Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 juli 2009
gepubliceerd op 16 juli 2009

Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2009022346
pub.
16/07/2009
prom.
02/07/2009
ELI
eli/besluit/2009/07/02/2009022346/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 JULI 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U voorgelegd wordt heeft tot doel de regels te bepalen waaronder het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering overeenkomsten kan afsluiten met projecten voor alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen.

Het uitgangspunt voor dit besluit is de te verwachten demografische toename van het aantal ouderen in de komende jaren, waardoor het gevaar bestaat dat het bestaande systeem van ouderenzorg onder zware druk zal komen te staan.

Daarom is het van het grootste belang dat er gezocht wordt naar alternatieven die kunnen voorkomen dat ouderen te vroeg hun thuis moeten verlaten omwille van zware zorgafhankelijkheid en/of vermijdbaar autonomie verlies.

Het uiteindelijke doel van dit besluit is het van uit het werkveld ontwikkelen van nieuwe strategieën die de autonomie van de oudere thuis maximaal ondersteunen en zo een vroegtijdige opname in een rustoord voor bejaarden of een rust- en verzorgingstehuis vermijden.

Alle betrokken partijen in de sector van de ouderenzorg worden uitgenodigd hun projectvoorstellen in te dienen.

Deze projecten, die een geheel van zorginterventies vormen, dienen te voldoen aan de bepalingen van dit besluit. Dit betekent dat enerzijds de gekozen doelgroep moet voldoen aan de definitie van kwetsbare ouderen zoals voorzien in artikel 1, 6° en anderzijds de projecten moeten kaderen binnen een van de vier categorieën, zoals gedefinieerd in artikel 3.

Projecten in categorie 1 beogen het bestaande transmurale aanbod, dat momenteel beperkt blijft tot kortverblijf en centra voor dagverzorging, te verbreden met als doel de oudere langer thuis te laten verblijven door het aanbieden van respijtzorg en door de mantelzorgers te ondersteunen. In deze projecten is de coördinatie tussen de aangeboden residentiële zorg en de georganiseerde thuiszorg een belangrijk aspect.

Voorbeelden kunnen zijn : ? Revaliderend kortverblijf ? Crisisopvang (verschillend van een plaats voor kortverblijf) ? Nachtopvang ? Zorgactiviteit voor personen met dementie in de door de Gemeenschappen en Gewesten erkende dagopvang ongeacht de officiële benaming van deze initiatieven in de betrokken Gemeenschap of Gewest.

Projecten in categorie 2 betreffen zorgactiviteiten die verleend worden door rustoorden voor bejaarden (ROB), rust- en verzorgingstehuizen (RVT) en centra voor dagverzorging (CDV) aan patiënten die nog thuis verblijven. Belangrijk hierin is dat deze zorgen gegeven worden ter ondersteuning van de bestaande zorgverlening en zeker niet de al toegediende verzorging vervangen.

Voorbeelden kunnen zijn : ? Autonomieondersteunende ergotherapeutische interventie ? Psychologische ondersteuning bij problemen ingevolge autonomieverlies van de oudere en/of mantelzorg (exclusief behandelingen in geestelijk gezondheidszorg) ? Geriatrisch verpleegkundig advies (in complementariteit en continuïteit met de thuisverpleging) ? Outreachende zorg (o.a. bij personen met dementie) bijvoorbeeld door het inzetten van een mobiele verpleegkundige of zorgkundige tijdens de nacht.

Projecten in categorie 3 richten zich meer op het organisatorische aspect van de zorgverlening voor patiënten in de thuissituatie : zorgtraject, de coördinatie, continuïteit, het overleg, de zorgevaluatie, de planning en de opvolging. Binnen deze nieuwe samenwerkingsverbanden kunnen ook nieuwe zorgen aangeboden worden bij de oudere thuis (voorbeelden hiervan zijn : casemanagement, ergotherapie om de autonomie te behouden en psychologische ondersteuning).

Projecten in categorie 4 garanderen een zorgaanbod en zorgondersteunend aanbod aan gebruikers van nieuwe alternatieve woonvormen die zich situeren tussen de thuissituatie en het residentieel verblijf. Belangrijk hierin is dat deze woonvormen geen eigen zorgequipe hebben maar hiervoor beroep doen op de zorgequipe van plaatselijke partners. In principe gaat het om de reguliere partner van de eerste lijn, maar er kunnen ook afspraken gemaakt worden met de partners uit de residentiële zorg voor wat bijvoorbeeld de nachtzorg of de dringende zorg betreft. Verder dienen deze woonvormen ook een gemeenschapsaspect te omvatten (bijv. voor de maaltijden en/of de boodschappen). Het mag hier niet gaan om verdoken vormen van serviceflats of rustoorden om zo de programmering van deze diensten te omzeilen.

De financiële middelen om deze projecten te financieren werden vastgelegd in het derde protocolakkoord over het te voeren ouderenzorgbeleid, afgesloten op 13 juni 2005 tussen de federale regering en de overheden bedoeld in artikel 128, 130, 135 en 138, van de Grondwet en die deels afkomstig zijn van het budget dat voorzien werd voor de reconversie van ROB-bedden naar RVT-bedden en deels van de sociale akkoorden gesloten in 2005 tussen de sociale partners uit de non-profit sector en de Federale Regering.

Deze middelen worden uitgedrukt in termen van « RVT-equivalenten » waarbij een RVT-equivalent gelijk is aan de kostprijs voor de verplichte verzekering van een patiënt die gedurende een dag in een RVT verblijft. Dit bedraagt momenteel 60,80 euro.

Rekening houdende met een budget van 189 miljoen euro (uitgedrukt volgens de huidige index) zijn er 8.511 RVT-equivalenten. Deze middelen werden verdeeld over de verschillende Gemeenschappen en Gewesten pro rata hun aandeel in de totale bevolking van 60-plussers.

Het aantal RVT-equivalenten dat aan de Gemeenschappen/Gewesten werd toegekend bedraagt : ? Vlaamse Gemeenschap : 5.123 ? Waals Gewest : 2.809 ? Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 511 ? Duitstalige Gemeenschap : 68 ? Totaal : 8.511.

Van dit aantal worden het volgende aantal RVT-equivalenten ingezet in het kader van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen (eveneens verdeeld pro rata van het aandeel in de totale bevolking van de 60-plussers) : ? Vlaamse Gemeenschap : 1.024 ? Waals Gewest : 561 ? Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 294 ? Duitstalige Gemeenschap : 13 ? Totaal : 1 894.

Dit totaal aantal equivalenten komt overeen met een budget van 42 miljoen euro (uitgedrukt volgens de huidige index).

Deze middelen kunnen eveneens gebruikt worden door de Gemeenschappen en de Gewesten om transmurale structuren op te richten waarvoor er al een wettelijk kader bestaat (kort-verblijf en centra voor dagverzorging) en waarvoor er bijgevolg geen overeenkomst met het Verzekeringscomité zoals bedoeld in dit besluit dient afgesloten te worden.

Een deel van de financiële middelen wordt geput uit het sociaal akkoord van 2005. In toepassing van punt 10, vierde alinea, van het protocol van 13 juni 2005 hebben de Gemeenschappen en Gewesten de verplichting aangegaan om te voorzien in nieuwe arbeidsplaatsen en dit ten laatste op het moment dat het derde protocolakkoord afloopt, t.t.z. tegen eind 2010. In totaal dienen tenminste 2.613 arbeidsplaatsen gecreëerd worden door de inzet van de RVT-equivalenten. Daarvan dienen er tenminste 70 gecreëerd te worden in de diensten voor thuisverpleging en dit in het kader van de projecten van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen.

Opdat deze 70 voltijds equivalenten kunnen worden gecreëerd werden binnen het totaal aantal van 1.894 equivalenten de volgende RVT-equivalenten gereserveerd : ? Vlaamse Gemeenschap : 129 ? Waals Gewest : 73 ? Brussels Hoofdstedelijk Gewest : 24 ? Duitstalige Gemeenschap : 2 ? Totaal : 228.

In zijn advies nr. 46.416/1 vraagt de Raad van State zich af of er geen sprake is van de schending van de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie aangezien in artikel 4 van dit besluit enkel aan het Waalse Gewest de verplichting wordt opgelegd om te voorzien in het scheppen van arbeidsplaatsen.

Het is inderdaad zo dat in dit besluit enkel voor het Waalse Gewest uitdrukkelijk vermeld wordt dat de 33 (in 2008) en 40 (in 2009) RVT-equivalenten moeten gebruikt worden voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging. Bovendien werd deze vermelding ingevoegd op uitdrukkelijk verzoek van de bevoegde Minister aangezien dit een van de prioriteiten van het Waalse Gewest is.

Dit koninklijk besluit voorziet in de toewijzing van middelen die voorzien waren vanaf 2008 en die voorzien zijn vanaf 1 oktober 2009.

