Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 juli 2015

Uittreksel uit arrest nr. 70/2015 van 21 mei 2015 Rolnummers : 5809, 5839, 5843 en 5882 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015203225
pub.
15/07/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 70/2015 van 21 mei 2015 Rolnummers : 5809, 5839, 5843 en 5882 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 8 januari 2014 in zake de nv « Nestlé Waters Benelux » tegen de Belgische Staat, FOD Financiën, gewestelijke directie der directe belastingen te Aarlen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 januari 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische Staat kan worden gelegd wanneer hij in het ongelijk wordt gesteld in een beroep op grond van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek ? ».b. Bij vonnis van 5 februari 2014 in zake de nv « Editus Luxembourg » tegen de stad Marche-en-Famenne, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 februari 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij het voor een gemeente mogelijk maken een rechtsplegingsvergoeding te genieten wanneer zij in het gelijk wordt gesteld in het kader van een beroep ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg tegen een beslissing van haar college betreffende het bezwaarschrift van een belastingschuldige met betrekking tot een gemeentebelasting ? ».c. Bij vonnis van 12 februari 2014 in zake de nv « Mediapub » tegen de gemeente Libramont-Chevigny, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 februari 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een rechtsplegingsvergoeding ten laste van een gemeente kan worden gelegd wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld naar aanleiding van een beroep ingesteld voor de rechtbank van eerste aanleg tegen de beslissing van haar college betreffende het bezwaarschrift van een belastingschuldige met betrekking tot een belasting die zij heeft ingekohierd ? ».d. Bij vonnis van 19 maart 2014 in zake de cvoha « CUMA D'AVISCOURT » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 maart 2014, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de Belgische Staat toestaan een rechtsplegingsvergoeding te genieten wanneer hij in het gelijk wordt gesteld in het raam van een beroep gebaseerd op artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5809, 5839, 5843 en 5882 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Tenzij bijzondere wetten anders bepalen, verwijst ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt.

Behalve wanneer het geding roekeloos of tergend is, wordt de overheid of de instelling, belast met het toepassen van de wetten en verordeningen bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2°, ter zake van vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk, steeds in de kosten verwezen.

Met sociaal verzekerden worden bedoeld : de sociaal verzekerden in de zin van artikel 2, 7°, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' Handvest ' van de sociaal verzekerde.

De kosten kunnen worden omgeslagen zoals de rechter het raadzaam oordeelt, hetzij wanneer de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, hetzij over echtgenoten, bloedverwanten in de opgaande lijn, broeders en zusters of aanverwanten in dezelfde graad.

In een onderzoeksvonnis wordt de beslissing inzake kosten steeds aangehouden ».

B.1.2. Artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De kosten omvatten : 1° de diverse, griffie- en registratierechten, alsook de zegelrechten die voor de afschaffing van het Wetboek der zegelrechten zijn betaald;2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten;3° de prijs van de uitgifte van het vonnis;4° de uitgaven betreffende alle onderzoeksmaatregelen, onder meer het getuigen- en deskundigengeld;5° de reis- en verblijfkosten van de magistraten, de griffiers en van de partijen, wanneer hun reis door de rechter bevolen is, en de kosten van de akten, wanneer deze uitsluitend met het oog op het geding opgemaakt zijn;6° de rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in artikel 1022;7° het ereloon, de emolumenten en de kosten van de bemiddelaar die aangewezen is overeenkomstig artikel 1734. De bedragen die als basis dienen voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde kosten worden omgerekend in euro de dag dat het vonnis of het arrest dat in de kosten verwijst, wordt uitgesproken ».

B.1.3. Artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.

Na het advies te hebben ingewonnen van de Orde van Vlaamse Balies en van de Ordre des barreaux francophones et germanophone, stelt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basis-, minimum- en maximumbedragen vast van de rechtsplegingsvergoeding, onder meer in functie van de aard van de zaak en van de belangrijkheid van het geschil.

