Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 20 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen"

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006202741
pub.
20/12/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen" (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de edele metalen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen".

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Subcomité voor de edele metalen Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 Statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen" (Overeenkomst geregistreerd op 28 oktober 1997 onder het nummer 45758/CO/149.03)

Artikel 1.Het fonds volgt op in rechten en plichten en neemt het actief en het passief over van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen", opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 mei 1995, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid voor de sector edele metalen en tot vaststelling van de statuten van dit fonds, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 mei 1997 (Belgisch Staatsblad van 26 juni 1997).

Art. 2.De statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen" zijn bijgevoegd in bijlage.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1997 en is gesloten voor een onbepaalde tijd.

Zij kan door één van de partijen worden opgezegd mits een opzeg van zes maanden betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de edele metalen.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 23 mei 1995 betreffende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen", wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2006.

De Minister van Werkgelegenheid, P. VANVELTHOVEN

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen" Statuten van het fonds HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen".

Met "fonds" wordt verder in deze statuten "Fonds voor bestaanszekerheid - Edele metalen" bedoeld. 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Brussel. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de edele metalen, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van de aanvullende vergoedingen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de aanwerving en opleiding van de risicogroepen te bevorderen; 3.5. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de edele metalen; 3.6. ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.7. in functie van de ontwikkeling van een sectoraal opleidingsbeleid, de werking en de initiatieven van de VZW Educam te financieren volgens de door de raad van bestuur vastgelegde regels. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt voor onbepaalde tijd opgericht. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen, die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de edele metalen.

Onder "werklieden" wordt verstaan : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen Art.6. Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid

Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien in artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (gepubliceerd in het Belgisch Staatsbad van 22 augustus 1978) (tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen) op de vergoeding voorzien in artikel 7, § 2, van de statuten, voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : - werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - op het ogenblik van de werkloosheid in dienst van de werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 mei 1997 vastgesteld op : - 186 BEF per werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 93 BEF per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid

Art. 8.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 7, § 2 voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 180 dagen en 260 dagen per geval al naargelang zij op de eerste werkloosheidsdag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn en voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn, zonder op brugpensioen te zijn gesteld. § 2. De raad van bestuur van het fonds kan, in geval de bij § 1 bedoelde werklieden op het ogenblik van hun ontslag de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, afwijking toestaan op de maximumduur van 260 dagen. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding

Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval, recht, ten laste van het fonds, op een vergoeding die de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanvult, voor zover de werklieden volgende voorwaarden vervullen : - uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering bij toepassing van de wetgeving terzake genieten; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9, § 1 bedoelde vergoeding wordt als volgt vastgesteld : 3 000 BEF na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 000 BEF meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid; 3 900 BEF meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. De werkman die minstens 60 jaar oud is op het ogenblik waarop de ongeschiktheid aanvangt (55 jaar voor de werksters), heeft, na uitputting van de voordelen vervat in artikel 9, § 2 en voor zover de ongeschiktheid voortduurt, recht op een driemaandelijkse uitkering van 3 900 BEF en dit tot op het ogenblik dat hij of zij het wettelijk pensioen geniet. De laatste driemaandelijkse uitkering zal, zelfs als het een onvolledige periode van drie maanden betreft, volledig uitgekeerd worden. § 4. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag

Art. 10.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling voor aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - de collectieve overeenkomst van 23 mei 1995 en het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 van 30 maart 1995 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1994 en 31 december 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 juni 1997 en het nationaal akkoord 1997-1998 van 13 mei 1997 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, verzekert het fonds de integrale betaling van de aanvullende vergoeding met een minimum van 186 BEF per dag, vanaf de leeftijd van 57 jaar, en dit enkel voor de nieuwe bruggepensioneerden vanaf 1 juli 1993. § 2. Voor de werklieden die minder dan 57 jaar oud zijn en die ingevolge een ondernemingsakkoord genieten van een uitbreiding van de voordelen vermeld in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, neemt het fonds onder dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel 10, § 1 en voor zover de werkgever de bijdrage betaalt zoals bepaald in artikel 26, § 7 de toepassing van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 op zich en dit vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werklieden 57 jaar worden. § 3. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing in geval van sluiting van ondernemingen noch in geval van overgang van ondernemingen in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32 van 28 februari 1978, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 april 1978.