Dit betekent dat, gelet op het derde protocolakkoord dat afloopt eind 2010, in een volgende koninklijk besluit waarin deze laatste fase van de toewijzing van middelen aan projecten voor alternatieve en ondersteunende zorgen zal worden voorzien, eveneens de verplichting zal worden opgenomen voor de andere Gemeenschappen/Gewesten voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging.

Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van de schending van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.

Binnen het aan hen toegewezen aantal RVT-equivalenten hebben de Gemeenschappen en Gewesten hun eigen accenten kunnen leggen zowel voor de RVT-equivalenten beschikbaar vanaf 1 april 2009 als voor deze beschikbaar vanaf 1 oktober 2009.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft in beide gevallen RVT-equivalenten voorzien in alle 4 de categorieën zonder bijkomende beperkingen.

De Duitstalige Gemeenschap wijst de beschikbare RVT-equivalenten van april 2009 toe voor projecten uit de categorieën 2 en 3. Van de RVT-equivalenten beschikbaar vanaf 1 oktober 2009 moeten er twee voorbehouden worden voor dagverzorgingscentra (Tagesbetreuungsstätten).

De Vlaamse Gemeenschap voorziet RVT-equivalenten voor de vier categorieën en legt volgende beperkingen op : - aan een categorie mag maximum de helft van het aantal beschikbare RVT-equivalenten toegekend worden; - maximum 35 RVT-equivalenten (of 71 voor de equivalenten beschikbaar vanaf 1 oktober 2009) mogen gebruikt worden voor projecten die zich richten naar de opvang van rechthebbenden in afhankelijkheidscategorie A die opgenomen worden in dagverzorgingscentra.

Het Waalse Gewest wenst de aan haar toegekende RVT-equivalenten enkel te gebruiken voor projecten uit de categorieën 2 en 3 en die gepaard moeten gaan met de creatie van tewerkstelling in de diensten voor thuisverpleging. Van de RVT-equivalenten beschikbaar vanaf 1 oktober 2009 worden er 30 voorbehouden voor dagverzorgingscentra.

Aan het einde van de selectieprocedure zullen de weerhouden projecten bepaald worden aan de hand van de prioriteiten zoals deze door de verschillende Gemeenschappen en Gewesten werden vastgelegd.

Deze selectieprocedure vangt aan op de dag dat dit besluit bekendgemaakt wordt in het Belgisch Staatsblad. Vanaf dat moment beschikken de projectindieners over 90 dagen om hun aanvraag in te dienen bij het RIZIV. Deze termijn van 90 dagen wijkt om praktische redenen af van de termijn van 60 dagen die was voorzien in het besluit zoals dit ter advies werd voorgelegd aan het Verzekeringscomité.

Immers gelet op de verwachte publicatiedatum van dit besluit zou het einde van de oorspronkelijke termijn van 60 dagen midden in de zomervakantie vallen, waardoor het gevaar bestaat dat bepaalde indieners de voorziene termijn niet kunnen halen. Deze situatie zal waarschijnlijk meer voorkomen bij instellingen of diensten die beschikken over een beperkt aantal personeelsleden.

De ingediende aanvragen worden vervolgens voorgelegd aan het Verzekeringscomité dat beslist of de aanvragen al dan niet voldoen aan de formele criteria vermeld in artikel 16 nadat hierover het advies van de Gemeenschappen en de Gewesten werd gevraagd.

De aanvragen die voldoen aan deze formele criteria worden vervolgens voorgelegd aan de jury opgericht voor de Gemeenschap of Gewest waaraan het project wordt toegekend. Deze toekenning gebeurt volgens de bepalingen van artikel 14.

Elke aanvraag wordt door de jury geëvalueerd op basis van de criteria vermeld in de artikelen 17 en 18. Voor deze evaluatie maakt de jury gebruik van een zogenaamde 'conceptuele nota' die de bepalingen van dit besluit verduidelijkt. De indieners van een aanvraag beschikken eveneens over deze conceptuele nota zodat ook zij een duidelijk inzicht krijgen in deze bepalingen.

Na deze evaluatie geeft de jury punten voor elk van de criteria vermeld in de artikelen 17 en 18. Enkel projecten die minstens 60 op 100 behalen voor het geheel van de criteria vermeld in artikel 17 en die bovendien minstens 50% van de punten behalen voor elk afzonderlijk criterium worden weerhouden in de verdere procedure.

Nadien maakt de werkgroep van het Verzekeringscomité een rangschikking op van alle aanvragen op basis van hun totaalscore. Dit is de som van de punten behaald op de criteria vermeld in artikel 17 en van de bonuspunten vermeld in artikel 18.

Nadat de rangschikking is opgemaakt worden de RVT-equivalenten per Gemeenschap en per categorie toegewezen aan de projecten in functie van hun plaats in de rangschikking. Hierbij wordt rekening met de bepalingen van artikel 4 van dit besluit.

Om deze toewijzing te kunnen doen is het uiteraard noodzakelijk dat voor elke aanvraag het aantal RVT-equivalenten berekend wordt. Om dit te doen wordt de volgende formule gebruikt : E.1/(E.7.2) * (E.7.4) waarbij : E.1 De som is van de voorziene kosten van alle zaken waarvoor de specifieke tegemoetkoming kan toegekend worden;

E.7.2 De raming van het aantal ouderen die op jaarbasis opgenomen worden in het project;

E.7.4 De raming van het aantal dagen dat een oudere langer kan thuis blijven om wille van het project, m.a.w. het aantal dagen dat een opname in een RVT wordt uitgesteld dankzij het project.

Dit bedrag mag per dag en per patiënt maximum 35,80 euro bedragen. Dat dit bedrag lager is dan het bedrag van 60,80 euro voor een RVT-equivalent, is een gevolg van het feit dat de totale kost voor de verplichte verzekering uit twee delen bestaat, namelijk : een deel dat forfaitair is vastgelegd op 25 euro voor de verstrekkingen van verpleegkundigen, kinesitherapeuten en/of logopedisten die worden aangerekend via de nomenclatuur en het voorvermelde deel van maximum 35,80 euro voor de specifieke tegemoetkoming.

De reden dat een deel van de totale tegemoetkoming voorbehouden wordt voor verstrekkingen van de nomenclatuur vloeit voort uit het feit dat de patiënten die opgenomen zullen worden in het project deze verstrekkingen al toegediend kregen en dat deze uiteraard niet stoppen als ze in het project stappen.

De enige uitzondering hierop is het revaliderend kortverblijf, bovenop de bestaande programmering, waar er geen tegemoetkoming voorzien wordt voor de verstrekkingen van de nomenclatuur en waar de specifieke tegemoetkoming bijgevolg maximum 60,80 euro mag bedragen.

Nadat de verschillende aanvragen zijn toegewezen aan hun respectievelijke Gemeenschap/Gewest en aan een specifieke categorie, neemt het Verzekeringscomité een definitieve beslissing over de projecten waarmee het een overeenkomst zal afsluiten.

In deze overeenkomst zal onder andere de wijze vastgelegd worden waarop de projecten aan het Verzekeringscomité dienen te rapporteren.

De exacte inhoud van deze rapporten moet nog vastgelegd worden door het Verzekeringscomité.

De projecten dienen een eerste rapport in na zes maanden en een tussentijdsrapport na zestien maanden. Op basis van het rapport na zestien maanden kan na achttien maanden de specifieke tegemoetkoming herberekend worden, nog steeds met een maximum van 35,80 euro (of 60,80 euro voor revaliderend kortverblijf bovenop de bestaande programmering).

Vervolgens moeten de projecten na zevenentwintig maanden een tweede tussentijdsrapport voorleggen aan het Verzekeringscomité. Op basis van de gegevens van dit rapport zal er na dertig maanden een nieuwe tegemoetkoming per patiënt berekend worden. Vanaf dit moment zullen de projecten ook niet langer rechtstreeks uitbetaald worden door het RIZIV maar door de verzekeringsinstellingen via een nader te bepalen vergoeding per rechthebbende.

Tenslotte zal elk project na een periode van 4 jaar een eindrapport indienen. De gegevens van dit eindrapport zullen samen met de resultaten van de wetenschappelijke evaluatie noodzakelijk zijn om de projecten die het beoogde doel gerealiseerd hebben aan te duiden.

Het einddoel bestaat er in om aan de hand hiervan een beslissing te nemen over het structureel verankeren van deze projecten in de reglementering (bijvoorbeeld normen, programmatie en financiering).

Wij hebben de eer te zijn, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX Advies 45.554/1 van 16 december 2008 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 27 november 2008 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorgvormen inzake ouderenzorg », heeft het volgende advies gegeven : 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt tot het creëren van een reglementair kader waarbinnen tussen het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorgvorm in de ouderenzorg, overeenkomsten kunnen worden gesloten teneinde de ouderen de maximale mogelijkheid te bieden hun zelfredzaamheid en het zelfstandig thuis wonen te behouden.Die doelstelling zal, luidens artikel 2, tweede lid, van het ontwerp, worden bereikt « door specifieke zorgverstrekkingen en zorgondersteunende verstrekkingen die gecoördineerd, geïntegreerd en in overleg tot stand komen ».

