Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 04 augustus 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die sigaren en cigarillo's vervaardigen voor de jaren 2005-2006

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006201985
pub.
04/08/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JULI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die sigaren en cigarillo's vervaardigen voor de jaren 2005-2006 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die sigaren en cigarillo's vervaardigen voor de jaren 2005-2006.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tabaksbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005 Vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die sigaren en cigarillo's vervaardigen voor de jaren 2005-2006 (Overeenkomst geregistreerd op 2 september 2005 onder het nummer 76270/CO/133) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die sigaren en cigarillo's vervaardigen en onder het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf ressorteren.

Onder "werknemers" wordt verstaan : de arbeiders en arbeidsters. HOOFDSTUK II. - Beroepsclassificatie

Art. 2.§ 1. Vanaf 1 januari 1993 worden de functies als volgt in zes categorieën ingedeeld : Categorie I : -het bedienen van bobinewasmachines.

Categorie II : - het scheuren van opengelegde tabak, losmaken van manokken; - het strippen en openleggen van het dekblad en van het omblad; - het omblad opleggen met kompleetmachines; - het bedienen van dekbladstripmachines; - het vervaardigen van wikkels met wikkelmachines, met handinzet in vormen; - de aan- en afvoer van een beperkte varieteit aan hulpmiddelen en/of grondstoffen; - het verdelen van bobines; - het handmatig inpakken zonder op kleur te sorteren; - het bedienen van stik-, nagel-, lijm-, scharnier-, etiketteer-, druk- of snijmachines; - de schoonmaak van het sanitair, de gebouwen en omgeving; - het uitwendig poetsen van machines, dit wil zeggen het uitwendig doch volledig reinigen van de machines, waarbij eventueel kleppen en/of deksels verwijderd kunnen worden; - het kantinepersoneel (behandelen en uitwendig onderhoud van apparatuur in kantine, aanvullen en bedienen).

Categorie III : - het handmatig opdekken van sigaren; - het handmatig opdekken van cigarillo's; - het dekblad opleggen met kompleetmachines; - het bedienen van bosjesmachines PKD (pers-, keer- en droogmachines); - het bedienen van strangwikkelmachines; - het invoeren van dek- of omblad in automatische opspoelmachines; - het bedienen van automatische op- en afspoelmachines voor dek- en omblad; - het bedienen van matteer- en persmachines; - het bedienen van ring- en cellofaneermachines; - het cellofaneren, banderolleren van doosjes en kistjes en het maken van sloffen; - het sorteren en inpakken van sigaren in meerdere kleuren; - het bedienen van kleurmachines; - het bedienen hoogtechnologische machines (onder andere HSO-machines); - het bedienen van automatische inpakmachines; - het verpakken van collis op palletten; - de visuele kwaliteitskontrole.

Categorie IV : - het bedienen van machines voor het bereiden van het binnengoed (grote stripmachines); - het aanmaken van diverse hulpmiddelen (matteer en lijm); - het controleren van de technische afwerking en hoedanigheden van de produkten, zoals de trekweerstand, het gewicht en de vochtigheidsgraad; - het technisch poetsen, dit wil zeggen het periodiek onderhoud van de machines en onderdelen met demontage en montage (niet noodzakelijk door deze werknemers zelf verricht), waarbij de nodige stukken worden gesmeerd, zodat een technische basiskennis van de machines is vereist; - het verzamelen en inpakken van bestellingen voor de klanten; - de magazijnier voor : de grondstoffen; de verpakking; de afgewerkte produkten; - het laden en lossen van vrachtwagens en opslaan van de vracht.

Categorie V : - het besturen van vrachtwagens; - de technische magazijnier; - de tewerkgestelde voor het vestrekken van instrukties bij de opleiding van nieuwelingen in de fabricatie; - het onderhouden van gebouwen, tuinen en installaties.

