Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 februari 2000
gepubliceerd op 08 maart 2000

Koninklijk besluit tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de Dienst voor wetenschappelijke en technische informatie als Staatsdienst met afzonderlijk beheer

bron
diensten van de eerste minister
numac
2000021074
pub.
08/03/2000
prom.
01/02/2000
ELI
eli/besluit/2000/02/01/2000021074/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 FEBRUARI 2000. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de organieke voorschriften voor het financieel en materieel beheer van de Dienst voor wetenschappelijke en technische informatie als Staatsdienst met afzonderlijk beheer


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 37 van de Grondwet;

Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 140;

Gelet op de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, inzonderheid op de artikelen 6 en 10;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 oktober 1996 betreffende het voorafgaand toezicht en de overdracht van bevoegdheid inzake de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en inzake de toekenning van concessies voor openbare werken op federaal niveau, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 augustus 1997 houdende oprichting, binnen de Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden, van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer "Dienst voor wetenschappelijke en technische informatie" (DWTI), met toepassing van artikel 3, § 1, 6° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, bekrachtigd bij de wet van 12 december 1997;

Overwegende dat de organieke voorschriften dienen te worden vastgesteld voor het financieel en materieel beheer van de Dienst voor wetenschappelijke en technische informatie die, bij voornoemd koninklijk besluit van 19 augustus 1997, als Staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht werd;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 oktober 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 december 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 30 november 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de hoogdringendheid;

Overwegende dat de DWTI als Staatsdienst met afzonderlijk beheer operationeel wordt op 1 januari 2000 en dat dit impliceert dat deze dienst uiterlijk op dat ogenblik moet beschikken over bepalingen die het financieel en organiek beheer regelen;

Op voordracht van Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Wetenschappelijk Onderzoek, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en algemene principes

Artikel 1.In de zin van dit besluit dient te worden verstaan onder : - "DWTI", de Dienst voor wetenschappelijke en technische informatie, als Staatsdienst met afzonderlijk beheer; - "Minister", de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort; - « Diensten", de Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden; - "secretaris-generaal", de secretaris-generaal van de Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden; - "directeur", het hoofd van de dienst DWTI.

Art. 2.De beheersorganen van de DWTI zijn de beheerscommissie en de ordonnateur. HOOFDSTUK II. - De beheerscommissie

Art. 3.De beheerscommissie is belast met : 1° het vastleggen van het kaderprogramma van de activiteiten van de DWTI bedoeld in artikel 38;2° het opstellen van de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar en, zo nodig, het aanpassen ervan in de loop van het begrotingsjaar;3° het goedkeuren, samen met de initiële begroting, van het jaarlijks investeringsplan;4° het opstellen en het periodiek onderzoeken van de overzichtstabel bedoeld in artikel 39;5° het goedkeuren van het jaarlijks actviteitenverslag;6° het afsluiten van de rekeningen van het afgelopen begrotingsjaar;7° het vaststellen van de vergoedingen voor de diensten geleverd door de DWTI;8° het goedkeuren van de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten binnen de perken van het bepaalde van artikel 46;9° het voorstellen aan de secretaris-generaal van het aanwervingsplan voor het statutaire personeel binnen de perken van de betrekkingen toegewezen aan de DWTI in de personeelsformatie van de Diensten;10° het voorstellen aan de secretaris-generaal van de indienstneming van het contractueel personeel bezoldigd ten laste van de kredieten ingeschreven in de begroting van de Diensten;11° het in dienst nemen van het contractueel personeel bezoldigd ten laste van de begroting van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer;12° het nauwgezet beheren van de middelen en het patrimonium van de DWTI;13° het organiseren van de algemene (administratieve, logistieke en technische) diensten van de DWTI.

Art. 4.§ 1. De beheerscommissie is samengesteld uit : a) als stemgerechtigde leden : 1° de directeur;2° het hoofd van een van de volgende wetenschappelijke instellingen, of haar bestendig afgevaardigde, aangewezen door de Minister : Koninklijke Bibliotheek van België, Algemeen Rijksarchief;3° twee personeelsleden van de Diensten of hun plaatsvervanger, waarvan ten minste een ambtenaar-generaal, aangewezen door de secretaris-generaal;4° vier leden - twee Nederlandstaligen en twee Franstaligen - die geen deel uitmaken en geen deel uitgemaakt hebben van het personeel van de DWTI, noch van de Diensten - aangewezen door de Minister, waarvan twee op grond van een dubbeltal opgesteld door de directeur met instemming van de secretaris-generaal en voorgedragen door deze laatste. Hun mandaat loopt over vier jaar en is vernieuwbaar.

