Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 juli 2011

Uittreksel uit arrest nr. 64/2011 van 5 mei 2011 Rolnummer 4945 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Gent. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2011202866
pub.
06/07/2011
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 64/2011 van 5 mei 2011 Rolnummer 4945 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 18 mei 2010 in zake D. D.G. tegen C.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 juni 2010, heeft de beslagrechter te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1404 Ger.W. de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het aan de schuldenaar van een schuldvordering tot levensonderhoud die veroordeeld is bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing waartegen verzet of hoger beroep is ingesteld, op absolute wijze de mogelijkheid van kantonnement ontzegt, minstens de mogelijkheid van kantonnement ontzegt voor het onderhoudsgeld dat verschuldigd is voor de periode die aan het instellen van de vordering tot het verkrijgen van onderhoudsgeld voorafgaat, terwijl aan andere schuldenaars het recht van kantonnement slechts is ontzegd voor zover de rechter die uitspraak doet over de vordering zelf, voor alle veroordelingen die hij uitspreekt of voor een deel ervan, die mogelijkheid heeft uitgesloten op grond van de beoordeling dat de vertraging in de regeling de schuldeiser aan een ernstig nadeel blootstelt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt : « Met uitzondering van schuldvorderingen tot levensonderhoud, komt hetzelfde recht op dezelfde wijzen, onder dezelfde voorwaarden, volgens dezelfde rechtspleging toe aan de schuldenaar die veroordeeld is bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing waartegen verzet of hoger beroep is ingesteld, alsook wanneer schorsing van die vervolgingen is bevolen.

De storting heeft plaats met bijzondere bestemming van de som tot afdoening van de schuldvordering van de beslaglegger en geldt als betaling voor zover de beslagene erkent schuldenaar te zijn of als zodanig wordt erkend ».

B.2. Die bepaling stelt de schuldenaar in staat om de som te kantonneren die hij aan zijn schuldeiser verschuldigd is, krachtens een uitvoerbare rechterlijke beslissing, indien hij verzet of hoger beroep aantekent, teneinde zich, in geval van vernietiging van de beslissing, te wapenen tegen de insolventie van de tegenpartij. Zij sluit de schuldvorderingen « tot levensonderhoud » uit van de mogelijkheid van kantonnement, zodat een schuldenaar van een schuldvordering tot levensonderhoud die werd veroordeeld bij een uitvoerbare rechterlijke beslissing steeds ertoe is gehouden daaraan gevolg te geven, zelfs indien hij verzet of hoger beroep aantekent tegen de beslissing waarbij hij wordt veroordeeld.

B.3. Voor alle andere schuldvorderingen kan, krachtens artikel 1406 van het Gerechtelijk Wetboek, « de rechter die uitspraak doet over de vordering zelf, [...] beslissen dat er geen reden is tot kantonnement voor alle veroordelingen die hij uitspreekt of voor een deel ervan, indien de vertraging in de regeling de schuldeiser aan een ernstig nadeel blootstelt ».

B.4. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, van artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek, doordat die bepaling de schuldenaar van een schuldvordering tot levensonderhoud, in tegenstelling tot andere schuldenaars, het recht op kantonnement ontzegt, of minstens het recht op kantonnement ontzegt voor het onderhoudsgeld dat verschuldigd is voor de periode die aan het instellen van de vordering tot het verkrijgen van onderhoudsgeld voorafgaat.

B.5. Artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek staat in dit Wetboek vermeld sinds de aanneming ervan in 1967. De uitzondering op de regel van het recht op kantonnement inzake de schuldvordering tot levensonderhoud werd verantwoord door de « uiterst dringende aard » van het levensonderhoud, zodat beslist werd dat « men [...] geen kantonnement [zou] kunnen toelaten dat de schuldeiser zou beroven van de voordelen van het eigenlijke onderhoud die zijn titel hem toekent » (Parl. St., Senaat, 1963-1964, nr. 60, p. 306).

B.6. De schuldvordering tot levensonderhoud strekt ertoe de schuldeiser van zulk een schuldvordering in staat te stellen een leven te kunnen leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. De hulp die een schuldeiser van levensonderhoud moet worden toegekend, heeft dus per definitie een vitaal en dringend karakter.

Bijgevolg is het redelijk verantwoord de schuldeiser van een vordering tot levensonderhoud anders te behandelen dan andere schuldeisers, wat betreft de mogelijkheid die aan de schuldenaar wordt geboden om de gevorderde sommen te kantonneren in afwachting van de op het beroep gewezen beslissing.

Overigens heeft het Hof in zijn arrest nr. 197/2009 van 17 december 2009 geoordeeld dat, wanneer artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin wordt geïnterpreteerd dat de uitsluiting van de mogelijkheid van het kantonnement waarin het voorziet voor de schuldvorderingen tot levensonderhoud, van toepassing is op de schuldvorderingen inzake maatschappelijke dienstverlening en op de schuldvorderingen inzake leefloon, die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt.

B.7. Aan het voorgaande wordt geen afbreuk gedaan door de uitsluiting van de mogelijkheid van het kantonnement, ook ten aanzien van het onderhoudsgeld dat verschuldigd is voor de periode die aan het instellen van de vordering tot het betalen van het onderhoudsgeld voorafgaat. Uit het feit dat een schuldeiser van onderhoudsgeld heeft gewacht om die vordering in te stellen, kan niet worden afgeleid dat het voorzien in zijn levensonderhoud geen uiterst dringend karakter zou hebben. Bijzondere omstandigheden kunnen in voorkomend geval de schuldeiser ertoe hebben gebracht zijn vordering uit te stellen.

B.8. Voor het overige zou niet redelijk kunnen worden aangevoerd dat het verbod van het kantonnement de schuldenaar van een schuldvordering tot levensonderhoud zou kunnen plaatsen in een situatie die niet beantwoordt aan de menselijke waardigheid in de hypothese dat die schuldenaar, geconfronteerd met de insolventie van de schuldeiser van levensonderhoud, in de onmogelijkheid zou verkeren de sommen te recupereren die hij ten onrechte heeft betaald wegens het eerste vonnis dat later werd hervormd.

Het bedrag van de schuldvorderingen tot levensonderhoud wordt immers bepaald rekening houdend met de draagkracht van de schuldenaar van een schuldvordering tot levensonderhoud en kan, met toepassing van artikel 209 van het Burgerlijk Wetboek, worden aangepast op zijn verzoek indien diens draagkracht verandert. Hieruit vloeit voort dat de schuldenaar van een schuldvordering tot levensonderhoud geen risico loopt dat even groot is als datgene dat de schuldeiser kan lopen om niet te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud overeenkomstig de menselijke waardigheid indien het kantonnement van de schuldvorderingen tot levensonderhoud was toegestaan.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het voorziet in de uitsluiting van de mogelijkheid van het kantonnement voor de schuldvorderingen tot levensonderhoud.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 5 mei 2011.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^