De beoogde projecten worden in artikel 1, 5°, van het ontwerp omschreven als volgt : « een voorstel van alternatieve en ondersteunende zorgvorm voor kwetsbare ouderen met een risico op complex karakter van zorg, ingediend door een aantal partners. Het gaat om : ofwel een nieuwe vorm van programmeerbare, niet definitieve residentiële zorg ofwel om een programmeerbare niet residentiële thuiszorgondersteunende zorg zoals zelfzorg en de mantelzorgondersteunende zorg die niet is opgenomen in de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen en die wordt verstrekt door diensten voor thuisverpleging, geïntegreerde diensten voor thuisverzorging of samenwerkingsverbanden tussen één of meer van deze voorzieningen met residentiële voorzieningen of met diensten voor gezins- of thuiszorg. Deze projecten verwijzen naar het aanhangsel 3 bij protocol nr. 3 van 13 juni 2005, gesloten tussen de federale regering en de overheden bedoeld in de artikelen 128, 130, 135 en 138 van de Grondwet, over het te voeren ouderenzorgbeleid ». 2. Het eerste lid van de aanhef van het ontwerp doet ervan blijken dat voor de ontworpen regeling rechtsgrond wordt gezocht in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.Die bepaling, die betrekking heeft op de overeenkomsten die het Verzekeringscomité kan sluiten met betrekking tot een tegemoetkoming aan zorgverleners die projecten inzake gecoördineerde zorgverlening ontwikkelen met het oog op de vroegtijdige opsporing, het vermijden of vertragen van complicaties en het behandelen van chronische aandoeningen die een multidisciplinaire aanpak vergen, kan evenwel moeilijk worden geacht rechtsgrond te bieden voor een regeling die in essentie een zaak is van residentiële en niet-residentiële ouderenzorg in de zin van het reeds vermelde aanhangsel 3 bij protocol nr. 3 van 13 juni 2005, waaraan het ontwerp nadere uitvoering beoogt te geven (1).

Daarenboven valt, gelet op de algemene verwijzing naar het meermaals genoemde aanhangsel 3 in de omschrijving van de in het ontwerp bedoelde projecten en op de inhoud van sommige bepalingen van het ontwerp, niet bij voorbaat uit te sluiten dat de ontworpen regeling een aangelegenheid betreedt die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen moet worden gerekend, zoals in het bijzonder die van het bejaardenbeleid (2), de algemene bevoegdheid inzake het beleid betreffende de zorgenverstrekking in en buiten de verplegingsinrichtingen (3), en de hulp aan personen met een verminderd vermogen tot zelfzorg (4). 3. Uit wat voorafgaat volgt dat, enerzijds, niet valt in te zien op welke wijze de ontworpen regeling inpasbaar is in de ingeroepen rechtsgrond en dat, anderzijds, de regeling uiteraard ook in overeenstemming dient te blijven met de bevoegdheidsverdelende regels. Hoe dan ook ziet de Raad van State, afdeling wetgeving, zich genoopt om zich in de huidige stand van de wetgeving van een verder onderzoek van het ontwerp te onthouden.

De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter.

J. Baert, W. Van Vaerenbergh, staatsraden.

Mevr. A. Beckers, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de h. D. Van Eeckhoutte, adjunct-auditeur.

Nota's (1) Zowel het protocol nr.3, als het aanhangsel nr. 3, vallen te beschouwen als een samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en vereisen derhalve dat alle betrokken parlementaire vergaderingen ermee instemmen opdat de betrokken akkoorden gevolg zouden kunnen hebben (zie advies 42.377/AG van de Raad van State, afdeling wetgeving, van 20 maart 2007, Parl. St. Parl. wallon, 2006-2007, nr. 607/1, 39). Tot op heden heeft enkel het parlement van het Waalse Gewest met de betrokken teksten ingestemd (decreet van 12 juli 2007 « portant approbation du protocole n° 3 et de ses avenants, conclu entre le Gouvernement fédéral et les autorités visées aux articles 128, 130, 135 et 138 de la Constitution, concernant la politique de la santé à mener à l'égard des personnes âgées »). Een en ander belet niet dat de stellers van het ontwerp kunnen rekening houden met hetgeen is overeengekomen in het betrokken protocol en bijhorend aanhangsel, mits uiteraard voldoende rechtsgrond voorhanden is voor de ontworpen regeling. (2) Zie artikel 5, § 1, II, 5°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.(3) Zie artikel 5, § 1, I, 1°, van de voornoemde bijzondere wet.(4) Zie Grondwettelijk Hof, nr.33/2001 van 13 maart 2001, B.3.3.

Advies 46.416/1 van 30 april 2009 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste kamer, op 8 april 2009 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen », heeft het volgende advies gegeven : STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe een reglementair kader tot stand te brengen voor het sluiten van overeenkomsten tussen het Verzekeringscomité van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg ten behoeve van kwetsbare ouderen. Op die wijze wordt beoogd de aan die ouderen verleende zorg te optimaliseren. 2. Zoals blijkt uit het eerste lid van de aanhef van het ontwerp wordt voor de ontworpen regeling rechtsgrond gezocht in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, dat luidt : « Onder de door de Koning vast te stellen voorwaarden en in afwijking van de algemene bepalingen van deze gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten kan het Verzekeringscomité overeenkomsten afsluiten die in tijd en/of toepassingsgebied beperkt zijn en welke tot doel hebben : (...); 3° een tegemoetkoming te verlenen aan zorgverleners die projecten inzake gecoördineerde zorgverlening ontwikkelen met het oog op de vroegtijdige opsporing, het vermijden of vertragen van complicaties en het behandelen van chronische aandoeningen die een multidisciplinaire aanpak vergen; (...) ». 3. Opdat de ontworpen regeling zou kunnen worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wet, dient de Koning de voorwaarden te bepalen waaronder de betrokken overeenkomsten door het Verzekeringscomité kunnen worden gesloten.Die voorwaarden moeten evenwel worden vastgesteld met inachtneming van de beginselen die het Belgisch publiek recht kenmerken en waarbij wordt uitgegaan van de eenheid van de verordenende macht die bij de Koning berust en die slechts onder bepaalde voorwaarden en binnen welomschreven grenzen door deze laatste kan worden gedelegeerd. Meer in het bijzonder dient de Koning zelf de essentiële elementen van de betrokken regeling vast te stellen.

Er moet worden opgemerkt dat de Koning de regeling van diverse aangelegenheden overlaat aan het Verzekeringscomité, zonder daarbij zelf vooraf de essentiële elementen van de desbetreffende aangelegenheden te hebben vastgesteld. Dergelijke delegatie van verordenende bevoegdheden (1) aan het Verzekeringscomité is niet in overeenstemming met het voorschrift van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wet, volgens hetwelk het de Koning is die de voorwaarden dient te bepalen waaronder de desbetreffende overeenkomsten kunnen worden gesloten.

Zo wordt het aan het Verzekeringscomité overgelaten om de opdrachten van de in artikel 1, 8°, van het ontwerp bedoelde werkgroep vast te leggen (artikel 1, 8°, tweede lid) en om de gegevens te bepalen alsmede de wijze van berekening van de totale tegemoetkoming van de projecten (artikel 8, tweede lid). De regels met betrekking tot gegevensuitwisseling zullen in de overeenkomst worden « gepreciseerd » (2) (artikel 10, j), terwijl de samenstelling en de werkingsregels van de jury's door het Verzekeringscomité worden vastgesteld en voor het overige niet in het ontwerp wordt bepaald waaruit de opdracht van de betrokken jury's precies bestaat (artikel 19). Daarenboven wordt de nadere regeling van sommige elementen van het ontwerp overgelaten aan de overeenkomstsluitende partijen zonder dat die elementen in het ontwerp op een voldoende afgebakende of nauwkeurige wijze worden omschreven. Dat is het geval voor de omschrijving van de voorwaarde tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst, in artikel 10, h, en van de « modaliteiten » (lees : nadere regelen) voor de tussentijdse herziening van de specifieke tegemoetkoming in artikel 10, l. De te algemene omschrijving van de betrokken elementen staat evenzeer op gespannen voet met het bepaalde in artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wet.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1. Het ontwerp van koninklijk besluit volgt op het advies 45.554/1 dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 16 december 2008 uitbracht over een gelijkaardig ontwerp (3) en werd aangepast, rekening houdend met de opmerkingen die in het voornoemde advies werden geformuleerd.

Het heden uitgebrachte advies en het advies 45.554/1 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. Aan beide adviezen dient bijgevolg te worden gerefereerd in de aanhef van het voorliggende ontwerp. 2. De tekst van het ontwerp en de door de gemachtigde gegeven verduidelijking met betrekking tot sommige van de onderdelen van het ontwerp, doen ervan blijken dat de ontworpen regeling wordt gekenmerkt door een hoge techniciteit en op sommige punten niet makkelijk te begrijpen valt (4).Ter wille van de toegankelijkheid van het ontworpen besluit voor de bestemmelingen wordt daarom ter overweging gegeven om dit te laten voorafgaan door een verslag aan de Koning (5).

