Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 mei 2001
gepubliceerd op 08 mei 2001

Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
2001002029
pub.
08/05/2001
prom.
02/05/2001
ELI
eli/besluit/2001/05/02/2001002029/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 MEI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, voert de fundamentennota van de Regering uit die op 28 april 2000 werd goedgekeurd voor wat betreft de nieuwe invulling van het management van de federale overheidsdiensten.

Inleiding De responsabilisering van het management van de federale overheidsdiensten begint aan de top.

De managementfuncties De voorzitter van het directiecomité is de hoogste managementfunctie die managementopdrachten (ten overstaan van het directiecomité) en beleidsvoorbereidende opdrachten (als lid van de beleidsraad) combineert. De minister kiest hem uit de lijst van de meest geschikte kandidaten (groep A) - en bij uitputting van A, uit groep B - en de Ministerraad stelt hem aan voor een periode van zes jaar.

De indeling in groep A resulteert uit een door Selor, met inbreng van externe deskundigen, georganiseerde vergelijkende selectie.

De andere managementfuncties worden eveneens na een vergelijkende selectie tot indeling in groepen A, B, C en D, gekozen en aangesteld in een mandaat voor zes jaar of voor wat betreft de programmatorische federale overheidsdiensten, voor de duur van de POD met een maximum van zes jaar.

Het belang van de managementfunctie wordt gewogen aan de hand van wegingsfactoren gekaderd in een vooraf vastgelegd wegingssysteem. Deze weging bepaalt de beloning.

Voor de topfuncties, zijnde de voorzitter van het directiecomité en de managementfunctie 1, wordt de functie opengesteld voor internen en externen. Voor de managementfunctie 2 en 3 gebeurt de recrutering intern aan de ministeries en federale overheidsdiensten.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State dat het APKB niet voorziet dat externen in mandaat kunnen komen als tijdelijke statutairen maar enkel als vastbenoemden en contractuelen, stelt de Regering dat om redenen van behoorlijke regelgeving hiermee bij de volgende aanpassing van het APKB rekening zal gehouden worden en het APKB aldus zal aangepast worden.

De manager vertrekt van een wederzijds afgesproken opdracht met concrete doelstellingen en middelen vastgelegd in een managementplan.

De managers worden tweejaarlijks geëvalueerd op hun behaalde prestaties binnen de context van dit plan. Deze evaluatie is beschrijvend en leidt slechts tot een conclusie in het geval van « onvoldoende ». Deze notie « onvoldoende » leidt tot een voortijdige beëidiging van het mandaat. Deze evaluatie dient duidelijk op feiten gerelateerd te zijn die afgetoetst zijn aan de afspraken die werden vastgelegd in het managementplan.

Ten laatste zes maanden voor het einde van het mandaat krijgt de houder van een managementfunctie een algehele eindevaluatie. Deze is eveneens beschrijvend van aard maar kan aanleiding geven tot twee conclusies, zijnde « onvoldoende » en « zeer goed ».

De notie « zeer goed » geeft aanleiding tot een hernieuwing van het mandaat.

De notie « onvoldoende » verplicht de mandaathouder bij een nieuwe kandidatuurstelling de volledige selectie te ondergaan.

De staffuncties Het nieuwe management staat of valt met goed uitgebouwde stafdiensten.

Onderhavig besluit voorziet dus eveneens de werving van de hoofden van de stafdiensten, zijnde « Budget en Beheerscontrole », « Personeel en Organisatie », « ICT » en « Interne Audit ».

De selectie van deze hoofden gebeurt op dezelfde wijze als de managementfuncties. De voorzitter van het Directiecomité stelt hen aan voor zes jaar.

Hun tweejaarlijkse evaluatie is eveneens beschrijvend. Enkel bij een vermelding « onvoldoende » kan hun aanstelling beëindigd worden.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit is van toepassing op alle horizontale en verticale federale overheidsdiensten, evenals op de programma-torische federale overheidsdiensten. Bij deze laatste categorie wordt rekening gehouden met hun eigenheid, namelijk de gebondenheid aan de prioriteiten van een regering en een eigen beperkte structuur.

HOOFDSTUK II De management- en staffuncties en hun juridische aard De managementfunctie is een beheersfunctie binnen een federale overheidsdienst of een afdeling van een federale overheidsdienst. Een federale overheidsdienst is een gecentraliseerde dienst van het Rijk, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 7 november 200 0. De managementfuncties worden gedefinieerd in het nieuw artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, zoals gewijzigd door de wet van 26 maart 2001 en wordt ingevuld bij wege van een mandaat - tijdelijk statuut - zoals uitgewerkt in onderhavig koninklijk besluit. De uitoefening van deze permanente functies bij mandaat is verantwoord gezien deze functies begeven worden op basis van bekwaamheden inzake management in een overheidsdienst die onderhevig is aan de permanente evolutie en verandering eigen aan een snel evoluerende maatschappij.

In elke federale overheidsdienst vindt men een spoor terug van de horizontale federale overheidsdiensten. Aan het hoofd van deze stafdiensten staat een houder van een staffunctie. Op heden zijn volgende stafdiensten aangeduid : « Budget en Beheerscontrole », « Personeel en Organisatie », « ICT » en « Interne Audit ». Daarnaast heeft de federale overheidsdienst « Financiën » nog eigen stafdiensten. De invulling van deze staffuncties is vergelijkbaar met die van de managementfuncties en eveneens bepaald in onderhavig besluit.