In de gevallen voorzien bij het vorige lid kan het fonds voorschotten betalen aan de bruggepensioneerden die hun aanvraag tot brugpensioen indienen bij het "Fonds voor vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen" ontslagen werknemers bij toepassing van artikel 4 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het "Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen" ontslagen werknemers. Deze voorschotten zijn toegekend vooraleer het "Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen" ontslagen werknemers zijn verplichtingen werkelijk uitvoert. § 4. De vergoedingen voorzien in § 1 zijn niet cumuleerbaar met de vergoedingen voorzien in artikel 8. 2.5. Aanvullende vergoeding bij halftijds brugpensioen

Art. 11.In toepassing van en overeenkomstig : - de bepalingen opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties, hierna collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 genoemd; - het koninklijk besluit van 3 april 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1994 betreffende het halftijds brugpensioen; - het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden, waardoor in de sector een recht op halftijds brugpensioen wordt ingevoerd, verzekert het fonds de integrale betaling van de aanvullende vergoeding met een minimum van 186 BEF per dag, vanaf de leeftijd van 55 jaar, en dit enkel voor de nieuwe bruggepensioneerden vanaf 1 juli 1997. 2.6. Aanvullende sociale vergoeding

Art. 12.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht, ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voor zover zij voldoen aan de volgende voorwaarde : - sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele organisaties van werknemers die voor het hele land zijn opgericht. § 2. Het bedrag van de bij § 1 bedoelde uitkering wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.7. Betalingsmodaliteiten van de bovengenoemde aanvullende vergoedingen

Art. 13.§ 1. De in bovenvermelde artikel 7 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door de werkgevers aan hun werklieden uitbetaald en dit bij de eerste uitbetaling van het loon volgend op de maand in de loop waarvan de werklieden recht hebben op deze uitkeringen.

De werkgevers kunnen de terugbetaling ervan bekomen bij het fonds overeenkomstig de door de raad van bestuur bepaalde modaliteiten. § 2. De in artikelen 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid), 9 (aanvullende ziektevergoeding), 10 (aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag) en 11 (aanvullende vergoeding bij halftijds brugpensioen) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden uitbetaald, voor zover zij het bewijs leveren dat zij recht hebben op de vergoedingen voorzien in voormelde artikelen. § 3. De in artikel 12 (aanvullende sociale vergoeding) bedoelde vergoeding wordt uitbetaald door de representatieve professionele werknemersorganisaties die nationaal georganiseerd zijn.

Art. 14.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van de betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen; in geen geval mag de betaling van de vergoeding afhankelijk zijn van de storting van de bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevordering van de vakbondsvorming Art.15. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben uitbetaald, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1972, gesloten in het Paritair Comité voor de sectoren welke aan de metaal-, machine- en elektrische bouw verwant zijn, betreffende de syndicale vorming van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de ondernemingen van uurwerkmakerij, bijouterie, edelsmeed- en juwelierskunst, alsook de groot- en kleinhandel in de uurwerkmakerij, bijouterie, edelsmeed- en juwelierskunst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 7 maart 1973 (Belgisch Staatsblad van 27 april 1973).

