Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 december 1999
gepubliceerd op 29 december 1999

Koninklijk besluit inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
1999014295
pub.
29/12/1999
prom.
01/12/1999
ELI
eli/besluit/1999/12/01/1999014295/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, goedgekeurd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op artikel 84, § 2;

Gelet op de richtlijn 98/41/EG van de Raad van de Europese Unie van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen;

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door het feit dat krachtens artikel 15, eerste lid, van richtlijn 98/41/EG van de Raad van de Europese Unie van 18 juni 1998 inzake de registratie van de opvarenden van passagiersschepen die vanuit of naar havens in de lidstaten van de Gemeenschap varen, de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen moeten doen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 1999 aan de richtlijn te voldoen;

Overwegende dat een verdere vertraging tot gevolg kan hebben dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen een procedure instelt tegen België wegens niet tijdige omzetting van de richtlijn;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 25 juni 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - « personen » : alle opvarenden, ongeacht hun leeftijd; - « passagiersschepen » : zeewaardige schepen en zeewaardige hogesnelheidsvaartuigen die meer dan twaalf passagiers vervoeren; - « hogesnelheidsvaartuig » : een hogesnelheidsvaartuig als omschreven in voorschrift 1 van hoofdstuk X van het SOLAS-verdrag, als gewijzigd op 18 juni 1998; - « SOLAS-verdrag » : het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee, en de Bijlage, opgemaakt te Londen op 1 november 1974, alsmede het Protocol van 1978 betreffende dit Verdrag, en de Bijlage, opgemaakt te Londen op 17 februari 1978 en de latere wijzigingen die voor België internationaal bindend zijn; - « maatschappij » : de eigenaar van het passagiersschip of iedere andere organisatie of persoon zoals de bedrijfsvoerder of scheepsbevrachter die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het passagiersschip van de eigenaar heeft overgenomen; - « ISM-code » : de internationale veiligheidscode voor de scheepvaart en ter voorkoming van verontreiniging, zoals goedgekeurd door de algemene vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie bij resolutie A.741(18) van 4 november 1993 en verplicht gesteld krachtens het nieuwe hoofdstuk IX van het SOLAS-verdrag en de latere wijzigingen die voor België internationaal bindend zijn; - « passagiersregistratiebeambte » : de verantwoordelijke persoon aan de wal die door een maatschappij is aangewezen om aan de verplichtingen van de ISM-code te voldoen of een persoon aan de wal die door de maatschappij verantwoordelijk is gemaakt voor het bijhouden van de gegevens van personen die aan boord zijn gegaan van een passagiersschip van de maatschappij; - « aangewezen instantie » : de dienst die door het Vlaamse Gewest belast is met de reddingsoperaties op zee; - « kapitein » : ieder die belast is met de leiding van een passagiersschip of deze leiding in feite neemt, alsmede ieder die hem vervangt; - « mijl » : duizend achthonderd tweeënvijftig meter; - « beschutte wateren » : tegen de omstandigheden op volle zee beschutte gebieden waar een schip nooit meer dan zes mijl verwijderd is van een toevluchtsoord waar schipbreukelingen aan land kunnen gaan en waar de nabijheid van opsporings- en reddingsvoorzieningen gewaarborgd is; - « geregelde diensten » : een reeks overtochten door schepen waarmee de verbinding tussen twee of meer dezelfde havens wordt onderhouden, hetzij : a) volgens een gepubliceerde dienstregeling;hetzij b) met zo geregelde of frequente overtochten dat deze een herkenbare systematische reeks vormen; - « lidstaat » : een lidstaat van de Europese Unie; - « derde land » : elk land dat geen lidstaat is.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op passagiersschepen, met uitzondering van : - oorlogs- en troepentransportschepen, en - pleziervaartuigen, tenzij deze een beroepsbemanning hebben of krijgen en meer dan twaalf passagiers vervoeren voor commerciële doeleinden.