Zij worden gekozen voor hun ervaring inzake beheer.

Zij mogen geen mandaat beginnen als zij de leeftijd van 65 jaar overschreden hebben. b) als leden met raadgevende stem : 1° de bij de Minister geaccrediteerde Inspecteur van Financiën belast met de dossiers van de DWTI;2° de rekenplichtige van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer;3° de secretaris van de commissie. § 2. Het lid van de beheerscommissie dat ontslag neemt of overlijdt, wordt onmiddellijk vervangen. Het nieuwe lid voltooit het mandaat van zijn voorganger. § 3. Het lid van de beheerscommissie bedoeld in § 1, a), 4° dat, behalve om behoorlijk vastgestelde medische redenen, niet aan drie opeenvolgende vergaderingen van de beheerscommissie deelneemt, wordt als ontslagnemend beschouwd. Hij wordt op dezelfde wijze vervangen als die vastgelegd in § 1, a), 4°. § 4. De functie van lid van de beheerscommissie wordt, voor de leden bedoeld in § 1, a), 4° vergoed via presentiegeld, waarvan het bedrag door de Minister vastgesteld wordt.

Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten is van toepassing op de leden van de beheerscommissie bedoeld in § 1, a), 4°, die daartoe gelijkgesteld worden met Rijksambtenaren met een graad van rang 15. § 5. De beheerscommissie kan iedere persoon uitnodigen om aan haar werkzaamheden deel te nemen wegens zijn ervaring op het gebied van de behandelde materie(s). In dat geval heeft deze persoon raadgevende stem.

Art. 5.De voorzitter van de beheerscommissie is de ambtenaar-generaal van de Diensten bedoeld in artikel 4, § 1, a), 3.

De ondervoorzitter van de beheerscommissie is de directeur.

De secretaris van de beheerscommissie wordt door haar aangewezen onder het personeel van de Diensten, op voordracht van de directeur opgesteld met instemming van de secretaris-generaal.

Art. 6.De beheerscommissie beraadslaagt onder voorzitterschap van de voorzitter of, bij diens afwezigheid, van de ondervoorzitter.

Art. 7.De beheerscommissie vergadert zoveel maal als zij nodig acht en minstens viermaal per jaar. Zij komt bijeen in een van de lokalen van de DWTI. De voorzitter roept schriftelijk minstens vijf werkdagen vooraf de leden van de commissie samen en dit ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van de directeur of van een derde van de stemgerechtigde leden van de commissie.

De uitnodiging vermeldt de agenda, die met name ieder punt moet bevatten voorgesteld door een lid en dat de voorzitter minstens tien werkdagen vóór de vergadering bereikt moet hebben.

Art. 8.De beheerscommissie kan slechts geldig beraadslagen indien de meerderheid van haar stemgerechtigde leden aanwezig is.

Indien dit quorum niet bereikt wordt, beraadslaagt de commissie onder voorbehoud van formele goedkeuring van haar beslissingen tijdens de volgende vergadering. Voor deze goedkeuring is het quorum niet vereist, voor zover de tijdens de vorige vergadering genomen beslissingen expliciet op de agenda geplaatst zijn van de nieuwe vergadering.

Art. 9.De beslissingen van de commissie worden bij meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen wordt het in stemming gebrachte voorstel verworpen.

Art. 10.Uitgaande van een model opgesteld door de secretaris-generaal, legt de beheerscommissie haar huishoudelijk reglement vast.

Art. 11.De beraadslagingen en de beslissingen van de beheerscommissie worden opgetekend in een ontwerp van notulen opgesteld in de taal van de secretaris.

Deze worden binnen vijf werkdagen na de vergadering aan de secretaris-generaal en aan de leden van de beheerscommissie gestuurd.

Deze laatste beschikken over tien werkdagen om hun opmerkingen aan de voorzitter kenbaar te maken.

Indien er na het verstrijken van deze termijn geen opmerkingen zijn, wordt het ontwerp van notulen beschouwd als goedgekeurd en door de voorzitter, de ondervoorzitter en de secretaris ondertekend.

Indien een lid van de commissie binnen de gestelde termijn een opmerking heeft geformuleerd, wordt het ontwerp van notulen samen met deze opmerking aan de volgende vergadering van de beheerscommissie voorgelegd, die zich over de goedkeuring ervan uitspreekt.

