Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 maart 2007
gepubliceerd op 14 maart 2007

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2007000152
pub.
14/03/2007
prom.
02/03/2007
ELI
eli/besluit/2007/03/02/2007000152/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002, en 137bis, ingevoegd bij de wet van 20 juni 2006;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol), inzonderheid op de artikelen VI.II.20, eerste lid, VI.II.38, VI.II.39, eerste en derde lid, VI.II.40, VII.II.3, § 2, VII.IV.3, § 2, IX.I.9, IX.II.6, eerste lid, en X.III.1, 2°, a) ;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 4 februari 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 21 februari 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 12 oktober 2005;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op het advies 40.780/2/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2006 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het protocol nr 206/2 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten van 31 januari 2007;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel VI.II.20, eerste lid, RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VI.II.20. De door de minister overeenkomstig artikel VI.II.19, § 1, eerste lid, aangewezen dienst deelt de kandidaatstellingen onverwijld mee aan de korpschef of aan de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal, naargelang het een vacature in een korps van de lokale politie dan wel in de federale politie betreft. »

Art. 2.Artikel VI.II.38 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VI.II.38. De directeur-generaal van het personeel, in voorkomend geval, op eensluidend advies van de commissaris-generaal voor de in het commissariaat-generaal te begeven betrekkingen of de betrokken directeur-generaal voor de in zijn algemene directie te begeven betrekkingen, vergelijkt de respectieve aanspraken en verdiensten van de door de federale selectiecommissie voor officieren van de federale politie of, naar gelang van het geval, de federale selectiecommissie voor personeelsleden van niveau A van de federale politie geschikt bevonden kandidaten op grond van het voorstel van die selectiecommissie en de in artikel VI.II.35, derde lid, bepaalde gegevens, waarna hij beslist welke de voor de bij mobiliteit te begeven betrekking meest geschikte kandidaat is.

Is deze kandidaat een officier van de federale politie, of, naar gelang van het geval, een personeelslid van het administratief en logistiek kader van niveau A van de federale politie, dan wijst de directeur-generaal van het personeel, deze aan voor de bij mobiliteit te begeven betrekking.

Is deze kandidaat houder van het directiebrevet bedoeld in artikel VII.II.4, 3°, of een officier van een korps van de lokale politie of, naar gelang van het geval, een personeelslid van het administratief en logistiek kader van niveau A van een korps van de lokale politie, dan draagt de directeur-generaal van het personeel deze voor benoeming voor aan de benoemende overheid, waarna hij het benoemde personeelslid aanwijst voor de bij mobiliteit te begeven betrekking in de federale politie. »

Art. 3.Artikel VI.II.39, eerste en derde lid, RPPol wordt vervangen als volgt : « Betreft het een bij mobiliteit te begeven betrekking die overeenkomstig artikel VI.II.22 bij anciënniteit wordt verleend, dan bepaalt de directeur-generaal van het personeel de volgorde van anciënniteit onder de ontvankelijk bevonden kandidaatstellingen.

Is de kandidaat met de grootste anciënniteit een personeelslid van een korps van de lokale politie, dan wordt deze door de directeur-generaal van het personeel benoemd of in dienst genomen waarna hij die aanwijst voor de bij mobiliteit te begeven betrekking in de federale politie. »

Art. 4.Artikel VI.II.40 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. VI.II.40. Betreft het een bij mobiliteit te begeven betrekking voor een personeelslid van een ander kader dan het officierskader of voor een personeelslid van een ander niveau dan het niveau A en betreft het geen betrekking in de zin van artikel VI.II.22, dan vergelijkt de directeur-generaal van het personeel, in voorkomend geval, op eensluidend advies van de commissaris-generaal voor de in het commissariaat-generaal te begeven betrekkingen of de betrokken directeur-generaal voor de in zijn algemene directie te begeven betrekkingen de aanspraken en verdiensten van de ontvankelijk bevonden kandidaatstellingen op grond van de in artikel VI.II.35, derde lid, bepaalde gegevens, waarna hij beslist welke de meest geschikte kandidaat is.

Is deze kandidaat een personeelslid van de federale politie, dan wijst de directeur-generaal van het personeel deze aan voor de bij mobiliteit te begeven betrekking.

