doordat - in tegenstelling tot een betekening verricht overeenkomstig artikelen 4 tot 11 van Verordening nr. 1348/2000 : 1° - dit tot gevolg heeft dat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel aanvang neemt op een ogenblik waarop de bestemmeling geen kennis kan hebben van de inhoud van het stuk ? 2° - de effectieve termijn voor het instellen van een rechtsmiddel waarover elke bestemmeling beschikt varieert in functie van de tijd die de postdiensten gebruikt hebben om de zending ter bestemming te brengen, zodat, in feite, bepaalde bestemmelingen over een kortere termijn zouden beschikken dan andere ? en 3° - indien de betekening per post plaatsgrijpt enkele dagen voor het gerechtelijk verlof, de bestemmeling elke mogelijkheid om kopie van het vonnis te ontvangen en er kennis van te nemen voor het gerechtelijk verlof ontzegd wordt en niet het voordeel geniet van de toepassing van artikel 50, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek en dus in feite de verlengde termijn voor hoger beroep zoals bedoeld in dat artikel wordt beperkt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid met het gelijkheidsbeginsel en met het recht op een eerlijk proces van artikel 40 van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 1051, 55 en 50, tweede lid, van hetzelfde Wetboek.

Die bepalingen luiden als volgt : «

Art. 40.Ten aanzien van hen die in België geen gekende woonplaats, verblijfplaats, of gekozen woonplaats hebben, stuurt de gerechtsdeurwaarder bij een ter post aangetekende brief het afschrift van de akte aan hun woonplaats of aan hun verblijfplaats in het buitenland en met de luchtpost indien de plaats van bestemming niet in een aangrenzend land ligt, onverminderd enige andere wijze van toezending overeengekomen tussen België en het land waar zij hun woon- of verblijfplaats hebben. De betekening wordt geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald.

Heeft de betrokkene in België noch in het buitenland een gekende woonplaats, verblijfplaats, noch gekozen woonplaats, dan wordt de betekening gedaan aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de rechter die van de vordering kennis moet nemen of heeft genomen, zitting houdt; is of wordt er geen vordering voor de rechter gebracht, dan geschiedt de betekening aan de procureur des Konings in wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats heeft of, indien hij geen woonplaats in België heeft, aan de procureur des Konings te Brussel.

De betekeningen mogen altijd aan de persoon worden gedaan, indien deze in België wordt aangetroffen.

De betekening in het buitenland of aan de procureur des Konings is ongedaan indien de partij op wier verzoek ze verricht is, de woonplaats of de verblijfplaats of de gekozen woonplaats van degene aan wie betekend wordt, in België of, in voorkomend geval in het buitenland, kende ». «

Art. 1051.De termijn om hoger beroep aan te tekenen is één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Deze termijn loopt eveneens vanaf de dag van die betekening ten aanzien van de partij die het vonnis heeft doen betekenen.

Heeft een van de partijen aan wie of op wier verzoek het vonnis is betekend, geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van hoger beroep verlengd overeenkomstig artikel 55.

Hetzelfde geldt wanneer één van de partijen aan wie het vonnis ter kennis is gebracht overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, in België geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft ». «

Art. 55.Wanneer de wet bepaalt dat ten aanzien van de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, de termijnen die haar verleend werden dienen verlengd te worden, dan bedraagt die verlenging : 1° vijftien dagen, wanneer de partij in een aangrenzend land of in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië verblijft;2° dertig dagen, wanneer zij in een ander land van Europa verblijft;3° tachtig dagen, wanneer zij in een ander werelddeel verblijft ». «

Art. 50.De termijnen, op straffe van verval gesteld, mogen niet worden verkort of verlengd, zelfs met instemming van partijen, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald.

Indien de termijn van hoger beroep of verzet voorzien in de artikelen 1048, 1051 en 1253quater, c) en d) binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt hij verlengd tot de vijftiende dag van het nieuw gerechtelijk jaar ».

B.2. De prejudiciële vraag betreft het verschil in behandeling tussen de partijen aan wie het vonnis wordt betekend volgens artikel 40, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek en de partijen aan wie een betekening wordt verricht overeenkomstig de artikelen 4 tot 11 van de Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 « inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ». In het eerste geval wordt de betekening geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs. In het tweede geval is, volgens het verwijzende rechtscollege, de datum van betekening de datum waarop die betekening overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied, zijnde te dezen het Duitse recht.

Overeenkomstig dat recht zou de betekening zijn geschied op de datum van de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.

B.3. Indien een persoon aan wie een gerechtsdeurwaarder een betekening richt geen woonplaats, verblijfplaats of gekozen woonplaats in België heeft, kan hij de akte aan die persoon in het buitenland betekenen.

In de gevallen voorgeschreven door artikel 40, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek stuurt de gerechtsdeurwaarder het afschrift van de akte bij een ter post aangetekende brief aan de woonplaats of verblijfplaats van de geadresseerde in het buitenland en met de luchtpost indien de plaats van bestemming niet in een aangrenzend land ligt, onverminderd enige andere wijze van toezending overeengekomen tussen België en het land waar de geadresseerde zijn woon- of verblijfplaats heeft.

Artikel 40, eerste lid, laatste zin, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat « de betekening wordt geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst tegen ontvangstbewijs in de vormen die in dit artikel worden bepaald ».