Categorie VI : - de werkplaats- en revisiemonteurs; - de electriciens; - de zaal- of stelmonteurs; - de electronici. § 2. Bij polyvalentie van bepaalde functies die tot eenzelfde categorie behoren, wordt het loon verbonden aan die categorie uitgekeerd. § 3. Bij gecombineerde functies of polyvalente functies die tot verschillende categorieën behoren, wordt de verloning op ondernemingsvlak geregeld. § 4. Alle niet opgenomen functies zullen op ondernemingsvlak via vergelijkend onderzoek gerangschikt worden onder één van de bestaande categorieën. HOOFDSTUK III. - Lonen, premies en vergoedingen A. Minimumuurloon

Art. 3.Rekening houdende met een loonverhoging op 1 april 2005 van 0,06 EUR toe te passen op de bestaande collectieve arbeidsovereenkomst-lonen en op de effectief uitbetaalde lonen, bedragen de minimum uurlonen voor een arbeidsweek van 36 u. 30 op 1 april 2005 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze bedragen stemmen overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2005, zijnde 114,72.

De minimum uurlonen vermeld in dit artikel worden daarenboven verhoogd met telkens 0,06 EUR per uur evenals de effectief uitbetaalde lonen op de volgende data : - 1 juli 2005 en - 1 april 2006.

Een 3de loonsverhoging is voorzien op 1 oktober 2006 van maximum 0,02 EUR op basis van een geraamde indexverhoging van 3,3 pct. over de periode gaande van 1 januari 2005 tot 1 oktober 2006.

Bij overschrijding op 1 oktober 2006 van de 3,3 pct. over voorgaande periode wordt de 3de loonsverhoging niet of slechts gedeeltelijk toegekend.

Bij eventuele betwisting zullen de sociale partners een definitieve beslissing nemen.

B. Overuren

Art. 4.Vanaf 1 januari 1997 kunnen overuren verricht door voltijdse werknemers ingevolge buitengewone vermeerdering van het werk, op hun verzoek worden omgezet in bijkomende inhaalrust in overleg met de werkgevers.

Het overuur dat normaal aanleiding zou geven tot een toeslag van 50 pct. geeft recht op een half uur inhaalrust; het overuur dat normaal aanleiding zou geven tot een toeslag van 100 pct. geeft recht op één uur inhaalrust, hetgeen in het eerstvernoemde geval een recuperatie betekent van anderhalf uur, in het laatstvernoemde geval van twee uren; deze recuperaties worden als gewone uurlonen vergoed zonder betaling van enig overloon hiervoor.

In overleg met de werkgever wordt het tijdstip van de inhaalrust vastgesteld die in ieder geval binnen drie maanden moet opgenomen zijn, te rekenen vanaf het ogenblik van het presteren van de overuren.

C. Loon voor jonge werknemers

Art. 5.Vanaf 1 april 2001 hebben alle werknemers jonger dan 20 jaar recht op het loon aan 100 pct. voor zover zij met de onderneming verbonden zijn door om het even welke overeenkomst sinds meer dan drie maanden; voor de eerste drie maanden hebben zij recht op 90 pct.

D. Stuklonen

Art. 6.§ 1. Iedere werknemer die sigaren en cigarillo's met de hand maakt en per stuk wordt betaald moet een minimumuurloon verdienen dat is samengesteld uit : - een vaste uurbijslag waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 5,1420 EUR vanaf 1 april 2005.

Dit bedrag stemt overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2005, zijnde 114,72; - het stukken van kracht op 5 februari 1944 in een bedrijf van sigaren en cigarillo's, vermenigvuldigd met onderstaande coëfficient die met spilindexcijfer 102,70 overeenstemt, zijnde 3,85 voor een arbeidsweek van negenendertig uren.

Vanaf 1 juli 1980bedraagt deze coëfficient 3,95 voor een arbeidsweek van achtendertig uren.