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 1. Rekening houdende met de nieuwe richtlijnen op het vlak van de wetgevingstechniek (6), schrappe men in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp de woorden « inzonderheid op ». 2. Gelet op de reeds aangehaalde samenhang die bestaat tussen het advies 45.554/1 van 16 december 2008 en het voorliggende advies van de Raad van State, schrijve men in het zesde lid van de aanhef van het ontwerp : « Gelet op adviezen 45.554/1 en 46.416/1 van de Raad van State, gegeven op respectievelijk 16 december 2008 en 30 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ». 3. De wetsbepaling die het ontworpen besluit tot rechtsgrond strekt, schrijft niet voor dat dit formeel dient te zijn gemotiveerd. Daarenboven kunnen doelstelling en situering van het ontworpen besluit worden geïntegreerd in het verslag aan de Koning waarvan in dit advies de opmaak is gesuggereerd. De considerans (7) die is vervat in het zevende lid van de aanhef, hoeft derhalve niet in de aanhef te worden behouden.

Artikel 1 1. Aan het einde van de Franse tekst van artikel 1, 2°, van het ontwerp volstaat het te schrijven « ... visé à l'article 2, e), de la loi; ». 2. In artikel 1, 3°, van het ontwerp wordt het begrip « Gemeenschap/Gewest » omschreven als « de overheden bedoeld in artikel[en] 128, 130 en 135 en 138 van de Grondwet ».In artikel 4 van het ontwerp worden de RVT-equivalenten evenwel onder gedeeltelijk andere overheden verdeeld. Afgezien van de vraag op basis van welk criterium de in artikel 4 gehanteerde verdeelsleutel wordt toegepast, is niet duidelijk waarom in artikel 4 slechts sommige van de in artikel 1, 3°, vermelde overheden worden beoogd en waarom erin tevens overheden worden vermeld die niet vallen onder de begripsomschrijving van artikel 1, 3°.

De gemachtigde verstrekte in dat verband de volgende uitleg : « Wellicht gaat het hier om een begripsverwarring. Zoals reeds vermeld [...] komt het erop neer dat de RVT-equivalenten (lees : budget) territoriaal worden verdeeld. Deze verdeling is gebeurd op basis van de populatie van de 60+. Indien de gebruikte terminologie niet overeenkomt met dit territoriaal principe, moet op zoek gegaan worden naar een andere terminologie : vb. indeling volgens provincies, arrondissementen ».

In ieder geval dient, gelet op de samenhang tussen de artikelen 1, 3°, en 4, het toe te passen territoriaal verdelingscriterium op een meer duidelijke en coherente wijze te worden omschreven. Het betrokken criterium moet uiteraard worden vastgesteld met inachtneming van de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en de niet-discriminatie. 3. Om taalkundige redenen vervange men aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 1, 4°, a), het woord « afsluiten » door het woord « sluiten ».4. In de omschrijving van het begrip « project », in artikel 1, 5°, van het ontwerp, wordt de verwijzing naar het protocol nr.3 van 13 juni 2005 beter geschrapt. De gemachtigde bevestigde dat dit de bedoeling is. 5. In de Franse tekst van artikel 1, 8°, eerste lid, b), van het ontwerp zijn de woorden « de rust- en verzorgingstehuizen » die in de Nederlandse tekst voorkomen, niet weergegeven.Deze discordantie moet worden weggewerkt. 6. In artikel 1, 8°, eerste lid, e), van het ontwerp wordt bepaald dat de werkgroep onder meer is samengesteld uit « vertegenwoordigers van administraties van de gemeenschappen/gewesten ».Omwille van de autonomie van de deelgebieden kunnen deze niet worden verplicht om in dergelijke vertegenwoordiging te voorzien en kan deze laatste derhalve enkel facultatief zijn.

Artikel 2 In artikel 2 van het ontwerp wordt vermeld dat de betrokken overeenkomsten worden gesloten « tussen het Verzekeringscomité en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg in de ouderenzorg ». In andere bepalingen van het ontwerp zou consequent dezelfde terminologie moeten worden gebruikt. Dat is nu niet steeds het geval. Zo wordt in de inleidende zin van artikel 7 melding gemaakt van een overeenkomst die wordt gesloten « tussen een project en het Verzekeringscomité », en hebben de artikelen 20, eerste lid, 22, 25 en 26 het over « projecten » waarmee een overeenkomst kan worden gesloten.

Artikel 3 In de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 3, van het ontwerp moet het woord « tegemoetkoming » worden vervangen door het woord « tegemoetkomingen ». Voorts dient in 1°, 2° en 4° telkens te worden verwezen naar « artikel 34, eerste lid, 11° en 12° » van de wet.

Artikel 4 Afgezien van de opmerking die onder 2 bij artikel 1 is gemaakt, kan worden vastgesteld dat in artikel 4 van het ontwerp bepaalde specifieke verplichtingen worden opgelegd, wat de bestemming van RVT-equivalenten door het Waalse Gewest betreft (onder meer op het vlak van de creatie van arbeidsplaatsen). Het valt niet in te zien waarom de betrokken verplichtingen uitsluitend gelden ten aanzien van het Waalse Gewest en derhalve niet ten aanzien van de andere territoriale entiteiten, bedoeld in artikel 4. In het licht van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie zal voor dergelijk onderscheid een redelijke en objectieve verantwoording dienen te bestaan.

Artikel 6 Vanuit wetgevingstechnisch oogpunt is de gebruikelijke onderverdeling van een artikel « 1° », « 2° », « 3° », enzovoort, en kan voor de verdere onderverdeling « a) », « b) », « c) », enzovoort worden gebruikt. De indeling van artikel 6, maar ook van de artikelen 10 en 11 van het ontwerp, dient rekening houdend hiermee te worden aangepast.

Artikel 9 Men passe de redactie van de eerste zin van artikel 9, eerste lid, van het ontwerp aan als volgt : « In de categorieën 1 en 2, bedoeld in artikel 3, kan het aantal partners beperkt worden ».

Artikel 10 In de Franse tekst van artikel 10, e (lees : artikel 10, 5°), van het ontwerp is de zinsnede « en de kostprijs ervan », die in de Nederlandse tekst voorkomt, niet weergegeven. Deze discordantie moet worden verholpen.

Artikel 12 In artikel 12, van het ontwerp moet het orgaan of de instelling waarbij het project wordt ingediend uiteraard op dezelfde wijze worden omschreven in de Nederlandse en in de Franse tekst. Dat is nu niet het geval. De tekst van het ontwerp dient derhalve ook op dat punt te worden aangepast.

Artikel 14 Aan het einde van artikel 14, van het ontwerp wordt bepaald wat volgt : « Deze instelling of dienst zal bepalend zijn om een project toe te wijzen aan een Gemeenschap/Gewest, ofwel op basis van zijn erkenning, ofwel op basis van zijn adres ».

De gemachtigde verduidelijkt in dat verband het volgende : « Een project kan enkel worden ingediend door een ROB/RVT of GDT of Dienst Thuisverpleging. Als project is ingediend door een instelling (rob, rvt of GDT) die is erkend door duitstalige gemeenschap, vlaamse gemeenschap, Brussel (cocof of cocom) of région wallonne, dan behoort het tot één van deze vier. Als project is ingediend door een dienst thuisverpleging die niet is erkend, dan is de gemeente van deze dienst bepalend voor de gemeenschap/gewest; als dit project wordt ingediend in Brussel, dan moet het project zèlf kiezen of het behoort tot Vlaanderen of tot Brussel (Cocof en Cocom) ».

Ter wille van de duidelijkheid van de regelgeving zou de aldus aan de Raad van State uiteengezette doelstelling op een meer expliciete wijze tot uitdrukking moeten worden gebracht in de tekst van het ontwerp of zou deze doelstelling kunnen worden vermeld in het verslag aan de Koning zoals dat eerder in dit advies is gesuggereerd.

Artikel 15 Artikel 15 van het ontwerp bepaalt dat de ingediende projecten worden beoordeeld op basis van formele en inhoudelijke criteria. Indien het de bedoeling is om de formele criteria op te sommen in artikel 16 en de inhoudelijke criteria in artikel 17, zou zulks duidelijker en op een meer uniforme wijze in de Nederlandse en de Franse tekst moeten worden tot uitdrukking gebracht. Zo wordt immers in de Nederlandse tekst geëxpliciteerd dat « formele » criteria worden beoogd, maar heeft de Franse tekst het in algemene zin over « les critères » (8).

In artikel 17, van het ontwerp wordt noch in de Nederlandse, noch in de Franse tekst vermeld dat erin de inhoudelijke criteria worden bedoeld. De ontworpen regeling zou aan duidelijkheid winnen indien het onderscheid tussen formele en inhoudelijke criteria op een meer expliciete wijze zou worden aangegeven.

