Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 maart 2009

Uittreksel uit arrest nr. 31/2009 van 24 februari 2009 Rolnummer 4436 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 27 en 33 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzo Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009200899
pub.
10/03/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 31/2009 van 24 februari 2009 Rolnummer 4436 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 27 en 33 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek », ingesteld door Thierry Mansvelt en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 februari 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 februari 2008, hebben Thierry Mansvelt, wonende te 1080 Brussel, Opzichterstraat 115, Pierre Noël, wonende te 6120 Ham-sur-Heure, rue de Jamioulx 65, Geoffroy de Streel, wonende te 1320 Bevekom, rue Marcoen 1, Henry Denis, wonende te 1420 Eigenbrakel, avenue Henry de Withem 10, Jean-Pierre de Dorlodot, wonende te 1325 Chaumont-Gistoux, rue La Place 14, en Daniel Drochmans, wonende te 1471 Genepiën, rue Saint-Joseph 24, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 27 en 33 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2007). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen de artikelen 27 en 33 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het deskundigenonderzoek en tot herstel van artikel 509quater van het Strafwetboek » (hierna : wet van 15 mei 2007).

B.1.2. De wet van 15 mei 2007, die in het raam past van de strijd tegen de gerechtelijke achterstand, hervormt de procedure van het deskundigenonderzoek teneinde die te versnellen en te vereenvoudigen, door bepaalde moeilijkheden te verhelpen die zich voordoen tijdens deskundigenonderzoeken die in het raam van gerechtelijke procedures worden uitgevoerd.

De wet van 15 mei 2007 onderstreept aldus het ondergeschikte karakter van het deskundigenonderzoek ten aanzien van andere wijzen van bewijsvoering, doordat ze de rechter verzoekt enkel voorrang te geven aan het deskundigenonderzoek indien het voor de oplossing van het geschil « de meest eenvoudige, snelle en goedkope maatregel » (artikel 875bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 15 mei 2007) vormt; de wet verleent de rechter overigens een actievere rol wat betreft het verloop van de procedure, zowel ten voordele van de partijen als van de deskundigen, teneinde de duurtijd en de kostprijs ervan te verminderen; zij verbetert ten slotte de regeling in verband met de kosten en de consignatie met de bedoeling « betreffende dit aspect vanaf het begin voldoende duidelijkheid te creëren » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2540/007, p. 5).

Tijdens een installatievergadering zal de rechter aldus de essentiële parameters van het deskundigenonderzoek vaststellen, zoals de duurtijd van de opdracht, het tijdpad van de opdracht, de geraamde kostprijs van het deskundigenonderzoek, het bedrag van het voorschot en het redelijk deel van het voorschot dat kan worden vrijgegeven aan de deskundige (artikel 972, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is vervangen bij artikel 9 van de wet van 15 mei 2007).

B.2.1. Artikel 27 van de wet van 15 mei 2007 vervangt artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1974, als volgt : « De rechter kan het voorschot bepalen dat elke partij moet consigneren ter griffie of bij de kredietinstelling die de partijen gezamenlijk hebben gekozen, en de termijn waarbinnen zij aan deze verplichting moet voldoen. De rechter kan deze verplichting niet opleggen aan de partij die overeenkomstig artikel 1017 niet in de kosten kan worden verwezen.

De rechter kan het redelijk deel van het voorschot bepalen dat wordt vrijgegeven teneinde de kosten van de deskundige te dekken.

Zodra het voorschot in consignatie werd gegeven, brengt de griffie of de kredietinstelling de deskundige hiervan op de hoogte bij gewone brief.

In voorkomend geval stort de griffie het vrijgegeven deel door naar de deskundige ».

B.2.2. Artikel 33 van de wet van 15 mei 2007 herstelt artikel 509quater van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 9 maart 1989 en opgeheven bij de wet van 4 december 1990, in de volgende formulering : « Met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van tweehonderd euro tot vijftienhonderd euro of met een van die straffen alleen wordt gestraft de deskundige die, wetende dat een rechtstreekse betaling niet toegelaten is, deze toch aanvaardt van een partij in het geding ».

