Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 september 2006
gepubliceerd op 15 september 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, inzonderheid inzake het pensioensparen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2006003433
pub.
15/09/2006
prom.
01/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/01/2006003433/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92, inzonderheid inzake het pensioensparen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid artikel 14516, 1°, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994;

Gelet op de programmawet van 27 december 2004, inzonderheid artikel 375;

Gelet op het KB/WIB 92, inzonderheid de artikelen : - 636, ingevoegd bij koninklijk besluit van 1 september 1995; - 637, ingevoegd bij koninklijk besluit van 1 september 1995 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 juli 2000; - 638, ingevoegd bij koninklijk besluit van 1 september 1995;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 oktober 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 9 februari 2005;

Gelet op het advies 39.471/2 van de Raad van State, gegeven op 19 december 2005, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het KB/WIB 92 worden de woorden « Commissie voor het Bank- en Financiewezen » telkens vervangen door de woorden « Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ».

Art. 2.Artikel 637, § 4, KB/WIB 92, ingevoegd bij koninklijk besluit van 1 september 1995 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt vervangen als volgt : « § 4. De voorwaarden bedoeld in artikel 14511, van hetzelfde Wetboek worden nageleefd indien uit de in §§ 1 en 2 bedoelde bescheiden blijkt : a) dat de op grond van de toestand op het einde van iedere maand van het kalenderkwartaal berekende totale gemiddelde waarde in kapitaal : - van de in het bezit zijnde investeringen die in een andere munt dan de euro uitgedrukt zijn, niet hoger is dan 20 pct.van de refertewaarde van het fonds; - van de in bezit zijnde activa die, binnen de grenzen en overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 14511, 2°, van hetzelfde Wetboek, in obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, in hypothecaire leningen en in gelddeposito's worden geïnvesteerd, niet hoger is dan 75 pct. van de refertewaarde van het fonds; - van de in bezit zijnde activa die, binnen de grenzen en overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 14511, 3°, van hetzelfde Wetboek, rechtstreeks in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden worden geïnvesteerd, niet hoger is dan 75 pct. van de refertewaarde van het fonds; - van de tegoeden die in contanten op een rekening in euro of in een munt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden geïnvesteerd, niet hoger is dan 10 pct. van de refertewaarde van het fonds; b) dat de refertewaarde van het fonds die dient om de in a bedoelde coëfficiënten te meten, voor ieder kalenderkwartaal wordt bepaald door de gemiddelde waarde in kapitaal van het fonds te verminderen met een derde van de waarde in kapitaal van de netto inschrijvingen bij het fonds tijdens de derde maand die voorafgaat aan het kalenderkwartaal waarvoor de refertewaarde wordt berekend, met twee derde van de netto inschrijvingen tijdens de tweede maand die het betrokken kwartaal voorafgaat en met het totaal van dezelfde inschrijvingen tijdens de maand die hetzelfde kalenderkwartaal voorafgaat.

Art. 3.Artikel 1 heeft uitwerking met ingang van 10 januari 2005.

Artikel 2 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004.

Art. 4.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^