Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 mei 2006
gepubliceerd op 09 juni 2006

Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011225
pub.
09/06/2006
prom.
01/05/2006
ELI
eli/besluit/2006/05/01/2006011225/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 MEI 2006. - Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het bijgevoegde koninklijk besluit heeft als doel artikel 3, § 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen aan te passen.

Het artikel 3, § 4, ingevoegd in het koninklijk besluit van 30 maart 1981 door het koninklijk besluit van 4 april 2003 legt de NIRAS (Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen) de verplichting op haar financiële tegoeden uitsluitend in financiële instrumenten uitgegeven door de federale Staat te beleggen.

Zo bepaalt het artikel 3, § 4, dat de beschikbare gelden op korte termijn en op zicht respectievelijk op een bij de Schatkist geopende thesaurierekening en op een rekening van de Schatkist bij het Bestuur der Postcheques moeten geplaatst worden.

De Instelling heeft moeilijkheden ondervonden op logistiek en financieel vlak om deze bepaling toe te passen.

Voor wat de beschikbare gelden op zicht betreft, moeten de bepalingen van artikel 3, § 4, wel te verstaan zo begrepen worden dat NIRAS, en niet de Schatkist, één of meerdere rekeningen dient te openen bij de Financiële Post, die de rechtsopvolger is van het Bestuur der Postcheques.

De faciliteiten die de Financiële Post aanbiedt in het kader van het gebruik van haar rekeningen zijn echter minder uitgebreid dan degene die de kredietinstellingen voor hun zichtrekeningen aanbieden, terwijl deze laatste bovendien nog in een financiële vergoeding voorzien.

Voor wat de beschikbare gelden op korte termijn betreft, moeten de bepalingen van artikel 3, § 4, zo begrepen worden dat NIRAS gebruik maakt van de mogelijkheden die de Schatkist biedt om deposito's op korte termijn te plaatsen (b.v. een deposito met 48 uur vooropzeg, of een deposito op vaste termijn). Dergelijke depositio's bregen doorgaans minder op dan overeenkomstige termijnrekeningen bij een bank. Dit wordt nog versterkt door het feit dat de banken op die manier niet in concurrentie kunnen geplaatst worden. Hierbij moet evenwel gewezen worden op het hogere kredietrisico van de plaatsingen bij een privé-instelling, in vergelijking met de deposito's bij de Schatkist.

Het is trouwens zo dat, vermits NIRAS haar beleggingen (OLO's) slechts kan realiseren door de tussenkomst van een financiële instelling, zij over zicht- en termijnrekeningen moet beschikken bij de desbetreffende instelling, wat tegenstrijdig is met de hogergenoemde bepalingen.

Gelet op de moeilijkheden die zij meebrengt, wordt de bepaling inzake de beschikbare gelden op korte termijn en op zicht niet meer weerhouden in het besluit.

Het artikel 3, § 4, bepaalt dat de beschikbare gelden op middellange en lange termijn van de Instelling of beheerd door de Instelling belegd moeten worden in financiële instrumenten uitgegeven door de federale Staat. Ten opzichte van een portefeuille met gemiddeld risico (50 % aandelen, 50 % obligaties) leiden de genoemde beleggingen tot volgende nadelen : - minder goede rendementen als gevolg van de aard van de financiële producten; - een grotere kwetsbaarheid ten aanzien van de geldontwaarding; - indien geen gebruik gemaakt wordt van OLO-portefeuilles : een aanzienlijke daling van de liquiditeit van de beleggingen, met een aanzienlijk risico van verliezen op het ogenblik van de uitvoering van de werken waarvoor de fondsen bestemd zijn.

Dit houdt het gevaar in dat het minimumrendement van de beleggingen op middellange en lange termijn, dat is vastgelegd in de contracten met de afvalproducenten (jaarlijks 2 % verhoogd met de inflatie) en dat gebaseerd is op een gediversifieerd en soepel beheer van de beleggingen, niet gehaald zou kunnen worden, waardoor een onvoldoende overschot zou kunnen ontstaan op de beschikbare gelden t.o.v. de geraamde kosten die behept zijn met grote onzekerheden.

Het is dus aangewezen dat NIRAS meer soepelheid verwerft voor haar beleggingen op middellange en lange termijn en over voldoende liquiditeiten kan beschikken op het gepaste ogenblik. Daarom voorziet het bijgevoegd besluit dat deze beleggingen, die bestemd zijn voor de uitvoering van de operationele taken en opdrachten toevertrouwd aan de Instelling, niet alleen mogen gebeuren in de financiële instrumenten van de federale overheid, maar ook in diegene uitgegeven of gegarandeerd zijn door andere lidstaten van de Europese Unie, door hun territoriale openbare collectiviteiten, of door internationale organismen met openbaar karakter waarvan één of meerdere lidstaten deel uitmaken, met dien verstande dat het om instrumenten moet gaan die in euro uitgedrukt zijn.