Een kopie van de goedgekeurde notulen, opgesteld in het Nederlands en in het Frans, wordt aan de leden van de beheerscommissie gezonden alsmede aan de secretaris-generaal, die deze aan de Minister doorstuurt.

De goedgekeurde notulen worden ingeschreven in een speciaal register.

Kopieën of uittreksels die aan een of andere instantie moeten worden voorgelegd, worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris. HOOFDSTUK III. - De ordonnateur

Art. 12.De ordonnateur van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer is de directeur.

Art. 13.De ordonnateur is belast met : 1° het voorbereiden van de vergaderingen en het uitvoeren van de beslissingen van de beheerscommissie;2° het vaststellen van de rechten ten bate van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer;3° het aangaan van iedere uitgave ten laste van de begroting van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer, voor zover het bedrag van deze uitgave, zonder belasting over de toegevoegde waarde, minder bedraagt dan 1,0 miljoen frank;4° machtiging te verlenen tot het aangaan van iedere uitgave ten laste van de begroting van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer, voor zover die vooraf toegestaan werd, naargelang het geval, door de Minister, door de beheerscommissie of door hemzelf;5° het goedkeuren van de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten binnen de perken van het bepaalde van artikel 47.

Art. 14.De beheerscommissie draagt het dagelijks beheer van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer over aan haar ordonnateur. Het voorwerp en de grenzen van deze delegatie, die nooit betrekking kan hebben op de taken bedoeld in artikel 3, 1° tot 8°, zijn opgenomen in het huishoudelijk reglement van de beheerscommissie.

De handelingen verricht door de ordonnateur in het kader van deze delegatie worden ter kennis gebracht van de beheerscommissie op haar eerstvolgende vergadering.

Art. 15.Na toestemming van de beheerscommissie kan de ordonnateur, onder zijn verantwoordelijkheid, bepaalde taken bedoeld in artikel 13 en/of bepaalde taken die hem opgedragen werden door de beheerscommissie ter uitvoering van artikel 14, overdragen. HOOFDSTUK IV. - De rekenplichtige

Art. 16.De rekenplichtige van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer wordt door de beheerscommissie aangewezen onder de personeelsleden van de DWTI of, bij ontstentenis, onder de personeelsleden van de Diensten. op voordracht van de directeur, met instemming van de secretaris-generaal.

Art. 17.De rekenplichtige is belast met : 1° het registreren van de vastgestelde rechten en het verrichten van de betalingen;2° het bewaren en behandelen van de gelden en waarden;3° het opstellen en bewaren van de bescheiden met betrekking tot de begroting en rekeningen, alsmede van ieder bewijsstuk;4° het bijhouden van de boekhouding en de inventaris van het vermogen. Hij is verantwoording verschuldigd jegens het Rekenhof.

Art. 18.De rekenplichtige ontvangt een jaarlijkse forfaitaire vergoeding waarvan het bedrag door de Minister vastgesteld wordt.

Art. 19.Op voorstel van de ordonnateur kan de beheerscommissie, onder het personeel van de DWTI, hulprekenplichtigen aanwijzen belast met het bewaren, behandelen en beheren van sommige rekeningen en kassen.

De hulprekenplichtingen voeren hun taak uit onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de rekenplichtige van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer. HOOFDSTUK V. - De begroting

Art. 20.De Staatsdienst met afzonderlijk beheer maakt jaarlijks een begroting op met de ramingen van, zonder uitzondering, al zijn inkomsten en uitgaven.

Onder inkomsten dient met name te worden verstaan de aan het begin van het begrotingsjaar beschikbare financiële middelen, de dotaties aan de Staatsdienst met afzonderlijk beheer uit de begroting van de Diensten, de eigen inkomsten van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer, met inbegrip van de opbrengst van de realisatie en van de intresten van financiële rekeningen en de opbrengst van de verhuur van lokalen en van concessie van infrastructuur of van dienstverlening.

Onder uitgave dient te worden verstaan iedere som die de Staatsdienst met afzonderlijk beheer aan een derde moet betalen.

Art. 21.Het begrotingsjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.

Art. 22.De voorstelling van de begroting, de classificaties ervan en de wijze van aanrekening van de inkomsten en de uitgaven worden vastgelegd door Ons op voordracht van de Minister na akkoord van de Minister van Begroting.