Art. 16.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 4. Bevordering van de aanwerving en de vorming van de risicogroepen Art.17. § 1. De werkgevers vermeld onder artikel 5, die tijdens de periode gaande van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998, overgaan tot de aanwerving en/of opleiding van ondermeer : 1. vervangers van een bruggepensioneerde zoals omschreven in artikel 4 van het koninklijk besluit van 16 november 1990 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;2. jongere werklozen, na minstens 1 jaar werkloosheid;3. werkzoekenden die het begeleidingsplan voor werkzoekenden hebben gevolgd;4. jongeren die een leercontract hebben gevolgd;5. jonge werklieden in een systeem van alternerend leren, alternerend werken (koninklijk besluit nr.495 van 31 december 1986); 6. jongere werksters die tewerkgesteld worden in een technische functie;7. oudere werklozen die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt;8. werknemers van meer dan 45 jaar;9. laaggeschoolde werklozen of werklieden (geen diploma of getuigschrift van hoger secundair onderwijs);10. werkzoekenden die wensen terug te keren op de arbeidsmarkt na hun beroepsactiviteit te hebben onderbroken (artikel 2, § 4 van het koninklijk besluit van 2 februari 1989 tot uitvoering van artikel 138 van de programmawet van 30 december 1988);11. erkende mindervaliden of werknemers die overstappen van een beschutte werkplaats naar een onderneming uit de sector edele metalen, kunnen genieten van een financiële tegemoetkoming op basis van een beslissing van de raad van bestuur zoals voorzien in § 4 van dit artikel. § 2. De aanwerving van de onder § 1 bedoelde werklieden moet gebeuren met een arbeidsovereenkomst voor arbeiders gesloten voor onbepaalde tijd. § 3. Vormingsinitiatieven gericht onder andere op de groep van kansarmen zoals omschreven in § 1, die genomen worden door Educam, werknemers- en/of werkgeversorganisaties of door een samenwerkingsverband ondernemingen - onderwijsinstel-lingen, kunnen onder voorwaarde van een certificëring door Educam, genieten van een financiële tussenkomst. § 4. De raad van bestuur van het fonds wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van het huidig artikel, met inbegrip van het bedrag van de financiële tegemoetkoming, vast te stellen. 5. Aflevering van tewerkstellingsattesten Art.18. Het fonds is ermee belast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 6. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen Art.19. De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsbad op 30 december 1989) en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de "Rijksdienst voor Pensioenen" en de "Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening" worden door het fonds ten laste genomen.

De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1994 ten laste genomen voor de bruggepensioneerden vanaf de leeftijd van 57 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1994 en 30 juni 2001.

De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden en tot de oppensioenstelling van de werklieden.

De nieuwe compenserende werkgeversbijdrage op het brugpensioen wordt ten laste genomen vanaf 56 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang genomen heeft tussen 1 april 1995 en 31 augustus 1995, en vanaf 55 jaar voor zover het brugpensioen een aanvang genomen heeft tussen 1 september 1995 en 31 december 1996.

Art. 20.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 18. 7. Algemene bepaling Art.21. De voorwaarden voor toekenning van de vergoedingen welke door het fonds worden verleend, evenals het bedrag, kunnen gewijzigd worden op voorstel van de raad van bestuur bij collectieve arbeidsovereenkomst van het Paritair Subcomité voor de edele metalen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds

Art. 22.Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties.

De raad van bestuur bestaat uit zestien leden, te weten acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers.

De leden van de raad van bestuur worden door het Paritair Subcomité voor de edele metalen benoemd.

Art. 23.Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan.

Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen.

De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.

Art. 24.De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad tenminste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer tenminste twee leden van de raad erom verzoeken. De uitnodiging vermeldt de agenda.

De notulen worden door de raad van bestuur aangeduide secretaris opgesteld en door de voorzitter van de vergadering ondertekend.

De uittreksels uit deze notulen worden door de voorzitter of twee bestuurders ondertekend.

Wanneer tot stemming moet worden overgegaan, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden).

De raad kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties in aanwezigheid van tenminste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en tenminste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.

Art. 25.De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist.

Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds.

De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds, op vervolging en op verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde bestuurder.

De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.

Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van werknemerszijde en twee van werkgeverszijde).

De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds

Art. 26.Om de financiering van de in artikel 7 tot artikel 18 bedoelde vergoedingen en financiële tussenkomsten te verzekeren beschikt het fonds over de bijdragen welke door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.

