Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 april 2014
gepubliceerd op 25 april 2014

Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2014011216
pub.
25/04/2014
prom.
02/04/2014
ELI
eli/besluit/2014/04/02/2014011216/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Algemene context Dit ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de nadere regels voor de inning van de federale bijdrage op aardgas krachtens de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gas en andere door middel van leidingen (hierna: de "gaswet").

Een aantal wijzigingen werden aangebracht aan de federale bijdrage voor gas, zowel inzake de wijze waarop ze zal worden geïnd vanaf 1 april 2014, maar ook door de invoering van een degressiviteit en een plafonnering die bestemd zijn om de last te verlichten van deze bijdrage voor de grote professionele verbruikers, alsook inzake een vrijstelling voor de productie-eenheden voor elektriciteit die werken op aardgas vanaf 1 juli 2014.

Omwille van de coherentie, werden de principes van inning en berekening van de federale bijdrage voor gas aangepast aan deze van de federale bijdrage voor de elektriciteit. 1. Watervalprincipe: om rekening te kunnen houden met de evolutie van het gasmarktmodel naar aanleiding van het derde liberaliseringspakket, het zogeheten "Nieuwe marktmodel" (rechtstreekse leveringen uit het buitenland of vanuit de Hub van Zeebrugge, shippers zonder leveringsvergunningen, rechtstreekse afnemers van het Fluxysnet, ...) werd de wijze van inning van de federale bijdrage gas aangepast door het voorbeeld te volgen van wat gedaan is voor de federale bijdrage elektriciteit. Er wordt dus een "watervalprincipe" ingevoerd waarbij het de netbeheerder is die in de eerste plaats de federale bijdrage gas bij zijn rechtstreekse afnemers int, ofwel zijn deze afnemers zelf houder van een toegangscontract voor het net en betalen zij de federale bijdrage voor gas omdat zij dat gas aanwenden voor eigen gebruik, ofwel zijn het "shippers" (leveranciers) die dat gas stroomafwaarts aan hun afnemers leveren (dat wil zeggen de industrie of de openbare distributie, via de distributienetbeheerders in dit tweede geval). In dit geval wordt de federale bijdrage voor gas doorberekend en gefactureerd aan de eindafnemer (diegene die het gas voor eigen gebruik verbruikt). De doorvoer en de uitvoer zijn natuurlijk uitgesloten. 2. Vrijstelling van de elektriciteitsproductie-eenheden die op gas werken : om elke dubbele belasting te vermijden (gas belast als brandstof en elektriciteit als afgewerkt product belast door de federale bijdrage elektriciteit wanneer deze elektriciteit in verbruik wordt gesteld), wat verboden is door de Europese richtlijn 2003/96/EG inzake de belasting op energieproducten.Krachtens deze richtlijn moeten elektrische centrales die werken op aardgas dus worden vrijgesteld van die federale bijdrage voor gas voor de hoeveelheden gas die overeenstemmen met de hoeveelheden elektriciteit die geïnjecteerd zijn in het net; de eenheden voor warmtekrachtkoppeling (die zowel warmte als elektriciteit produceren) moeten dus eveneens worden vrijgesteld, tenminste wat het gedeelte "elektriciteitsproductie" betreft, voor zover het hoogrenderende warmtekrachtkoppeling betreft, waarvan de kwaliteit en het rendement blijken uit oorsprongcertificaten die door de gewestelijke regulatoren zijn afgeleverd. Het gedeelte "warmteproductie" wordt niet beoogd door deze dubbele belasting en blijft dus onderworpen aan de federale bijdrage voor gas Artikel 8, § 2, eerste lid van dit besluit verleent een vrijstelling voor de hoeveelheden gas die worden afgenomen van het net of van een directe lijn. Hoewel deze terminologie enigszins afwijkt van artikel 15/11ter, eerste lid van de gaswet, eerbiedigt ze nauwgezet de geest van deze wet en van artikel 14, eerste lid, a), van richtlijn 2003/96/EG. Het zou inderdaad niet kunnen worden afgeleid uit de formulering van artikel 15/11ter, eerste lid, dat het gas dat werd afgenomen van het distributienet niet kan worden vrijgesteld van de federale bijdrage onder de voorwaarden van dit besluit. Inderdaad, niets in de richtlijn zou deze uitzondering toestaan en niets in de gaswet zou dit rechtvaardigen. Bovendien moet worden opgemerkt dat het distributienet zich stroomafwaarts van het vervoersnet bevindt, en dus dat de afgenomen hoeveelheden uit het distributienet, op grond van dit besluit, moeten worden beschouwd als hoeveelheden die afgenomen zijn van het vervoersnet dat stroomopwaarts gelegen is. 3. Invoering van een degressiviteits- (en plafonnerings-) mechanisme : om het concurrentievermogen van de professionele of industriële afnemers te beschermen, wordt er voorzien in de invoering van een mechanisme van degressiviteit en jaarlijkse plafonnering dat te vergelijken is met wat reeds van toepassing is voor de federale bijdrage elektriciteit.Indien een professionele afnemer dat gas voor eigen gebruik aanwendt en zijn jaarlijks verbruik een bepaalde drempel overschrijdt, wordt voor hem de degressiviteit toegepast (zoals voor de federale bijdrage elektriciteit). Bovendien wordt het totale bedrag van de federale bijdrage gas geplafonneerd op 750.000 euro/jaar.

De ontvangsten van de federale bijdrage voor gas dienen voor de gedeeltelijke financiering (gedeeltelijk aangezien ze worden gedeeld met de ontvangsten van de federale bijdrage voor elektriciteit) van fondsen die beheerd worden door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna : « commissie »), namelijk: a) het fonds dat bestemd is om de werkingskosten van de commissie te dekken;b) het fonds beoogd in artikel 15/11, § 1ter, 2°, van de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke bijstand aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering;c) het fonds bestemd voor de financiering van de reële nettokost die voortvloeit uit de toepassing van de maximumprijzen voor de levering van aardgas aan huishoudelijke beschermde afnemers met een laag inkomen of in een kwetsbare situatie. Dekking van de kosten voor de gasondernemingen Om de administratieve kosten en risico's te dekken die inherent zijn aan de inning van deze federale bijdrage door aardgasondernemingen, worden kleine (procentuele) supplementen op de bijdragen voorzien (0,4 % om de administratieve kosten te dekken en 0,7 % om de risico's van niet-betaling van de federale bijdrage door de eindafnemer aan het gasbedrijf te dekken (bijvoorbeeld in geval van faillissement)).

De beheerder van het vervoersnet bevindt zich bovenaan in het cascademechanisme. Daarom is hij het die de voornaamste kosten en risico's in het mechanisme draagt. Deze toestand rechtvaardigt, in reactie op opmerking nummer 8 van de Raad van State in zijn advies 55785/3 van 25 maart 2014, de specifieke bepalingen met betrekking tot hem, voorzien in artikel 6, § 2, vierde lid en artikel 10, § 5, derde lid.

Verklaringen die moeten worden ingevuld om te genieten van de (jaarlijkse) vrijstelling Wanneer de productie-installatie van de eindafnemer enkel bestemd is voor elektriciteitsproductie, dan is de totale hoeveelheid aardgas dat is afgenomen van het net of de directe leiding vrijgesteld van de federale bijdrage. De vrijstelling wordt direct toegepast door het aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling, stuurt de eindafnemer een verklaring in de vorm van het model aangegeven in bijlage 1. De vrijstelling wordt door de aardgasonderneming slechts toegepast na ontvangst van deze verklaring.

Verklaring die moet worden ingevuld om te kunnen genieten van een (jaarlijkse) vrijstelling voor de eigenaars van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling -eenheid, die erkend is door het gewest Wanneer de afgenomen hoeveelheden aardgas bestemd zijn voor de werking van een gecombineerde productie-installatie voor elektriciteit en warmte, dan wordt de vrijstelling slechts verleend aan de installaties van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, in verhouding tot de hoeveelheden aardgas die werden gebruikt voor het produceren van elektriciteit die in het net werd geïnjecteerd.