Vanaf 1 april 1986 bedraagt deze coëfficient 4,10 voor een arbeidsweek van zesendertig uur en dertig minuten. § 2. Voormelde vaste uurbijslag en het stukloon worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 1972, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot koppeling van de lonen en bestaanszekerheidsuitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 juni 1973. § 3. Het totale bedrag, per betalingsperiode, van de lonen betaald aan de in dit artikel bedoelde tewerkgestelde werknemers, uitgezonderd de lonen van de in artikel 9 bedoelde leerlingen, moet minstens 10 pct. hoger zijn dan het bedrag dat betaald zou zijn geweest zo deze werknemers werden bezoldigd op grond van de in de artikelen 3 en 5 voorziene bedragen.

E. Ploegenarbeid

Art. 7.§ 1. Wanneer de arbeid wordt verricht door elkaar opeenvolgende dagploegen, hebben de werknemers die er deel van uitmaken vanaf 1 januari 1989 recht op betaling van een bijslag van 13,03 pct. berekend op het daguurloon van toepassing in de onderneming voor hun categorie of functie.

Deze regeling doet geen afbreuk aan meer gunstige voordelen die van toepassing zijn in de ondernemingen en doet evenmin afbreuk aan de geldigheid van de artikelen 5 en 6. § 2. Vanaf 1 april 1986 is de wekelijkse arbeidsduur voor ploegenarbeid te berekenen op jaarbasis, vastgesteld op 34 u. 34 m. 41 s.; de toepassingsmodaliteiten ervan worden geregeld in het vlak van de ondernemingen rekening houdende met de bedrijfseconomische imperatieven.

F. Nachtarbeid

Art. 8.Voor de nachtarbeid wordt vanaf 1 januari 1989 een bijslag van 18,46 pct. betaald, berekend op het daguurloon van toepassing in de onderneming voor de betrokken categorie of functie.

Deze regeling doet geen afbreuk aan meer gunstige voordelen die van toepassing zijn in de onderneming.

G. Leeftijden

Art. 9.De beloning van het werk van de werknemers, die voor het eerst in een fabriek van sigaren en cigarillo's werken, wordt als volgt geregeld : - met inachtneming van hetgeen in artikel 5 is voorzien, moet iedere werknemer minstens het loon van categorie I verdienen; - indien de werknemer wordt aangeworven om een hogere functie uit te oefenen dan deze van categorie I en hiertoe niet de nodige kwalificatie blijkt te bezitten, kan een leertijd worden voorzien, van twee maanden voor elke overgang van de ene naar de andere categorie te beginnen met categorie I; - de leertijden mogen in generlei geval zes maanden overschrijden.

H. Toevallige en tijdelijke overplaatsingen

Art. 10.Als een werknemer ten gevolge van toevallige omstandigheden buiten zijn wil, tijdelijk een taak van een lager categorie verricht, behoudt hij het loon dat voor de categorie waartoe hij behoort, is voorzien.

I. Rendementspremies

Art. 11.In de ondernemingen waar een regeling met rendementspremies wordt ingevoerd of reeds bestaat, verbindt de directie er zich toe de betrokken werknemers en hun vertegenwoordigers in de fabriek vooraf in te lichten en hun respectievelijk op de hoogte te houden betreffende de inhoud en de werking van deze regeling.

Art. 12.In geval van invoering van een premiebeloning voor een nieuwe werkpost of in geval van fundamentele herziening van de premiebeloning van een bestaande werkpost, wordt een proefperiode ingevoerd die, volgens de omstandigheden, minimum twee weken en maximum drie maanden kan bedragen.

Art. 13.Tegen het einde van de proefperiode worden de gegevens en elementen die hebben gediend bij de uitwerking van een regeling met premiebeloning (zoals onder meer : kwaliteit van de gebruikte grond- en hulpstoffen, aard en kwaliteit van de afwerkte produkten, beschrijving van de werkpost, gebruikt materiaal en uitrusting, tijdopname en temposchatting, statistische gegevens, enz.) voor medeondertekening ter beschikking gesteld van een technische bevoegde vertegenwoordiger van de betrokken werknemers aangesteld door de syndicale afvaardiging.