Ten aanzien van het eerste middel B.3. In hun eerste middel, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, voeren de verzoekers een onverantwoord verschil in behandeling aan tussen de gerechtelijk deskundige en de andere zelfstandigen die bijdragen tot de werking van het gerecht, in zoverre de gerechtelijk deskundige de enige zelfstandige is die strafrechtelijk wordt gestraft indien hij een niet-toegelaten rechtstreekse betaling aanvaardt van een partij in het geding (eerste onderdeel van het middel) en die, op straffe van strafrechtelijke sanctie, niet rechtstreeks een voorschot kan ontvangen voor de kosten en honoraria van het deskundigenonderzoek, waarvan hijzelf de kostprijs zal moeten financieren (tweede onderdeel van het middel).

Volgens de verzoekers zou de discriminatie nog worden verscherpt door het feit dat artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek slechts in een mogelijkheid en niet in een verplichting voor de rechter voorziet om een te consigneren voorschot te bepalen.

B.4. Vóór de wijziging ervan bij de wet van 15 mei 2007 stelde artikel 990 van het Gerechtelijk Wetboek de regels vast betreffende de consignatie ter griffie van een voorschot dat is bestemd om de betaling van de deskundige te waarborgen : « De deskundigen kunnen de vervulling van hun opdracht uitstellen totdat de meest gerede partij op de griffie een voorschot in consignatie heeft gegeven om in een gematigde verhouding tot zekerheid te dienen van de betaling van hun ereloon en de vergoeding van hun kosten.

Indien een voorschot op enige andere wijze wordt gestort, is de deskundige verplicht tot teruggave.

De consignatie van het voorschot moet worden verricht door de partij die volgens bijzondere wetten of artikel 1017, tweede lid, steeds in de kosten wordt verwezen.

In geval van betwisting of wanneer de partij het verschuldigd voorschot niet stort, geeft de rechter die het deskundig onderzoek gelast heeft, op verzoek van de meest gerede partij, een bevel tot tenuitvoerlegging ten belope van het bedrag dat hij vaststelt, na zo nodig de opmerkingen van de betrokkenen in raadkamer te hebben gehoord. Die beschikking is niet vatbaar voor verzet of hoger beroep.

Het voorschot blijft in consignatie op de griffie totdat het ereloon en de kosten van de deskundigen definitief begroot zijn, of de partijen hun instemming hebben betuigd met het bedrag ervan wanneer de zaak in der minne is geregeld.

De deskundigen nemen het voorschot vervolgens op ten belope van de hun verschuldigde som en het eventuele overschot wordt teruggegeven aan de partij die het voorschot in consignatie heeft gegeven.

Wanneer het deskundigenonderzoek voor de deskundige hoge kosten kan medebrengen, kan de magistraat die bevoegd is om het bedrag van het voorschot vast te stellen, de deskundigen, op een met redenen omkleed verzoekschrift, machtigen om tijdens het vervullen van hun opdracht een gedeelte van het op de griffie in consignatie gegeven voorschot op te nemen ».

De consignatie ter griffie van een voorschot heeft tot doel de onafhankelijkheid van de deskundige ten aanzien van de partijen te verzekeren, de deskundige te vrijwaren tegen de insolventie van de partij die de honoraria en de kosten van het deskundigenonderzoek verschuldigd zal zijn, en de deskundige ertoe aan te zetten zijn opdracht met bekwame spoed te vervullen.

B.5.1. Artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 509quater van het Strafwetboek, respectievelijk ingevoegd bij de bestreden artikelen 27 en 33, passen beide in het raam van de hervorming van de procedure van het deskundigenonderzoek wat betreft de kosten en de consignatie.

In tegenstelling tot datgene waarin het oude artikel 990 van het Gerechtelijk Wetboek voorzag, dat aan de « meest gerede partij » de zorg overliet aan de griffie een voorschot te storten voor de deskundige en het bedrag daarvan vast te stellen, bepaalt artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek dat enkel de rechter het bedrag van het te consigneren of vrij te geven voorschot kan bepalen, alsmede welke partij of partijen ertoe gehouden zijn dat voorschot te consigneren.

Terwijl de deskundige die een ander type van storting van het voorschot ontving, met name een rechtstreekse betaling van een partij, voordien enkel was onderworpen aan een verplichting tot teruggave (het oude artikel 990, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek), bestraft artikel 509quater van het Strafwetboek de deskundige die met kennis van zaken een niet-toegelaten rechtstreekse betaling ontvangt, voortaan met een strafrechtelijke sanctie.

