Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 september 2006
gepubliceerd op 06 september 2006

Koninklijk besluit houdende invoering van de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die ingeschreven zijn in België of in het buitenland

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2006014187
pub.
06/09/2006
prom.
01/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/01/2006014187/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit houdende invoering van de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die ingeschreven zijn in België of in het buitenland


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996;

Gelet op het advies van de Raadgevende Commissie Administratie-Nijverheid, gegeven op 24 januari 2006;

Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 juli 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 26 juli 2006;

Gelet op het advies nr. 40.911/2/V van de Raad van State, gegeven op 9 augustus 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. In toepassing van richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer, gewijzigd bij de richtlijn 2003/26/EG van 3 april 2003, zijn de controlebeambten, belast met een mandaat van gerechtelijke politie en behorende tot de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en de personeelsleden van het operationeel kader van de federale en lokale politie, hierna « controleurs » genoemd, belast met het uitvoeren van technische controles langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in België of in het buitenland zijn ingeschreven. § 2. De constructievoorschriften en de voorwaarden waaraan de apparatuur en de controletoestellen moeten voldoen, worden goedgekeurd door de Minister die bevoegd is voor Mobiliteit of zijn gemachtigde.

De apparatuur en controletoestellen worden minstens één keer per jaar nagezien door een erkende controle-instelling, aangeduid door de Minister die bevoegd is voor Mobiliteit of zijn gemachtigde.

Art. 2.De technische controles langs de weg, bedoeld in artikel 1 van dit besluit, hebben betrekking op : a) de voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde motorvoertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend;b) de voor het vervoer van goederen bestemde motorvoertuigen met een maximale toegelaten massa van meer dan 3,5 ton en c) de aanhangwagens, met inbegrip van opleggers, met een maximale massa van meer dan 3,5 ton. Zij worden uitgevoerd zonder discriminatie op grond van de nationaliteit van de bestuurder of van het land waar het bedrijfsvoertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht en rekening houdend met de noodzaak om de kosten en de vertraging van de bestuurders en de ondernemingen tot een minimum te beperken.

Art. 3.§ 1. De technische controle bestaat uit één of meerdere van de volgende elementen : 1° de visuele inspectie van de staat van onderhoud van het bedrijfsvoertuig in stilstand;2° de controle, hetzij van het rapport van de technische controle langs de weg, zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit en opgesteld in de loop van de drie voorafgaande maanden, hetzij van de documenten waaruit overeenstemming blijkt met de technische voorschriften welke op het voertuig van toepassing zijn, en meer bepaald, voor in een lidstaat ingeschreven of in het verkeer gebrachte voertuigen, de controle van het document waaruit blijkt dat het bedrijfsvoertuig de verplichte technische controle van Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens heeft ondergaan;3° de inspectie om onderhoudsgebreken op te sporen.Deze inspectie heeft betrekking op één of meerdere van de in bijlage 1, punt 10, van dit besluit, vermelde punten. De inspectie van de remmen en van de uitlaatemissies wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 2 van dit besluit. § 2. Vooraleer de controleurs de punten vermeld in bijlage 1, punt 10, van dit besluit controleren, nemen zij het laatste document waaruit blijkt dat het bedrijfsvoertuig de verplichte technische controle van Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens heeft ondergaan, en/of een recent rapport van technische controle langs de weg of enig ander door een erkende instelling afgegeven veiligheidsdocument die (dat) eventueel door de bestuurder word(t)(en) voorgelegd, in overweging.

Wanneer er blijkens deze documenten in de loop van de laatste drie maanden reeds een inspectie is verricht over een van de punten van bijlage 1, punt 10, wordt dit punt niet opnieuw gecontroleerd, tenzij een nieuwe controle gerechtvaardigd is, met name wanneer visueel een of meerdere gebreken worden vastgesteld of de algemene staat van het voertuig doet vermoeden dat het voertuig niet voldoet aan de voorschriften welke op het voertuig van toepassing zijn.