De vrijstelling wordt direct door de aardgasonderneming toegepast die de federale bijdrage factureert aan de eindafnemer. Om in aanmerking te komen voor de vrijstelling, stuurt de eindafnemer naar de aardgasonderneming die de federale bijdrage factureert: - een verklaring in de vorm van het model in bijlage 2; - een attest van de gewestelijke regulator dat het aantal oorsprongcertificaten vermeldt, dat aan de eindafnemer werd verstrekt voor de betrokken verbruikslocatie.

De vrijstelling wordt door de aardgasonderneming slechts toegepast na ontvangst van de nodige informatie.

Zoals dit het geval is voor de federale bijdrage voor elektriciteit, vergoedt de commissie de aardgasonderneming voor het totale bedrag van de verleende vrijstellingen die in het voorgaande kwartaal werden toegekend.

De commissie en de Algemene Directie Energie controleren de rechtmatigheid van de verkregen vrijstellingen van bijdrage.

Berekening en toekenning van de degressiviteit De berekening en de toekenning van de degressiviteit gebeuren op dezelfde wijze als voor de federale bijdrage elektriciteit. Het verbruik dat de verbruiksschijven bepaalt zijn verschillende vanwege de verschillen in verbruiksniveau tussen het gas en de elektriciteit.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

Raad van State afdeling Wetgeving Advies 55.785/3 van 25 maart 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt' Op 18 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Energie verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt '.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 21 maart 2014. De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Kaat Leus, staatsraden, en Marleen Verschraeghen, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Tim Corthaut, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 25 maart 2014. 1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd "par la nécessité d'adapter les modalités de la cotisation fédérale gaz aux modifications qui seront apportées par le projet de loi modifiant la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations qui a été approuvé ce jeudi 13 mars par la Chambre des Représentants (document parlementaire n° 3386), dans un délai respectant les dates d'entrée en vigueur fixées à l'article 9 de ce projet de loi, particulièrement l'application à partir du 1er avril 2014 d'un nouveau système de perception « en cascade » de la cotisation fédérale gaz, par analogie au système déjà en place pour la cotisation fédérale électricité". 2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de uitvoering van de wet `tot wijziging van de Gaswet betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen' (hierna : nieuwe wet) (1).Uit die nieuwe wet volgt dat de federale bijdrage voortaan via een watervalsysteem wordt geïnd bij de eindafnemers (zie artikel 15/11, § 1bis, van de Gaswet (2), ingevoegd bij de nieuwe wet), voor grote verbruikers (vanaf een jaarlijks verbruik van 20.000 MWh) degressief wordt gemaakt en voor de allergrootste verbruikers zelfs aan een maximum (750.000 euro per jaar en per verbruikslocatie) is onderworpen (artikel 15/11bis, § 1, van de Gaswet, ingevoegd bij de nieuwe wet), en een vrijstelling wordt ingevoerd voor aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit die in het net wordt geïnjecteerd (artikel 15/11ter, van de Gaswet, ingevoegd bij de nieuwe wet).

Het ontwerp bevat inzonderheid de nadere regels voor de berekening (hoofdstuk 2 van het ontwerp) en de inning (hoofdstuk 3) van de federale bijdrage. De bestaande regeling, vervat in het koninklijk besluit van 24 maart 2003 `tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt' wordt opgeheven (artikel 20 van het ontwerp).

Voorafgaande vormvereisten 4. In advies 55.195/3 van 6 februari 2014 bij het voorontwerp dat tot de nieuwe wet heeft geleid, heeft de afdeling Wetgeving opgemerkt dat het degressief maken en aan een maximum onderwerpen van de federale heffing te beschouwen is als een steunmaatregel in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die krachtens artikel 108, lid 3, van het VWEU dient te worden aangemeld (3). Daarop is niet ingegaan om de redenen uiteengezet in de memorie van toelichting bij het voorontwerp dat tot de nieuwe wet heeft geleid (4).

Reeds in advies 53.970/1/V van 31 juli 2013 over een ontwerp dat tot het koninklijk besluit van 17 augustus 2013 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen' heeft geleid, heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, uiteengezet waarom redenen zoals diegene die in de memorie van toelichting zijn aangehaald, niet overtuigen (5) : "Vooreerst gebeurt de financiering van de ondersteuning van de offshore energieproductie door de thans ontworpen regeling gedeeltelijk met overheidsmiddelen, aangezien de overheid voortaan een deel overneemt van de tarieftoeslag die strekt tot de financiering van certificaten van oorsprongsgarantie en groenestroomcertificaten voor elektriciteit geproduceerd uit water, stromen of winden in de zeegebieden waar België rechtsmacht kan uitoefenen (6). De degressiviteit en de plafonnering van de tarieftoeslag leiden er bovendien toe dat energie-intensieve bedrijven ter vrijwaring van hun concurrentiekracht een vermindering krijgen van parafiscale lasten, zoals de tarieftoeslag, die zij normaal verschuldigd zijn. Een dergelijke verlichting van parafiscale lasten vormt een afzonderlijke staatssteunmaatregel (7). Het Hof van Justitie heeft al geoordeeld dat de levering van energie tegen preferentiële voorwaarden aan ondernemingen die stoffelijke goederen produceren, als een steunmaatregel van de staat kan worden beschouwd (8).

Voorts is het voor de beoordeling of een maatregel gekwalificeerd moet worden als staatssteun in de zin van artikel 108, lid 3, VWEU, niet doorslaggevend of de Raad van State of de Europese Commissie in het verleden gelijkaardige maatregelen als staatssteun hebben aangemerkt.

Nog afgezien van het gegeven dat zowel de omvang als de doelstelling van de federale bijdrage verschillend is, zodat daaruit alvast geen conclusies kunnen worden getrokken, is ook de omstandigheid dat de Europese Commissie gelijkaardige systemen in het buitenland heeft aanvaard, niet beslissend. Overigens wijst de [Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, hierna : CREG] in de toelichting bij haar voorstel op de gelijkenis met een Oostenrijkse regeling, die door de Europese Commissie juist wel als strijdig met het EU-recht werd aangemerkt (9).

De progressiviteit van de belasting - of veeleer de degressiviteit ten gunste van grote ondernemingen - kan weliswaar de kwalificatie als staatssteun beïnvloeden, maar in het zo-even reeds aangehaalde arrest Adria-Wien Pipeline weerlegde het Hof van Justitie juist het argument dat `de aard of de opzet van het belastingstelsel' de toekenning van voordelen aan bepaalde ondernemingen zou rechtvaardigen : `48. In de eerste plaats moet worden benadrukt dat noch het grote aantal begunstigde ondernemingen, noch de verscheidenheid en het belang van de sectoren waartoe deze ondernemingen behoren, grond kan zijn om een overheidsinitiatief als algemene maatregel van economische politiek te beschouwen (zie in die zin arrest België/Commissie, reeds aangehaald, punt 32). 49. In de tweede plaats wordt de toekenning van voordelen aan ondernemingen die hoofdzakelijk stoffelijke goederen produceren, niet gerechtvaardigd door de aard of de opzet van het belastingstelsel dat bij het Strukturanpassungsgesetz van 1996 is ingevoerd.50. Ondernemingen die diensten leveren, kunnen net als ondernemingen die stoffelijke goederen produceren, grote energieverbruikers zijn die meer dan 0,35 % van de nettoproductiewaarde aan energieheffingen moeten betalen, hetgeen ondernemingen die voornamelijk stoffelijke goederen produceren reeds recht op restitutie van energieheffingen verschaft.51. De betrokken nationale regeling bevat niets waaruit blijkt dat het restitutiestelsel voor ondernemingen die hoofdzakelijk stoffelijke goederen produceren een louter tijdelijke maatregel is met het oog op een geleidelijke aanpassing aan het nieuwe stelsel omdat zij er naar verhouding zwaarder door worden getroffen, zoals de Oostenrijkse regering betoogt.52. Bovendien rechtvaardigen de overwegingen van milieubescherming die aan de betrokken nationale regeling ten grondslag liggen, niet dat het gebruik van aardgas of elektriciteit door ondernemingen uit de dienstensector anders wordt behandeld dan het gebruik ervan door ondernemingen die stoffelijke goederen produceren.Het energieverbruik door beide sectoren is even schadelijk voor het milieu. 53. Het in de betrokken nationale regeling gehanteerde onderscheidingscriterium, hoewel objectief, is noch door de aard, noch door de opzet van deze regeling gerechtvaardigd, zodat het de betwiste maatregel niet het karakter van staatssteun kan ontnemen.54. Overigens blijkt, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, uit de toelichting op het wetsontwerp dat tot de omstreden nationale regeling heeft geleid, dat de toekenning van gunstige voorwaarden aan ondernemingen die stoffelijke goederen produceren, was bedoeld om hun concurrentievermogen, met name binnen de Gemeenschap, te waarborgen' (10). Evenzeer kan worden betwijfeld dat de voorgenomen steunmaatregel niet-selectief zou zijn. De doelgroep van de maatregel zijn immers energie-intensieve bedrijven, waarbij het voordeel bovendien sterk toeneemt voor de grootste energiegebruikers. In het bijzonder de plafonnering biedt een beperkte groep erg energie-intensieve bedrijven een significant voordeel waarvan men bezwaarlijk kan aannemen dat het niet intentioneel zou zijn." Gelet daarop moet ervan uitgegaan worden dat ook het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit te beschouwen is als een aan te melden steunregeling, vermits het strekt tot de tenuitvoerlegging van een regeling die alle kenmerken heeft van staatssteun.