Art. 23.§ 1. De inkomsten, met inbegrip van die afkomstig van de eigen activiteiten van de DWTI, met name de vastgelegde vergoeding voor een geleverde dienst, worden zonder onderscheid gebruikt om de uitgaven te dekken. § 2. De beheerscommissie kan evenwel, bij het opmaken van de jaarlijkse begroting of naar aanleiding van een bijzondere beslissing in verband met een activiteit, beslissen dat sommige inkomsten een specifieke bestemming krijgen. Deze beslissing wordt met redenen omkleed.

Art. 24.De voorstellen van uitgaven mogen de voorstellen van inkomsten voor een gegeven begrotingsjaar niet overschrijden.

De financiële middelen beschikbaar aan het begin van dat begrotingsjaar mogen echter slechts bijdragen aan het evenwicht van de begroting voor zover ze uitgaven dekken die tot doel hebben het patrimonium van de DWTI te vergroten of een specifieke dienstverlenende activiteit te verrichten die met de inkomsten van een enkel begrotingsjaar niet uitgevoerd kan worden en waarvan het principe vooraf goedgekeurd werd door de beheerscommissie. ledere afwijking van de bepalingen van de vorige alinea vereist een expliciete toestemming van de Minister.

Art. 25.De begroting wordt opgemaakt per activiteitenprogramma en per basisallocatie.

Art. 26.Zodra vastgelegd in het kader van de goedkeuring of van de aanpassing van de begroting, is het bedrag van een basisallocatie qua uitgaven, voor de beheerscommissie en de ordonnateur, een uitgavenkrediet, dat wil zeggen een dienovereenkomstige uitgavenmachtiging en die niet voor andere doeleinden aangewend mag worden dan voor die waarin de begroting voorziet.

De herschikking van kredieten onder bepaalde basisallocaties in de loop van een begrotingsjaar wordt evenwel toegestaan op de voorwaarden en de wijze bepaald door de Minister.

Art. 27.De aan het einde van een begrotingsjaar niet opgebruikte kredieten worden automatisch geschrapt.

Art. 28.§ 1. In de begroting wordt jaarlijks een provisioneel krediet ingeschreven ten bedrage van een percentage van de ramingen van de bestaansmiddelenuitgaven. De Minister legt dit percentage vast, na akkoord van de Minister van Begroting. § 2. Het provisioneel krediet mag in de loop van het begrotingsjaar aangewend worden om het hoofd te bieden aan onvoorziene bestaansmiddelenuitgaven. De beheerscommissie motiveert haar beslissing terzake.

Art. 29.De beheerscommissie maakt vóór 1 mei een voorstel van begroting op voor het volgende begrotingsjaar. Dit voorstel wordt opgemaakt uitgaande van de dotatie, berekend overeenkomstig de instructies van het betrokken begrotingsjaar.

Het voorstel is vergezeld van een lijst met nieuwe initiatieven en behoeften voor het volgende begrotingsjaar waarvan de dekking, volgens de beheerscommissie, een aanpassing vereist van de dotatie van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer. Deze lijst wordt gemotiveerd en opgesteld volgens een prioriteitenvolgorde.

Art. 30.§ 1. Ten laatste op het einde van de begrotingswerkzaamheden deelt de Minister aan de betrokken instelling het bedrag mee van de dotatie die zal ingeschreven worden in het ontwerp van algemene uitgavenbegroting van de Staat. § 2. De beheerscommissie maakt ten laatste vijftien dagen na deze mededeling de initiële begroting voor het betrokken begrotingsjaar op.

Art. 31.§ 1. De beheerscommissie maakt vóór 1 maart een voorstel van aangepaste begroting op voor het lopende begrotingsjaar, op basis van de dotatie, berekend overeenkomstig de begrotingsinstructies.

Dit voorstel is vergezeld van de verantwoording van de erin vervatte aanpassingen. § 2. Ten laatste op het einde van de begrotingswerkzaamheden deelt de Minister aan de betrokken instelling het bedrag mee van de aangepaste dotatie die zal ingeschreven in het ontwerp van aangepaste algemene uitgavenbegroting van de Staat. § 3. De beheerscommissie maakt vóór 30 april de aangepaste begroting voor het lopende jaar op.