Bovendien bepaalt artikel 991bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 32 van de wet van 15 mei 2007 : « Na definitieve begroting nemen de deskundigen het voorschot op ten belope van de hun verschuldigde som. Het eventuele saldo wordt door de griffier ambtshalve aan de partijen terugbetaald in verhouding tot de bedragen die zij in consignatie moesten geven en die zij ook werkelijk hebben geconsigneerd.

De deskundigen mogen slechts een rechtstreekse betaling in ontvangst nemen nadat hun staat van kosten en ereloon definitief is begroot en voor zover het geconsigneerde voorschot ontoereikend is ».

B.5.2. Wat betreft de kwestie van de kosten en de consignatie van een voorschot wordt in de parlementaire voorbereiding van de wet van 15 mei 2007 uiteengezet : « De huidige wet bepaalt reeds dat de kosten ter griffie moeten worden geconsigneerd, en de dat deskundige geen rechtstreekse betalingen mag aanvaarden. Bij gebrek aan een sanctie is deze bepaling dode letter gebleven. De partijen willen de deskundige niet misnoegen en gaan gemakkelijk over tot de rechtstreekse betaling van een voorschot.

De deskundige zal op de installatievergadering een raming geven van de kostprijs van het deskundigenonderzoek. Op basis hiervan zal de rechter beslissen welk bedrag in consignatie moet worden gegeven, en het deel hiervan dat eventueel wordt vrijgegeven, zodat de deskundige reeds noodzakelijke kosten kan dekken. De rechter bepaalt ook uitdrukkelijk welke partijen moeten consigneren en binnen welke termijn.

De rechter zal nadien het honorarium van de deskundigen begroten, rekening houdende met de zorgvuldigheid en snelheid waarmee het deskundigenonderzoek werd uitgevoerd » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2540/001, p. 6).

De nieuwe regels in verband met de consignatie van een voorschot liggen in de lijn van de wil om de controle van de rechter op de procedure van het deskundigenonderzoek te verscherpen : « In de huidige regeling moet de consignatie van het voorschot op de griffie gebeuren. Al is deze regeling interessant voor de partijen, toch wordt er vaak van afgeweken. Het voordeel van een consignatie op de griffie is dat de magistraat toezicht kan uitoefenen op het voorschot waarop de deskundige, zolang het deskundigenonderzoek duurt, recht heeft. Zulks kan wellicht een stimulans zijn om de deskundigenonderzoeken te versnellen. Nog een voordeel is dat de magistraat het verloop ervan van nabij kan volgen » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2540/007, pp. 6-7).

Het verplichte optreden van de rechter om het te consigneren of vrij te geven voorschot vast te stellen, strekt ertoe de rechtzoekende een grotere rechtszekerheid te waarborgen door duidelijk te stellen « dat de deskundige niet langer ertoe gemachtigd is aan de partijen de rechtstreekse betaling te vragen, op straffe van strafrechtelijke sancties » (eigen vertaling) (CRIV 51 PLEN 277, vergadering van donderdag 12 april 2007, p. 43).

B.5.3. De bestreden bepalingen zijn bovendien geïnspireerd op een advies van de Hoge Raad voor de Justitie van 29 juni 2005 « betreffende zeven wetsvoorstellen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek voor wat betreft het deskundigenonderzoek », waarin de Hoge Raad voor de Justitie het wenselijk achtte « de rechter toe te laten de partij aan te duiden die de provisie, geheel of gedeeltelijk, moet consigneren, er het bedrag en de termijn van vast te stellen, en waarbij het hem toegelaten is eveneens de partij aan te duiden die, geheel of gedeeltelijk, het bedrag moet betalen dat aan de deskundige moet worden betaald en dat nodig is om zijn kosten te dekken » (Parl.

St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-0073/002, p. 36).

De Hoge Raad voor de Justitie is eveneens van mening dat « de afwezigheid van consignatie moet worden bestraft » (ibid. ).