De draconische sanctie die dreigt bij een onterechte niet-aanmelding, brengt de Raad van State ertoe om andermaal te adviseren om het ontwerp aan te melden met toepassing van artikel 108, lid 3, van het VWEU. Niet-aangemelde staatssteun is immers per se onwettig (zelfs indien ze verenigbaar verklaard zou kunnen worden indien ze correct werd aangemeld) (11), en die onwettigheid moet door elke rechter, desnoods ambtshalve, worden opgeworpen (12), zonder dat de begunstigden van de steunregeling zich op gewekt vertrouwen kunnen beroepen om zich tegen de terugbetaling van de steun (met interest) te verzetten (13). De nationale rechter - in België ook het Grondwettelijk Hof - (14) is bevoegd om vast te stellen of een maatregel als nieuwe staatssteun moet worden aangemerkt en of, indien dat het geval is, die maatregel bij de Commissie moest worden aangemeld alvorens tot uitvoering te worden gebracht.(15) Het Hof van Justitie heeft de taak van de nationale rechter bij de schending van artikel 108 VWEU immers als volgt omschreven : "27 De toepassing van de toezichtregeling voor staatssteun is een taak van de Commissie én van de nationale rechterlijke instanties, waarbij zij aanvullende en onderscheiden taken vervullen (zie in die zin arresten van 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 41; 21 oktober 2003, van Calster e.a., C-261/01 en C-262/01, Jurispr. blz. I-12249, punt 74, en 5 oktober 2006, Transalpine Ölleitung in Österreich, C-368/04, Jurispr. blz. I-9957, punten 36 en 37). 28 Terwijl de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie valt, die daarbij onder toezicht staat van de rechters van de Unie, zien de nationale rechterlijke instanties toe - totdat de Commissie haar eindbeslissing heeft vastgesteld - op de vrijwaring van de rechten van de justitiabelen in geval van een eventuele schending door de overheidsinstanties van het verbod waarin artikel 108, lid 3, VWEU voorziet (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Van Calster e.a., punt 75, en Transalpine Ölleitung in Österreich, punt 38). 29 Het optreden van de nationale rechterlijke instanties berust op de rechtstreekse werking van het bij artikel 108, lid 3, laatste volzin, VWEU gestelde verbod op de tenuitvoerlegging van voorgenomen steunmaatregelen. Het Hof heeft in dit verband gepreciseerd dat de rechtstreekse werking van het in dit artikel neergelegde verbod tot tenuitvoerlegging zich uitstrekt tot iedere steunmaatregel die zonder kennisgeving tot uitvoering is gebracht (arrest Lorenz, reeds aangehaald, punt 8; arrest van 21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon, hierna : "arrest FNCE", C-354/90, Jurispr. blz. I-5505, punt 11, alsook arrest SFEI e.a., reeds aangehaald, punt 39). 30 De nationale rechterlijke instanties dienen de justitiabelen te waarborgen dat overeenkomstig hun nationale recht alle consequenties uit een schending van artikel 108, lid 3, laatste volzin, VWEU zullen worden getrokken, zowel wat de geldigheid van handelingen tot uitvoering van de betrokken steunmaatregelen betreft, als wat de terugvordering van in strijd met deze bepaling of met eventuele voorlopige maatregelen verleende financiële steun betreft (reeds aangehaalde arresten FNCE, punt 12, en SFEI e.a., punt 40). 31 De taak van de nationale rechter bestaat er dan ook in maatregelen op te leggen die de onwettigheid van de uitvoering van steunmaatregelen kunnen opheffen, zodat de ontvanger niet vrijelijk kan blijven beschikken over de steun in de periode die resteert tot de beschikking van de Commissie (arrest van 11 maart 2010, CELF en Ministre de la Culture et de la Communication, C-1/09, Jurispr. blz.

I-2099, punt 30)" (16).

Rechtsgrond 5.1. Voor het ontwerp wordt luidens het eerste lid van de aanhef ervan rechtsgrond gezocht in de artikelen 1, 15/11, 15/11bis, 15/11ter en 15/15 van de Gaswet, zoals gewijzigd bij de nieuwe wet. 5.1.1. Artikel 1 van de Gaswet bevat definities, maar geen delegaties aan de Koning. Aan dat artikel kan dus geen rechtsgrond worden ontleend voor het ontwerp. 5.1.2. Artikel 15/11 van de Gaswet, zoals gewijzigd bij artikel 4 van de nieuwe wet, vormt de rechtsgrond voor de instelling van de federale bijdrage, zoals die vorm krijgt in hoofdstuk 2 van het ontwerp, en voor de nadere regels inzake de inning ervan in hoofdstuk 3 en voor het beheer van de fondsen in hoofdstuk 6. De eigenlijke delegaties zijn te vinden in artikel 15/11, § 1quater, eerste lid, van de Gaswet.

Artikel 15/11, § 1quater, eerste lid, 5°, van de Gaswet is bovendien de rechtsgrond voor de bijkomende toeslagen in de artikelen 5, § 2, en 6, § 2, van het ontwerp.

Artikel 15/11, § 1quater, laatste lid, van de Gaswet maakt het bovendien mogelijk dat de Koning, ondanks de bekrachtiging bij wet, het koninklijk besluit van 24 maart 2003 kan opheffen, wat het voorwerp is van artikel 20 van het ontwerp. 5.1.3. Artikel 15/11bis, § 1, van de Gaswet bevat de degressiviteitsregeling en het plafond van de federale bijdrage, waarvoor de nadere regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van het ontwerp. De uitwerking ervan moet echter eveneens gebeuren op basis van artikel 15/11, § 1quater, eerste lid, 4°, van de Gaswet. 5.1.4. Artikel 15/11ter bevat specifieke delegaties met betrekking tot de nadere regels voor de vrijstelling die aan de orde is in hoofdstuk 4 van het ontwerp. 5.1.5. Artikel 15/15, § 4, van de Gaswet, ingevoegd bij artikel 7 van de nieuwe wet, bevat geen delegatie aan de Koning, maar vormt niettemin de rechtsbasis voor de berekening van de component bedoeld in artikel 3, § 1, van het ontwerp. Met die component wordt overigens ook voorzien in de financiering van een reserve bij artikel 17 van het ontwerp, waarvoor een beroep kan worden gedaan op artikel 15/11 van de Gaswet aangezien die reserve geacht moet worden deel uit te maken van de werkingskosten van de CREG. 5.2. Voor enkele bepalingen van het ontwerp kan er niettemin reden tot twijfel zijn of de ingeroepen bepalingen volstaan. 5.2.1. Een beroep op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning is nodig voor de overgangsregeling in artikel 19 met betrekking tot de federale bijdrageverplichtingen voor het eerste kwartaal van 2014. 5.2.2. De mogelijkheid om de CREG met toezichtstaken te belasten volgt uit artikel 15/14, § 2, tweede lid, 11°, van de Gaswet. Voor het toewijzen van taken aan de Algemene Directie Energie moet een beroep worden gedaan op artikel 18, § 2, van de Gaswet. De voormelde bepalingen van de Gaswet moeten dus als rechtsgrond worden ingeroepen voor de artikelen 9 en 14 van het ontwerp. 5.2.3. Het ontwerp gaat op één punt verder dan de Gaswet.