Art. 3.Voordat een passagiersschip uit een Belgische haven vertrekt, moeten alle opvarenden worden geteld.

Het aantal personen moet voor het vertrek worden meegedeeld aan de kapitein van het passagiersschip, alsmede aan de passagiersregistratiebeambte van de maatschappij of aan een zich aan wal bevindend systeem van de maatschappij dat voor hetzelfde doel dient.

Art. 4.Voor alle passagiersschepen die uit een Belgische haven vertrekken voor reizen van meer dan twintig mijl vanaf de plaats van vertrek moeten de volgende gegevens worden geregistreerd : - de achternamen van de opvarenden; - de voornamen of de initialen; - het geslacht; - de leeftijdscategorie (volwassene, kind of zuigeling) waartoe de persoon behoort, dan wel leeftijd of geboortejaar; - door passagiers op eigen initiatief verstrekte informatie in verband met behoefte aan speciale zorg of bijstand in noodsituaties.

Deze gegevens dienen vóór het vertrek van het passagiersschip te worden verzameld en uiterlijk dertig minuten erna te worden doorgegeven aan de registratiebeambte van de maatschappij of aan een zich aan wal bevindend systeem van de maatschappij dat hetzelfde doel dient.

Art. 5.De maatschappij van een onder Belgische vlag varend passagiersschip, dat uit een buiten de Gemeenschap gelegen haven vertrekt met als bestemming een haven binnen de Gemeenschap, dient ervoor te zorgen dat de gegevens overeenkomstig artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, worden verstrekt zoals bepaald in artikel 3, tweede lid, en artikel 4, tweede lid.

De maatschappij van een passagiersschip, varend onder de vlag van een derde land, dat uit een buiten de Gemeenschap gelegen haven vertrekt met als bestemming een Belgische haven, dient ervoor te zorgen dat de gegevens overeenkomstig artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, worden verzameld en bewaard, zodat zij voor de aangewezen instantie beschikbaar zijn, bij eventuele opsporings- en reddingsoperaties en de verdere afwikkeling van de gevolgen van een ongeluk.

Art. 6.De kapitein draagt er vóór het vertrek zorg voor dat het aantal opvarenden van een passagiersschip dat vertrekt uit een Belgische haven niet groter is dan het aantal personen dat het passagiersschip mag vervoeren.

Art. 7.Alle maatschappijen die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van een passagiersschip op zich nemen, moeten wanneer dat krachtens de artikelen 3 en 4 vereist is : - een systeem opzetten voor de registratie van passagiersgegevens, dat voldoet aan de criteria van artikel 10; - een passagiersregistratiebeambte aanstellen die verantwoordelijk is voor het bewaren van deze gegevens en voor het doorgeven ervan in een noodgeval of voor de afwikkeling van de gevolgen van een ongeluk.

De maatschappij zorgt ervoor dat de door het onderhavige besluit voorgeschreven gegevens te allen tijde onmiddellijk beschikbaar zullen zijn om aan de aangewezen instantie te worden doorgegeven voor opsporings- en reddingsoperaties in een noodgeval of na een ongeluk.

De persoonsgegevens die worden verzameld overeenkomstig artikel 4 mogen niet langer worden bewaard dan nodig is voor de toepassing van dit besluit.

De maatschappij zorgt ervoor dat nadere gegevens over personen die hebben verklaard in noodsituaties speciale zorg of bijstand nodig te hebben, naar behoren worden geregistreerd en aan de kapitein doorgegeven voordat het passagiersschip vertrekt.

Art. 8.§ 1. Passagiersschepen die een geregelde dienst uitsluitend in beschutte wateren onderhouden, waarbij de vaartijd tussen de aanloophavens minder dan een uur bedraagt, kunnen door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, vrijgesteld worden van de verplichting van artikel 3, tweede lid, om het aantal opvarenden door te geven aan de passagiersregistratiebeambte of aan een zich aan wal bevindend systeem van de maatschappij dat voor hetzelfde doel dient. Deze vrijstelling wordt niet verleend of kan worden ingetrokken indien ze ongunstige gevolgen kan hebben voor de concurrentie. § 2. Passagiersschepen die bij reizen tussen twee havens of bij reizen van en naar dezelfde haven zonder tussenliggende aanloophavens uitsluitend in beschutte wateren varen, kunnen door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, vrijgesteld worden van de verplichtingen uit hoofde van artikel 4.