Op verzoek van een van de partijen, dat in voorkomend geval wordt gedaan na ondervraging door de rechter, kan deze bij een met bijzondere redenen omklede beslissing ofwel de vergoeding verminderen, ofwel die verhogen, zonder de door de Koning bepaalde maximum- en minimumbedragen te overschrijden. Bij zijn beoordeling houdt de rechter rekening met : - de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de vergoeding te verminderen; - de complexiteit van de zaak; - de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij; - het kennelijk onredelijk karakter van de situatie.

Indien de in het ongelijk gestelde partij van de tweedelijns juridische bijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning vastgestelde minimum, tenzij in geval van een kennelijk onredelijke situatie. De rechter motiveert in het bijzonder zijn beslissing op dat punt.

Wanneer meerdere partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van dezelfde in het ongelijk gestelde partij genieten, bedraagt het bedrag ervan maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen aanspraak kan maken. Ze wordt door de rechter tussen de partijen verdeeld.

Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij ».

B.1.4. Artikel 2 van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200322 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200323 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) sluiten « tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering » heeft een lid ingevoegd in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek krachtens hetwelk geen enkele rechtsplegingsvergoeding verschuldigd is ten laste van de Staat wanneer het openbaar ministerie bij wege van een rechtsvordering in burgerlijke procedures tussenkomt overeenkomstig artikel 138bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, of wanneer het arbeidsauditoraat een rechtsvordering instelt voor de arbeidsgerechten overeenkomstig artikel 138bis, § 2, van hetzelfde Wetboek.

Artikel 17 van de wet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009199 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie sluiten « ter verbetering van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet » heeft datzelfde lid aangevuld door erin te voorzien dat geen enkele rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Staat verschuldigd is wanneer een publiekrechtelijk rechtspersoon in het algemeen belang als partij optreedt in een geding.

Die twee wetten zijn nog niet in werking getreden en tegen artikel 17 van de wet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009199 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie sluiten zijn verschillende beroepen tot vernietiging ingesteld.

B.1.5. Artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De rechtbank van eerste aanleg neemt kennis : [...] 32° van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet ». B.2.1. In de zaken nrs. 5809 en 5843 wordt door de Rechtbank van eerste aanleg te Aarlen aan het Hof een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek in zoverre zij het de belastingplichtige, die in het gelijk is gesteld in een fiscaal geschil waarin hij tegenover de Staat of een gemeente stond, mogelijk maken de veroordeling van zijn tegenstander tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding te verkrijgen.

B.2.2. Uit de verwijzingsbeslissingen in de zaken nrs. 5839 en 5882 blijkt dat, in het geval waarin het Hof van oordeel zou zijn dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vereist dat de Staat of de gemeente, die in het kader van een fiscaal geschil in het ongelijk worden gesteld, niet kunnen worden veroordeeld tot het betalen van de rechtsplegingsvergoeding ten voordele van de belastingplichtige die in het gelijk wordt gesteld, dezelfde verwijzende rechter het Hof vraagt of de in het geding zijnde bepalingen bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij het mogelijk maken de belastingplichtige die in het ongelijk is gesteld in zijn tegen de Staat of een gemeente gerichte fiscale vordering, tot een rechtsplegingsvergoeding te veroordelen.

Met betrekking tot de mogelijkheid om de Staat of een gemeente, in het kader van een fiscaal geschil, tot een rechtsplegingsvergoeding te veroordelen B.3.1. Het bij de artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek gevestigde beginsel luidt dat iedere partij die in het ongelijk wordt gesteld, gehouden is tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en erelonen van de advocaat van de partij die in het gelijk is gesteld.

B.3.2. Met die bepalingen uit de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015076 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015067 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000 (1) type wet prom. 21/04/2007 pub. 01/02/2008 numac 2007015069 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Albanië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 maart 2005 (2) sluiten betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat wilde de wetgever een einde maken aan de rechtsonzekerheid die voortvloeide uit een sterk uiteenlopende rechtspraak ter zake (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/5, p. 14).