Volgens artikel 15/11ter, eerste lid, van die wet geldt de vrijstelling enkel voor "de hoeveelheden aardgas die zijn afgenomen van het aardgasvervoersnet of van een directe leiding".

In het ontwerp wordt echter ook rekening gehouden met afname van de distributienetten, want in artikel 8, § 2, eerste lid, van het ontwerp wordt verwezen naar de "hoeveelheid aardgas die van het net of van de directe leiding is afgenomen". De term `net' verwijst niet enkel naar het aardgasvervoersnet doch ook naar de distributienetten, zodat de regeling ook slaat op hoeveelheden aardgas die niet vallen onder artikel 15/11ter van de wet.

Er moet echter worden vastgesteld dat de bewuste bepaling van het ontwerp meer in overeenstemming is met artikel 14, lid 1, a), van Richtlijn 2003/96/EG(17).

Het is dan ook raadzaam de rechtsgrond zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met de richtlijn. 5.3. Gelet op wat voorafgaat, zal de verwijzing naar de rechtsgrond in de aanhef van het ontwerp moeten worden bijgesteld. 6. Gelet op de artikelen 15/11, § 1quater, tweede lid, en 15/11ter van de Gaswet moet het aan te nemen besluit binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding ervan bekrachtigd worden. Onderzoek van de tekst Artikel 1 7. Artikel 1, 2°, van het ontwerp strekt ertoe een definitie van "garantie van oorsprong" in te voeren, terwijl die woorden niet voorkomen in de Nederlandse versie van het ontwerp.In bijlage 2 wordt wel gewag gemaakt van "waarborgen van oorsprong" (lees : "certificaten van oorsprong") (18).

Artikel 6 8. Artikel 6, § 2, vierde lid, van het ontwerp bevat een regeling waarbij de beheerder van het aardgasvervoersnet het recht krijgt om het bedrag in te houden op de volgende betaling aan de CREG.Het is niet duidelijk waarom andere aardgasondernemingen, bijvoorbeeld de beheerder van een directe leiding, niet hetzelfde recht krijgen.

Indien deze bepaling wordt behouden, zal voor die ongelijke behandeling een verantwoording moeten kunnen worden gegeven.

Deze opmerking geldt eveneens voor artikel 10, § 5, derde lid, van het ontwerp.

De griffier Marleen Verschraeghen De voorzitter, Jo Baert _______ Nota's (1) Die wet is op 13 maart 2014 door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen en niet geëvoceerd door de Senaat (Parl.St. Senaat, nr. 5-2744/1). Op het moment dat dit advies wordt gegeven is de wet nog niet bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, zodat de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich voor het geven van dit advies heeft gebaseerd op de tekst aangenomen door de Kamer (Parl.St. Kamer, nr. 53-3386/003). (2) Wet van 12 april 1965 `betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen'. (3) Parl.St. Kamer, nr. 53-3386/001, 19-22. (4) Parl.St. Kamer, nr. 53-3386/001, 8-9. (5) Dat advies had betrekking op de federale bijdrage inzake elektriciteit, maar de erin gemaakte opmerkingen gelden ook voor de federale bijdrage betreffende gas. (6) Voetnoot 8 van het geciteerde advies : Om die reden heeft de Raad van State in het voormelde advies 53.374/3 over de ontworpen wijziging van artikel 7, § 1, van de wet van 29 april 1999 gesteld dat niet enkel de degressiviteit en plafonnering, zoals hierna wordt benadrukt, als vormen van staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU moeten worden beschouwd, maar dat het hele systeem van ondersteuning van offshore energieproductie in het licht van het arrest PreussenElektra AG van het Hof van Justitie voortaan de kenmerken van staatssteun vertoont, en bijgevolg ook als geheel moet worden aangemeld (zie adv.RvS 53.374/3 van 7 juni 2013 over een voorontwerp van wet `houdende wijzigingen van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt', punt 5.2, met verwijzing naar HvJ 13 maart 2001, zaak C-379/98, PreussenElektra AG). (7) Voetnoot 9 van het geciteerde advies : HvJ 23 februari 1961, C-30/59, Gezamelijke Steenkoolmijnen in Limburg;HvJ 17 maart 1993, C-72/91 en C-73/91 Sloman Neptun Schiffahrts AG; HvJ 26 september 1996, C-241/94 Frankrijk t. Commissie, punt 34; HvJ 17 juni 1999, C-295/97, Industrie Aeronautiche e Meccaniche Rinaldo Piaggio SpA, punt 34; HvJ 22 november 2001, C-53/00 Ferring SA, punten 15-16. Zie ook de Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen, Pb. 1998, C 384, punt 9 (ook al gaat het in het onderhavige geval om een indirecte belasting). (8) Voetnoot 10 van het geciteerde advies : HvJ 8 november 2001, C-143/99, Adria-Wien Pipeline, punt 40.(9) Voetnoot 11 van het geciteerde advies : Besluit van de Commissie van 8 maart 2011 betreffende de staatssteun in zaak C 24/09, Pb.2011, L 235. (10) Voetnoot 12 van het geciteerde advies : HvJ 8 november 2001, C-143/99, Adria-Wien Pipeline, punten 48-54. (11) HvJ 8 december 2011, C-275/10, Residex Capital IV, punt 28, met verwijzing naar arresten van 21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon, C-354/90, punt 17, en 27 oktober 2005, Distribution Casino France e.a., C-266/04-C-270/04, C-276/04 en C-321/04-C-325/04, punt 30. (12) HvJ 18 juli 2007, C-119/05, Lucchini, punt 61.(13) HvJ 20 maart 1997, C-24/95, Alcan.Zie ook : N. De Vos, "De rol van het Europese en het Belgische vertrouwensbeginsel bij de terugvordering van Europese subsidies en staatssteun", RW 2012-13, p. 130-131, nrs. 26 en 30. (14) GwH 7 november 2013, nr.145/2013, B.2.2. (15) GwH 6 april 2011, nr.50/2011, B.12.3.1 tot B.12.3.4. (16) HvJ 21 november 2013, C-284/12, Deutsche Lufthansa, punten 27-31.(17) Richtl[00c4][00b3]n 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 `tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit'.(18) Het is niet duidelijk waarom "garantie van oorsprong" wordt gedefinieerd, doch niet de term "warmtekrachtkoppeling-certificat

2 APRIL 2014.- Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, artikels 15/11, 15/11bis, 15/11ter en 15/15, § 4, laatst gewijzigd bij de wet van 26 maart 2014, artikel 15/14, § 2, tweede lid, 11°, laatst gewijzigd bij de wet van 20 maart 2003 en artikel 18, § 2, laatst gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt, bekrachtigd bij de programmawet van 22 december 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 maart 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 12 maart 2014;

Gelet op het advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en Gas gegeven op 11 maart 2014;

Gelet op het artikel 8 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit besluit vrijgesteld van een regelgevingsimpactanalyse gelet op de gemotiveerd hoogdringendheid;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de noodzaak om de modaliteiten van de federale bijdrage aan te passen ingevolge de publicatie van de wet van 26 maart 2014 tot wijziging de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen binnen een termijn die de data van inwerkingtreding naleeft, die bepaald zijn in artikel 9 van deze wet;

Gelet op het advies 55.785/3 van de Raad van State, gegeven op 25 maart 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijkheid van Kansen en de Staatssecretaris voor Energie en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.De definities vervat in artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, hierna " de wet " genoemd, zijn van toepassing op dit besluit.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling": de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte die : - hetzij, ontworpen in functie van de warmtebehoeften van de klant, leidt tot energiebesparingen in vergelijking met de afzonderlijke productie van dezelfde hoeveelheid warmte en elektriciteit in moderne referentie-installaties, volgens de criteria bepaald door het Gewest waarin de installatie ligt; - hetzij voldoet aan de criteria van bijlage II van de Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG; 2° "garantie van oorsprong": een elektronisch document dat uitsluitend tot doel heeft aan de eindafnemer te bewijzen dat een bepaald aandeel of een bepaalde hoeveelheid energie geproduceerd is op basis van hernieuwbare bronnen, zoals voorgeschreven in artikel 3(9) van de richtlijn 2009/72/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG en in artikel 15 van de Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG. HOOFDSTUK 2. - Berekening van de federale bijdrage

Art. 2.De federale bijdrage wordt geïnd in de vorm van een toeslag op de hoeveelheden aardgas die door de eindafnemers worden afgenomen, met uitsluiting van het aardgas dat wordt afgenomen met het oog op de productie van elektriciteit, overeenkomstig artikel 15/11ter van de wet en artikel 8 van dit besluit.