Kan geen enkel van de hierboven bedoelde documenten worden voorgelegd, dan wordt in elk geval de in § 1, 3°, bedoelde inspectie uitgevoerd.

Art. 4.§ 1. Het rapport van de technische controle langs de weg, betreffende de in artikel 3, § 1, 3°, van dit besluit, bedoelde inspectie, wordt opgesteld door de controleur die de inspectie heeft uitgevoerd of op wiens vraag de controle werd uitgevoerd.

Het model van dit rapport is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit en bevat in punt 10 een lijst van de punten die kunnen worden gecontroleerd.

De controleur kruist de overeenstemmende vakjes aan.

Het ingevulde rapport wordt overhandigd aan de bestuurder van het voertuig. § 2. Indien de controleurs van mening zijn dat het onderhoudsgebrek van het bedrijfsvoertuig een veiligheidsrisico kan inhouden, met name wat het remsysteem betreft, en nader onderzoek rechtvaardigt, kan het bedrijfsvoertuig aan een nadere controle worden onderworpen in een nabijgelegen keuringstation van een erkende instelling, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen. § 3. Indien bij deze controle duidelijk wordt dat het voertuig gebreken vertoont die een ernstig risico inhouden voor de inzittenden of andere weggebruikers, kan het gebruik van dit voertuig, op initiatief van de controleur, eventueel door inhouding van de boorddocumenten, met inbegrip van de eventueel vereiste vervoersvergunningen, tijdelijk worden opgeschort. Aan deze opschorting komt een einde wanneer de controleur vaststelt dat aan het hiervoor bedoelde risico werd verholpen.

Art. 5.Iedere twee jaar, vóór 31 maart, deelt het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer de Europese Commissie de gegevens mee die het met betrekking tot de twee voorgaande jaren over de gecontroleerde bedrijfsvoertuigen heeft ingewonnen, uitgesplitst naar voertuigklasse, overeenkomstig bijlage 1, punt 6, van dit besluit, en naar het land van inschrijving, evenals de gecontroleerde punten en de geconstateerde gebreken op basis van bijlage 1, punt 10, van dit besluit.

De eerste verstrekking van gegevens bestrijkt een periode van twee jaar die ingaat op 8 september 2006.

Art. 6.§ 1. Het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer verleent de andere lidstaten de nodige bijstand en deelt hen de, overeenkomstig artikel 7 van vermelde richtlijn 2000/30/EG, vereiste gegevens mee.

Ernstige gebreken aan bedrijfsvoertuigen met een buitenlandse kentekenplaat, inzonderheid die welke tot opschorting van gebruik hebben geleid, worden gemeld aan de bevoegde instantie van de lidstaat waar het bedrijfsvoertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, aan de hand van het controlerapport, waarvan het model is bepaald in bijlage 1 van dit besluit. § 2. Indien overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van voormelde richtlijn een bevoegde buitenlandse instantie of controleur van een andere lidstaat van mening is dat het aan een in België ingeschreven bedrijfsvoertuig vastgestelde onderhoudsgebrek een ernstig veiligheidsrisico inhoudt en dringend nader onderzoek rechtvaardigt, kan het bedrijfsvoertuig in België aan een technische keuring worden onderworpen. Behoudens hetgeen hierna is bepaald, gelden voor deze keuring dezelfde regels als voor de keuringen bedoeld in artikel 23sexies, § 1, van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. Het niet aanbieden van het voertuig binnen de gestelde termijn heeft tot gevolg dat het voertuig niet langer gedekt is door een geldig keuringsbewijs. § 3. Het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer evalueert elk verzoek dat hem door een buitenlandse instantie wordt overgezonden en maakt dit verzoek indien nodig over aan een, overeenkomstig het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regeling van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen, erkende instelling.