Hij wilde overigens voorkomen dat een nieuw proces moest worden ingesteld teneinde het herstel te verkrijgen van de schade die bestaat in de door de winnende partij gemaakte kosten en erelonen van een advocaat.

De wetgever beoogde ten slotte een einde te maken aan het verschil in behandeling ten aanzien van het financiële risico van het proces tussen de partijen bij een burgerlijk proces, waarbij elk van hen in beginsel de verdediging van haar persoonlijke belangen nastreeft. Meer bepaald strekte de keuze van de wetgever om de verhaalbaarheid te verankeren in het burgerlijk procedurerecht en om van de rechtsplegingsvergoeding een forfaitaire deelname in de kosten en erelonen van de advocaat van de winnende partij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij te maken, ertoe alle partijen bij een burgerlijk proces op gelijke wijze te behandelen door het financiële risico gelijkelijk onder hen te verdelen. Een dergelijk doel is in overeenstemming met het beginsel van de gelijke toegang tot het gerecht, zoals gewaarborgd bij artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.3.3. Dezelfde wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015076 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015067 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000 (1) type wet prom. 21/04/2007 pub. 01/02/2008 numac 2007015069 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Albanië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 maart 2005 (2) sluiten heeft evenwel elke verhaalbaarheid uitgesloten van de kosten en erelonen van advocaten in de betrekkingen tussen de beklaagde en het openbaar ministerie. De artikelen 128, 162bis, 194 en 211 van het Wetboek van strafvordering breiden immers het beginsel van de verhaalbaarheid enkel voor de betrekkingen tussen de beklaagde en de burgerlijke partij uit tot de strafzaken.

Bij zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 betreffende de beroepen tot vernietiging van de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015076 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015067 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000 (1) type wet prom. 21/04/2007 pub. 01/02/2008 numac 2007015069 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Albanië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 maart 2005 (2) sluiten heeft het Hof geoordeeld dat de fundamentele verschillen tussen het openbaar ministerie, dat in het belang van de maatschappij belast is met het onderzoek en de vervolging van misdrijven en de strafvordering uitoefent, en de burgerlijke partij, die haar eigen belang nastreeft, de niet-toepassing, ten laste van de Staat, van het systeem van de forfaitaire vergoeding waarin de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015076 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015067 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000 (1) type wet prom. 21/04/2007 pub. 01/02/2008 numac 2007015069 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Albanië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 maart 2005 (2) sluiten voorziet, konden verantwoorden.

Een dergelijke specifieke regeling is verantwoord rekening houdende met, enerzijds, de bijzondere aard van het strafrechtelijk contentieux, dat tot doel heeft de misdrijven te vervolgen en te bestraffen en dat niet ertoe strekt het bestaan of de schending van een subjectief recht te laten vaststellen, noch, in beginsel, uitspraak te doen over de wettigheid van een handeling van een overheid en gelet op, anderzijds, de specifieke opdracht van het openbaar ministerie of het arbeidsauditoraat in strafzaken - die ermee belast zijn de strafvordering uit naam van de maatschappij uit te oefenen. Ten slotte zijn de functies van het openbaar ministerie en van het arbeidsauditoraat dat, inzake het sociaal strafrecht, de functies van het openbaar ministerie uitvoert (artikelen 145 en 152 van het Gerechtelijk Wetboek) of dat voor de arbeidsrechtbank de vordering instelt bepaald in artikel 138bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek die vergelijkbaar is met de strafvordering die het openbaar ministerie instelt voor de strafgerechten, vermits die tot doel heeft het plegen van een misdrijf vast te stellen, verankerd in en is hun onafhankelijkheid gewaarborgd bij artikel 151, § 1, van de Grondwet.

B.4. Het Hof heeft kennis genomen van verschillende prejudiciële vragen die de toepassing in het geding brengen van de rechtsplegingsvergoeding bepaald in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek in het kader van geschillen voor de burgerlijke rechter, maar waarbij een overheid is betrokken, zodat zij zich onderscheiden van de burgerlijke geschillen waar de twee partijen alleen de verdediging van hun private belangen nastreven.