Artikel 16 Artikel 16 van het ontwerp draagt de « Gemeenschap/Gewest » op om het Verzekeringscomité te « adviseren » (9) over het vervuld zijn van de betrokken criteria. Teneinde te vermijden dat afbreuk zou worden gedaan aan de autonomie van de deelgebieden wordt de betrokken verplichting beter geformuleerd ten aanzien van het Verzekeringscomité door te bepalen dat dit laatste verplicht is om het advies te vragen van de Gemeenschap of het Gewest in verband met het vervuld zijn van de criteria, waarbij de deelgebieden dan uiteraard vrij zijn om al dan niet in te gaan op de vraag om advies.

Artikel 19 In verband met artikel 19 van het ontwerp moet worden verwezen naar opmerking 3 bij de bespreking van de strekking en de rechtsgrond van het ontwerp. Afgezien daarvan is niet duidelijk in welk geval er één, dan wel « meerdere jury's » zullen worden samengesteld en in welke mate de diverse jury's een gelijke behandeling van de ingediende projecten waarborgen.

De gemachtigde verduidelijkte in dat verband : « Aangezien de projecten worden gekoppeld aan RVT-equivalenten die beschikbaar zijn per gemeenschap/gewest zal er één jury zijn per gemeenschap/gewest. D.w.z. 4 jury's, aangezien COCOM en COCOF hun middelen tezamen hebben gebracht en de equivalenten voor projecten die behoren tot de Vlaamse gemeenschapscommissie in Brussel zijn toegewezen aan Vlaanderen. Het doel is om deze 4 jury's te laten voorzitten door telkens dezelfde persoon (leidend ambtenaar RIZIV) ».

Uit de door de gemachtigde verstrekte uitleg valt af te leiden dat er steeds verscheidene jury's zullen zijn. De redactie van artikel 19, waarin melding wordt gemaakt van « één of meerdere jury's », is hiermee niet in overeenstemming.

Artikel 20 In artikel 20, vijfde lid, van het ontwerp is de zinsnede « beginnende met het meest belangrijke » voor uiteenlopende uitlegging vatbaar en bijgevolg niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid. De betrokken regeling in geval van ex aequo zou duidelijker moeten worden verwoord in de tekst van het ontwerp.

Artikel 23 Ter wille van de leesbaarheid moeten in de Nederlandse tekst van artikel 23 van het ontwerp de woorden « zijn bepaald » worden vervangen door de woorden « is opgesteld ».

Artikel 28 Tenzij er een bijzondere reden bestaat waarom wordt afgeweken van de gangbare termijn van inwerkingtreding van besluiten, dient artikel 28 uit het ontwerp te worden weggelaten. In ieder geval dient het woord « publicatie » te worden vervangen door het woord « bekendmaking » (10).

Bijlage Het opschrift van de bijlage kan beperkt blijven tot het woord « Bijlage ». De verwijzing naar het koninklijk besluit waar de bijlage wordt bijgevoegd, blijkt immers uit de slotformule van de bijlage.

De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter.

J. Baert, W. Van Vaerenbergh, staatsraden.

M. Rigeaux, M. Tisson, assesoren van de afdeling Wetgeving.

Mevr. M. Verschraegen, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. L. Van Calenbergh, auditeur.

Nota's (1) De problematiek betreft de delegatie van verordenende bevoegdheid aan het Verzekeringscomité en niet die waarbij dit laatste beslissingsbevoegdheid uitoefent met betrekking tot individuele gevallen. (2) De gemachtigde verduidelijkte in dat verband : « Onder « regels » wordt onder meer de problematiek van « privacy » voorzien : via welke kanalen, op welke wijze, het anonymiseren, het opslaan en bewaren van gegevens, het recht op inzage, het akkoord van de patiënt.. Dit moet nog worden uitgewerkt en voor akkoord voorgelegd aan alle instanties ». (3) Advies 45.554/1 van 16 december 2008 over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorgvormen inzake ouderenzorg ». (4) De hoge techniciteit vindt bijvoorbeeld bevestiging in de uitleg die de gemachtigde onder meer verstrekte omtrent de samenhang tussen de RVT-equivalenten (artikel 4) en de eigenlijke tegemoetkoming (artikelen 6 en 7), of omtrent het onderscheid tussen de toewijzing van een project aan een gemeenschap of gewest « op basis van (de) erkenning (of) op basis van (het) advies » van de desbetreffende instelling of dienst (artikel 14). (5) Aan het verslag aan de Koning dienen dan overeenkomstig artikel 3, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, het advies 45.554/1 en het voorliggende advies van de Raad van State te worden gehecht. De betrokken adviezen moeten samen met het verslag aan de Koning en de tekst van het koninklijk besluit worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. (6) Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr. 27, formule 3-2-2, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (7) Een considerans vangt aan met de woorden « Overwegende dat » en niet met de woorden « Gelet op », zoals in het zevende lid van de aanhef van het ontwerp het geval is.(8) Eenzelfde discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst is er in de inleidende zin van artikel 17, eerste lid, waarin wordt verwezen naar de « formele voorwaarden zoals bedoeld in artikel 16 » (conditions prévues à l'article 16).(9) In de Franse tekst wordt het woord « informer » gebruikt.(10) Deze laatste opmerking geldt ook ten aanzien van artikel 12 van het ontwerp. 2 JULI 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 56, § 2, eerste lid, 3°;

Gelet op het advies van de Commissie voor begrotingscontrole gegeven op 25 juli 2008 en op 28 januari 2009;

Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging op 28 juli 2008, op 2 februari 2009 en op 2 maart 2009;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 2 september 2008 en op 18 maart 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 12 november 2008 en van 26 maart 2009;

Gelet op de adviezen 45.554/1 en 46.416/1 van de Raad van State, gegeven op respectievelijk 16 december 2008 en 30 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat omwille van de te verwachten demografische evolutie het huidige zorgaanbod moet worden uitgebreid om tegemoet te komen aan de komende noden. Dit besluit heeft als doel om binnen het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging proactief in te spelen op voorstellen van alternatieve en ondersteunende zorgen aan kwetsbare ouderen. Deze zullen dan op termijn kunnen opgenomen worden in het pakket van verstrekkingen waarvoor een tegemoetkoming voorzien wordt door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « De wet » : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° « Het Verzekeringscomité » : het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 2, e) van de wet;3° « Gemeenschap/Gewest » : de overheden bedoeld in artikel 128, 130 en 135 en 138 van de Grondwet die bevoegd zijn inzake ouderenzorgbeleid;4° « Deelnemers » : a) « Partner » : dienst, groepering of instelling voor verzorging, hulp- of dienstverlening, inclusief de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT), die bij de tenlasteneming van de ouderen betrokken is.Met het oog op de verwezenlijking van een project kunnen verschillende partners zich hierbij aansluiten en onderling een samenwerkingsakkoord sluiten. De partners moeten de overeenkomst bedoeld in artikel 2 met het Verzekeringscomité sluiten; b) « Andere deelnemers » : andere diensten, groepering van professionele hulpverleners en/of personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de tenlasteneming van de oudere die in het project is opgenomen;5° « Project » : een door zorgverleners ontwikkeld initiatief met verstrekkingen voor ouderen die omwille van chronische aandoeningen kwetsbaar zijn en een multidisciplinaire aanpak vergen, die overal toegepast kunnen worden en waarvoor geen tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging is voorzien, maar die noodzakelijk zijn om een opname in een rustoord voor bejaarden of in een rust- en verzorgingstehuis uit te stellen of te vermijden.6° « Kwetsbare oudere » : een rechthebbende wordt aanzien als een kwetsbare indien hij voldoet aan een van de volgende voorwaarden : a) ofwel voor rechthebbenden die thuis verblijven : een score van A, B of C op de Katz-schaal zoals gedefinieerd in artikel 8 van de bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;b) ofwel voor rechthebbenden die verblijven in een instelling vermeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12 van de wet : een score van B, C of Cd op de Katz-schaal zoals gedefinieerd in artikel 150 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet;c) ofwel lijden aan dementie.De diagnose van dementie dient gesteld te worden door ofwel een geneesheer-specialist in de psychiatrie, ofwel een geneesheer-specialist in de neuropsychiatrie ofwel een geneesheer-specialist in de neurologie ofwel een geneesheer-specialist met een bijzondere beroepstitel van geneesheerspecialist in de geriatrie; d) ofwel een score halen van 6 of meer op de Edmonton-schaal voor kwetsbaarheid zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.7° « RVT-equivalent » : dit is de waarde in euro van de gemiddelde kost per dag ten laste van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging van een patiënt in een RVT.Deze waarde is gelijk aan 60,80 euro gekoppeld aan de index 110,51 van 1 september 2008 (basis 2004 = 100). 8° « Werkgroep » : werkgroep van het Verzekeringscomité die is samengesteld uit : a) Leden Verzekeringscomité : geneesheren, kinesitherapeuten, logopedisten, apothekers, ziekenhuizen, verzekeringsinstellingen;b) Leden van de overeenkomstencommissie met de rustoorden voor bejaarden, de rust- en verzorgingstehuizen en leden van de overeenkomstencommissie met de verpleegkundigen;c) Vertegenwoordigers van de GDT;d) Leden van de werkgroep van de interministeriële conferentie Volksgezondheid - ouderenzorg;e) Vertegenwoordigers van administraties van het RIZIV, de Federale overheidsdiensten Volksgezondheid en Sociale zekerheid en facultatief van de Gemeenschappen/Gewesten.