Het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer stelt de bevoegde instantie van de lidstaat die de gebreken heeft vastgesteld in kennis van de genomen maatregelen. § 4. Wanneer het verzoek aan een, overeenkomstig voormeld besluit, erkende instelling wordt overgemaakt, roept het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer de titularis van het voertuig op, per aangetekende brief, om binnen de vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van deze brief, een volledige keuring van het voertuig te laten uitvoeren. De instelling deelt het resultaat van deze keuring mee aan het Directoraat-generaal Mobiliteit en Verkeersveiligheid van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 8 september 2006.

Art. 8.Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Mobiliteit zijn belast, ieder wat haar/hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden toegevoegd aan ons besluit van 1 september 2006 houdende de invoering van de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die ingeschreven zijn in België of in het buitenland.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

Bijlage II DETAILS VAN DE PROEVEN EN/OF CONTROLES OP DE REMMEN EN DE UITLAATEMISSIES 1. Specifieke voorwaarden voor de remmen Alle onderdelen van het remsysteem en het bedieningsmechanisme moeten in goede en bedrijfsklare staat worden gehouden en op de juiste wijze zijn afgesteld.Het remsysteem van het voertuig moet de volgende remfuncties kunnen uitvoeren : a) bij motorvoertuigen en de aanhangwagens of opleggers daarvan moet het bedrijfsremsysteem het voertuig veilig, snel en doelmatig kunnen vertragen en tot stilstand kunnen brengen, wat de beladingstoestand en de hellingsgradiënt van de weg waar het voertuig op rijdt naar boven of naar beneden ook moge zijn;b) bij motorvoertuigen en de aanhangwagens en opleggers daarvan moet een parkeerrem het voertuig in stilstaande toestand kunnen houden, ongeacht de beladingstoestand en de helling van de weg. 2. Specifieke voorwaarden voor de uitlaatemissies 2.1. Motorvoertuigen uitgerust met een motor met elektrische ontsteking (benzine) a) De uitlaatemissies worden niet geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde : 1) visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn;2) visuele controle van enig door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn. Na een redelijke warmloopperiode van de motor (rekening houdend met de aanbevelingen van de fabrikant) wordt het koolmonoxide(CO)gehalte van de uitlaatgassen gemeten waarbij de motor stationair (onbelast) loopt.

Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de voertuigfabrikant opgegeven waarde. Indien dit gegeven niet beschikbaar is of de bevoegde instanties van de lidstaten besluiten dit niet als een referentiewaarde te gebruiken, mag het CO-gehalte niet groter zijn dan : 1) bij voertuigen die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 oktober 1986 : CO - 4,5 vol.%; 2) bij voertuigen die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen na 1 oktober 1986 : CO - 3,5 vol.%. b) Indien de uitlaatemissies worden geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde : 1) visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn;2) visuele controle van enig door de fabrikant gemonteerd emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of het compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn;3) bepaling van de doelmatigheid van het emissiebestrijdingssysteem van het voertuig door meting van de lambdawaarde en het Cogehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4 of volgens de procedures van de fabrikant die ten tijde van de typegoedkeuring zijn goedgekeurd.Bij elke proef laat men de motor warm lopen overeenkomstig de aanbevelingen van de voertuigfabrikant; 4) uitlaatemissies - grenswaarden. Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de voertuigfabrikant opgegeven waarde. Indien dit gegeven niet beschikbaar is, mag het CO-gehalte niet groter zijn dan de volgende waarden : i) meting bij stationair toerental van de motor : het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen mag niet meer bedragen dan 0,5 vol.%, en voor wat betreft voertuigen die een typegoedkeuring hebben gekregen overeenkomstig de grenswaarden in rij A of rij B van de tabel in rubriek 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/ 69/EG of latere wijzigingen, mag het maximale CO-gehalte niet meer bedragen dan 0,3 vol. %. Wanneer overeenstemming met Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG, niet mogelijk is, dan geldt het bovenstaande voor voertuigen die zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen na 1 juli 2002; ii) meting bij het hoge onbelaste toerental, ontkoppeld (motortoerental minstens 2 000 min-1) : CO-gehalte : maximaal 0,3 vol. %, en voor wat betreft voertuigen die de typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met de grenswaarden in rij A of rij B van de tabel in rubriek 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG of latere wijzigingen, mag het maximale CO-gehalte niet meer bedragen dan 0,2 vol. %. Wanneer overeenstemming met Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG, niet mogelijk is, dan geldt het bovenstaande voor voertuigen die zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen na 1 juli 2002.