Deze toeslag is gelijk aan een breuk waarvan de teller overeenstemt met het totale jaarlijkse bedrag dat voor het lopende jaar door de federale bijdrage moet worden gedekt, met name de som van de jaarlijkse bedragen bedoeld in artikel 3 van dit besluit, zoals berekend overeenkomstig deze bepalingen en waarvan de noemer gelijk is aan de totale hoeveelheid energie-eenheden, uitgedrukt in kWh, die geleverd werden om op het Belgische grondgebied verbruikt te worden gedurende het jaar t-2 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t, met uitsluiting van het aardgas dat wordt afgenomen met het oog op de productie van elektriciteit. Het jaar t-2 staat voor het tweede dienstjaar voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t.

Met het oog op het bepalen van de in het tweede lid bedoelde, bezorgen de beheerder van het aardgasvervoersnet, de operatoren van een directe leiding, de distributienetbeheerders en de leveranciers uiterlijk op 31 augustus van het jaar t-1 voorafgaand aan het te financieren dienstjaar t, de nodige meetgegevens aan de commissie die de opdracht heeft het eenheidsbedrag van elke component van de federale bijdrage te bepalen. De commissie publiceert elke component van de federale bijdrage haar website.

Art. 3.§ 1. Het bedrag dat bestemd is voor de gedeeltelijke financiering van de werkingskosten van de commissie, te financieren door de opbrengst van de federale bijdrage, stemt voor elk betroffen dienstjaar overeen met 31 % van de totale werkingskosten van de commissie. Dit bedrag wordt berekend op basis van het budget dat is vastgelegd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers, in toepassing van artikel 25, § 5, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, te verhogen met het noodzakelijke bedrag voor de wedersamenstelling van de reserve beoogd in artikel 17. § 2. Het bedrag bestemd tot financiering van het fonds bedoeld in artikel 15/11, § 1 ter, 2°, van de wet tot gedeeltelijke financiering van de uitvoering van de maatregelen voorzien door de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering, te financieren door de opbrengst van de federale bijdrage ten laste van de gassector, bedraagt voor 2002 en de daaropvolgende jaren 17.848.333 euro, jaarlijks geïndexeerd met als basisindex het indexcijfer van consumptieprijzen van januari 2002 en als referentie-index het indexcijfer van consumptieprijzen van de voorlaatste maand van het vorige jaar, volgens de formule : Jaarlijks bedrag voor het lopende jaar = 17.848.333 EUR x indexcijfer van de maand november van het vorige jaar/indexcijfer van januari 2002.

Voor de jaren 2012, 2013 en 2014 wordt het jaarlijks bedrag tot financiering van het fonds, bedoeld in artikel 15/11, § 1 ter, 2°, van de wet, voor de gedeeltelijke financiering van de uitvoering van de maatregelen voorzien door de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering, te financieren door de opbrengst uit de federale bijdrage ten laste van de gassector, vastgelegd op het niveau van 1 januari 2012. § 3. Het bedrag van het fonds bestemd voor de financiering van de reële nettokost die voortvloeit uit de toepassing van de maximumprijzen voor de levering van aardgas aan huishoudelijke beschermde afnemers met een laag inkomen of in een kwetsbare situatie, vastgesteld krachtens artikel 15/10, § 2, eerste lid, van de wet wordt als volgt vastgesteld : Op basis van een raming opgesteld door de commissie, stellen Wij ten laatste op 1 december van het jaar voorafgaand aan het te financieren boekjaar het jaarlijkse bedrag vast dat nodig is voor de financiering van het fonds ten gunste van de huishoudelijke beschermde afnemers.

Deze globale raming is het resultaat van gedeeltelijke ramingen opgesteld per categorie van huishoudelijke beschermde klanten overeenkomstig de volgende formule : Het verschil tussen: - de referentieprijs bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 maart 2012 tot vaststelling van de regels voor het bepalen van de kosten van de toepassing van de sociale tarieven door de aardgasondernemingen en de tussenkomstregels voor het ten laste nemen hiervan, van toepassing op de aardgasmarkt voor de categorie van verbruikers die gelijkaardige afnamekarakteristieken hebben als die van de betrokken huishoudelijke beschermde klanten en - het sociaal tarief bepaald in artikel 1, 5° van het bovengenoemde koninklijk besluit van 29 maart 2012 X - het aantal huishoudelijke beschermde afnemers dat van dat sociaal tarief geniet op het Belgische grondgebied X - het gemiddelde jaarlijkse verbruik van de betrokken categorie huishoudelijke beschermde afnemers.

Deze raming is opgesteld rekening houdende met een redelijke foutenmarge die een adequate spijzing van het fonds ten gunste van de huishoudelijke beschermde afnemers toelaat en gebaseerd is op de meest recente statistische gegevens. HOOFDSTUK 3. - Inning en facturering van de federale bijdrage

Art. 4.De beheerder van het aardgasvervoersnet en de operatoren van een directe leiding spijzen elk fonds dat door de commissie beheerd wordt, overeenkomstig de verdeling die gebeurd is krachtens artikel 15/11, § 1 ter, van de wet, volgens de volgende modaliteiten: 1° uiterlijk op 31 maart van elk jaar storten zij de gefactureerde bedragen voor de hoeveelheden die afgenomen zijn in de loop van de maanden januari en februari en van de maand december van het vorige jaar;2° uiterlijk op 30 juni van elk jaar storten zij de gefactureerde bedragen voor de hoeveelheden die afgenomen zijn in de loop van de maanden maart, april en mei;3° uiterlijk op 30 september van elk jaar storten zij de gefactureerde bedragen voor de hoeveelheden die afgenomen zijn in de loop van de maanden juni, juli en augustus;4° uiterlijk op 31 december van elk jaar storten zij de gefactureerde bedragen voor de hoeveelheden die afgenomen zijn in de loop van de maanden september, oktober en november. De bedragen die gefactureerd zijn op basis van geraamde verbruikshoeveelheden kunnen achteraf door de beheerder van het aardgasvervoersnet of de operator van een directe leiding worden gecorrigeerd op basis van het verschil tussen de geraamde verbruikshoeveelheden en de metingen van de hoeveelheden die aan hun eigen netwerk onttrokken werden.

Art. 5.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 8 factureert de beheerder van het aardgasvervoersnet de federale bijdrage aan de houders van een vervoerscontract.

Onverminderd de toepassing van artikel 8 van dit besluit, factureren de operatoren van een directe leiding de federale bijdrage aan de eindafnemers die via die directe leiding bevoorraad worden. § 2. De federale bijdrage gefactureerd door de beheerder van het aardgasvervoersnet aan de houders van een vervoerscontract die de hoeveelheden aardgas niet voor eigen gebruik verbruiken, wordt forfaitair vermeerderd met 0,1 procent voor de dekking van de administratiekosten van de beheerder van het aardgasvervoersnet.