Art. 32.Vooraleer de initiële en aangepaste begrotingen van een begrotingsjaar op te maken, onderzoekt de beheerscommissie de eventuele desbetreffende opmerkingen uitgebracht door de Inspecteur van Financiën bedoeld in artikel 4, § 1, b), 1°. Ze motiveert iedere beslissing die indruist tegen een van deze opmerkingen.

Art. 33.De Minister legt, met akkoord van de Minister van Begroting, het model vast van de in de algemene uitgavenbegroting van de Staat te publiceren begroting. HOOFDSTUK Vl. - De rekeningen

Art. 34.Aan het einde van ieder begrotingsjaar stelt de Staatsdienst met afzonderlijk beheer een rekening van uitvoering van de begroting, een beheersrekening en een vermogensstaat op, in de vorm vastgelegd door de Minister na akkoord van de Minister van Financiën.

Art. 35.§ 1. De beheerscommissie stelt, vóór 1 maart, de rekeningen van het voorgaande jaar voor en deelt ze mee aan de secretaris-generaal. § 2. De beheerscommissie sluit vóór 1 mei de rekeningen van het vorige begrotingsjaar af en deelt ze mee aan de secretaris-generaal die ze, samen met zijn eventuele opmerkingen, aan de Minister doorstuurt. § 3. De Minister keurt deze rekeningen vóór 30 mei goed en maakt ze, met het oog op verzending naar het Rekenhof, over aan de Minister van Financiën.

Art. 36.De bewijsstukken met betrekking tot de rekeningen worden door de rekenplichtige in de DWTI zelf bewaard.

Art. 37.Wanneer een andere rekenplichtige wordt aangewezen, om welke reden ook, moeten dezelfde bescheiden worden opgesteld als die bedoeld in artikel 38. HOOFDSTUK Vll. - Het beheer

Art. 38.De Staatsdienst met afzonderlijk beheer stelt een driejarig kaderprogramma van de activiteiten van de DWTI op.

Het kaderprogramma beschrijft de manier waarop de Staatsdienst met afzonderlijk beheer er zich toe verbindt de statutaire opdrachten van de DWTI te vervullen in de vorm van doelstellingen, bepaald ten aanzien van : a) het terzake door de regering en de minister uitgestippelde beleid;b) de toestand van zijn omgeving, in het bijzonder de verschillende soorten van gebruikers (instellingen en particulieren) waartoe de DWTI zich richt;c) de structurele toestand waarin hij verwacht zich te bevinden, in het bijzonder de menselijke, financiële en logistieke middelen waarover hij beschikt en de overeenstemmende middelen die de regering hem zal toekennen. Het kaderprogramma wordt opgesteld door de directeur en zijn medewerkers, uitgaande van de richtlijnen verstrekt door de secretaris-generaal.

Het wordt vervolgens vastgelegd bij met redenen omklede beslissing van de beheerscommissie en voorgelegd aan de Minister die het, binnen een termijn van vijftien werkdagen, goedkeurt, wijzigt of weigert. Na deze termijn wordt het kaderprogramma geacht door de Minister te zijn goedgekeurd.

Het wordt ieder jaar aangepast volgens het principe van het glijdend plan.

Art. 39.De Staatsdienst met afzonderlijk beheer stelt een overzichtstabel op waarmee de ontwikkeling van zijn beheer gevolgd en beoordeeld kan worden.

De overzichtstabel bevat een reeks indicatoren over de realisaties van de DWTI (fysieke en statistische gegevens), over haar administratief en financieel beheer (begrotings- en boekhoudingsgegevens en gegevens met betrekking tot de human resources) en over de resultaten van haar activiteiten (graad van realisatie van de in het kaderprogramma omschreven doelstellingen).

De samenstelling van de overzichtstabel wordt bepaald door de beheerscommissie aan de hand van een minimummodel vastgelegd door de Minister na advies van de secretaris-generaal.

De overzichtstabel wordt bijgewerkt op 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van ieder begrotingsjaar. De bijgewerkte overzichtstabel wordt binnen tien werkdagen bezorgd aan de beheerscommissie, die ze op haar eerstvolgende vergadering onderzoekt.

Art. 40.Indien de overzichtstabel bedoeld in artikel 39 driemaal na elkaar een blijvend verschil vertoont tussen de doelstellingen bereikt door de DWTI en die vastgelegd in het kaderprogramma bedoeld in artikel 38, hoewel de ervoor uitgetrokken middelen ter beschikking gesteld werden van de betrokken Staatsdienst met afzonderlijk beheer, wordt de uitvoering van het kaderprogramma opgeschort bij beslissing van de Minister. Deze beslissing wordt met redenen omkleed.

