Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 juni 2020

Uittreksel uit arrest nr. 168/2019 van 7 november 2019 Rolnummer 6991 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201719
pub.
10/06/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 168/2019 van 7 november 2019 Rolnummer 6991 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 28 juni 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 juli 2018, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1385undecies Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 Grondwet, doordat het voorziet in een vervaltermijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief verhaal die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand in toepassing van artikel 55 Gerechtelijk Wetboek, terwijl de gemeenrechtelijke verzets- en beroepstermijn wel vatbaar zijn voor verlenging wegens afstand, in toepassing van de artikelen 1048 en 1051 juncto artikel 55 Gerechtelijk Wetboek ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in een vervaltermijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief beroep die niet vatbaar is voor verlenging wegens afstand overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek, terwijl de gemeenrechtelijke termijn van hoger beroep of verzet van een maand wel vatbaar is voor verlenging wegens afstand overeenkomstig de artikelen 1048 en 1051 juncto artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.

B.2.1. Artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32°, slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld.

De vordering wordt ingesteld ten vroegste zes maanden vanaf de datum van ontvangst van het administratief beroep zo over dit beroep geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief verhaal.

De in het tweede lid bedoelde termijn van zes maanden wordt met drie maanden verlengd wanneer de betwiste aanslag van ambtswege door de administratie is gevestigd.

De in het tweede lid bedoelde termijn van zes maanden, desgevallend verlengd als bepaald in het derde lid, wordt met vier maanden verlengd wanneer een door belastingplichtige ingediende aanvraag tot bemiddeling binnen de in het tweede en derde lid vermelde termijnen ontvankelijk werd verklaard door de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld in artikel 116 van de wet van 25 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2007 pub. 08/05/2007 numac 2007201376 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen (1) sluiten houdende diverse bepalingen (IV).

In geval van toepassing van artikel 375, § 1/1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt in afwijking van het tweede lid de vordering ingesteld ten vroegste een maand vanaf de datum van ontvangst van het verzoek tot rechtzetting indien hierover geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing over dat verzoek zonder dat deze termijn minder bedraagt dan drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing bedoeld in artikel 375, § 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ».

B.2.2. Overeenkomstig de voormelde bepaling wordt de vordering inzake de geschillen betreffende de toepassing van de belastingwet tegen de belastingadministratie slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratieve beroep heeft ingesteld. De vordering dient te worden ingesteld ten vroegste zes maanden vanaf de datum van ontvangst van het administratief beroep zo over dat beroep geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief beroep.

B.3.1. Artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Wanneer de wet bepaalt dat ten aanzien van de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, de termijnen die haar verleend werden dienen verlengd te worden, dan bedraagt die verlenging : 1° vijftien dagen, wanneer de partij in een aangrenzend land of in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië verblijft;2° dertig dagen, wanneer zij in een ander land van Europa verblijft;3° tachtig dagen, wanneer zij in een ander werelddeel verblijft ». B.3.2. Het doel van die bepaling is dat, hoe groter de afstand is van de verblijfplaats van de betrokken partij ten opzichte van België, hoe meer de termijn wordt verlengd om de uitoefening van het recht van verdediging te vrijwaren (Cass., 30 maart 2007, C.05.0073.N).

B.3.3. Zoals de verwijzende rechter vaststelt, vloeit uit artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek voort dat de termijn enkel wordt verlengd in het voordeel van een partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, indien in de termijnverlenging uitdrukkelijk in de wet is voorzien.

B.3.4. Artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek voorziet niet erin dat de vervaltermijn van drie maanden voor het instellen van een vordering inzake de geschillen betreffende de toepassing van de belastingwet dient te worden verlengd voor de partij die geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België heeft overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.

B.3.5. Daarentegen voorzien de artikelen 1048 en 1051 van het Gerechtelijk Wetboek wel erin dat de termijn van één maand om tegen een vonnis verzet of hoger beroep aan te tekenen, dient te worden verlengd overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek.

B.3.6. Artikel 1048 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Onder voorbehoud van termijnen die worden bepaald in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om verzet aan te tekenen één maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Heeft de niet verschenen partij geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van verzet verlengd overeenkomstig artikel 55 ».

B.3.7. Artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Onder voorbehoud van termijnen die worden voorzien in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.

Deze termijn loopt eveneens vanaf de dag van die betekening ten aanzien van de partij die het vonnis heeft doen betekenen.

Evenwel, wanneer het hoger beroep slechts tegen bepaalde partijen is gericht, beschikken die partijen over een nieuwe termijn van dezelfde duur om hoger beroep aan te tekenen tegen de andere partijen. Die nieuwe termijn begint te lopen vanaf de dag van de betekening of, naargelang het geval, de kennisgeving van de eerste akte van hoger beroep.

Heeft een van de partijen aan wie of op wier verzoek het vonnis is betekend, geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van hoger beroep verlengd overeenkomstig artikel 55.

Het zelfde geldt wanneer één van de partijen aan wie het vonnis ter kennis is gebracht overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, in België geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft ».

B.4.1. De gemeenrechtelijke verzets- en beroepstermijnen bepaald in de artikelen 1048 en 1051 van het Gerechtelijk Wetboek hebben betrekking op de aanwending van rechtsmiddelen tegen rechterlijke beslissingen.

De in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde termijn daarentegen heeft betrekking op het instellen van een rechtsvordering die gericht is tegen een administratieve beslissing in een belastinggeschil. Bovendien verschilt de termijn van drie maanden voor het instellen van de fiscale rechtsvordering wezenlijk van de voormelde verzets- en beroepstermijnen, die slechts één maand bedragen.

B.4.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5.1. Artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek schrijft in duidelijke bewoordingen voor binnen welke termijnen de eisende partij gehouden is een vordering inzake de geschillen betreffende de toepassing van de belastingwet in te stellen. Van de partij, die deze vordering slechts kan instellen indien ze voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratieve beroep heeft uitgeoefend, mag redelijkerwijze worden verwacht dat zij blijk geeft van een nauwe betrokkenheid bij het verloop van dat beroep en dat zij derhalve alle dienstige maatregelen tot vrijwaring van haar rechten neemt.

De belasting van de niet-ingezetenen steunt op de Belgische oorsprong van hun inkomsten of de plaats van hun goederen in België. Aldus mag worden aangenomen dat de betrokken belastingplichtige ook voldoende vertrouwd is met de Belgische fiscale geschillenregeling.

B.5.2. De door de wetgever voorgeschreven termijn van drie maanden om een vordering in te stellen die ingaat vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief beroep, kan niet worden beschouwd als een termijn waardoor de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft, ertoe is gehouden haar verdediging te organiseren in omstandigheden die onredelijk moeilijk moeten worden geacht.

B.6. Uit het voorgaande volgt dat de rechten van de partij die een vordering inzake de geschillen betreffende de toepassing van de belastingwet wenst in te stellen en niet de termijnverlenging wegens afstand overeenkomstig artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek kan genieten, niet op onevenredige wijze worden beperkt.

B.7. De prejudiciële vraag dient bijgevolg ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 november 2019.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen

^