De grotere soepelheid en diversificatie, dankzij de verruiming van de beleggingen leidt tot een schaalvergroting. Bijgevolg zijn de banken aan minder beperkingen onderworpen en hebben dus lagere beheerkosten.

Dit verlaagt de uitgaven van NIRAS. De verruiming laat ook hogere rendementen toe, zij het dat dit ook hier normaliter met een groter kredietrisico en/of met een mindere liquiditeit van de beleggingen gepaard zal gaan. De voorgestelde versoepeling voor de beleggingen kan de hierboven geschetste problemen niet volledig oplossen (alhoewel de diversificatie het rendement wellicht zal verhogen, zal het kleiner blijven dan dat van een portefeuille met gemiddeld risico), maar kan er gedeeltelijk aan verhelpen.

Wat betreft de beleggingen die vroeger werden uitgevoerd in andere financiële instrumenten dan de hierboven gespecificeerde, wordt voorzien dat zij zullen moeten gerealiseerd worden overeenkomstig de beleggingsmodaliteiten voorzien door het ontwerp van besluit, zodra zij hun oorspronkelijke waarde hebben teruggewonnen, verhoogd met een samengestelde intrest, gelijk aan de inflatie vermeerderd met 2 % sedert hun datum van verwerving. In tegenstelling tot de bepalingen ingevoegd door het koninklijk besluit van 4 april 2003, nemen de nieuwe maatregelen elke dubbelzinnigheid weg over de voorwaarden die moeten geëerbiedigd worden bij de overgang naar de nieuwe beleggingen door middel van de beschikbare gelden die vroeger belegd werden in andere financiële instrumenten dan deze die thans weerhouden worden.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Energie, M. VERWILGHEN

ADVIES 40.054/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 15 maart 2006 door de Minister van Energie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen", heeft op 28 maart 2006 het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de te vervullen vormvereisten. Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling wetgeving binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het ontwerp heeft kunnen verrichten.

Onderzoek van de tekst Aanhef 2. In het vierde lid van de aanhef schrijve men « Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van... » in plaats van « Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op... » . 3. De in het vijfde lid van de aanhef opgenomen considerans is overbodig, nu bij het koninklijk besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, een verslag aan de Koning is gevoegd. 4. Aangezien het advies van de Raad van State gevraagd wordt met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, redigere men het zesde lid van de aanhef als volgt : « Gelet op advies 40.054/3 van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".

Artikel 2 5. Dit artikel bepaalt dat het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Tenzij er een specifieke reden zou bestaan om af te wijken van de normale termijn voor de inwerkingtreding van koninklijke besluiten, dient dit artikel uit het ontwerp te worden weggelaten.

De kamer was samengesteld uit : De heren : D. Albrecht, kamervoorzitter;

J. Smets en B. Seutin, staatsraden;

H. Cousy en J. Velaers, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A.-M. Goossens, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur-wnd. afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

De griffier, A.-M. Goossens.

De voorzitter, A. Albrecht.

1 MEI 2006. - Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, inzonderheid op artikel 179, § 2, vervangen bij de wet van 11 januari 1991 en gewijzigd bij de programmawetten van 12 december 1997 en 30 december 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 16 oktober 1991 en 4 april 2003, inzonderheid op artikel 3, § 4;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 april 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 10 maart 2006;

Gelet op het advies 40.054/3 van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Energie en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 3, § 4, van het koninklijk besluit van 30 maart 1981 houdende bepaling van de opdrachten en de werkingsmodaliteiten van de openbare instelling voor het beheer van radioactief afval en splijtstoffen wordt vervangen als volgt : « § 4. De beschikbare gelden op middellange en lange termijn van de instelling of beheerd door de instelling en bestemd voor de uitvoering van de operationele taken en opdrachten toevertrouwd aan de instelling door dit besluit moeten worden belegd in schuldvorderingsbewijzen uitgedrukt in euro uitgegeven of gewaarborgd door een lidstaat van de Europese Gemeenschap, door zijn plaatselijke besturen of door internationale publiekrechtelijke instellingen waarin één of meer Staten deelnemen.

De beschikbare gelden op middellange en lange termijn van de instelling of beheerd door de instelling, die bestemd zijn voor de uitvoering van de operationele taken en opdrachten toevertrouwd aan de instelling door dit besluit en die belegd werden in andere financiële instrumenten dan deze toegestaan overeenkomstig dit besluit, worden vrijgemaakt en belegd overeenkomstig dit besluit, zodra deze beleggingen terug hun oorspronkelijke waarde hebben bereikt, vermeerderd met een samengestelde intrest gelijk aan de inflatie verhoogd met 2 % per jaar sinds de datum van verwerving.

Art. 2.Onze Minister bevoegd voor Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Energie, M. VERWILGHEN

^