Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 januari 2019

Uittreksel uit arrest nr. 118/2018 van 4 oktober 2018 Rolnummer 6627 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 82 van de wet van 14 januari 2013 houdende d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen en de rechters L. La(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019200014
pub.
18/01/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 118/2018 van 4 oktober 2018 Rolnummer 6627 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 82 van de wet van 14 januari 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/01/2013 pub. 01/03/2013 numac 2013009078 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie sluiten houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en J. Moerman, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 21 februari 2017 in zake de Belgische Staat tegen D.T. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 februari 2017, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en artikel 1675/15, § 2/1, van het Gerechtelijk Wetboek, de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter verplicht het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers in acht te nemen, zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, wanneer het erom gaat over te gaan tot de verdeling van het saldo van de rekening van de bemiddeling in geval van herroeping of wanneer een einde wordt gemaakt aan een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling ? Schendt artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en artikel 1675/15, § 2/1, van het Gerechtelijk Wetboek, de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het de rechter verplicht rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, wanneer het erom gaat over te gaan tot verdeling van het saldo van de rekening van de bemiddeling in geval van herroeping of wanneer een einde wordt gemaakt aan een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 1675/15 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « [...] § 2/1. In geval van herroeping overeenkomstig § 1, of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd overeenkomstig § 1/1, beslist de rechter gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening. § 3. In geval van herroeping of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd en onverminderd § 2/1 herwinnen de schuldeisers individueel het recht hun vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen ».

Artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « § 1. [...] De gevolgen van de overdrachten van schuldvordering worden geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. Op dezelfde wijze, behalve in geval van tegeldemaking van het vermogen, worden de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten geschorst tot het einde, de verwerping of de herroeping van de aanzuiveringsregeling. [...] § 4. De gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid lopen verder, onder voorbehoud van de bepalingen van de aanzuiveringsregeling, tot de verwerping, het einde of de herroeping van de aanzuiveringsregeling ».

B.2. In een eerste deel van de prejudiciële vraag verzoekt het verwijzende rechtscollege het Hof na te gaan of artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en met artikel 1675/15, § 2/1, van hetzelfde Wetboek, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat de rechter ertoe gehouden is het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers in acht te nemen, zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van de rekening van de bemiddeling in geval van herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling of wanneer een einde wordt gemaakt aan een minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling.

In het tweede deel van de prejudiciële vraag legt het verwijzende rechtscollege aan het Hof een tweede interpretatie van dezelfde bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek voor, volgens welke, in dezelfde hypothese, de rechter ertoe gehouden is de conventionele of wettelijke redenen van voorrang in acht te nemen.

B.3. Uit het onderzoek van de aan het verwijzende rechtscollege voorgelegde feiten blijkt dat, in de zaak die aan de oorsprong van de prejudiciële vraag ligt, hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de arbeidsrechtbank die, tegelijk met de herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, het saldo van de rekening van de bemiddeling naar evenredigheid heeft verdeeld onder alle schuldeisers zonder rekening te houden met de eventuele wettelijke en conventionele redenen van voorrang en met name, te dezen, met een belastingschuld in het voordeel van de Staat.

Het verwijzende rechtscollege ondervraagt het Hof over het verschil in behandeling dat uit die interpretatie van artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek zou kunnen voortvloeien onder de schuldeisers die een wettelijke of conventionele reden van voorrang genieten, enerzijds, en de andere schuldeisers, anderzijds, waarbij de eerstgenoemden samen opkomen met de laatstgenoemden, in het kader van de verdeling van het saldo van de rekening van de bemiddeling, terwijl die verdeling gelijktijdig gebeurt met de herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling en een andere interpretatie van hetzelfde artikel van het Gerechtelijk Wetboek tot gevolg zou kunnen hebben dat de rechter, op het ogenblik van die verdeling, rekening zou moeten houden met de wettelijke of conventionele voorrechten.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die hypothese.

B.4.1. De procedure van collectieve schuldenregeling is door de wetgever ingesteld bij de wet van 5 juli 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/07/1998 pub. 31/07/1998 numac 1998011215 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen sluiten betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. Die procedure beoogt de financiële toestand van de schuldenaar met overmatige schuldenlast te herstellen, met name hem ertoe in staat te stellen, voor zover mogelijk, zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden (artikel 1675/3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek). De financiële situatie van de persoon met overmatige schuldenlast wordt in kaart gebracht en de ongecontroleerde druk van de schuldeisers valt voor die persoon weg dankzij het optreden van een schuldbemiddelaar, die luidens artikel 1675/6 van hetzelfde Wetboek wordt aangewezen door de rechter die voorafgaandelijk uitspraak zal hebben gedaan over de toelaatbaarheid van de vordering tot collectieve schuldenregeling. De beschikking van toelaatbaarheid doet een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers en heeft de opschorting van de loop van de intresten en de onbeschikbaarheid van het vermogen van de verzoeker tot gevolg (artikel 1675/7 van hetzelfde Wetboek).