Herhaaldelijk heeft het Hof geoordeeld dat, rekening houdende met de verwantschap tussen de opdrachten van die overheden en de functies die het openbaar ministerie uitoefent wanneer het in strafzaken optreedt, en in het bijzonder met het bestaan in beide gevallen van een opdracht van algemeen belang, die overheden, eisende of verwerende partijen in het kader van een burgerlijk geschil, op dezelfde manier moesten worden behandeld als het openbaar ministerie dat in strafzaken optreedt, en bijgevolg dat elke betaling van de rechtsplegingsvergoeding moest worden uitgesloten in het kader van geschillen tussen dergelijke overheden en een particulier.

Bij zijn arrest nr. 83/2011 van 18 mei 2011 heeft het Hof aldus voor recht gezegd dat artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200322 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200323 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond in zoverre een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische Staat kon worden gelegd wanneer het arbeidsauditoraat in het ongelijk wordt gesteld in zijn rechtsvordering ingesteld op grond van artikel 138bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek. Het Hof oordeelde immers dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vereiste dat die vorderingen, die worden ingesteld door een publiek orgaan in naam van het algemeen belang en in alle onafhankelijkheid, op dezelfde wijze worden behandeld als de strafvorderingen.

Bij zijn arrest nr. 43/2012 van 8 maart 2012 heeft het Hof zich op analoge wijze uitgesproken ten aanzien van de herstelvordering die de stedenbouwkundige inspecteur voor de burgerlijke rechtbank instelt op grond van artikel 6.1.43 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Bij zijn arrest nr. 36/2013 van 7 maart 2013 is het Hof tot dezelfde conclusie gekomen ten aanzien van de herstelvordering die de gemachtigde ambtenaar voor de burgerlijke rechtbank instelt op grond van artikel 157 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw, Patrimonium en Energie.

Bij zijn arrest nr. 42/2013 van 21 maart 2013 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200322 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200323 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond, in zoverre een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de Belgische Staat kon worden gelegd wanneer de procureur des Konings in het ongelijk wordt gesteld in zijn op grond van artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek ingestelde vordering tot nietigverklaring van een huwelijk.

Bij zijn arrest nr. 57/2013 van 25 april 2013 heeft het Hof geoordeeld dat, om redenen die analoog zijn aan die van het arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 en van het voormelde arrest nr. 83/2011, geen enkele rechtsplegingsvergoeding kon worden opgelegd aan de overheid die herstelmaatregelen inzake stedenbouw vordert, maar dat haar ook geen enkele rechtsplegingsvergoeding kon worden toegekend.

Bij zijn arrest nr. 132/2013 van 26 september 2013 heeft het Hof geoordeeld dat artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200322 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200323 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) sluiten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond, in zoverre een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de ambtenaar van de burgerlijke stand kon worden gelegd wanneer hij in het ongelijk werd gesteld in een op grond van artikel 167 van het Burgerlijk Wetboek ingesteld beroep tegen zijn weigeringsbeslissing om een huwelijk te voltrekken. Het Hof heeft immers geoordeeld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich moest verzetten tegen het huwelijk wanneer hij meende dat het ging om een schijnhuwelijk en dat een dergelijke beslissing werd genomen om uitsluitend de openbare orde en tenslotte het algemeen belang te vrijwaren, zodat de ambtenaar van de burgerlijke stand in alle onafhankelijkheid moet kunnen optreden.

B.5.1. Zoals in B.1.4 is vermeld, heeft de wetgever tot tweemaal toe artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd.

Artikel 1022, laatste lid, dat nog niet in werking is getreden, bepaalt : « Geen enkele vergoeding is verschuldigd ten laste van de Staat : 1° wanneer het openbaar ministerie bij wege van rechtsvordering in burgerlijke procedures tussenkomt overeenkomstig artikel 138bis, § 1;2° wanneer het arbeidsauditoraat een rechtsvordering instelt voor de arbeidsgerechten overeenkomstig artikel 138bis, § 2.3° wanneer een publiekrechtelijke rechtspersoon in het algemeen belang als partij optreedt in een geding ». B.5.2. Die ontwikkeling van de wetgeving is ingegeven door de zorg om tegemoet te komen aan de rechtspraak waaraan in B.4 is herinnerd (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3098/005, p. 3).