Lambda : 1 + 0,03 overeenkomstig de specificaties van de fabrikant; iii) bij motorvoertuigen die overeenkomstig Richtlijn 70/220/EEG (zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG en latere wijzigingen) met een eigen diagnosesysteem (OBD-systeem) zijn uitgerust mag de correcte werking van het emissiesysteem in plaats van met de onder i) beschreven test worden gecontroleerd door de relevante gegevens uit het OBD-systeem uit te lezen en gelijktijdig de correcte werking van het OBD-systeem te controleren. 2.2. Motorvoertuigen uitgerust met (diesel)motoren met compressieontsteking a) De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije standen niet-ontkoppelde motor.b) Conditionering van het voertuig 1) Voertuigen kunnen worden gecontroleerd zonder voorafgaande conditionering, maar om veiligheidsredenen moet eerst worden nagegaan of de motor warm is en in een bevredigende mechanische staat verkeert.2) Behalve in het onder d), punt 5, bedoelde geval kan een voertuig niet worden afgekeurd tenzij het eerst volgens de onderstaande voorschriften is geconditioneerd : i) de motor moet op temperatuur zijn, hetgeen bijvoorbeeld kan worden geconstateerd wanneer de temperatuur van de motorolie, gemeten door middel van een in de opening voor de oliepeilstok ingebrachte voeler, ten minste 80 C bedraagt, of de normale bedrijfstemperatuur wanneer deze lager is, dan wel wanneer de temperatuur van het motorblok, bepaald aan de hand van de hoeveelheidinfrarood straling, ten minste een vergelijkbare waarde bedraagt.Indien door de constructie van het voertuig deze meting in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is, kan op een andere wijze worden nagegaan of de motor zijn normale bedrijfstemperatuur heeft bereikt, bijvoorbeeld door te wachten tot de ventilator aanslaat; ii) het uitlaatsysteem moet worden doorgeblazen door middel van ten minste drie vrije acceleratiecycli of een daarmee vergelijkbare methode. c) Controleprocedure 1) Visuele controle van enige door de fabrikant gemonteerde emissiebestrijdingsapparatuur om na te gaan of deze compleet is en in een bevredigende staat en of er geen lekken zijn.2) De motor en de eventueel gemonteerde druklader moeten stationair draaien voor het begin van elke vrije acceleratiecyclus.Bij zware dieselmotoren moet ten minste 10 seconden worden gewacht na het loslaten van het gaspedaal. 3) Bij de aanvang van elke vrije acceleratiecyclus moet het gaspedaal snel en ononderbroken (d.i. in minder dan 1 seconde) maar wel rustig volledig worden ingedrukt, teneinde een maximumbrandstoftoevoer door de injectiepomp te verkrijgen. 4) Tijdens elke vrije acceleratiecyclus moet de motor het toerental bereiken waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt of, voor voertuigen met een automatische transmissie, het door de fabrikant voorgeschreven toerental dan wel, indien dit niet bekend is, een toerental dat tweederde bedraagt van het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt, alvorens het gaspedaal wordt losgelaten.Dit kan worden gecontroleerd door bijvoorbeeld het toerental te meten of door voldoende tijd te laten verlopen tussen het indrukken en het loslaten van het gaspedaal, namelijk, bij voertuigen van de categorieën 1 en 2 van bijlage I, ten minste 2 seconden. d) Grenswaarden 1) Het concentratieniveau mag het niveau niet overschrijden dat overeenkomstig Richtlijn 72/306/EEG van de Raad op de plaat is genoteerd. 2) Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten deze waarde niet als referentie te gebruiken, mag het concentratieniveau niet hoger zijn dan het door de fabrikant vermelde niveau of de volgende grenswaarden voor de absorptiecoëfficiënt : Maximumabsorptiecoëfficiënt bij : - dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging : 2,5 m-1, - dieselmotoren met drukvulling : 3,0 m-1, - een grenswaarde van 1,5 m-1 is van toepassing op de volgende voertuigen die een typegoedkeuring hebben gekregen in overeenstemming met de grenswaarden in : a) rij B van de tabel in rubriek 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG (licht bedrijfsvoertuig diesel-Euro4); b) rij B1 van de tabellen in rubriek 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG (zwaar bedrijfsvoertuig diesel-Euro4); c) rij B2 van de tabellen in rubriek 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG (zwaar bedrijfsvoertuig diesel-Euro5); d) rij C van de tabellen in rubriek 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG (zwaar bedrijfsvoertuig EEV) of de grenswaarden in latere wijzigingen van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG, of de grenswaarden in latere wijzigingen van Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG, of equivalente waarden wanneer gebruik wordt gemaakt van apparatuur van een type dat afwijkt van dat welke bij de EG-typegoedkeuring is gebruikt.