Dezelfde forfaitaire vermeerdering wordt toegepast op elke herfacturering van de federale bijdrage, behalve wanneer de toeslag uiteindelijk gefactureerd wordt aan de eindafnemer waarbij de bepalingen van van artikel 6 van toepassing zijn. § 3. Indien de houders van een vervoerscontract de hoeveelheden aardgas voor eigen gebruik verbruiken, wordt de vermeerdering die door de beheerder van het aardgasvervoersnet wordt toegepast, berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 6.

Art. 6.§ 1. De federale bijdrage, desgevallend vermeerderd overeenkomstig artikel 5, § 2, die aan de eindafnemer wordt gefactureerd, wordt forfaitair met 0,4 procent vermeerderd voor de dekking van de administratieve en financiële kosten van de aardgasonderneming die de federale bijdrage factureert aan de eindafnemer. § 2. De federale bijdrage die aan de eindafnemer wordt gefactureerd, wordt eveneens forfaitair met 0,7 procent vermeerderd om het gedeelte van de gefactureerde federale bijdrage dat niet volledig zou gestort worden door de eindafnemer aan de aardgasonderneming die hem de federale bijdrage aanrekende, te compenseren.

Bij de jaarlijkse afsluiting van hun rekeningen dienen de aardgasondernemingen, die deze facturen uitgereikt hebben, aan de commissie de schuldvorderingen van de federale bijdrage mee te delen waarvan zij de waarde in hun boekhouding zouden verminderd hebben, alsook het bewijs van de juridische stappen voor de invordering ervan.

Wanneer door de commissie wordt vastgesteld dat het globale bedrag van de niet-invorderbare schuldvorderingen hoger is dan het jaarlijkse bedrag van de forfait bedoeld in het eerste lid, gaat de commissie over tot terugbetaling van het verschil aan die aardgasondernemingen, uiterlijk op de twintigste dag van de maand die volgt op de maand waarin het verschil werd aangetoond.

Indien het fonds van de commissie niet voldoende middelen bevat, wordt de betaling van de schuldvorderingen die niet konden worden voldaan, uitgesteld tot de nodige middelen weer voorhanden zijn. In geval van niet-betaling door de commissie na twaalf maanden, heeft de beheerder van het aardgasvervoersnet het recht om het bedrag in te houden op de volgende betaling aan de commissie.

Wanneer de commissie vaststelt dat het globale bedrag van de niet-invorderbare schuldvorderingen lager is dan het jaarlijkse bedrag van de forfait bedoeld in het eerste lid, moet het verschil door de in het eerste lid bedoelde aardgasonderneming worden betaald uiterlijk op de twintigste dag van de maand die volgt op de maand waarin het door hem te betalen supplement aan hem door de commissie werd genotificeerd.

Art. 7.De commissie kan de Administratie van het kadaster, registratie en domeinen opdracht geven de schuldvorderingen waarvan de betaling niet heeft plaatsgevonden te innen. HOOFDSTUK 4. - Vrijstelling

Art. 8.§ 1. De hoeveelheden aardgas die door een eindafnemer uitsluitend zijn afgenomen voor de productie van elektriciteit worden van de federale bijdrage vrijgesteld volgens de modaliteiten die in dit artikel gedefinieerd zijn. § 2. Wanneer de productie-installatie van de eindafnemer alleen bestemd is voor de productie van elektriciteit wordt de totale hoeveelheid aardgas die van het net of van de directe leiding is afgenomen, vrijgesteld van de federale bijdrage.

De vrijstelling wordt rechtstreeks toegepast door de aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert.

Om van de vrijstelling te kunnen genieten stuurt de eindafnemer aan de aardgasonderneming een verklaring volgens het model dat opgenomen is in bijlage 1. De vrijstelling wordt door de aardgasonderneming alleen toegepast wanneer zij die verklaring ontvangen heeft. § 3. Wanneer de afgenomen hoeveelheden aardgas bestemd zijn om een installatie voor gecombineerde productie van elektriciteit en warmte te voeden, wordt de vrijstelling alleen toegekend voor de installaties voor kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in verhouding tot de aardgashoeveelheden die gebruikt zijn om op het net geïnjecteerde elektriciteit te produceren.

Die verhouding wordt berekend door de hoeveelheden geïnjecteerde elektriciteit op het net door het rendement van de installatie delen.

De vrijstelling wordt rechtstreeks toegepast door de aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert.

Om van de vrijstelling te kunnen genieten, stuurt de eindafnemer aan de aardgasonderneming die de federale bijdrage factureert: 1° een verklaring volgens het model dat opgenomen is in bijlage 2;2° een attest van de gewestelijke regulator dat aangeeft dat installatie erkend is door de bevoegde gewestelijke regulator als "kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling". De vrijstelling wordt door de aardgasonderneming slechts toegekend wanneer zij de nodige informatie ontvangen heeft. § 4. Uiterlijk op 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november van elk jaar vraagt de aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert de commissie om de terugbetaling van de vrijstellingen die tijdens het voorgaande kwartaal werden toegekend, door haar een schriftelijke aanvraag te sturen volgens het model dat door de commissie bepaald is.

Binnen de vijftien werkdagen na ontvangst van het verzoek gaat de commissie over tot terugbetaling van minstens 90 procent van de vrijgestelde bedragen. Voor zover zij geen onregelmatigheid vaststelt, desgevallend, tijdens haar onderzoek met toepassing van de bepalingen van artikel 9, betaalt de commissie de resterende 10 procent terug binnen de twee maanden na ontvangst van de aanvraag.

In afwijking van het eerste en het tweede lid stuurt, indien de aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert de beheerder van het aardgasvervoersnet is, dan verstuurt deze laatste elk kwartaal naar de commissie een verklaring met vermelding van de vrijstellingen die in de loop van het voorgaande kwartaal zijn toegekend.

Art. 9.De commissie en de Algemene Directie Energie kunnen de rechtmatigheid van de vrijstellingen van federale bijdrage, die verkregen zijn met toepassing van artikel 8, nagaan.

In deze optiek, kunnen de commissie en de Algemene Directie Energie op elk moment controles ter plaatse uitvoeren bij om het even welke aardgasonderneming of eindafnemer die verzoekt om en/of genoten heeft van de toepassing van de vrijstellingen of van de terugbetaling ervan.

Alle verantwoordingsstukken moeten steeds ter beschikking worden gehouden van de commissie en van de Algemene Directie Energie.

Eventuele geconstateerde onregelmatigheden geven aanleiding tot een inhouding van de 10 procent bedoeld in artikel 8, § 4, die niet door de commissie werd terugbetaald en/of tot terugstorting door de betrokken aardgasonderneming aan de commissie van het bedrag dat overeenstemt met die onregelmatigheden. HOOFDSTUK 5 . - Degressiviteit

Art. 10.§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk regelen de toepassing van de verminderingen van de federale bijdrage bedoeld in artikel 15/11bis, § 1, van de wet.

De aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert, berekent deze verminderingen en trekt ze af van de facturen voor federale bijdrage die aan de eindafnemer worden gefactureerd. § 2. De vermindering wordt berekend op basis van de voortschrijdende jaarlijkse som van de afname. Het plafond bepaald in artikel 15/11bis, § 1, vierde lid, van de wet wordt berekend op basis van de per kalenderjaar verrichtte afnamen. § 3. Wanneer de facturatie van de aardgasafname voor een verbruikslocatie op maandelijkse basis plaatsvindt, wordt de vermindering van de prijs per kWh van de federale bijdrage voor elke maandfactuur berekend op basis van de afnamegegevens van de laatste twaalf maanden, de maand waarop de factuur betrekking heeft inbegrepen. Indien de gegevens van deze periode niet volledig beschikbaar zijn, wordt een lineaire extrapolatie toegepast op basis van de meest recente gegevens over een periode van twaalf maanden. § 4. Wanneer de facturatie van de aardgasafname voor een verbruikslocatie gebeurt met een jaarlijkse factuur, wordt de vermindering van de prijs van de federale bijdrage berekend op basis, eventueel geëxtrapoleerd pro rata temporis, van de verbruiksgegevens over de twaalf maanden die voorafgaan aan de einddatum van de periode waarop de factuur betrekking heeft. § 5. Wanneer voor de aardgaslevering op eenzelfde verbruikslocatie tijdens het jaar t een afzonderlijke factuur is opgesteld door verschillende leveranciers voor dezelfde periode, bezorgt de betrokken eindafnemer, uiterlijk op 15 februari van het jaar t +1, aan de commissie het overzicht van de som van de federale bijdrage die geïnd is met toepassing van § 1 en het overzicht van het verbruik dat per afnamepunt geregistreerd is.