B.6.1. De wetgever heeft daarentegen, bij de wet van 20 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/2014 pub. 03/02/2014 numac 2014000082 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State sluiten houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State, het beginsel van de verhaalbaarheid bij de Raad van State ingevoerd. Artikel 11 van die wet voegt een artikel 30/1 in de gecoördineerde wetten op de Raad van State in, dat luidt : «

Art. 30/1.§ 1. De afdeling bestuursrechtspraak kan een rechtsplegingsvergoeding toekennen, die een forfaitaire tegemoetkoming is in de kosten en honoraria van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij.

Na het advies ingewonnen te hebben van de Orde van Vlaamse Balies en van de ' Ordre des barreaux francophones et germanophone ' bepaalt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de basisbedragen en de minimale en maximale bedragen van de rechtsplegingsvergoeding, afhankelijk van onder meer de aard van de zaak en het belang van het geschil. § 2. De afdeling bestuursrechtspraak kan, bij met bijzondere redenen omklede beslissing, de vergoeding verlagen of verhogen, zonder echter de door de Koning voorziene maximale en minimale bedragen te overschrijden. In haar beoordeling houdt ze rekening met : 1° de financiële draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij, om het bedrag van de vergoeding te verlagen;2° de complexiteit van de zaak;3° de kennelijk onredelijke aard van de situatie. Indien de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de rechtsplegingsvergoeding vastgelegd op het door de Koning bepaalde minimale bedrag, behalve in geval van een kennelijk onredelijke situatie. Wat dit betreft, omkleedt de afdeling bestuursrechtspraak haar beslissing tot vermindering of verhoging met bijzondere redenen.

Wanneer meer partijen de rechtsplegingsvergoeding ten laste van een of meer in het ongelijk gestelde partijen genieten, is het bedrag ervan maximaal het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken. Ze wordt door de afdeling bestuursrechtspraak tussen de partijen verdeeld.

Geen partij kan boven het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding worden aangesproken tot betaling van een vergoeding voor de tussenkomst van de advocaat van een andere partij. De tussenkomende partijen kunnen niet worden gehouden tot de betaling van deze rechtsplegingsvergoeding of ervan genieten ».

B.6.2. Met die wet van 20 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/2014 pub. 03/02/2014 numac 2014000082 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State sluiten maakt de wetgever het mogelijk de kwestie te beslechten van de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van een advocaat tijdens de procedure waarvoor die advocatenkosten zijn gemaakt. Aldus wordt vermeden dat de procedure voor de Raad van State moet worden gevolgd door een nieuwe vordering voor de burgerlijke rechter, hetgeen een grotere procedurele doeltreffendheid verzekert en de toegang tot het gerecht bevordert door de procedurekosten te verminderen.

Bovendien heeft de wetgever, met die wijziging in de gecoördineerde wetten op de Raad van State, uitdrukkelijk aanvaard dat het nastreven van het algemeen belang door een van de partijen bij de procedure niet uitsluit dat zij kan worden veroordeeld tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld.

Het Hof hecht in dat verband bijzondere aandacht aan het feit dat de wetgever hoofdzakelijk ervoor heeft gekozen het stelsel van de verhaalbaarheid bepaald in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek om te zetten naar het contentieux voor de Raad van State, terwijl dat stelsel bedoeld is om in principe het herstel te regelen van de procesrisico's in het kader van geschillen tussen privépersonen die hun belangen nastreven.

B.6.3. Hieruit vloeit voort dat de wetgever uitdrukkelijk heeft aanvaard dat het opleggen van een forfaitaire rechtsplegingsvergoeding niet als dusdanig van dien aard was dat zulks de onafhankelijkheid bedreigt van de overheden wanneer zij - in voorkomend geval als partij bij een jurisdictionele procedure - de aan hen toevertrouwde opdracht van algemeen belang moeten verzekeren.