Indien de overzichtstabel bedoeld in artikel 39 driemaal na elkaar een verschil vertoont tussen de reëel ter beschikking gestelde middelen van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer en die vastgelegd in het kaderprogramma bedoeld in artikel 38, wordt de uitvoering van dit laatste opgeschort bij beslissing van de beheerscommissie. Deze beslissing wordt met redenen omkleed.

In de gevallen bedoeld in de twee vorige alinea's wordt, op initiatief van de secretaris-generaal, binnen vijftien werkdagen na de bewuste beslissing overleg gepleegd tussen de Minister en de beheerscommissie of hun vertegenwoordigers. Het leidt ofwel tot de bevestiging, ofwel tot de aanpassing van het kaderprogramma, op dezelfde wijze als die beschreven in artikel 38, laatste alinea.

Art. 41.De volledige en bijgewerkte lijsten van het personeel van de DWTI en van de contracten van allerlei aard gesloten door de Staatsdienst met afzonderlijk beheer worden opgesteld en aan de beheerscommissie voorgelegd op dezelfde wijze zoals bepaald in artikel 39, laatste alinea. Het model van deze lijsten wordt vastgelegd door de secretaris-generaal.

Art. 42.De financiële middelen die beschikbaar zijn aan het einde van een begrotingsjaar, mogen vanaf het begin van het volgend begrotingsjaar aangewend worden.

Art. 43.De jaarlijkse dotatie wordt vereffend in twee delen : 50 % voor het einde van de eerste trimester van het begrotingsjaar en 50 % voor het einde van het derde trimester van het begrotingsjaar.

Art. 44.De uitgaven worden betaald zonder voorafgaande tussenkomst van het Rekenhof.

Art. 45.§ 1. De Staatsdienst met afzonderlijk beheer legt een reservefonds aan, waarvan de grootte minstens gelijk is aan een percentage van het gemiddelde van de bestaansmiddelenuitgaven van de drie vorige begrotingsjaren. De Minister legt dit percentage vast, na akkoord van de Minister van Begroting. § 2. De middelen van het reservefonds die meer bedragen dan de minimumgrootte vastgelegd krachtens § 1 kunnen, op ieder ogenblik, aangewend worden voor een specifieke uitgave bij een met redenen omklede beslissing van de beheerscommissie. § 3. Om een aan het einde van een begrotingsjaar of van het beheer van een bijzondere activiteit bestaand onvoorzien negatief saldo aan te zuiveren of om het hoofd te bieden aan een dringende uitgave, kan de beheerscommissie aan de Minister voorstellen alle of een gedeelte van de middelen van het reservefonds aan te wenden, mits tegelijk een tijdschema voorgelegd wordt om het fonds opnieuw op zijn minimumgrootte te brengen.

Bij ontstentenis van een antwoord van de Minister binnen tien werkdagen nadat het dossier doorgezonden werd, wordt zijn beslissing gunstig geacht. HOOFDSTUK VIII. - De overheidsopdrachten

Art. 46.Voor zover het voorwerp van de overheidsopdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten vooraf goedgekeurd werd door de Minister en binnen de perken blijft van de kredieten die daartoe in de begroting voor het begrotingsjaar ingeschreven zijn, is de beheerscommissie gemachtigd de wijze te bepalen waarop de opdracht gegund wordt, het bijzonder bestek of de als zodanig geldende bescheiden vast te stellen, de procedure in te zetten en de opdracht te gunnen voor de behoeften van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer, op voorwaarde dat het geschatte bedrag van de opdracht, zonder belasting over de toegevoegde waarde, minder bedraagt dan : - 20,0 miljoen frank voor een opdracht die volgens de procedure van de openbare aanbesteding of van de algemene offerteaanvraag gegund wordt; - 10,0 miljoen frank voor een opdracht die volgens de procedure van de beperkte aanbesteding of van de beperkte offerteaanvraag gegund wordt; - 5,0 miljoen frank voor een onderhandelingsprocedure met of zonder publiciteit in de gevallen bedoeld in de artikelen 17, § 2, en 39, § 2, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