Wanneer overeenstemming met rubriek 5.3.1.4 van bijlage I bij Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/69/EG, of met rubriek 6.2.1 van bijlage I bij Richtlijn 88/77/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 1999/96/EG, niet mogelijk is, dan geldt het bovenstaande voor voertuigen die zijn ingeschreven of in gebruik zijn genomen na 1 juli 2008. 3) Voertuigen die voor de eerste keer vóór 1 januari 1980 zijn geregistreerd of in gebruik genomen, zijn vrijgesteld van deze voorschriften.4) Voertuigen dienen alleen te worden afgekeurd, indien het rekenkundig gemiddelde van ten minste de laatste drie vrije acceleratiecycli meer bedraagt dan de grenswaarde.Dit kan worden berekend, wanneer sterk van het gemeten gemiddelde afwijkende metingen of het resultaat van een andere statistische berekening die rekening houdt met de verstrooiing van de metingen buiten beschouwing worden gelaten. De lidstaten kunnen het aantal testcycli aan een maximum verbinden. 5) Om onnodige controles te vermijden kunnen de lidstaten, in afwijking van het bepaalde in punt 2.2, onder d), punt 4, voertuigen afkeuren waarbij aanzienlijk hogere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen (of vergelijkbare methode) zoals vermeld in punt 2.2, onder b), punt 2, ii). Om onnodige controles te vermijden kunnen de lidstaten ook, in afwijking van het bepaalde in punt 2.2, onder d), punt 4, voertuigen goedkeuren, waarbij na minder dan drie vrije acceleratiecycli of na het doorblazen (of vergelijkbare methode) zoals vermeldpunt 2.2, onder b), punt 2, ii), aanzienlijk lagere waarden dan de grenswaarden zijn gemeten. 2.3. Controleapparatuur De voertuigemissies worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of aan de door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan. 3. Specifieke voorwaarden betreffende snelheidsbegrenzers - waar mogelijk, controleer of de snelheidsbegrenzer is geïnstalleerd, indien deze is voorgeschreven krachtens Richtlijn 92/6/EEG van de Raad, - controleer de geldigheid van de snelheidsbegrenzerplaat, - waar mogelijk, controleer of de zegels van de snelheidsbegrenzer, en van alle andere eventuele voorzieningen ter bescherming van de verbindingen tegen bedrog, intact zijn, - waar mogelijk, controleer of de snelheidsbegrenzer voorkomt dat de snelheid van de in artikel 2 en artikel 3 van Richtlijn 92/6/EEG bedoelde voertuigen de voorgeschreven waarden overschrijdt. Gezien om te worden toegevoegd aan ons besluit van 1 september 2006 houdende de invoering van de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die ingeschreven zijn in België of in het buitenland.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

^