Art. 14.Elke premieregeling moet de nodige tijd voorzien voor de normale persoonlijke verzorging van de in deze regeling betrekken werknemers.

Art. 15.Na het verstrijken van de bij artikel 12 bepaalde proefperiode kunnen de vastgestelde normen slechts worden herzien in geval van : - wijziging in de manier van de bevoorrading in grond- en/of hulpstoffen; - wijziging in de kwaliteit van de grondstoffen; - wijziging in de aard en de staat van de uitrusting en werktuigen en in het algemeen in de arbeidsvoorwaarden; - wijziging in de organisatie van de werkpost- en/of werkmethode; - wijziging in de statistische gegevens; - klaarblijkelijke vergissing; en dit met uitsluiting van elke oorzaak die ontstaat uit een grotere vaardigheid van de werknemer, individueel beschouwd.

De werknemers die werken tegen premie kunnen bij de bevoegde arbeidstechnische dienst de gemotiveerde normbepaling aanvragen volgens de in het arbeidsreglement van de onderneming bepaalde procedure.

Art. 16.Alle werknemers hebben te allen tijde recht op de betaling van de in de ondernemingen geldende minimumuurlonen voor de categorie waarin hun functie is ingedeeld.

De werknemers die werken tegen premie moeten echter bij de afrekening kunnen uitmaken hoeveel zij door de rendementspremies boven deze uurlonen verdienen.

Art. 17.Zonder dat het loonevenwicht tussen de personeelsgroepen die al dan niet tegen premie werken in het gedrang mag worden gebracht, kan de vaststelling van de premie voor een bepaald werk slechts dan als normaal worden aangezien, wanneer de gemiddelde premieverdiensten, behaald door 6/10 van al de werknemers die de functie uitoefenen, over de periode van één kalendermaand 10 pct. van het minimumuurloon bereikt.

Zo de gemiddelde premieverdiensten voor 6/10 van de werknemers die werken tegen premie geen 10 pct. van het minimumuurloon bereikt, wordt een onderzoek ingesteld naar de oorzaken daarvan.

De resultaten van het onderzoek wijzen uit of de premie gebeurlijk met terugwerkende kracht moet worden aangepast.

De premieverdienste van de werknemers, individueel beschouwd, wordt in elk geval tot maximum 30 pct. beperkt.

Art. 18.Premies worden slechts verdiend voor de uren waarop de werknemer werkelijk werkt. Nochtans kan van dit principe worden afgeweken indien de arbeidsonderbreking te wijten is aan bedrijfs- organisatorische of technische redenen eigen aan de arbeidspost en buiten de wil of het gedrag van de werknemer.

Art. 19.Wanneer een werknemer op initiatief van de directie en om redenen buiten zijn wil of gedrag naar een andere functie wordt verplaatst, heeft hij recht op het loon "premieverdienste inbegrepen" verdiend in zijn oorspronkelijke functie en dit gedurende een periode die minstens overeenstemt met de normale wettelijke opzeggingstermijn, voor zover een redelijke prestatie wordt geleverd.

Art. 20.Nieuw in dienst genomen werknemers worden tijdens de aanpassings- of leertijd niet in de regeling met rendementspremie ingeschakeld, tenzij zij er zelf om verzoeken en mits akkoord van de bevoegde arbeidstechnische dienst.

Art. 21.Ter uitvoering van artikel 11 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf tot vaststelling van het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel, wordt de syndicale afvaardiging voorgelicht omtrent de gegevens en elementen die hebben gediend bij het uitwerken van de regelingen met "premieverdienste" van elke onderneming. Zij waakt verder over de juiste toepassing van deze regeling.

Ter uitvoering van artikel 12 van hetzelfde statuut wordt bij betwisting elke persoonlijke klacht langs hiërarchische weg aanhangig gemaakt bij de werkgever of zijn vertegenwoordigers. Ingeval echter geen voldoening zou worden bekomen, mag de syndicale afvaardiging zich met de klacht inlaten en eventueel de werkgever of zijn vertegenwoordigers aanspreken.