B.7.1. Die stellingname van de wetgever vormt een wezenlijke breuk in de ontwikkeling van het stelsel van de rechtsplegingsvergoeding en heeft tot gevolg dat, hoewel zij, zoals het openbaar ministerie of het arbeidsauditoraat in strafzaken, een opdracht van algemeen belang nastreven, de overheden, eisende of verwerende partijen in het kader van een burgerlijk geschil, kunnen worden onderworpen aan het stelsel van de rechtsplegingsvergoeding.

B.7.2. Het gelijktijdig bestaan van artikel 30/1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en van het achtste lid, 3°, van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer het in werking zal treden, zal overigens verschillen in behandeling tot stand brengen die moeilijk te verantwoorden lijken. Dat geldt aldus voor het verschil in behandeling tussen de particulier die zich in een geschil met een overheid bevindt, naargelang dat geschil voor een gewoon rechtscollege dan wel voor de Raad van State wordt gebracht. Dat geldt eveneens voor het verschil in behandeling onder de overheden, naargelang het contentieux waarin zij betrokken zijn, onder de gewone rechtscolleges dan wel onder de Raad van State valt.

De wetgever kan weliswaar rekening houden met de bestaande procedurele verschillen tussen beide contentieux om het stelsel van de rechtsplegingsvergoeding aan te passen aan de kenmerken van elk daarvan. Dergelijke verschillen kunnen daarentegen geen dermate grote discrepantie verantwoorden tussen de situatie van een overheid die in het ongelijk wordt gesteld voor de burgerlijke rechter dan wel voor de administratieve rechter, terwijl de inzet van het geschil en de geschilpartijen identiek kunnen zijn. Beide wetgevingen laten op onsamenhangende wijze toe dat een administratieve overheid meer of minder wordt blootgesteld aan het financiële risico van het proces naargelang haar tegenpartij, wanneer die over een dergelijke keuze beschikt, beslist om op te treden voor de burgerlijke rechter dan wel voor de Raad van State.

Hieruit vloeit voort dat het objectieve karakter van het contentieux voor de Raad van State niet redelijkerwijs toelaat de overheid die voor dat rechtscollege partij is en de overheid die partij is bij een geschil voor een rechtscollege van de rechterlijke orde dermate verschillend te behandelen.

B.7.3. Ten slotte houdt het criterium van het algemeen belang een risico van rechtsonzekerheid in, terwijl de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015076 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende diverse bepalingen betreffende de procedure inzake indiening van Europese octrooiaanvragen en de gevolgen van deze aanvragen en van de Europese octrooien in België type wet prom. 21/04/2007 pub. 04/09/2007 numac 2007015067 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Akte van herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973, laatst gewijzigd op 17 december 1991, gedaan te München op 29 november 2000 (1) type wet prom. 21/04/2007 pub. 01/02/2008 numac 2007015069 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Albanië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 maart 2005 (2) sluiten een dergelijke onzekerheid precies wilde vermijden.

B.8. Bij zijn arrest nr. 48/2015 van 30 april 2015 heeft het Hof het beroep tot vernietiging verworpen dat was ingesteld tegen het voormelde artikel 11 van de wet van 20 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/01/2014 pub. 03/02/2014 numac 2014000082 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State sluiten, dat een artikel 30/1 in de gecoördineerde wetten op de Raad van State invoegt. Bij dat arrest heeft het geoordeeld dat het niet strijdig is met de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, met name in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, die onder meer het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter waarborgen, en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, om de overheid, tegenpartij voor de Raad van State die in het ongelijk wordt gesteld, de betaling op te leggen van een rechtsplegingsvergoeding die de kosten en erelonen van de advocaten van de verzoekende partij op forfaitaire wijze dekt. Omgekeerd heeft het geoordeeld dat het evenmin in strijd is met dezelfde bepalingen om aan de verzoekende partij voor de Raad van State de betaling op te leggen van een rechtsplegingsvergoeding ten gunste van de tegenpartij die in het gelijk is gesteld.

