Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 februari 2017

Uittreksel uit arrest nr. 1/2017 van 19 januari 2017 Rolnummer 6316 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 572bis, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, familierechtb Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017200826
pub.
20/02/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 1/2017 van 19 januari 2017 Rolnummer 6316 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 572bis, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, familierechtbank.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 9 december 2015 in zake B.C. tegen M.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 december 2015, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, familierechtbank, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 572bis, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat de feitelijk samenwonenden duidelijk van het toepassingsgebied ervan uitsluit, niet met name de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met andere supranationale wetsbepalingen zoals het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het aan de inmiddels gescheiden feitelijk samenwonenden de mogelijkheid ontzegt om toegang te krijgen tot één enkele rechter, namelijk de familierechtbank, aangezien zij zich, behoudens in het betwiste geval van samenhang, tot diverse rechtscolleges dienen te wenden naar gelang van het onderwerp van de verschillende tussen hen ingestelde vorderingen, hetgeen kennelijk nadelig voor hen is en een discriminatie tussen de gezinnen kan doen ontstaan naargelang zij uit gehuwde partners, wettelijk samenwonenden of feitelijk samenwonenden zijn samengesteld, in een tijd waarin de feitelijke samenwoning een wijdverbreid samenlevingsmodel is, dat zelfs de meerderheid uitmaakt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 572bis, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek in zoverre het de feitelijk samenwonenden van het toepassingsgebied ervan uitsluit en hun aldus het recht op toegang tot één enkele rechter, in casu de familierechtbank, zou ontzeggen.

B.2. Het voormelde artikel 572bis, 3°, bepaalt : « Onverminderd de bijzondere bevoegdheden die zijn toegekend aan de vrederechter en de bijzondere wetgevingen, neemt de familierechtbank kennis van : [...] 3° vorderingen tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden betreffende de uitoefening van hun rechten of betreffende hun goederen, alsook de voorlopige maatregelen die daarop betrekking hebben;».

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (Belgisch Staatsblad, 27 september 2013) blijkt dat er reeds 30 jaar een wil om een familierechtbank op te richten bestond die werd verklaard door het feit dat het bestaande juridische systeem voor de aanpak van familiale conflicten « voor de rechtzoekenden onbegrijpelijk, incoherent en niet langer aangepast [was] aan de huidige evolutie van het gezin ». De wetgever stelde vast dat vier rechtscolleges, in casu de vrederechter, de jeugdrechtbank, de burgerlijke rechtbank en de rechter in kort geding, immers konden optreden bij familiale geschillen, hetgeen ertoe kon leiden dat de rechtzoekende voor zijn verdediging werd blootgesteld aan hoge kosten en aan soms tegenstrijdige beslissingen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-0682/001, pp. 3-4).

Verschillende amendementen werden in de Kamer ingediend om de feitelijk samenwonenden in het toepassingsgebied van de wet op te nemen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-0682/008, pp. 1 en 2; DOC 53-0682/010, p. 21; DOC 53-0682/012, pp. 15 en 16).

Die aangelegenheid werd besproken in de bevoegde commissie.

Daaruit blijkt dat wegens het ontbreken van een « bevredigende » definitie van het begrip « feitelijke samenwoning » en wegens het toenemend aantal situaties dat het kan omvatten, werd beslist om die vorm van samenleven niet in het wetsvoorstel op te nemen (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-0682/015, pp. 17-21).

B.4. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5. Te dezen steunt het verschil in behandeling op een objectief element, namelijk de juridische toestand van de partners, die verschilt naargelang de enen gehuwd of wettelijk samenwonenden zijn, en de anderen feitelijk samenwonenden zijn, zowel wat hun persoonlijke verplichtingen jegens elkaar als wat hun vermogensrechtelijke toestand betreft.

B.6.1. Aldus zijn echtgenoten elkaar hulp en bijstand verschuldigd (artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek); zij genieten de bescherming van de gezinswoonst en de huisraad (artikel 215 van het Burgerlijk Wetboek); de echtgenoten moeten hun inkomsten bij voorrang besteden aan hun bijdrage in de lasten van het huwelijk (artikel 217 van het Burgerlijk Wetboek), waarin zij moeten bijdragen naar vermogen (artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek). Schulden die door een der echtgenoten worden aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen verbinden de andere echtgenoot hoofdelijk, behoudens wanneer zij, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn (artikel 222 van het Burgerlijk Wetboek).

B.6.2. Onder wettelijke samenwoning wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een schriftelijke verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd (artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek). De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt. Die wettelijke samenwoning kan tevens door de samenwonenden worden beëindigd, in onderlinge overeenstemming of eenzijdig, door middel van een schriftelijke verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, die daarvan melding maakt in het bevolkingsregister (artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek).

Op de wettelijke samenwoning zijn de volgende bepalingen toepasselijk : de wettelijke bescherming van de gezinswoning (artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, van het Burgerlijk Wetboek) wordt van overeenkomstige toepassing verklaard op de wettelijke samenwoning; de wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden en iedere niet-buitensporige schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen worden opgevoed, verbindt de andere samenwonende hoofdelijk (artikel 1477 van het Burgerlijk Wetboek).

B.7. De door feitelijk samenwonenden gevormde gemeenschap wordt niet met dezelfde zekerheid aangetoond als die welke ontstaat uit het huwelijk of uit de wettelijke samenwoning en daaruit vloeien niet dezelfde rechten en plichten voort.

Terwijl de echtgenoten en wettelijk samenwonenden hun relatie hebben geformaliseerd en hun wederzijdse rechten en plichten hebben bepaald, zijn de feitelijk samenwonenden immers niet dezelfde juridische verbintenissen jegens elkaar aangegaan en maken zij geen geïnstitutionaliseerde vorm van samenleven uit.

B.8. De in het geding zijnde bepaling ontzegt de feitelijke samenwonenden niet het recht op toegang tot de rechter. Dat recht omvat niet het recht op een rechter naar zijn keuze.

Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om te beslissen welke rechter het meest geschikt is om een bepaald soort van geschillen te beslechten. Het enkele gegeven dat de wetgever de geschillen tussen de feitelijk samenwonenden niet uitsluitend aan de familierechtbank heeft toevertrouwd maar dat verschillende rechters daarvoor bevoegd zijn, doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokken personen. De wetgever vermocht daarbij rekening te houden met het gegeven dat de feitelijke samenwoning geen geïnstitutionaliseerde samenlevingsvorm is en een toenemend aantal situaties omvat, die niet noodzakelijk gericht zijn op het vormen van een gezinsleven, evenals met het feit dat de samenwonende partners die ervoor kiezen niet door de wettelijke samenwoning of door het huwelijk te worden verbonden, de voor- en nadelen van de ene en de andere samenlevingsvorm kennen en de juridische gevolgen van hun keuze aanvaarden.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 572bis, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre het de feitelijk samenwonenden uitsluit van het toepassingsgebied ervan.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 januari 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^