De commissie betaalt aan de eindafnemer het teveel terug uiterlijk op 15 mei van het jaar t+1.

Indien het fonds van de commissie niet genoeg middelen bevat om over te gaan tot terugbetaling, wordt de betaling van de schuldvorderingen die niet meer konden worden voldaan, uitgesteld tot de nodige middelen weer in het fonds voorhanden zijn. In geval van niet-betaling door de Commissie na twaalf maanden, heeft de beheerder van het aardgasvervoersnet het recht om het bedrag in te houden op de volgende betaling aan de commissie. § 6. Uiterlijk op 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november van elk jaar vraagt de aardgasonderneming die de federale bijdrage aan de eindafnemer factureert, aan de commissie om de terugbetaling van de vermindering die tijdens het vorige kwartaal is toegekend door haar een schriftelijke aanvraag te sturen met vermelding van de geaggregeerde waarde van de geleverde energie en van het bedrag van de daaruit voortvloeiende degressiviteit.

In haar aanvraag vermeldt ze tevens het bedrag met betrekking tot elke term van de federale bijdrage, rekening houdend met de toegekende vermindering.

Onverminderd de toepassing van artikel 12, gaat de commissie over tot terugbetaling van minstens 90 procent van deze verminderingen binnen de vijftien werkdagen die volgen op de ontvangst van de aanvraag.

Voor zover zij geen onregelmatigheid vaststelt, desgevallend, tijdens haar onderzoek met toepassing van de bepalingen van artikel 14, betaalt de commissie de resterende 10 procent terug binnen de twee maanden na ontvangst van de aanvraag.

Art. 11.Wanneer de eindafnemer voor een bepaalde verbruikslocatie eveneens houder is van het vervoerscontract, stelt de beheerder van het aardgasvervoersnet, volgens de bepalingen van artikel 10, de factuur voor de toeslag op in functie van de afname die op zijn net heeft plaatsgevonden en stuurt die naar de eindafnemer.

Wanneer de houder van het vervoerscontract zelf niet de eindafnemer is voor een deel van de afname, int hij bij de eindafnemer het gedeelte van de federale bijdrage dat aan laatstgenoemde is aan te rekenen.

Art. 12.Indien de modaliteiten van de afname of van de facturering voor een verbruikslocatie niet beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 10 en 11 bepaalt de commissie de specifieke maatregelen die nodig zijn om de toepassing van de verminderingen van de federale bijdrage bedoeld in artikel 15/11bis, § 1, van de wet voor dat individuele geval te waarborgen.

Art. 13.Om van de verminderingen van de federale bijdrage te kunnen genieten, stuurt de eindafnemer naar de aardgasonderneming die hem de federale bijdrage factureert : 1° een verklaring volgens het model dat opgenomen is in bijlage 3;2° de convenant of "sectorakkoord" opgesteld door het Gewest waarvan hij afhangt en die hij individueel of collectief onderschreven heeft, met vermelding van de verplichtingen die door de convenant of "sectorakkoord" zijn bepaald. De verminderingen worden door de aardgasonderneming slechts toegepast na ontvangst van de nodige informatie.

Elke nieuwe eindafnemer of elke afnemer die van leverancier verandert, deelt bij het afsluiten van het leveringscontract de gegevens bedoeld in het eerste lid mee.

Art. 14.De commissie en de Algemene Directie Energie kunnen de rechtmatigheid van de in toepassing van artikelen en 10 tot 12 toegekende verminderingen van de bijdrage nagaan.

In deze optiek, kunnen de commissie en de Algemene Directie Energie op elk moment controles ter plaatse uitvoeren bij om het even welke aardgasonderneming dat om een terugbetaling van de vermindering verzoekt en/of een terugbetaling ontvangen heeft. Alle verantwoordingsstukken moeten steeds ter beschikking worden gehouden van de commissie en van de Algemene Directie Energie.

Eventuele geconstateerde onregelmatigheden geven aanleiding tot een inhouding van de 10 procent bedoeld in artikel 10, § 6, vierde lid, die niet door de commissie werd terugbetaald en/of tot terugstorting door de betrokken aardgasonderneming aan de commissie van het bedrag dat overeenstemt met die onregelmatigheden.

HOOFDSTUK. 6 - Beheer van de fondsen door de commissie

Art. 15.De fondsen bedoeld in artikel 15/11, § 1ter, van de wet worden door de commissie beheerd op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze.

De commissie opent een afzonderlijke bankrekening per fonds.

Art. 16.Het fonds ten gunste van de huishoudelijke beschermde afnemers wordt door de commissie aangewend voor de terugbetaling aan de betrokken aardgasondernemingen van de reële nettokost die resulteert uit de toepassing van maximumprijzen voor de levering van aardgas aan huishoudelijke beschermde afnemers.

Indien het bedrag dat in het fonds ten gunste van de huishoudelijke beschermde afnemers beschikbaar is onvoldoende blijkt te zijn om alle tussenkomsten te dekken waarop aardgasondernemingen recht hebben, wordt het te financieren saldo toegevoegd aan het bedrag bepaald in toepassing van artikel 3 § 2 voor het volgende jaar en de betaling van de tussenkomsten wordt uitgesteld totdat het fonds opnieuw gespijsd wordt.

Indien het bedrag dat beschikbaar is in het fonds ten gunste van de huishoudelijke beschermde afnemers een overschot vertoont ten opzichte van het totaal van de tussenkomsten waarop de aardgasondernemingen recht hebben, zal het overschot afgetrokken worden van het bedrag vastgesteld in toepassing van artikel 3, § 2 voor het volgende jaar.

Art. 17.Er wordt binnen de commissie een reserve ingesteld waarvan het bedrag 15 % van de jaarlijkse werkingskosten, beoogd in artikel 3, § 1, van dit besluit, niet mag overschrijden.

De reserve wordt gevoed door: 1° het eventuele overschot van de producten in verband met de gassector ten opzichte van de lasten overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, derde lid;2° de financiële producten en de uitzonderlijke producten genoten door de commissie;3° een deel van de opbrengst van de federale bijdrage, vastgelegd in overeenstemming met artikel 3, § 1, voor zover dit noodzakelijk is om een totaal bedrag van 15 % van de jaarlijkse werkingskosten te bereiken. De reserve kan worden gebruikt ter dekking van: 1° de thesauriebehoeften van de commissie;2° het mogelijke tekort aan de producten in verband met de gassector ten opzichte van de lasten, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16, tweede lid. Wanneer wordt vastgesteld, bij de sluiting van de jaarrekeningen van de commissie, dat de reserve 15 % van de jaarlijkse werkingskosten overschrijdt, wordt het teveel in mindering gebracht van het bedrag, dat door de opbrengst van de federale bijdrage moet worden gefinancierd bedoeld in artikel 3 bij de volgende berekening van de toeslag uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van artikel 2. HOOFDSTUK 7. - Overgangsbepalingen

Art. 18.In afwijking van artikel 4 stort de beheerder van het aardgasvervoersnet, met betrekking tot de facturering van de federale bijdrage vanaf 1 april 2014, ten laatste op 30 juni 2014, de gefactureerde bedragen voor de hoeveelheden die afgenomen zijn in de loop van de maanden april en mei 2014.

Art. 19.Uiterlijk op 28 februari 2015 bezorgen de houders van een leveringsvergunning aan de commissie, met toepassing van de berekeningsmethode bepaald in artikel 2, het overzicht gecertificeerd door de revisor van het deel van de opbrengst van de federale bijdrage dat op de eerste kwartaal 2014 geïnd is, dat bestemd is voor de financiering van de bedragen bedoeld in artikel 3.