Art. 22.Indien de syndicale afvaardiging en de directie niet tot een oplossing van het geschil komen, mogen de vakbondsvrijgestelden van de representatieve organisaties van de betrokken werknemers optreden.

Zo het geschil daarna niet is bijgelegd, kan de bemiddeling van het verzoeningscomité van het paritair comité worden ingeroepen. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling A. Bestaanszekerheid

Art. 23.De werkgever wendt alle middelen aan om werkloosheid te voorkomen. Wanneer echter, na overleg met de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, met de syndicale afvaardiging, blijkt dat werkloosheid onvermijdelijk is, tracht de werkgever een arbeidsstelsel met beurtregeling in te voeren.

In geval van werkloosheid, wordt door de ondernemingen vanaf 1 april 2005 een bestaanszekerheidsuitkering betaald van 5,7080 EUR per werkloosheidsdag.

Dit bedrag stemt overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2005, zijnde 114,72.

Art. 24.De betaling van de bestaanszekerheidsuitkering bedoeld in artikel 23 is rechtstreeks verschuldigd door de werkgever en geschiedt op de gewone betaaldag van de lonen in de onderneming.

Art. 25.Worden van het voordeel uit de uitkeringen uitgesloten : a) de werknemers die in een afdeling van de onderneming werken die tijdelijk of gedeeltelijk wordt stilgelegd en die weigeren gedurende deze inactiviteitsperioden in een andere afdeling een behoorlijke taak te aanvaarden;b) de werknemers die gedurende de maand die de werkloosheid voorafgaat, één of meer dagen afwezig waren zonder toestemming of rechtvaardiging. B. Afscheidspremie

Art. 26.Na afloop van de wettelijke opzeggingstermijn heeft de wegens gebrek aan werk ontslagen werknemer als afscheidsuitkering recht op bijkomende bestaanszekerheidsuitkeringen, waarvan het bedrag is vastgesteld bij artikel 23, en dit gedurende een periode waarvan de duur wordt bepaald naar verhouding van het aantal ononderbroken en volledige jaren dienst in de onderneming, te weten : 25 dagen per jaar met een maximum van 500 dagen.

Vanaf 1 januari 2001 hebben de wegens gebrek aan werk ontslagen werknemers recht op het saldo van de afscheidspremie die hen wordt toegekend na afloop van de opzeggingstermijn.

Art. 27.De in artikel 26 bedoelde bijkomende uitkeringen zijn niet verschuldigd : - indien de werknemer weigert een andere behoorlijke taak in de onderneming te aanvaarden; - indien de betrokken werknemers recht hebben op uitkeringen ingevolge de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen.

Art. 28.De meer gunstige voorwaarden van toepassing in de onderneming blijven behouden.

C. Deeltijd arbeid

Art. 29.Vanaf 1 januari 1997 zullen de verzoeken tot vrijwillige deeltijdarbeid op basis van minstens 50 pct. voor zover één voltijdse arbeidspost volledig kan worden bezet, positief benaderd worden, rekening houdende met de bedrijfseconomische en organisatorische imperatieven.

D. Uitzendarbeid

Art. 30.Vanaf 1 januari 1997 kan, naast de vervanging van vaste werknemers, naast het zorgen voor de uitvoering van een uitzonderlijk werk, de werkgever tevens beroep doen op uitzendkrachten bij tijdelijke vermeerdering van het werk, mits eerbieding van de wettelijke bepalingen ter zake op ondernemingsvlak.

E. Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur en uitzendarbeid

Art. 31.Vanaf 1 januari 1997 verbinden de werkgevers zich ertoe de wettelijke bepalingen ter zake strikt toe te passen en de nodige informatie op ondernemingsvlak te verstrekken, indien tot dergelijke aanwervingen dient te worden overgegaan.