B.4.2. De wetgever had eveneens het evenwicht tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers voor ogen (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/11, p. 20). Zo beoogt de procedure te bewerkstelligen dat de schuldeisers geheel of gedeeltelijk worden terugbetaald (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/1, p. 12).

B.5. Artikel 1675/15, § 2/1, van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar artikel 1675/15, § 3, van hetzelfde Wetboek verwijst, is ingevoegd bij artikel 82 van de wet van 14 januari 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/01/2013 pub. 01/03/2013 numac 2013009078 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie sluiten « houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie ». Het verwijzende rechtscollege vraagt zich af of die bepaling, door te preciseren dat de rechter, in geval van herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, gelijktijdig beslist over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening, de rechter toestaat om dat saldo, zoals een deel van de rechtsleer en van de rechtspraak aanvoert, te verdelen zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang, dan wel of, integendeel, de herroeping een einde maakt aan de bijzondere bescherming die is voorbehouden aan de schuldenaar die de schuldbemiddeling geniet, zodat de verdeling moet gebeuren rekening houdend met de redenen van voorrang.

B.6.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 14 januari 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/01/2013 pub. 01/03/2013 numac 2013009078 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake werklastvermindering binnen justitie sluiten blijkt dat een amendement was ingediend dat luidde : « 2) er wordt een § 2/1 ingevoegd, luidende : ' § 2/1. In geval van herroeping overeenkomstig § 1, of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd overeenkomstig § 1/1, beslist de rechter gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening, overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake de samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang. '; 3) in § 3 worden tussen de woorden ' In geval van herroeping ' en de woorden ' herwinnen de schuldeisers ' de woorden ' of in het geval dat de collectieve schuldenregeling wordt beëindigd, ' ingevoegd;4) paragraaf 3 wordt aangevuld met de woorden ', onverminderd § 2/1 ' » (Parl.St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1804/008, pp. 6 en 7).

Het amendement werd als volgt verantwoord : « Op grond van artikel 5 kan een schuldenaar zelf om de beëindiging van de regeling verzoeken, waardoor regelingen zouden kunnen worden beëindigd in de gevallen waarin de schuldenaar zelf meent dat de regeling geen zin meer heeft. De rechter, die een beoordelingsbevoegdheid behoudt, kan zich bij beschikking uitspreken.

Het artikel schept tevens klaarheid over wat met de bemiddelingsrekening moet gebeuren wanneer de regeling wordt beëindigd. Aangezien daarover thans heel wat onduidelijkheid heerst, kan die precisering beslist bijdragen tot een duidelijke en efficiënte sluitingsregeling. Tevens wordt bepaald op grond van welke regels de rechter de beschikbare bedragen moet verdelen. Dankzij de formulering ' gemeenrechtelijke regels inzake de samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang ' kunnen de algemene regels inzake de samenloop worden toegepast, als bedoeld in de wet van 16 december 1851, alsook de uitzonderingen op die regels, zonder die exhaustief te moeten opsommen » (ibid. p. 7).

B.6.2. Bij een ander amendement werd evenwel voorgesteld de woorden « overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake de samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang » te schrappen : « De woorden ', overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake samenloop, onverminderd de wettige of overeengekomen redenen van voorrang. ' worden opgeheven. Deze wijziging beoogde rechtszekerheid te verstrekken door een einde te stellen aan de discussie die momenteel heerst over de vraag of de verdeling bij beëindiging van de collectieve schuldenregeling nog altijd onder de bescherming van artikel 1675/7, eerste lid valt, m.a.w. of de rechter bij de verdeling rekening moet houden met het gemeen recht en dus met de zekerheden en voorrechten van bepaalde schuldeisers. Het handelt hier om een ingewikkelde kwestie met zeer belangrijke praktische gevolgen, ook voor de werklast van de arbeidsrechtbanken. Om die reden is het niet opportuun de kwestie in dit wetsvoorstel te regelen. Indieners zijn van oordeel dat hier een afzonderlijk fundamenteel debat aan gewijd moet worden » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-1804/15, p. 38).