Is deze kandidaat een personeelslid van een korps van de lokale politie, dan benoemt of neemt de directeur-generaal van het personeel deze in dienst, waarna hij de benoemde of indienstgenomene aanwijst voor de bij mobiliteit te begeven betrekking in de federale politie. »

Art. 5.Artikel VII.II.3, § 2, RPPol wordt vervangen als volgt : « § 2. Met uitzondering van de loonschaalverhoging bedoeld in § 1, wordt de hogere loonschaal binnen de baremische loopbaan toegekend door de commissaris-generaal of de door deze aangewezen directeur-generaal of, naar gelang van het geval, de korpschef of het door deze aangewezen personeelslid. Indien de evaluatie van een personeelslid van de lokale politie de eindvermelding « onvoldoende » draagt, is de bevoegde overheid in het raam van de baremische loopbaan evenwel de burgemeester of het politiecollege.

De minister stelt de nadere regels inzake die toekenning vast. »

Art. 6.Artikel VII.IV.3, § 2, RPPol wordt vervangen als volgt : « § 2. Met uitzondering van de loonschaalverhoging bedoeld in § 1, wordt de hogere loonschaal binnen de baremische loopbaan toegekend door de commissaris-generaal of de door deze aangewezen directeur-generaal of, naar gelang van het geval, de korpschef of het door deze aangewezen personeelslid. Indien de evaluatie van een personeelslid van de lokale politie de eindvermelding « onvoldoende » draagt, is de bevoegde overheid in het raam van de baremische loopbaan evenwel de burgemeester of het politiecollege.

De minister stelt de nadere regels inzake die toekenning vast. »

Art. 7.Artikel IX.I.9 RPPol wordt vervangen als volgt : « Art. IX.I.9. Het personeelslid kan zijn ontslag vrijwillig indienen door middel van een brief aan de directeur-generaal van het personeel of aan de directeur van de directie van zijn algemene directie die hij aanwijst of, naar gelang van het geval, aan de korpschef of aan het door deze aangewezen personeelslid. Het mag slechts na toestemming van de voormelde overheid en mits naleving van een opzeggingstermijn van één maand, zijn dienst verlaten. Indien die overheid niet binnen de zestig dagen na de datum van de verzending van de aanvraag heeft geantwoord, wordt de toestemming geacht te zijn verleend.

De in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de in het eerste lid bepaalde beslissing ter kennis werd gebracht van het personeelslid dan wel waarin de in het eerste lid bedoelde termijn van zestig dagen na de datum van verzending is verstreken.

De in het eerste lid bedoelde overheid kan, met akkoord van het personeelslid, de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn inkorten.

Wanneer het vrijwillig ontslag kan gepaard gaan met de verplichting voor het personeelslid om aan de Staat, aan de gemeente of aan de meergemeentezone de vergoeding bedoeld in artikel 85 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, te betalen, bezorgt de in het eerste lid bedoelde overheid, onverwijld de aanvraag tot ontslag aan de minister of, naar gelang van het geval, aan de burgemeester of het politiecollege, die in dat geval, volgens dezelfde voorwaarden als deze bedoeld in het eerste lid, bevoegd zijn om te beslissen over de aanvraag tot ontslag en, in voorkomend geval, om, met akkoord van het personeelslid, de in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn in te korten. »

Art. 8.In artikel IX.II.6, eerste lid, RPPol wordt in plaats van het 2°, dat het 3° wordt, een nieuw 2° ingevoegd, luidende : « 2° in het geval bedoeld in artikel VIII.XI.5, naar gelang van het geval, door de directeur-generaal van het personeel of de directeur van de directie van zijn algemene directie die hij aanwijst, of door de korpschef of het door deze aangewezen personeelslid. »

Art. 9.In artikel X.III.1, 2°, a), RPPol worden de woorden « de minister » vervangen door de woorden « de minister of zijn afgevaardigde ».

Art. 10.Vanaf de in artikel 54 van de wet van 20 juni 2006 tot wijziging van bepaalde teksten betreffende de geïntegreerde politie bedoelde datum, moeten in de wettelijke en reglementaire teksten, in afwachting van de aanpassing ervan, onder de « algemene directie personeel van de federale politie », de « algemene directie materiële middelen van de federale politie » en de « algemene directie operationele ondersteuning van de federale politie », alsmede onder « de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie », de « directeur-generaal van de algemene directie materiële middelen van de federale politie » en de « directeur-generaal van de algemene directie operationele ondersteuning van de federale politie », respectievelijk de « algemene directie van de ondersteuning en het beheer » en de « directeur-generaal van de algemene directie van de ondersteuning en het beheer » worden begrepen en dit inzake de bevoegdheden en de personeelsleden die er van afhangen.

Art. 11.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 maart 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^