Deze vrijstelling wordt niet verleend of kan worden ingetrokken indien ze ongunstige gevolgen kan hebben voor de concurrentie. § 3. In de in §§ 1 en 2 vermelde omstandigheden dient de volgende procedure te worden gevolgd : 1° De aanvraag tot vrijstelling moet worden gericht aan de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn die een beslissing nemen.2° Deze beslissing wordt met redenen omkleed en bij een ter post aangetekende brief aan de maatschappij meegedeeld.3° De directeur-generaal van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onverwijld in kennis van het besluit om een vrijstelling van de desbetreffende bepalingen van de artikelen 3 en 4 te verlenen, met opgave van gegronde redenen daarvoor. § 4. Met betrekking tot geregelde diensten in wateren waarin de jaarlijkse waarschijnlijkheid van significante golfhoogten van meer dan twee meter geringer is dan tien procent en indien de reis niet meer bedraagt dan ongeveer dertig mijl vanaf het vertrekpunt, kan de directeur-generaal van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart voor een passagiersschip dat uit een Belgische haven vertrekt voor een binnenlandse reis of voor passagiersschepen die verbindingen onderhouden tussen een Belgische haven en een haven van een andere lidstaat, de Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoeken om volledige of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting om de in artikel 4, eerste lid, bedoelde gegevens te registreren indien hij van mening is dat dit voor de maatschappijen onuitvoerbaar is.

Met het oog hierop dient te worden bewezen dat het onuitvoerbaar is, deze gegevens te verzamelen. Daarnaast dient te worden aangetoond dat in het gebied waarin dergelijke schepen varen, navigatiesystemen aan de wal en betrouwbare weersvoorspellingen voorhanden zijn en dat voldoende opsporings- en reddingsfaciliteiten beschikbaar zijn.

Krachtens deze paragraaf verleende ontheffingen mogen geen nadelige gevolgen hebben voor de concurrentie. § 5. Krachtens dit besluit mag aan uit Belgische havens vertrekkende passagiersschepen geen vrijstelling of ontheffing worden verleend wanneer zij varen onder de vlag van een derde land dat verdragsluitende partij is bij SOLAS, en zij krachtens de desbetreffende SOLAS-bepalingen niet in aanmerking komen voor de toepassing van dergelijke vrijstellingen.

Art. 9.De overeenkomstig artikel 7 opgezette registratiesystemen moeten worden goedgekeurd door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn.

De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, controleren ten minste steekproefsgewijs de goede werking van de overeenkomstig dit besluit opgezette registratiesystemen.

Art. 10.Voor de toepassing van dit besluit moeten de registratiesystemen voldoen aan de volgende functionele criteria : 1° leesbaarheid : de formattering van de gegevens moet zodanig zijn dat zij gemakkelijk leesbaar zijn;2° beschikbaarheid : de vereiste gegevens moeten onmiddellijk beschikbaar zijn voor de aangewezen instanties waarvoor de in het systeem opgeslagen informatie van belang is;3° vlotte werking : het systeem moet zo in elkaar zitten dat er geen onnodige vertraging ontstaat voor de passagiers die zich inschepen en/of aan land gaan;4° beveiliging : de gegevens moeten voldoende beveiligd zijn tegen het per ongeluk of onwettig vernietigen of verloren gaan en tegen wijziging, bekendmaking of toegang door onbevoegden. Een veelvoud van systemen op dezelfde of op soortgelijke routes dient te worden vermeden.

Art. 11.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen.

Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 4 dat in werking treedt op 1 januari 2000.

Art. 13.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT

^