B.5.4. Uit wat voorafgaat volgt dat de beide bestreden bepalingen elkaar aanvullen : ofschoon artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek het beginsel van de consignatie van een voorschot, dat reeds was vervat in het oude artikel 990, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, handhaaft, strekt artikel 509quater van het Strafwetboek ertoe de werkzaamheid van dat systeem te verzekeren door de deskundige strafrechtelijk te bestraffen die, wetende dat een rechtstreekse betaling niet toegelaten is, een dergelijke betaling zou aanvaarden van een partij in het geding.

Aangezien in de beide onderdelen van het middel de beide complementaire aspecten van eenzelfde verplichting worden bekritiseerd, moeten zij bijgevolg samen worden onderzocht.

B.6. De verzoekers voeren een discriminatie aan tussen de gerechtelijk deskundigen en de andere zelfstandigen, in zoverre de bestreden bepalingen, enerzijds, op straffe van strafrechtelijke sanctie, de gerechtelijk deskundige zouden verhinderen rechtstreeks van een partij in het geding een voorschot voor kosten en honoraria te ontvangen en, anderzijds, in zoverre zij in bepaalde gevallen de deskundige zouden verhinderen een voorschot te innen. De verzoekers interpreteren de term « kan » gebruikt in artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek als betrekking hebbende op een mogelijkheid en niet op een verplichting voor de rechter om in een voorschot te voorzien.

Het Hof zal bijgevolg zijn onderzoek beperken tot enkel die aspecten, in de interpretatie van de verzoekers.

B.7.1. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen beweren, bevinden de gerechtelijk deskundigen zich in een situatie die zeer verschilt van die van de andere zelfstandigen « die bijdragen tot de werking van het gerecht », zoals de advocaten of de gerechtsdeurwaarders.

Terwijl de andere door de verzoekers bedoelde beroepen gebaseerd zijn op een vrij gekozen contractuele relatie en worden uitgeoefend in het belang van de cliënten, is de gerechtelijk deskundige immers een medewerker van het gerecht die door de rechter wordt aangewezen om zijn taak in alle onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te voeren teneinde een oplossing te vinden voor het geschil.

B.7.2. De voorlopig bewindvoerders, curatoren of commissarissen inzake opschorting bevinden zich eveneens in een situatie die zeer verschilt van die van de gerechtelijk deskundigen.

Ofschoon de voorlopig bewindvoerders, de curatoren en de commissarissen inzake opschorting, net zoals de gerechtelijke deskundigen, ook worden aangewezen door een rechter en onderworpen zijn aan talrijke wettelijke regels, zijn zij immers gerechtelijke mandatarissen die vóór alles, in het belang van zoveel mogelijk personen, een opdracht uitvoeren van beheer van de goederen van respectievelijk de beschermde persoon, de gefailleerde schuldenaar of de concordataire schuldenaar, in een context die verschillend is van de jurisdictionele context waarmee de opdracht is omgeven van de deskundige, die een rol moet spelen die beslissend kan zijn voor de oplossing van een geschil, zonder echter de mandataris van de partijen of een mandataris van het gerecht te zijn.

B.7.3. Het feit dat het advies van de deskundige in sommige omstandigheden een beslissende rol kan spelen voor de oplossing van een geschil, kan redelijkerwijze verantwoorden dat de wetgever ten aanzien van de gerechtelijk deskundigen specifieke regels inzake betaling invoert die tot doel hebben de voor hun functie noodzakelijke onpartijdigheid te waarborgen.

Het specifieke karakter van de functie van gerechtelijk deskundige kan aldus verantwoorden dat voor hun opdracht bijzondere regels gelden, die niet van toepassing zijn op de andere in het middel beoogde beroepen, waarvan de opdracht verschilt van die van de gerechtelijk deskundige.

B.8.1. Uit zorg om de onpartijdigheid te waarborgen die onontbeerlijk is voor de functie van de gerechtelijk deskundige en diens onafhankelijkheid ten aanzien van de partijen in het geding, vermocht de wetgever, enerzijds, ervoor te opteren voorrang te geven aan de consignatie van het voorschot voor de kosten en honoraria bij een derde - de griffie of een kredietinstelling -, met de bedoeling te vermijden dat de deskundige zich rechtstreeks tot de partijen wendt om een betaling te vragen voor zijn werk als deskundige (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2549/001, p. 59) - zelfs indien het gaat om een voorschot waarvan het bedrag door de rechter wordt vastgesteld - en, anderzijds, de werkzaamheid van die specifieke betalingsregels te waarborgen door te voorzien in een specifieke sanctie voor de deskundige die een niet-toegelaten rechtstreekse betaling zou aanvaarden van een partij in het geding.

