Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 maart 1998
gepubliceerd op 25 maart 1998

Koninklijk besluit betreffende de indeling in categorieën van sommige seinpistolen, sommige slachttoestellen, sommige verdovingswapens en van de toestellen voor de africhting van jachthonden

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
1998009204
pub.
25/03/1998
prom.
01/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/01/1998009204/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 MAART 1998. Koninklijk besluit betreffende de indeling in categorieën van sommige seinpistolen, sommige slachttoestellen, sommige verdovingswapens en van de toestellen voor de africhting van jachthonden


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Richtlijn 83/189/EEG van 28 maart 1983 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, gewijzigd bij de Richtlijn 88/182/EEG van de Raad van 22 maart 1988 en bij de Richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994;

Gelet op de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, inzonderheid op artikel 3, vijfde en zesde lid, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1991;

Overwegende dat de slachttoestellen en sommige seinpistolen, als wapens van twijfelachtig model, zijn ingedeeld bij de categorie der verweerwapens;

Overwegende dat de meeste van die tuigen door de Richtlijn 91/477/EEG van 18 juni 1991 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, niet als wapens worden beschouwd;

Overwegende dat de modellen van deze tuigen zodanig zijn geëvolueerd dat hun indeling bij de verweerwapens niet langer wenselijk is;

Overwegende dat bepaalde toestellen voor de africhting van jachthonden en bepaalde instrumenten gebruikt voor de verdoving van dieren door een ruime interpretatie van de wetgeving als verweerwapens kunnen worden beschouwd, terwijl dit tuigen zijn die niet als wapen worden gebruikt en er geen reden is om voor het bezit ervan een vergunning te vereisen;

Overwegende dat deze tuigen derhalve eveneens van twijfelachtig model zijn;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 maart 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 18 april 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° seinpistolen : vuurwapens die zijn ontworpen voor het geven van noodsignalen of voor reddingsactiviteiten, zoals seinkanonnen en vuurpijlpistolen;2° slachttoestellen : vuurwapens die zijn ontworpen voor het slachten van dieren; 3° toestellen voor de africhting van jachthonden : vuurwapens met blanke munitie van kaliber .22 en met randontsteking, die niet de vorm van een wapen hebben en die een rubberen projectiel afschieten, bestemd om te worden teruggebracht door een jachthond; 4° verdovingswapens : vuurwapens of wapens op lucht- of gasdruk die zijn ontworpen voor het verdoven van dieren.

Art. 2.De seinpistolen, de slachttoestellen en de verdovingswapens die patronen met hagel, met grove hagel of met een kogel kunnen afschieten, en de toestellen voor de africhting van jachthonden, worden ingedeeld bij de categorie van de jacht- of sportwapens.

De andere seinpistolen, slachttoestellen en verdovingswapens worden niet als wapens beschouwd.

Art. 3.Het koninklijk besluit van 23 april 1934 houdende uitvoering van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, en het koninklijk besluit van 11 augustus 1934 tot uitvoering van artikel 3 van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, worden opgeheven.

Art. 4.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 maart 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

^