Art. 1bis.De Werkgroep bedoeld in artikel 1, 8°, heeft volgende opdrachten : 1° Een ontwerp opmaken van de overeenkomst bedoeld in artikel 2;2° Een ontwerp opmaken van het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 11;3° Een ontwerp opmaken van het standaardschema bedoeld in artikel 13;4° Een voorstel opmaken van een uitgebreide beschrijving van de inhoudelijke criteria bedoeld in artikel 17;5° Aan het Verzekeringscomité een voorstel overmaken van de samenstelling van de jury's bedoeld in artikel 19;6° Het opmaken van een rangschikking van de ingediende projecten op basis van de procedures beschreven in artikel 20;7° Een ontwerp opmaken van de rapporten bedoeld in artikel 22;8° Naast de opdrachten bedoeld in de punten 1° tot en met 7° het Verzekeringscomité adviseren en bijstaan in zijn opdrachten zoals beschreven in dit besluit.

Art. 2.Onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, kunnen overeenkomsten worden gesloten tussen het Verzekeringscomité en de partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg in de ouderenzorg teneinde de geleverde zorg aan kwetsbare ouderen te optimaliseren.

Die doelstelling zal worden bereikt door specifieke zorgverstrekkingen en zorgondersteunende verstrekkingen die gecoördineerd, geïntegreerd en in overleg tot stand komen. HOOFDSTUK 2. - Kenmerken van de alternatieve en ondersteunende zorg

Art. 3.De in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming wordt verleend voor geneeskundige verstrekkingen aan ouderen die omwille van chronische aandoeningen kwetsbaar zijn en een multidisciplinaire aanpak vergen, waarvoor geen tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging is voorzien, maar die noodzakelijk zijn om een opname in een rustoord voor bejaarden of in een rust- en verzorgingstehuis uit te stellen of te vermijden en die behoren tot een van de 4 volgende categorieën : 1° Categorie 1.- Zorgactiviteiten binnen de diensten en inrichtingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de wet en in door de Gemeenschappen/Gewesten erkende dagverzorgingscentra ten einde kwetsbare ouderen in staat te stellen verder thuis te verblijven of spoedig naar de thuisomgeving terug te keren; 2° Categorie 2.- Zorgactiviteiten verleend door de diensten en inrichtingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de wet aan kwetsbare ouderen in de thuissituatie ter aanvulling en ondersteuning van de al bestaande zorgverlening; 3° Categorie 3.- Geïntegreerde zorgverlening door meerdere zorgverleners ten einde de continuïteit van de verzorging en zorgondersteuning voor kwetsbare ouderen die op verschillende zorgaanbieders beroep doen, te verzekeren; 4° Categorie 4.- Zorgondersteuning voor kwetsbare ouderen die in woonvormen verblijven, andere dan deze bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° en 12° van de wet. HOOFDSTUK 3. - Aantal RVT-equivalenten en budget - prioriteiten per Gemeenschap/Gewest naar de keuze van categorie

Art. 4.Het maximum aantal RVT-equivalenten dat in aanmerking wordt genomen voor toepassing van dit besluit wordt per Gemeenschap/Gewest vastgelegd op :

Equivalenten vanaf oktober 2008

Bijkomende equivalenten vanaf oktober 2009

Waals Gewest

33

70

Vlaamse Gemeenschap

142

335

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Minstens 19 en maximum 45

Minstens 85 en maximum 111

Duitstalige Gemeenschap

13,16

15


Het aantal RVT-equivalenten wordt per Gemeenschap/Gewest voor de projecten die vanaf 2009 zullen opstarten als volgt verdeeld over de categorieën :

Aantal RVT equivalenten per categorie per Gemeenschap/Gewest vanaf 1 april 2009

Categorie 1

Categorie 2

Categorie 3

Categorie 4

Waals Gewest

33


Vlaamse Gemeenschap

maximum 71, waarvan maximum 35 voor A-patiënten in dagverzorgingscentra

maximum 71

maximum 71

maximum 71

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Minstens 19 en maximum 45

Duitstalige Gemeenschap

13,16


De 33 RVT-equivalenten van het Waalse Gewest zijn bestemd voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging, in het kader van het sociaal akkoord van de non-profitsector.

Het aantal bijkomende RVT-equivalenten wordt per Gemeenschap/Gewest voor de projecten die ten laatste vanaf 1 oktober 2009 zullen opstarten als volgt verdeeld over de categorieën :

Aantal bijkomende RVT equivalenten per categorie per Gemeenschap/Gewest ten laatste vanaf 1 oktober 2009

Categorie 1

Categorie 2

Categorie 3

Categorie 4

Waals Gewest

30 voor dagverzorgingscentra

40


Vlaamse Gemeenschap

maximum 167, waarvan maximum 84 voor A-patiënten in dagverzorgingscentra

maximum 167

maximum 167

maximum 167

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Minstens 85 en maximum 111

Duitstalige Gemeenschap

Maximum 15 waarvan maximum 2 voor dagverzorgingscentra


Het Waalse Gewest bestemt 30 RVT-equivalenten in het kader van categorie 1 voor de verzorging van ouderen in erkende dagverzorgingscentra.

De 40 RVT-equivalenten van het Waalse Gewest voor de categorieën 2 en 3 zijn bestemd voor de creatie van arbeidsplaatsen in de diensten voor thuisverpleging, in het kader van het sociaal akkoord van de non-profitsector. HOOFDSTUK 4. - Tegemoetkoming vanuit de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging

Art. 5.De tegemoetkoming van de verplichte verzekering wordt slechts toegekend aan projecten waarvan de rechthebbenden opgenomen in het project minstens 60 jaar oud zijn en die voldoen aan de definitie van kwetsbare oudere zoals bedoeld artikel 1, 6°.

Indien een project als doelgroep rechthebbenden heeft die jonger zijn dan 60 jaar en die omwille van een chronische aandoening een zelfde zorgbehoefte hebben als kwetsbare ouderen, kan in afwijking van de bepalingen van het eerste lid ook aan deze projecten een tegemoetkoming worden toegekend op voorwaarde dat het Verzekeringscomité hiermee instemt.

In afwijking van de definitie van kwetsbare oudere zoals bedoeld in artikel 1, 6°, kan het Verzekeringscomité toestaan dat de evaluatie gebeurt op basis van het Resident Assessment Instrument (RAI) in plaats van op basis van de Katz-schaal zoals beschreven in artikel 1, 6°, a) en b).

Art. 6.De totale tegemoetkoming vanuit de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging per dag en per patiënt die ten laste is genomen door een project, dekt in voorkomend geval : 1° de verstrekkingen van verpleegkundigen, kinesitherapeuten en/of logopedisten via de nomenclatuur van de geneeskundige verzorging en 2° de specifieke tegemoetkoming zoals vastgelegd in de overeenkomst bedoeld in artikel 2.

Art. 7.De specifieke tegemoetkoming zoals vastgelegd in de overeenkomst, bedoeld in artikel 2 dekt, in voorkomend geval : 1° De volgende verstrekkingen verleend door loontrekkende of statutaire zorgverleners die daartoe bevoegd zijn : a) de verzorging verleend door verpleegkundigen, inclusief de verpleegkundige activiteiten uitgevoerd door zorgkundigen volgens de voorwaarden vastgelegd in het koninklijk besluit van 12 januari 2006 tot vaststelling van de verpleegkundige activiteiten die de zorgkundigen mogen uitvoeren en de voorwaarden waaronder de zorgkundigen deze handelingen mogen stellen;maar met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur; b) de kinesitherapieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde zorgverleners, met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur;c) de logopedieverstrekkingen verleend door de daartoe bevoegde zorgverleners, met uitsluiting van de verstrekkingen die worden aangerekend via de nomenclatuur;d) elke handeling tot reactivering en sociale re-integratie, verleend door leden van het personeel voor reactivering in de betekenis van het ministerieel besluit van 6 november 2003 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden, inclusief de ergotherapie;2° de farmaceutische zorg met uitsluiting van de aflevering van geneesmiddelen, zuurstof, diagnostische middelen, medische voeding, medische hulpmiddelen andere dan deze specifiek bestemd voor het behoud van de oudere in zijn thuisomgeving;3° de kosten van het overleg en de coördinatie tussen de partners van het project, inclusief casemanagement en exclusief elke vorm van overleg die al door de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen wordt gefinancierd (bijvoorbeeld : overleg in het kader van de GDT, therapeutische projecten op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg);4° de ontsmettingsmiddelen (uitgezonderd de ontsmettingsmiddelen voor gynaecologie, voor mond- en oogverzorging) die niet terugbetaalbaar zijn ter uitvoering van Bijlage I, hoofdstuk I tot en met IV, van het koninklijk besluit van 17 maart 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen tegemoet komt in de kosten van magistrale bereidingen en daarmee gelijkgestelde producten, de niet-geïmpregneerde verbanden, de steriele kompressen die niet terugbetaalbaar zijn ter uitvoering van Bijlage I, hoofdstuk V, van het voornoemde koninklijk besluit van 17 maart 1997, het onderhuids en/of intramusculair injectiemateriaal (uitgezonderd insuline-spuiten);5° technische hulpmiddelen die specifiek bedoeld zijn om de oudere in zijn thuissituatie te houden;6° de opleiding en sensibilisering van het personeel bedoeld in punt 1°, die nodig zijn voor de uitvoering van de taken die deel uitmaken van het project;7° de opleiding en de sensibilisering van de oudere die in het project is opgenomen en van de mantelzorger die onontbeerlijk is om de patiënt in de thuissituatie te houden;8° een tegemoetkoming in de kosten voor de registratie, het beheer en de overdracht van de gegevens;9° een tegemoetkoming in de administratiekosten en de kosten voor facturering;10° een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten van het personeel bij de uitvoering van de taken opgesomd in punt 1°;11° de verzorgingsgebonden werkingskosten zoals de kosten verbonden aan specifieke interventies van de deelnemers aan het project die niet gedekt zijn door de nomenclatuur of een tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Art. 8.§ 1. Het gemiddelde van de totale tegemoetkoming bedoeld in artikel 6 en berekend per project op jaarbasis bedraagt per patiënt en per dag maximum 60,80 euro (index = 110,51 van 1 september 2008 - basis 2004 = 100).