Indien het betrokken deel van de door de revisoren gecertificeerde opbrengst van de houders van een leveringsvergunning de som van de kwartaalbetaling die in 2014 aan de commissie gestort zijn overschrijdt, wordt het overschot door de houders van een leveringsvergunning gestort uiterlijk op 30 april 2015. Indien de door de revisoren gecertificeerde opbrengst van de houders van een leveringsvergunning lager ligt dan de som van de kwartaalbetaling die in 2014 aan de commissie gestort is, betaalt de commissie het overschot terug aan de houders van een leveringsvergunning uiterlijk op 30 april 2015. HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen

Art. 20.Het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 december 2013 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt, wordt opgeheven.

Art. 21.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2014, met uitzondering van hoofdstuk 4 en 5 die in werking treden op 1 juli 2014.

Art. 22.De minister bevoegd voor Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 april 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

Bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt Informatiegegevens die door de eindafnemer moeten worden verstrekt aan de leverancier of de beheerder van het vervoersnet in toepassing van artikel 8, § 2.

Vrijstelling van de federale bijdrage voor de productie-installatie die enkel bestemd is voor de productie van elektriciteit die in het elektriciteitsnet wordt geïnjecteerd en die op aardgas werkt

1.

Datum : . . . . . Referte aanvrager : . . . . .

2.

De onderneming / het organisme : . . . . .

Ondernemingsnummer (of rijksregisternummer) : . . . . . ..

Handelsregister : . . . . .

Adres : . . . . .

Postcode : ............. Gemeente : . . . . . Land : . . . . .

Vertegenwoordigd door:

Naam : . . . . .

Voornaam : . . . . . Functie : . . . . .

Tel. : . . . . . Fax : . . . . .

E-mail : . . . . .

3.

Aanvraag ingediend in het kader van artikel 8, § 2 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de gasmarkt en volgens de bepaling van de verbruikslocatie, die geformuleerd is in artikel 1, 20° van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door leidingen, om te genieten van de volledige vrijstelling van de federale bijdrage, beoogd in artikel 15/11ter van dezelfde wet, voor de verbruikslocatie, zoals gepreciseerd in het kader 2, of voor de volgende locatie:

. . . . .

. . . . . .

4.

Informatie die moet worden verstrekt indien de locatie waarvoor de volledige vrijstelling gevraagd wordt, verschilt van deze onder het kader 2:

Benaming van de verbruikslocatie:

Adres : . . . . .

Postcode: . . . . . Gemeente : . . . . .

5.

De aanvrager verklaart kennis te hebben genomen van de gevolgen van een onjuiste verklaring.

6.

De verbruikslocatie wordt gevoed door de volgende afnamepunten :

1. EAN-nr.: . . . . .

(aanvullende referte ingeval van verscheidene afnamepunten)

2. EAN-nr.: . . . . .

3. EAN-nr.: . . . . .

4. EAN-nr.: . . . . .

7.

Handtekening van de aanvrager :


Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijkheid van Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

Bijlage 2 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt Informatiegegevens die door de eindafnemer moeten worden verstrekt aan de leverancier of aan de beheerder van het vervoersnet in toepassing van artikel 8, § 3 Vrijstelling van de federale bijdrage voor gas voor de productie van elektriciteit die in het elektriciteitsnet wordt geïnjecteerd met een kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling -installatie, die op aardgas werkt

1.

Datum : ........................... Referte aanvrager : . . . . .

2.

De onderneming / het organisme : . . . . .

Ondernemingsnummer (of rijksregisternummer) : . . . . . .

Handelsregister : . . . . .

Adres : . . . . .

Postcode :..................Gemeente : . . . . . Land : . . . . .

Vertegenwoordigd door:

Naam : . . . . .

Voornaam : . . . . . Functie : . . . . .

Tel. : . . . . . Fax : . . . . .

E-mail : . . . . .

3.

Aanvraag ingediend in het kader van artikel 8, § 3 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de gasmarkt en volgens de bepaling van de verbruikslocatie, die geformuleerd is in artikel 1, 20° van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door leidingen, om te genieten van de volledige vrijstelling van de federale bijdrage voor gas, voor het gedeelte `productie van elektriciteit' met behulp van een kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling-installatie op aardgas, voor de verbruikslocatie, zoals gepreciseerd in het kader 2, of voor de volgende locatie:

. . . . .

Informatie die moet worden verstrekt, indien de locatie waarvoor het voordeel van de vrijstelling wordt gevraagd van de federale bijdrage voor gas voor het gedeelte `productie van elektriciteit' door middel van een kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling-installatie op aardgas, verschilt van deze onder het kader 2:

. . . . .

4.

Benaming van de verbruikslocatie:

Adres : . . . . .

Postcode:...................... Gemeente : . . . . .

5.

5.1 De aanvrager verklaart dat de locatie beantwoordt aan de voorwaarden onder artikel 8, § 3 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de gasmarkt en dat hij heeft kennis genomen van de gevolgen van een onjuiste verklaring.

5.2 De aanvrager verklaart dat de een kwaliteitswarmtekrachtkoppeling / hoogrenderende warmtekrachtkoppeling-installatie die zich op de verbruikslocatie bevindt geniet van garantie van oorsprong of warmtekrachtkoppeling-certificaten en beschikt over een gelijkvormigheidattest dat is afgeleverd door de gewestelijke regulator (certificaat bij te voegen bij dit document) en van een certificaat van de gewestelijke regulator, dat het aantal garanties van oorsprong vermeldt dat het voorafgaand jaar is afgeleverd aan de eindafnemer voor de beschouwde verbruikslocatie.

6.

De verbruikslocatie wordt gevoed door de volgende afnamepunten :

1. EAN-nr.: . . . . .

(aanvullende referte ingeval van verscheidene afnamepunten)

2. EAN-nr.: . . . . .

3. EAN-nr.: . . . . .

4. EAN-nr.: . . . . .

7.

Handtekening van de aanvrager :


Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijkheid van Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

Bijlage 3 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt.

Informatiegegevens die door de eindafnemer moeten worden verstrekt aan de leverancier of aan de beheerder van het vervoersnet in toepassing van artikel 13 Vermindering van de federale bijdrage (artikelen 10 tot 12 van dit besluit).

1.

Datum : . . . . . Referte aanvrager : . . . . . .

2.

De onderneming / het organisme : . . . . . .

Ondernemingsnummer (of rijksregisternummer) : . . . . . ..

Handelsregister : . . . . .

Adres : . . . . . ..

Postcode : ........................ Gemeente : . . . . . .. Land : . . . . . ..

Vertegenwoordigd door:

Naam : . . . . . ..

Voornaam : . . . . . .. Functie : . . . . .

Tel. : . . . . . Fax : . . . . . .

E-mail : . . . . . .

3.

Aanvraag ingediend in het kader van artikel 13 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de gasmarkt en volgens de bepaling van de verbruikslocatie, die geformuleerd is in artikel 1, 20° van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door leidingen, om te genieten van de verlaging van de federale bijdrage voor de verbruikslocatie, beoogd in artikel 15/11bis, § 1, van dezelfde wet, zoals gepreciseerd in het kader 2, of voor de volgende locatie:

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . . ..

4.

Informatie die moet worden verstrekt indien de locatie waarvoor de volledige vrijstelling gevraagd wordt, verschilt van deze onder het kader 2:

Benaming van de verbruikslocatie:

Adres : . . . . .

Postcode: ......................... Gemeente : . . . . .

5.

De aanvrager verklaart dat de locatie beantwoordt aan de voorwaarden betreffende de sectorakkoorden of « convenant » zoals gepreciseerd in artikel 15/11bis, § 1, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door leidingen en dat hij kennis heeft genomen van de gevolgen van een onjuiste verklaring.

6.

De verbruikslocatie wordt gevoegd door de volgende afnamepunten :

1. EAN-nr.: . . . . .

(aanvullende referte ingeval van verscheidene afnamepunten)

2. EAN-nr.: . . . . .

3. EAN-nr.: . . . . .

4. EAN-nr.: . . . . .

7.

Handtekening van de aanvrager :


Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 2 april 2014 tot vaststelling van de nadere regels betreffende een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijkheid van Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET

^