B.7. Het is juist dat de wetgever, door de verwijzing, in het in B.6.1 vermelde amendement, naar de redenen van voorrang te schrappen, de rechter de bevoegdheid heeft overgelaten zelf te beoordelen of de verdeling van het saldo van de rekening van de bemiddeling moet gebeuren naar evenredigheid of rekening houdend met de redenen van voorrang.

Er dient evenwel ervan te worden uitgegaan dat het begrip « gelijktijdig » waarvan gewag wordt gemaakt in artikel 1675/15, § 2/1, slechts een relatieve gelijktijdigheid kan beogen tussen de twee opdrachten die zijn toevertrouwd aan de rechter van de herroeping : hij moet zich immers eerst uitspreken over de gegrondheid en de toelaatbaarheid van het verzoek tot herroeping om vervolgens, in dezelfde beslissing, over te gaan tot de verdeling van het saldo van de rekening.

De herroeping van de procedure van de collectieve schuldenregeling is aldus de oorzaak van en de voorwaarde voor de vereffening van de rekening van de bemiddeling.

Bij een arrest van 8 januari 2018 (S.16.0031.F) heeft het Hof van Cassatie geoordeeld : « Krachtens artikel 1675/7, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek brengt de beschikking van toelaatbaarheid de schorsing teweeg van de uitwerking van de zakelijke zekerheden en voorrechten tot de herroeping van de aanzuiveringsregeling.

Volgens paragraaf 4 van dat artikel 1675/7 lopen de gevolgen van de beschikking van toelaatbaarheid verder tot de herroeping van de collectieve schuldenregeling.

Krachtens artikel 1675/15, § 2/1, van dat Wetboek beslist de rechter, in geval van herroeping uitgesproken door hem overeenkomstig paragraaf 1, gelijktijdig over de verdeling en de bestemming van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening.

Luidens paragraaf 3 van dat artikel 1675/15 herwinnen de schuldeisers, in geval van herroeping en onverminderd paragraaf 2/1, individueel het recht hun vordering uit te oefenen op de goederen van de schuldenaar voor de inning van het niet betaalde deel van hun schuldvorderingen.

Artikel 8 van de Hypotheekwet bepaalt dat de goederen van de schuldenaar tot gemeenschappelijke waarborg voor zijn schuldeisers strekken, en de prijs onder hen naar evenredigheid van hun vordering wordt verdeeld, tenzij er tussen de schuldeisers wettige redenen van voorrang bestaan.

Uit die bepalingen volgt dat bij herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid de schorsing van de gevolgen van de zakelijke zekerheden en van de voorrechten beëindigd wordt en de verdeling, onder de schuldeisers, van de bedragen die beschikbaar zijn op de bemiddelingsrekening moet geschieden rekening houdend met de wettelijke of overeengekomen redenen van voorrang » (eigen vertaling).

De in dat arrest vervatte interpretatie beantwoordt aan de door de wetgever nagestreefde dubbele doelstelling vermeld in B.4.1 en B.4.2, namelijk toelaten dat de financiële toestand van de schuldenaar met overmatige schuldenlast wordt hersteld, enerzijds, terwijl tevens een billijk evenwicht tussen die laatstgenoemde en diens schuldeisers wordt nagestreefd, anderzijds.

Aangezien de herroeping van de toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling is uitgesproken door de rechter wegens een feit dat toe te schrijven is aan de schuldenaar met schulden, dient te worden aangenomen dat het bij de wet nagestreefde doel dat erin bestaat de schuldenaar te beschermen, verdwijnt en dat de van het gemeen recht afwijkende maatregelen die daarmee gepaard gingen, zoals te dezen het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers voor de schulden van de schuldenaar, eveneens verdwijnen, waarbij de vereffening van de rekening van de bemiddeling dient te gebeuren rekening houdend met de wettelijke en conventionele redenen van voorrang.

Elke andere interpretatie van artikel 1675/15, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 1675/15, § 2/1, en met artikel 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, ervan, zou indruisen tegen het doel van de wetgever en leiden tot een onverantwoord verschil in behandeling tussen de bevoorrechte schuldeisers en de gewone schuldeisers dat in tegenspraak zou zijn met artikel 8 van de Hypotheekwet.

B.8. Hieruit vloeit voort dat de prejudiciële vraag, in de interpretatie dat de rechter het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers in acht moet nemen zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping, bevestigend dient te worden beantwoord.

In de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping, dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In de interpretatie dat de rechter het beginsel van gelijkheid van de schuldeisers in acht moet nemen zonder rekening te houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en 1675/15, § § 2/1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - In de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang wanneer hij overgaat tot de verdeling van het saldo van de bemiddeling in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid tot de collectieve schuldenregeling, schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en 1675/15, § § 2/1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 4 oktober 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^