B.8.2. Het feit dat het aan de rechter toekomt het bedrag van het te consigneren voorschot vast te stellen alsmede het bedrag van het eventueel vrij te geven voorschot, zonder dat het voorschot rechtstreeks kan worden gestort door een partij in het geding, discrimineert de deskundigen niet en zou geen vertraging of onachtzaamheid kunnen teweegbrengen in het deskundigenonderzoek.

Het feit dat het voorschot niet rechtstreeks kan worden gestort door een partij in het geding maar moet worden geconsigneerd, wijzigt immers niet het door de rechter vastgestelde bedrag ervan, zodat de in het geding zijnde bepaling geenszins de door het voorschot gevormde waarborg van betaling voor de deskundige vermindert.

Zoals voordien in herinnering werd gebracht, is de deskundige een medewerker van het gerecht die is onderworpen aan de wettelijke verplichtingen bedoeld in de artikelen 962 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, en die wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld in geval van foutieve onachtzaamheid. Zijn opdracht bestaat erin zijn medewerking te verlenen aan het gerecht zonder een winstoogmerk na te streven, zodat de kwaliteit van zijn deskundigenonderzoek niet kan worden beïnvloed door de wijze - rechtstreeks of indirect - van storting van het voorschot.

Een deskundige op wie een beroep wordt gedaan, heeft overigens steeds het recht zijn aanwijzing te weigeren en, indien hij ze aanvaardt, zal hij zijn opdracht volbrengen met inachtneming van de deontologische regels die, in voorkomend geval, toepasbaar zijn op zijn beroep en onder toezicht van de rechter. De rechter zal de deskundige moeten vervangen indien de partijen dat gezamenlijk vragen, of hij zal hem op verzoek van een partij kunnen vervangen, indien de deskundige zijn opdracht niet naar behoren vervult (artikel 979, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is vervangen bij artikel 17 van de wet van 15 mei 2007) en, indien de rechter zich niet voldoende geïnformeerd acht, zal hij een aanvullend deskundigenonderzoek kunnen vragen, of een nieuw deskundigenonderzoek door een ander deskundige (artikel 984 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is vervangen bij artikel 23 van de wet van 15 mei 2007). Indien de deskundige meent dat het geconsigneerde of vrijgegeven voorschot daarvan niet volstaat, kan hij zich tot de rechter wenden teneinde hem om een bijkomend voorschot of een verdere vrijgave ervan te verzoeken (artikel 988 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is vervangen bij artikel 28 van de wet van 15 mei 2007).

Er kan ten slotte niet worden verondersteld dat de door de rechter aangewezen partij of partijen niet zullen zorgen voor een spoedige consignatie van het voorschot of dat het voorschot niet snel zal worden vrijgegeven : die overwegingen zouden, indien zij gegrond zijn, enkel voortvloeien uit een verkeerde toepassing van de bestreden bepalingen, en niet uit die bepalingen zelf, aangezien de deskundige overigens, ook na de installatievergadering, vrij blijft de aanvang van het deskundigenonderzoek te verdagen in afwachting dat het voorschot wordt geconsigneerd. De rechter zal hoe dan ook, indien de consignatie niet binnen de toebedeelde tijd wordt uitgevoerd, daaruit de conclusies kunnen trekken die hij geschikt acht (artikel 989 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het is vervangen bij artikel 29 van de wet van 15 mei 2007).

B.8.3. De bestreden bepalingen zijn bijgevolg verantwoord en hebben geen onevenredige gevolgen, in zoverre zij, op straffe van sanctie, een gerechtelijk deskundige niet toestaan het voorschot rechtstreeks te innen van een partij in het geding.

B.9.1. Ofschoon, zoals de verzoekers het interpreteren, artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek slechts in een mogelijkheid en niet in een verplichting voorziet voor de rechter om een voorschot vast te stellen, zal die mogelijkheid moeten worden uitgeoefend rekening houdend met de richtsnoeren die zijn vastgelegd in het verslag van de werkgroep « het gerechtelijk deskundigenonderzoek in burgerlijke zaken », op basis waarvan de wet van 15 mei 2007 is aangenomen.