F. Europese ondernemingsraad - aanbeveling sinds 1 januari 1999

Art. 32.Het dienstencentrum ondertekent het belang van informatie ter zake aan alle werknemers.

De werkgever wordt dan ook aanbevolen deze doorstroming van informatie te bewerkstelligen via de voor de onderneming meest geëigende weg.

Daarenboven is ieder lid van de Europose ondernemingsraad ertoe gerechtigd de lokale ondernemingsraad te raadplegen en te informeren.

G. Stressbeleid in de ondernemingen - aanbeveling sinds 1 januari 1999

Art. 33.In het raam van het voorkomingbeleid te voeren door de werkgever met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers, voorzien bij artikel 28bis van het Algemeen reglement voor de Arbeidsbescherming teneinde problemen van collectieve aard te wijten onder meer aan de toegepaste technieken, de arbeidsorganisatie en/of -omstandigheden, evenals de invloed van de omgevingsfactoren op het werk te voorkomen of te verhelpen, wordt aan de werkgevers aanbevolen een inventaris op te maken in samenwerking met de arbeidsgeneesheer van de risico's die stressveroorzakend kunnen werken.

Op basis van de inventaris kan een analyse van de werksituatie worden opgemaakt met het oog op een evaluatie van de risico's.

Hiertoe kan de werkgever onder meer overgaan tot een bevraging van de werknemers.

Eenmaal de problemen van collectieve aard geïdentificieerd, en na advies van de arbeidsgeneeskundige dienst en de dienst voor preventie en bescherming kunnen passende maatregelen, waar nodig, worden genomen.

Indien de werkgever tot een dergelijk stressvoorkoming beleid overgaat zoals aanbevolen, zullen de betrokken werknemers naar vermogen, kun medewerking hieraan verlenen. HOOFDSTUK V. - Vorming A. Permanente vorming

Art. 34.§ 1. Vanaf 1 januari 1999 zal de sector 0,10 pct. van de loonmassa besteden aan de werknemers behorende tot de risicogroepen zoals omschreven in de vigerende collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.

Verslag over de besteding van de 0,10 pct. worde overgemaakt aan het "Sociaal Fonds van de tabaksverwerkende industrie" uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar.

Het fonds staat in voor het beheer, de controle en de evaluatie van de besteding.

Zo het fonds vaststelt dat minder dan 0,10 pct. van de loonmassa binnen de sector werd besteed ten gunste van de risicogroepen, zal de raad van bestuur van het fonds het verschil besteden na beslissing binnen de raad over de bestemming ervan. § 2. Vanaf 1 januari 2001 zal de sector in zijn geheel en per onderneming 0,30 pct. van de loonmassa besteden aan de vorming van de werknemers, rekening houdende met de effectieve noden van de ondernemingen.

Over deze besteding van 0,30 pct. wordt jaarlijks een verslag opgemaakt voor te leggen uiterlijk op 30 juni aan de ondernemingsraad.

B. Recht op individuele vorming

Art. 35.Vanaf 1 januari 2004 heeft de werknemer recht op één betaalde vormingsdag per jaar waarbij de toepassingsmodaliteiten en mogelijke vormingen binnen de kwaliteitscommissie worden onderzocht. HOOFDSTUK VI. - Kwaliteitscommissie

Art. 36.Vanaf het jaar 2001 is voor onbepaalde duur een kwaliteitscommissie ingericht, paritair samengesteld uit werkgevers vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties niet tewerkgesteld binnen de tabakssector.

De commissie staat in voor de redactie van een verslag omtrent de resultaten van de uitvoering en de opvolging van de kwalitatieve aspecten voorzien in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.