B.9.1. Ook al bevestigen, volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, « de vereisten van de rechtszekerheid en van de bescherming van het gewettigd vertrouwen van de rechtzoekenden geen verworven recht op een vaste rechtspraak » (EHRM, 18 december 2008, Unedic t.

Frankrijk, § 74), toch moet het Hof waken over de samenhang van zijn rechtspraak en « is het in het belang van de rechtszekerheid, van de voorzienbaarheid en van de gelijkheid voor de wet dat het niet zonder geldig motief afwijkt van zijn precedenten » (zie EHRM, grote kamer, 15 oktober 2009, Micallef t. Malta, § 81).

B.9.2. Het Hof vermag het aldus noodzakelijk te achten terug te komen op een deel van zijn rechtspraak, met name wanneer de juridische context waarin het zich had uitgesproken, een normatieve ontwikkeling heeft gekend die van dien aard is dat de motivering van zijn vroegere arresten erdoor wordt beïnvloed. Bovendien kan de rechtszekerheid vereisen dat het Hof, na een onderzoek van zijn rechtspraak, sommige criteria waarvoor het had gekozen op basis van de voorgelegde individuele zaken, laat evolueren. Immers, « de ontstentenis van een dynamische en evolutieve benadering zou elke verandering of verbetering beletten » (EHRM, 26 mei 2011, Legrand t. Frankrijk, § 37).

B.9.3. Gelet op de voormelde ontwikkeling van de wetgeving, alsook het voormelde arrest nr. 48/2015 van 30 april 2015 en in het belang van de rechtszekerheid, dient de kwestie van de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten in de geschillen voor de burgerlijke rechter tussen een overheid die in het algemeen belang optreedt en een particulier, in haar geheel te worden heroverwogen.

B.10.1. Voor de burgerlijke rechtscolleges moet het beginsel van de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de rechtsplegingsvergoeding op alle partijen, ongeacht of het gaat om privépersonen dan wel om overheden die handelen in het algemeen belang, namelijk het beginsel dat de wetgever in acht heeft genomen wanneer hij de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten tot stand heeft gebracht, worden herbevestigd, enerzijds, omwille van de rechtszekerheid en de samenhang van de wetgeving waarnaar in B.7 tot B.9 is verwezen en, anderzijds, teneinde de doelstellingen van procedurele doeltreffendheid en billijkheid te bereiken die de wetgever nastreefde wanneer hij die reglementering tot stand heeft gebracht en die zich, volgens hem, niet ertegen verzetten de opdracht van algemeen belang van de overheden in alle onafhankelijkheid voort te zetten.

B.10.2. Om dezelfde redenen moet het openbaar ministerie dat in het ongelijk wordt gesteld in een vordering die voor een burgerlijk rechtscollege is ingesteld op grond van artikel 138bis, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen worden veroordeeld tot de betaling van een rechtsplegingsvergoeding.

Wanneer daarentegen het arbeidsauditoraat voor de arbeidsrechtbank optreedt op grond van artikel 138bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, stelt het evenwel een vordering in die vergelijkbaar is met de strafvordering die het openbaar ministerie instelt voor de strafgerechten, aangezien die tot doel heeft het plegen van een misdrijf vast te stellen en niet louter een herstel van burgerlijke aard te verkrijgen. Bovendien doet het instellen, door de arbeidsauditeur, van een vordering op grond van artikel 138bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, in tegenstelling tot een burgerlijke vordering, de strafvordering vervallen (artikel 20bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering). Dit onderscheidt die vordering van de vorderingen die aan de orde waren in de in B.4 vermelde arresten nr. 43/2012 (vordering van de stedenbouwkundige inspecteur voor de burgerlijke rechtbank), nr. 36/2013 (vordering van de gemachtigde ambtenaar voor de burgerlijke rechtbank) en nr. 42/2013 (vordering van de procureur des Konings tot nietigverklaring van een huwelijk). Bijgevolg dient de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de rechtsplegingsvergoeding, anders dan in het geval van de herstelvorderingen die ingesteld worden voor de burgerlijke rechtbank, te worden uitgesloten in de betrekkingen tussen het arbeidsauditoraat en de persoon tegen wie het optreedt krachtens die bijzondere procedure.

