Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 maart 2008

Uittreksel uit arrest nr. 8/2008 van 17 januari 2008 Rolnummer 4200 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen. Het Grondwettelijk Hof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200639
pub.
04/03/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 8/2008 van 17 januari 2008 Rolnummer 4200 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 26 april 2007 in zake het openbaar ministerie tegen Mhamed Taheri, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 mei 2007, heeft de Correctionele Rechtbank te Antwerpen een prejudiciële vraag gesteld die bij beschikking van het Hof van 8 mei 2007 als volgt is geherformuleerd : « Schendt artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het aldus wordt geïnterpreteerd dat het de toehoorders en beklaagden verboden is de zittingen bij te wonen wanneer zij een hoofddeksel dragen, ook wanneer dit hoofddeksel een uiting is van hun religieuze overtuiging ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De toehoorders wonen de zittingen bij met ongedekten hoofde, eerbiedig en stilzwijgend; alles wat de rechter tot handhaving van de orde beveelt, wordt stipt en terstond uitgevoerd ».

B.2. De Ministerraad doet in hoofdorde gelden dat de prejudiciële vraag niet pertinent is voor de oplossing van de zaak voor de verwijzende rechter, nu de beklaagde zich bij de weigering om zijn hoofddeksel af te zetten in de rechtszaal, niet beroept op zijn religieuze overtuiging.

B.3. Het staat in beginsel aan de rechter die de prejudiciële vraag stelt, na te gaan of het antwoord op de vraag dienend is om het hem voorgelegde geschil te beslechten. Slechts wanneer dat klaarblijkelijk niet het geval is, vermag het Hof te beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.

B.4.1. In de zaak voor de verwijzende rechter werd de beklaagde in verdenking gesteld van smaad aan de rechter omdat hij weigerde in te gaan op het verzoek van de rechter om zijn muts af te zetten in de rechtszaal. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de beklaagde de weigering om zijn hoofddeksel af te zetten heeft gestaafd met een medisch attest. Hij zou vrij kaalhoofdig zijn en vreesde kou te vatten zonder muts (verwijzingsbeslissing, p. 2).

B.4.2. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de weigering een hoofddeksel af te zetten, om religieuze redenen.

Nu de beklaagde voor de verwijzende rechter zich geenszins heeft beroepen op religieuze redenen bij de weigering om zijn hoofddeksel af te zetten, moet worden aangenomen dat het antwoord op de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet dienstig kan zijn voor de oplossing van het geschil dat voor de verwijzende rechter aanhangig is.

B.4.3. Weliswaar merkt de verwijzende rechter in zijn vonnis ook op dat bij de behandeling van verkiezingsdossiers recent is gebleken dat meerdere Belgische onderdanen zich in verband met de toepassing van artikel 759 van het Gerechtelijk Wetboek beroepen op het grondwettelijk beginsel van de vrijheid van eredienst. Uit geen enkel element van de verwijzingsbeslissing blijkt evenwel dat dit argument in de zaak voor de verwijzende rechter werd aangevoerd.

B.5. In die omstandigheden behoeft de prejudiciële vraag geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 januari 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^