Voor de jaren 2005-2006 is de commissie belast met de volgende drie opdrachten : - de verdere opvolging van het stressbeleid zoals voorzien in de aanbeveling waarvan sprake in artikel 33 van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst; - instaan voor een kwalitatieve goede invulling, voor de controle en voor de sanctieprocedure van het recht op vorming gedurende één dag per jaar voor iedere werknemer ingevoerd per 1 januari 2004 bij collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2003 en van 22 september 2004 omtrent de arbeidsvoorwaarden in de drie sectoren van de tabaksindustrie voor de jaren 2003-2004, rekening houdende met de rapportering van de ondernemingen over de toepassing van dit recht tijdens het kalenderjaar 2004; - onderzoek naar de noodzaak, de wenselijkheid van een hospitalisatieverzekering en de daaraan verbonden kosten en naar het inkomensverlies bij langdurige ziekte.

De kwaliteitscommissie zal de conclusies van dit onderzoek overmaken aan de sociale partners uiterlijk tegen eind december 2006. HOOFDSTUK VII. - Anciënniteitsverlof

Art. 37.§ 1. Vanaf 1 januari 2003 wordt het anciënniteitsverlof vastgesteld op : - 1 dag verlof voor 4 tot en met 8 dienstjaren; - 2 dagen verlof voor 9 tot en met 13 dienstjaren; - 3 dagen verlof voor 14 tot en met 18 dienstjaren; - 4 dagen verlof voor 19 tot en met 23 dienstjaren; - 5 dagen verlof voor 24 tot en met 28 dienstjaren; - 6 dagen verlof voor 29 tot en met 32 dienstjaren; - 7 dagen verlof voor 33 tot en met 36 dienstjaren; - 8 dagen verlof voor 37 dienstjaren of meer.

De betaling van de anciënniteitsverlofdagen gebeurt volgens de wettelijke bepalingen inzake de wettelijke feestdagen.

Het recht op anciënniteitsverlof is verworven in het kalenderjaar waarin de anciënniteit wordt bereikt. § 2. Vanaf 1 januari 2001 wordt het anciënniteitsverlof proportioneel toegepast volgens de arbeidstijd waarin de werknemer is tewerkgesteld op datum van opname van het anciënniteitsverlof, dit houdt in : - de bij een deeltijdse betrekking het verlof wordt toegepast op basis van het arbeidsregime van deze deeltijdse betrekking en - dat bij opnieuw overschakelen naar een voltijdse betrekking dit verlof opnieuw wordt toegepast volgens het arbeidsregime van de voltijdse betrekking. § 3. Bij opeenvolgende contracten van bepaalde duur waaronder interim-arbeid waarbij de onderbreking tussen twee overeenkomsten niet meer dan één maand bedraagt, is de anciënniteit verworven vanaf de eerste indiensttreding. HOOFDSTUK VIII. - Carenzdag

Art. 38.Vanaf 1 april 2001 wordt de carenzdag voorzien bij artikel 52 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten afgeschaft en valt ten laste van de werkgever. HOOFDSTUK IX. - Koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 39.De minimumuurlonen en effectief betaalde lonen, alsmede de loonbijslagen, stuklonen en de bestaanszekerheidsuitkeringen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 1972, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het tabaksbedrijf tot koppeling van de lonen en de bestaanszekerheidsuitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 juni 1973, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 1973. HOOFDSTUK X. - Bijzondere bepaling

Art. 40.Deze collectieve arbeidsovereenkomst sluit iedere eis met financiële weerslag in het vlak van de onderneming uit en verbindt de betrokken partijen tot het waarbogen van de sociale vrede. HOOFDSTUK XI. - Duur

Art. 41.De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 januari 1989, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de ondernemingen die sigaren en cigarillo's vervaardigen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 27 maart 1990 (Belgisch Staatsblad van 8 mei 1990) wordt opgeheven. Ieder der contracterende partijen kan onderhavige overeenkomst opzeggen mits een opzeggingstermijn van 3 maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf en aan elk der contracterende partijen.

Art. 42.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2005 en is gesloten voor onbepaalde duur met uitzondering van de artikelen 4 en 29 tot en met 34 die ophouden van kracht te zijn op 31 december 2006, maar stilzwijgend kunnen worden verlengd na voornoemde datum van 31 december.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 juli 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^