B.11. Zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008, brengt de toepassing van de bepalingen betreffende de rechtsplegingsvergoeding op alle partijen bij een geschil voor een burgerlijk rechtscollege geen onevenredige gevolgen met zich mee, aangezien de wetgever erover heeft gewaakt de toegang tot het gerecht niet te belemmeren door te voorzien in een forfaitair systeem en door, binnen dat systeem, een zekere beoordelingsbevoegdheid toe te kennen aan de rechter ten aanzien van het uiteindelijke bedrag van de rechtsplegingsvergoeding waartoe de in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld.

De wederkerigheid bij de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de rechtsplegingsvergoeding bevordert overigens de wapengelijkheid tussen de partijen, aangezien dat systeem inhoudt dat zij beiden instaan voor het financiële risico van het proces.

B.12.1. Daaruit volgt dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet vereist dat de belastingadministratie, verwerende partij in het kader van geschillen op grond van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek, op dezelfde wijze moet worden behandeld als het openbaar ministerie dat optreedt in strafzaken.

B.12.2. De in het geding zijnde bepalingen zijn derhalve niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij het mogelijk maken dat een rechtsplegingsvergoeding ten laste wordt gelegd van de Staat of van een gemeente die in het ongelijk wordt gesteld naar aanleiding van een beroep op grond van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek.

B.12.3. Hetzelfde zou gelden indien het in het geding zijnde fiscale geschil ertoe zou strekken om door de burgerlijke rechter uitspraak te laten doen over de wettigheid van een administratieve geldboete, ook al zou die als een maatregel met een strafrechtelijk karakter in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens moeten worden aangemerkt.

Een dergelijk geschil heeft immers geen betrekking op de veroordeling van een persoon door de strafrechter, op verzoek van het openbaar ministerie of het arbeidsauditoraat. Het kan evenmin worden gelijkgesteld met de vordering die door de arbeidsauditeur voor de burgerlijke rechter is gebracht, op grond van artikel 138bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, aangezien die laatste vordering enkel betrekking heeft op strafbare feiten (zie het amendement nr. 8 van de Regering, Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-1610/004, p. 6; Parl.

St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-1610/008, p. 8 : « Het gaat om een rechtsvordering die de strafvordering vervangt wanneer dit mogelijk is ») en zij in het verlengde ligt van de opdrachten die zijn toegewezen aan het arbeidsauditoraat in strafzaken.

B.13. De prejudiciële vragen in de zaken nrs. 5809 en 5843 dienen ontkennend te worden beantwoord.

Met betrekking tot de mogelijkheid om de belastingplichtige, in het kader van een fiscaal geschil, tot een rechtsplegingsvergoeding te veroordelen B.14. Rekening houdend met hetgeen in B.2.2 is uiteengezet en met het in B.12.2 vervatte antwoord dat is gegeven op de prejudiciële vragen die in de zaken nrs. 5809 en 5843 zijn gesteld, dienen de in de zaken nrs. 5839 en 5882 gestelde vragen niet te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - De artikelen 1017, 1018 en 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, dit laatstgenoemde artikel vóór de inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/02/2010 pub. 11/03/2010 numac 2010009184 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties type wet prom. 21/02/2010 pub. 23/06/2010 numac 2010000374 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties. - Duitse vertaling van uittreksels type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200322 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 26/02/2010 numac 2010200323 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, aan de benaming "Grondwettelijk Hof" type wet prom. 21/02/2010 pub. 27/05/2010 numac 2010015042 bron federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (2) sluiten « tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering » en van de wet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2014 pub. 14/05/2014 numac 2014009199 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie sluiten « ter verbetering van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet », schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. - De prejudiciële vragen in de zaken nrs. 5839 en 5882 behoeven geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 mei 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^