B.4. Uit de motivering van het arrest waarbij het Hof wordt ondervraagd, en uit de artikelen van het Gerechtelijk Wetboek die in de prejudiciële vraag zijn vermeld, blijkt dat aan het Hof een vraag wordt gesteld over de betekening, in de Bondsrepubliek Duitsland, van Belgische gerechtelijke beslissingen, betekening die het aanvangspunt vormt van de termijn binnen welke de persoon aan wie de akte wordt betekend een rechtsmiddel dient in te stellen. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot dat geval.

B.5. Het verwijzende rechtscollege ondervraagt het Hof in essentie over het verschil in behandeling dat zou ontstaan doordat de termijn om hoger beroep aan te tekenen mogelijkerwijs aanvangt op een ogenblik dat de partij aan wie wordt betekend geen kennis kan hebben van die betekening.

B.6. Naar luid van de artikelen 1048 en 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, beginnen de termijnen om tegen een vonnis verzet of hoger beroep aan te tekenen, te lopen vanaf de betekening van het vonnis, behalve in de gevallen waarin artikel 792, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek voorziet, en die betrekking hebben op de in artikel 704 vermelde procedures voor de arbeidsgerechten. Naar luid van artikel 32 van hetzelfde Wetboek, is de betekening « de afgifte van een afschrift van de akte » en « geschiedt [zij] bij deurwaardersexploot ».

B.7. De betekeningen die in België worden gedaan, maken het op zich mogelijk de datum te kennen die de beroepstermijn doet lopen omdat de gerechtsdeurwaarder in zijn exploot de datum aangeeft waarop de akte ter hand wordt gesteld aan de woonplaats, de verblijfplaats of de maatschappelijke zetel van de geadresseerde, volgens de gevallen die gespecificeerd zijn in de artikelen 33 tot 39 van het Gerechtelijk Wetboek.

B.8. Wat betreft de betekeningen die per post worden verricht in een lidstaat van de Europese Unie, dient rekening te worden gehouden met Verordening (EG) nr. 1348/2000, waarvan artikel 14 bepaalt : « 1. Elke lidstaat is bevoegd de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks per post te doen verrichten. 2. Elke lidstaat kan, overeenkomstig artikel 23, lid 1, bepalen onder welke voorwaarden hij de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken per post aanvaardt ». Met toepassing van artikel 14.2 heeft de Bondsrepubliek Duitsland verklaard dat : « betekeningen en kennisgevingen die zonder bijzonder verzoek rechtstreeks door de post worden uitgevoerd, voor het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland enkel bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs worden aanvaard, en enkel onder de verdere voorwaarde dat het te betekenen of mede te delen stuk in een van de volgende talen is gesteld, of daaraan een vertaling in een van deze talen is toegevoegd : Duits of een van de officiële talen van de lidstaat van herkomst van dat stuk indien de geadresseerde onderdaan van deze lidstaat is » (Mededelingen van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, PB. C 151/5 van 22 mei 2001).

B.9. Wanneer een gerechtsdeurwaarder, met toepassing van artikel 14 van de voormelde verordening, in een E.U.-lidstaat betekent die de betekening per post enkel bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aanvaardt, kan in beginsel met zekerheid worden bepaald wanneer de te betekenen akte aan de woonplaats van de geadresseerde is aangeboden, of wanneer de betrokkene ze daadwerkelijk in ontvangst heeft genomen.

De wetgever kan zich in dat geval niet redelijkerwijs op de rechtszekerheid beroepen ter verantwoording van een maatregel die het recht van toegang tot een rechterlijke instantie beperkt van de persoon aan wie de akte wordt betekend.

B.10. Het Hof stelt overigens vast dat de Europese Commissie een voorstel voor een verordening heeft aangenomen « tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken » (COM (2005) 305 (definitief)), waarin wordt voorgesteld het voormelde artikel 14 te wijzigen teneinde in die bepaling in te schrijven dat de betekening of kennisgeving per post « bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze » dient te geschieden. Artikel 14 zou als volgt luiden : « Elke lidstaat is bevoegd de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks door aanbieders van postdiensten te laten verrichten bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze ».

Bovendien zou een artikel 15bis aan de verordening worden toegevoegd volgens hetwelk, wanneer één van de in de artikelen 12 tot 15 vermelde wijzen van verzending en betekening of kennisgeving wordt gebruikt, de datum van betekening of kennisgeving wordt bepaald overeenkomstig artikel 9 van de verordening. Wanneer derhalve zou worden betekend per post met toepassing van artikel 14 van de verordening, zou de datum van betekening of kennisgeving de datum zijn waarop de betekening of de kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat is geschied.

B.11. Gelet op het voorgaande, is het niet redelijk verantwoord dat, in geval van een betekening per post verricht met toepassing van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van 29 mei 2000 in E.U.-lidstaten die die vorm van betekening enkel middels een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aanvaarden, de betekening, overeenkomstig artikel 40, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt geacht te zijn verricht door de afgifte van de akte aan de postdienst.

B.12. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 40, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 1051, 55 en 50, tweede lid, ervan, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het wordt toegepast in geval van een betekening per post verricht met toepassing van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van 29 mei 2000 in E.U.-lidstaten die die vorm van betekening enkel middels een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aanvaarden.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 maart 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^