Deze tegemoetkoming bestaat uit : 1° De gemiddelde kost van de verstrekkingen bedoeld in artikel 6, 1° die forfaitair 25 euro bedraagt per dag en per patiënt.2° De specifieke tegemoetkoming bedoeld in artikel 6, 2° die wordt berekend door gebruik te maken van de volgende formule, met een maximum van 35,80 euro : E.1 (E. 7.2) * (E. 7.4) Waarbij : E.1 = de som is van de voorziene kosten voor de elementen bedoeld in artikel 7;

E.7.2 = de raming van het aantal ouderen die op jaarbasis opgenomen worden in het project;

E.7.4 = de raming van het gemiddelde aantal dagen dat een oudere langer in de thuissituatie kan verblijven ten gevolge van een project. § 2. In afwijking van de bepalingen van paragraaf 1 bedraagt de specifieke tegemoetkoming voor een project voor revaliderend kortverblijf waarvoor het project beschikt over een verklaring van de bevoegde Gemeenschap/Gewest waaruit blijkt dat dit kortverblijf wordt ingericht bovenop de bestaande programmering, maximum 60,80 euro per dag en per patiënt. HOOFDSTUK 5. - Partners in de projecten voor alternatieve en ondersteunende zorgen

Art. 9.In de categorieën 1 en 2, bedoeld in artikel 3, kunnen de partners beperkt zijn. In dat geval wordt het zorgtraject beschreven met mogelijke andere deelnemers, ook al zijn ze niet concreet in het project betrokken. Een rustoord voor bejaarden of een rust- en verzorgingstehuis is verplichte partner;

In de categorieën 3 en 4 is een dienst voor thuisverpleging of een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging (GDT) een verplichte partner. Een ROB of een RVT moet worden betrokken bij het project en op de hoogte worden gehouden als deze er geen partner van is;

In alle categorieën (1 tot 4), moet tenminste een rustoord voor bejaarden, een rust- en verzorgingstehuis, een dienst voor thuisverpleging of een geïntegreerde dienst voor thuisverzorging partner in het project zijn;

In de categorieën 2, 3 en 4 moet de GDT bij het project betrokken zijn en op de hoogte worden gehouden als deze er geen partner van is. HOOFDSTUK 6. - Overeenkomst tussen het project en het Verzekeringscomité

Art. 10.In de in artikel 2 bedoelde overeenkomst zullen de volgende elementen worden vastgelegd : 1° De identiteit van de partners van het project;2° De identiteit van de administratief coördinator, belast met administratieve en financiële relaties met het RIZIV, en de naam van de contactpersoon bedoeld in artikel 14;3° De te bereiken doelstellingen van het project;4° De beschrijving van de organisatie om deze doelstellingen te bereiken;5° De inzet van middelen om de doelstellingen te bereiken, en de kostprijs ervan;6° Een verklaring die aantoont dat de personeelsleden die in het project aangesteld zijn, enkel in aanmerking komen voor het gedeelte waarvan de loonkost uitsluitend door het project of de partners ten laste wordt genomen;7° De bepaling van de specifieke tegemoetkoming;8° De verplichting tot het sluiten van het samenwerkingsakkoord bedoeld in artikel 11; 9° De regels m.b.t. facturering en de betaling; 10° De regels m.b.t. gegevensuitwisseling; 11° De geldigheidsduur, de opzeggingsmodaliteiten van de overeenkomst;12° De regels voor de tussentijdse herziening van de specifieke tegemoetkoming. HOOFDSTUK 7. - Samenwerkingsakkoord onder partners

Art. 11.De projecten met meer dan één partner moeten hun samenwerkingsverband beschrijven. Dat samenwerkingsverband dient geformaliseerd te worden in een samenwerkingsakkoord volgens het model dat door het Verzekeringscomité wordt vastgesteld op voorstel van de Werkgroep, waarin minstens de volgende punten zijn opgenomen : 1° De opsomming van de partners;2° De inbreng van de verschillende partners in het project;3° Coördinatie, overleg, liaison en organisatie;4° Het verloop van de communicatie tussen de verschillende partners;5° Het gehanteerde evaluatie-instrument;6° Gegevensinzameling en -doorstroming;7° Het bijhouden van patiëntendossiers;8° De organisatie van een secretariaat;9° Aanwending van de tegemoetkoming;10° Aanduiding van een administratief coördinator, belast met administratieve en financiële relaties met het RIZIV. HOOFDSTUK 8. - Selectieprocedure

Art. 12.De partners van een project van alternatieve en ondersteunende zorg die kandidaat zijn voor de ondertekening van een overeenkomst met het Verzekeringscomité onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, moeten hun project bij het RIZIV, Tervurenlaan 211, 1150 Brussel indienen binnen de 90 dagen na de bekendmaking van dit koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad, zowel op papier als elektronisch op het e-mailadres protocol3@riziv.fgov.be.

Art. 13.Het Verzekeringscomité legt een standaardschema vast dat door de initiatiefnemers van de projecten moet worden gebruikt bij de indiening van hun kandidatuur. Daarbij zal het omschrijvingen hanteren betreffende ondermeer de aanduiding van de doelgroep, inclusiecriteria voor ouderen, te gebruiken instrumenten, de partners, overleg en coördinatie, het werkingsgebied.

Art. 14.Bij de kandidatuurstelling moet een instelling of dienst worden aangeduid als administratief coördinator die over een RIZIV-identificatienummer beschikt. Binnen deze instelling of dienst zal een persoon worden aangeduid die zal fungeren als contactpersoon naar het RIZIV toe. De specifieke tegemoetkoming zal worden gestort op het rekeningnummer van deze instelling of dienst.

Indien de administratief coördinator een ROB, een RVT of een GDT is wordt het project toegewezen aan de Gemeenschap/Gewest die de erkenning heeft gegeven aan die instelling of dienst.

Indien de administratief coördinator een Dienst voor thuisverpleging is, wordt de Gemeenschap/Gewest waaraan het project wordt toegewezen bepaald op basis van het adres van deze dienst. Indien het gaat om een Dienst voor thuisverpleging met adres in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dan dient dit project, op basis van de taal waarin het project wordt ingediend zelf te bepalen of het wordt toegewezen aan de Vlaamse Gemeenschap of aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 15.De ingediende projecten zullen worden beoordeeld op basis van formele en inhoudelijke criteria.

Art. 16.Het Verzekeringscomité beslist of de ingediende projecten voldoen aan de volgende formele criteria nadat het advies van de Gemeenschap/Gewest werd gevraagd : 1° Project is ingediend binnen de voorziene termijn;2° Bij de indiening zit : a) een beschrijving van de doelgroep;b) een beschrijving van de doelstelling, van de aan te bieden zorg en van de te verwachten resultaten;c) een beschrijving van de partners en van de andere deelnemers en hun opdrachten;d) een beschrijving van het werkingsgebied;e) een financiële analyse en voorstel van specifieke tegemoetkoming;3° Het project past binnen één of meerdere van de categorieën bedoeld in artikel 3 en voldoet aan de prioriteiten zoals bedoeld in artikel 4.