Hoewel in dat verslag wordt onderstreept « dat de tekst geen verplichting oplegt, maar de rechter de keuze laat om al dan niet tot consignatie over te gaan » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2549/001, p. 45), wordt evenwel gepreciseerd : « Niettemin ware het verkieslijk die consignatiemogelijkheid ruim te benutten, want ze biedt de partijen tal van garanties.

Precies om die reden strekken de artikelen 29 en volgende [van het ontwerp] ertoe die consignatiemogelijkheid te regelen » (ibid. ).

Het is dus mogelijk dat een rechter niet de consignatie oplegt, indien hij van mening is dat die overbodig is omdat het gaat om een « courant, klein deskundigenonderzoek » (ibid., p. 47).

B.9.2. Rekening houdend met wat voorafgaat en met de in B.4 in herinnering gebrachte doelstellingen van de consignatie van een voorschot, moet worden geoordeeld dat de gevallen waarin de rechter niet een te consigneren voorschot zal bepalen, beperkt zullen zijn tot de deskundigenonderzoeken waarvan de kostprijs, de moeilijkheid en de duurtijd, rekening houdend met de praktijk, slechts minimaal kunnen zijn.

Voor het overige zal de deskundige voor wie in geen enkel voorschot werd voorzien, wanneer de deskundigenonderzoeken aanzienlijker blijken te zijn dan verwacht, nadien aan de rechter de consignatie van een voorschot kunnen vragen en, in voorkomend geval, de vrijgave ervan, overeenkomstig artikel 988 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 28 van de wet van 15 mei 2007.

Er bestaat bijgevolg geen enkel onverantwoord verschil in behandeling tussen de gerechtelijk deskundigen die geen voorschot zouden ontvangen en de andere in het middel bedoelde zelfstandigen.

B.10. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.11. In het tweede middel, afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en uit het evenredigheidsbeginsel, zijn de verzoekers van mening dat, door de deskundige die, wetende dat een rechtstreekse betaling niet toegelaten is, ze ondanks alles aanvaardt van een partij in het geding, te bestraffen met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en een geldboete van tweehonderd euro tot vijftienhonderd euro, of slechts één van die straffen, artikel 509quater van het Strafwetboek in een sanctie voorziet die kennelijk onevenredig is met de nagestreefde doelstelling.

B.12. De wetgever kan voorzien in strafsancties voor de schending van verplichtingen die hij oplegt.

Zoals is uiteengezet in de in B.5.2 geciteerde parlementaire voorbereiding, heeft de bij artikel 509quater van het Strafwetboek ingevoerde sanctie tot doel de werkzaamheid van het in artikel 987 van het Gerechtelijk Wetboek vastgestelde systeem te verzekeren.

Die specifieke wijze van consignatie van een voorschot en de vrijgave ervan heeft tot doel de onpartijdigheid te waarborgen die absoluut noodzakelijk is voor de functie van de gerechtelijk deskundige. Het is niet onevenredig die specifieke wijze van betaling verplicht te maken, door de deskundige die, wetende dat een rechtstreekse betaling niet toegelaten is en ze ondanks alles aanvaardt van een partij in het geding, te bestraffen met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en een geldboete van tweehonderd euro tot vijftienhonderd euro of met slechts één van die straffen.

De omstandigheid dat de verplichting tot consignatie van een voorschot voordien niet strafrechtelijk werd bestraft - het oude artikel 990, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek voorzag enkel in een verplichting tot teruggave - maakt het niet mogelijk te besluiten tot de onevenredigheid van de bij artikel 509quater van het Strafwetboek ingevoerde strafrechtelijke sanctie, waarvan de doelstelling precies erin bestaat aan te sporen tot de inachtneming van een verplichting die voordien, bij ontstentenis van een doeltreffende sanctie, niet in acht werd genomen. Te dezen gaat het immers erom de opzettelijke schending door de deskundige van een verbod van rechtstreekse betaling vanwege een partij in het geding te bestraffen, terwijl dat principiële verbod niet bestaat ten aanzien van andere beroepen die, aangezien ze niet aan die verplichting zijn onderworpen, niet kunnen worden bestraft.

B.13. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 24 februari 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^