Art. 27.§ 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 0,40 pct. van het brutoloon van de werklieden. § 2. Vanaf het eerste kwartaal van het jaar 1986 wordt de bijdrage van de werkgevers verhoogd met 1,30 pct. en aldus in totaal op 1,70 pct. van het brutoloon van de werklieden gebracht § 3. Vanaf het vierde kwartaal van het jaar 1987 en dit tot en met het derde kwartaal van het jaar 1991 wordt de bijdrage van de werkgevers, bedoeld in § 2, verhoogd met 0,5 pct. en aldus op een totaal van 2,20 pct. van het brutoloon van de werklieden gebracht. § 4. Vanaf het vierde kwartaal van het jaar 1991 wordt de bijdrage van de werkgever, bedoeld in § 2, verhoogd met 0,25 pct. en aldus in totaal op 1,95 pct. van het brutoloon van de werklieden gebracht. § 5. Vanaf het vierde kwartaal van het jaar 1991 en dit tot en met het derde kwartaal van het jaar 1993 wordt de bijdrage van de werkgever, bedoeld in § 4, verhoogd met 0,25 pct. en aldus op een totaal van 2,20 pct. van het brutoloon van de werklieden gebracht. § 6. Vanaf het vierde kwartaal van het jaar 1993 wordt de bijdrage van de werkgever, bedoeld in § 4, verhoogd met 0,25 pct. en aldus op een totaal van 2,20 pct. van het brutoloon van de werklieden gebracht. § 7. De bijdrage voorzien in § 1 tot en met § 6, gebaseerd op de laatste brutobezoldiging berekend aan 108 pct. verdiend door de werklieden bedoeld bij artikel 10, § 2, wordt door de werkgever rechtstreeks aan het fonds betaald voor de aanvangsdatum van het brugpensioen van de werklieden. Zij wordt berekend vanaf de aanvang van het brugpensioen in de onderneming tot de leeftijd van 57 jaar en betaald volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur.

Art. 28.§ 1. De inning en invordering van de bijdragen worden door de "Rijksdienst voor Sociale Zekerheid" verzekerd bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid (gepubliceerd in het Belgisch Staatsbad van 7 februari 1958). § 2. Van de aldus door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het fonds gestorte som, worden vooraf de door de raad van bestuur vastgestelde kosten afgetrokken. Het saldo wordt verdeeld naar rato van de helft voor de in artikelen 7, 8, 9, 10 en 14 bedoelde vergoedingen en de helft voor de in artikel 11 bedoelde vergoedingen. § 3. De in artikel 27, § 2, bedoelde verhoging kan niet het voorwerp uitmaken van de verdeling bedoeld bij de huidige § 2 en is integraal voorbehouden voor de bij artikelen 7, 8, 9, 10 en 14 bedoelde uitkeringen. § 4. De in artikel 27, § 4, bedoelde verhoging kan niet het voorwerp uitmaken van de verdeling bedoeld bij de huidige § 2 en is integraal voorbehouden voor de bij de artikelen 8, § 2 en 11 bedoelde uitkeringen. § 5. De in artikel 27, § 5, bedoelde verhoging kan niet het voorwerp uitmaken van de verdeling bedoeld bij de huidige § 2, en is integraal voorbehouden voor de bij artikel 11 bedoelde uitkeringen. § 6. De in artikel 27, § 6, bedoelde bijdrage wordt integraal voorbehouden voor de bij artikel 16 bedoelde uitkering. HOOFDSTUK VI. - Begroting en rekeningen van het fonds

Art. 29.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 30.Elk jaar, uiterlijk gedurende de maand december, wordt een begroting voor het volgende jaar aan het Paritair Subcomité voor de edele metalen ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 31.De rekeningen over het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.

De raad van bestuur, evenals de door het Paritair Subcomité voor de edele metalen aangeduide revisor of accountant, maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar. De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juni aan het Paritair Subcomité voor de edele metalen ter goedkeuring worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening van het fonds

Art. 32.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Subcomité voor de edele metalen worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheid en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de netto activa van het fonds te bepalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 september 2006.

De Minister van Werkgelegenheid, P. VANVELTHOVEN

^