Art. 17.Om tegemoet te komen aan de doelstellingen bedoeld in artikel 2, zullen de projecten die voldoen aan de formele voorwaarden bedoeld in artikel 16 door het Verzekeringscomité worden geëvalueerd op basis van de volgende 6 inhoudelijke criteria die volgens niveau van belangrijkheid worden gerangschikt : 1° Beschrijving van de doelstelling, van de aan te bieden zorg en van de te verwachten resultaten : maximum 50 punten;2° Beschrijving van de partners en van de andere deelnemers en hun opdrachten : maximum 20 punten;3° Beschrijving van de doelgroep : maximum 10 punten;4° Financiële analyse en voorstel van specifieke tegemoetkoming : maximum 10 punten;5° Beschrijving werkingsgebied : maximum 5 punten;6° Voorstel van project is programmeerbaar, kan toepasbaar zijn in het ganse land en leidt niet tot opwaardering van bestaande nomenclatuur of forfaits : maximum 5 punten. Het Verzekeringscomité omschrijft, op voorstel van de Werkgroep wat onder deze criteria wordt verstaan.

Art. 18.In bepaalde gevallen kunnen aan een project bonuspunten toegekend worden.

Deze bonuspunten worden als volgt bepaald : 1° deelname in het project van zowel een ROB/RVT, een GDT als een dienst voor thuisverpleging : maximum 5 punten;2° deelname aan het project van een of meerdere gebruikersverenigingen of van een gemeentelijke Ouderenraad of een vergelijkbaar orgaan : maximum 5 punten;3° gebruik van de RAI als evaluatie-instrument : 5 punten.

Art. 19.Er worden voor de evaluatie van de ingediende projecten 4 jury's opgericht : 1 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 1 voor de Duitstalige Gemeenschap, 1 voor de Vlaamse Gemeenschap en 1 voor het Waalse Gewest.

Deze jury's worden voorgezeten door de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of door een door hem aangeduide ambtenaar.

De jury's worden als volgt samengesteld : 1° 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de administraties;2° 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen;3° 3 effectieve en 3 plaatsvervangende leden, vertegenwoordigers van de zorgverleners (GDT, ROB/RVT en Diensten voor thuisverpleging). De effectieve en plaatsvervangende leden bedoeld in het vorige lid worden aangeduid door het Verzekeringscomité, op voorstel van de Werkgroep.

Art. 19bis.Elke groep bedoeld in artikel 19, derde lid, evalueert de ingediende projecten op de criteria bedoeld in de artikelen 17 en 18 en kent per criterium een score toe.

De score van de drie groepen worden overgemaakt aan de voorzitter van de jury, die per criterium bedoeld in de artikelen 17 en 18 het gemiddelde van de drie scores neemt en de totaalscore per project berekent.

De totaalscore bedoeld in het vorige lid is gelijk aan de som van de score behaald op de inhoudelijke criteria bedoeld in artikel 17 en van de bonuspunten bedoeld in artikel 18.

Indien blijkt dat het percentage van twee of meerdere groepen voor een of meerdere criteria van eenzelfde project 40 of meer verschilt dient de jury hierover te beraadslagen en kunnen de punten eventueel worden aangepast.

Na het berekenen van de totaalscore deelt de voorzitter per ingediend project deze mee aan de Werkgroep.

Art. 20.Het Verzekeringscomité stelt, op voorstel van de Werkgroep, de projecten vast waarmee een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2 kan worden gesloten.

Om in aanmerking te komen moet een project, voor de criteria bedoeld in artikel 17, minstens 60 punten behalen op 100 en minstens de helft scoren voor elk criterium.

Van de projecten die in aanmerking komen wordt een selectie gemaakt op basis van de totaalscore van het project, van het aantal beschikbare RVT-equivalenten per Gemeenschap/Gewest en van de prioriteiten die per categorie zijn vastgelegd in artikel 4.

De totaalscore van een project is de som van de punten behaald op de criteria bedoeld in artikel 17 en van de bonuspunten bedoeld in artikel 18.

In geval van ex aequo, wordt de betrokken projecten gerangschikt op basis van de punten behaald op het inhoudelijk criterium bedoeld in artikel 17, 1°. Indien deze vergelijking evenmin toelaat een onderscheid te maken tussen de betrokken projecten wordt gekeken naar de behaalde scores op de andere criteria vermeld in artikel 17 in de volgorde dat zij zijn opgenomen in dit artikel.

Indien blijkt dat niet alle beschikbare RVT-equivalenten voor een Gemeenschap/Gewest zijn toegewezen aan projecten, kan een bijkomende oproep tot kandidaten gebeuren door deze Gemeenschap/Gewest. Daarbij gelden, met uitzondering van de termijn bedoeld in artikel 12, dezelfde selectiecriteria. Deze projecten moeten ingediend worden binnen de twee maand na de oproep. HOOFDSTUK 9. - Bepalen van de specifieke tegemoetkoming

Art. 21.De berekening van de specifieke tegemoetkoming gebeurt door de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV, ondermeer op basis van de financiële gegevens die zijn opgenomen in de voorstellen van projecten. HOOFDSTUK 1 0. - Rapportering aan het Verzekeringscomité en gegevensuitwisseling

Art. 22.De projecten waarmee een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2, zal worden gesloten hebben een verplichting om gegevens en rapporten over te maken.

Art. 23.De overeenkomst met het Verzekeringscomité kan pas uitwerking hebben op het ogenblik dat de lijst van te registreren gegevens en de eventueel te gebruiken instrumenten door het Verzekeringscomité is opgesteld, op voorstel van de Werkgroep.

Art. 24.In de overeenkomst met het Verzekeringscomité zullen de termijnen worden bepaald waarbinnen rapporten moeten worden overgemaakt. Op basis van deze rapporten kan het Verzekeringscomité beslissen om de specifieke financiering aan te passen. HOOFDSTUK 1 1. - Financiering van de projecten

Art. 25.De projecten waarmee een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2, wordt gesloten ontvangen een specifieke tegemoetkoming.

Deze tegemoetkoming kan worden uitgedrukt in termen van een zorgperiode of een zorgpakket. Gedurende een periode van maximum 30 maanden kan deze specifieke tegemoetkoming rechtstreeks door het RIZIV worden gestort aan het project. Nadien moet per patiënt een factuur worden ingediend bij zijn verzekeringsinstelling.

Art. 26.De projecten waarmee een overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 2, wordt gesloten ontvangen binnen de maand na ondertekening van de overeenkomst en bovenop de specifieke tegemoetkoming, een éénmalige opstarttegemoetkoming. Deze wordt berekend per project à rato van 15% van de specifieke tegemoetkoming, uitgedrukt op jaarbasis.

Art. 27.Deze financiering wordt toegekend voor een periode van maximum 72 maanden te beginnen vanaf de datum van ondertekening van de in artikel 2 bedoelde overeenkomsten.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Art. 29.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 juli 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage De Edmonton-schaal voor kwetsbaarheid

EDMONTON FRAIL SCALE

De gemaakte evaluatie samenvatten en de punten optelllen

Score : /17

(0-3 : niet kwetsbaar; 4-5 : een beetje kwetsbaar ; 6-8 : matig kwetsbaar; 9-17 : ernstig kwetsbaar)

Domein

Item

0 punten

1 punt

2 punten

Cognitief functioneren

Stelt u zich voor dat deze cirkel een klok is. Ik vraag u om de cijfers op de juiste plaats te zetten en om vervolgens de wijzers op 11.10 uur te zetten.

Geen fouten

Kleine fouten met betrekking tot de plaatsing

Andere fouten

Algemene gezondheid

Hoeveel maal bent u het afgelopen jaar in het ziekenhuis opgenomen?

0

1-2

3 of meer

Hoe vindt u uw gezondheid in het algemeen?

Uitstekend, zeer goed, goed

Behoorlijk, redelijk

Slecht

Functionele zelfstandigheid

Voor hoeveel van de volgende 8 activiteiten heeft u hulp nodig : verplaatsingen, boodschappen, bereiding van de maaltijden, het huishouden doen, telefoneren, uw geneesmiddelen beheren, uw financiën beheren, de was doen

0-1

2-4

5-8

Sociale ondersteuning

Indien u hulp nodig heeft, kunt u dan op iemand rekenen die bereid is om u te helpen en die in staat is om u te helpen?

Altijd

Soms

Nooit

Gebruikte geneesmiddelen

Neemt u regelmatig 5 of meer voorgeschreven geneesmiddelen in?

Neen

Ja


Vergeet u soms een voorgeschreven geneesmiddel in te nemen?

Neen

Ja


Voeding

Heeft u onlangs gewicht verloren waardoor uw kleren te groot waren?

Neen

Ja


Humeur

Voelt u zich vaak droevig of gedeprimeerd?

Neen

Ja


Continentie

Verliest u ongewild urine?

Neen

Ja


Functionele performantie

« Up and go »-test met chronometer. (Neem rustig plaats op deze stoel, sta recht, wandel drie meter tot aan het merkteken en keer terug om weer te gaan zitten)

0-10 sec

11-20 sec

>20 sec, of met hulp, of weigering


Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 2 juli 2009 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het Verzekeringscomité met toepassing van artikel 56, § 2, eerste lid, 3°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, overeenkomsten kan sluiten voor de financiering van alternatieve en ondersteunende zorg voor kwetsbare ouderen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

^