Art. 47.Voor zover het voorwerp van de overheidsopdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten vooraf goedgekeurd werd door de beheerscommissie en binnen de perken blijft van de daartoe in de begroting voor het begrotingsjaar ingeschreven kredieten, is de ordonnateur gemachtigd de wijze te bepalen waarop de opdracht gegund wordt, het bijzonder bestek of de als zodanig geldende bescheiden vast te stellen, de procedure in te zetten en de opdracht te gunnen voor de behoeften van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer, op voorwaarde dat het geschatte bedrag van de opdracht, zonder belasting over de toegevoegde waarde, minder bedraagt dan : - 10,0 miljoen frank voor een opdracht die volgens de procedure van de openbare aanbesteding of van de algemene offerteaanvraag gegund wordt; - 5,0 miljoen frank voor een opdracht die volgens de procedure van de beperkte aanbesteding of van de beperkte offerteaanvraag gegund wordt; - 2,5 miljoen frank voor een onderhandelingsprocedure met of zonder publiciteit in de gevallen bedoeld in de artikelen 17, § 2, en 39, § 2, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

Art. 48.De uitvoering van de overheidsopdracht voor aanneming van werken, leveringen of diensten wordt goedgekeurd door de ordonnateur.

Art. 49.Na het gunnen van een opdracht waarvan het bedrag, zonder belasting over de toegevoegde waarde, 2,5 miljoen frank overschrijdt, kan van de bepalingen en voorwaarden van de opdracht niet worden afgeweken en kunnen de boeten niet worden kwijtgescholden, dan bij een met redenen omklede beslissing van de Minister. HOOFDSTUK IX. - De controle

Art. 50.De Minister organiseert de controle op de schrifturen en de stukken betreffende de boekhoudingsverrichtingen.

Art. 51.§ 1. De secretaris-generaal ontvangt de agenda's, de ontwerpen van notulen en de door de beheerscommissie goedgekeurde notulen.

Hij heeft het recht, op zijn verzoek, inzage te krijgen in ieder dossier dat voorgelegd wordt aan de beheerscommissie of aan de ordonnateur.

Hij maakt aan de beheersorganen iedere opmerking die hij noodzakelijk acht. Hij waakt ervoor dat ze geen enkele beslissing nemen die strijdig is met de wetten, besluiten of reglementen, die de financiën van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer in het gedrang kan brengen of die het algemeen belang schaadt. § 2. Indien hij meent dat een dergelijke beslissing toch genomen is, stelt de secretaris-generaal ertegen beroep in bij de Minister binnen een termijn van vijf werkdagen nadat deze beslissing hem schriftelijk ter kennis gebracht is. Dit beroep wordt met redenen omkleed en ter kennis gebracht van het betrokken beheersorgaan.

De uitvoering van de betwiste beslissing wordt door het beroep opgeschort.

Binnen tien werkdagen na het beroep geeft de Minister, indien hiertoe aanleiding bestaat, aan de secretaris-generaal ervan kennis dat hij de betwiste beslissing vernietigt aangezien hij ze in strijd acht met de wetten, besluiten of reglementen, ze de financiën van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer in het gedrang brengt of het algemeen belang schaadt. Deze kennisgeving wordt met redenen omkleed. Zodra de vernietigingsbeslissing van de Minister hem ter kennis is gebracht, deelt de secretaris-generaal ze mee aan het betrokken beheersorgaan.

Indien, bij het verstrijken van deze termijn van tien werkdagen na het beroep, de Minister geen gebruik gemaakt heeft van de in de vorige alinea bepaalde prerogatieven, wordt de betwiste beslissing voortaan geacht conform te zijn en kan ze uitwerking hebben.

Art. 52.De Inspecteur van Financiën bedoeld in artikel 4, § 1, b), 1° oefent zijn prerogatieven uit in het kader van de administratieve en begrotingscontrole.

Art. 53.Het Rekenhof controleert de rekeningen van de Staatsdienst met afzonderlijk beheer.

Het kan deze controle ter plaatse uitoefenen en mag zich, te allen tijde, de bewijsstukken, overzichten, staten, inlichtingen of toelichtingen doen verstrekken betreffende de inkomsten, de uitgaven en het patrimonium. HOOFDSTUK X. - Algemene en slotbepalingen

Art. 54.Iedere situatie waarin dit besluit niet voorziet wordt geregeld onder verwijzing naar de bepalingen met betrekking tot de Rijkscomptabiliteit.

Art. 55.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.

Art. 56.Onze Minister van Wetenschappelijk Onderzoek is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Aalst, 1 februari 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Wetenschappelijk Onderzoek, R. DEMOTTE

^