Om de onafhankelijkheid van zijn functie te waarborgen, mag het hoofd van de stafdienst « Interne Audit » geen operationele leidinggevende taken uitoefenen binnen de te auditen entiteiten en derhalve eveneens geen deel uitmaken van het directiecomité.

De staffuncties in de federale overheidsdiensten en de staffuncties eigen aan de federale overheidsdienst « Financiën » worden ingevuld via een tijdelijke aanstelling.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State omtrent artikel 12 van het APKB dat het mandaat invoert voor de managementfuncties, stellen we dat het begrip « managementfunctie » in het APKB ruimer is dan in onderhavig KB. Bij een staffunctie overheerst het « expertise-element »; ook het element « beheer » komt echter aan bod.

In functie van de uitgetekende nieuwe structuren voor de federale (programmatorische) overheidsdiensten, zoals goedgekeurd op de Ministerraad van 1 december 2000, duidt de Koning voor elke overheidsdienst afzonderlijk, op voorstel van de betrokken minister, het aantal betrekkingen overeenstemmend met management- en staffuncties in die overheidsdienst aan.

Onderhavig besluit legt de algemene hiërarchie van de managementfuncties vast. De managementfuncties worden aangeduid door de Koning en functioneel ingedeeld in 1, 2 en 3 overeenkomstig de verhouding van de 1 ten opzichte van de voorzitter van het Directiecomité, van de 2 ten opzichte van de 1 en van de 3 ten opzichte van 2 en overeenkomstig de plaats van hun dienst in het organogram van de federale overheidsdienst.

Enkel in de federale overheidsdienst « Financiën » zal, gezien de hoge mate van deconcentratie, het managementniveau 3 voorkomen. HOOFDSTUK III. - Selectie, werving en de aanstelling van de houders van een management- of staffunctie Afdeling I. - Algemene bepaling

De selectie van de kandidaten gebeurt volgens de algemene regels die voor de werving en selectie van statutaire ambtenaren gelden, behoudens de afwijkingen of toevoegingen in dit ontwerp. Dit betekent onder meer dat de selectie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Selor, eventueel daartoe bijgestaan door private selectiebureaus en dat de kandidaten dienen te voldoen aan de bepalingen betreffende selectie en werving die vervat zijn in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, zoals bijvoorbeeld de burgerlijke en politieke rechten genieten. Afdeling II. - Selectie

Met het oog op het aantrekken van de meest geschikte kandidaten wordt de toegang tot de twee hoogste managementniveaus en de staffuncties opengesteld voor kandidaten, intern zowel als extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt. Er wordt geen leeftijdsvereiste opgelegd.

Voor de uitoefening van de managementfuncties van voorzitter van het directiecomité en 1 en de staffuncties wordt van de kandidaten vereist dat zij een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

Dit vraagt van de externen dat zij houder zijn van een diploma dat in aanmerking komt voor de werving in een functie van niveau 1, opgenomen in Bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel; met andere woorden dat zij houder zijn van een universitair diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma.

Verder wordt voor de functie van voorzitter van het Directiecomité en de managementfunctie 1 minimaal zes jaar managementervaring of minimaal 10 jaar nuttige professionele ervaring gevraagd. Bij overgangsmaatregel wordt, voor de eerste selectie, onder zes jaar managementervaring in de publieke sector verstaan : zes jaar gepresteerd hebben als ambtenaar, als titularis van minstens een graad van rang 13. De kandidaten extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt, zullen voor de beoordeling van de zes jaar managementervaring een vergelijkbare ervaring met rang 13 dienen aan te tonen.

Voor de staffuncties wordt een nuttige professionele ervaring van zes jaar gevraagd.

Onder « nuttige professionele ervaring » wordt verstaan beroepservaring die gerelateerd wordt aan de functiebeschrijving, het competentie-profiel en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden inclusief periodes van management.

De managementfuncties 2 en 3 worden voorbehouden aan personen die een functie van niveau 1, hetzij als contractueel hetzij als statutair, in een federaal ministerie of federale overheidsdienst uitoefenen sinds minstens 6 jaar zonder bijkomende noodzakelijke ervaring op het vlak van het management.

Dit verschil in recrutering wordt verantwoord door het feit dat de verantwoordelijkheden van de twee hoogste functies zich op een ruimer en hoger niveau situeren. De voorzitter van het directiecomité neemt de leiding waar van de overheidsdienst. De managementfuncties 1 zijn verantwoordelijk voor de verschillende operationele diensten. Dit verklaart ook meteen de vereiste van zes jaar managementervaring of tien jaar nuttige professionele ervaring.

Dankzij deze benadering wordt bovendien een interne kweekvijver gecreëerd waaruit bij latere selecties gebeurlijke kandidaten voor de hogere managementfuncties kunnen komen. De internen verwerven zodoende de nodige en nuttige ervaring die de concurrentie met de externen en het doorgroeien naar het topmanagement mogelijk maakt. In de toekomst zal voor de internen managementervaring ervaring als houder van een managementfunctie zijn. De andere kandidaten uit de overheid zullen dan een managementervaring vergelijkbaar aan het managementniveau 2 of 3 moeten aantonen.

De selectie van de houders van de management- en staffuncties zal objectief gebeuren aan de hand van een uitgewerkte functiebeschrijving en competentieprofiel.

Het competentieprofiel omschrijft niet alleen de specifieke competenties, maar ook generieke management- en relatievaardigheden.

Van de houder van een managementfunctie zal eveneens een functionele kennis van de andere taal geëist worden eens deze notie bepaald is in de taalwetgeving en door de Ministerraad in voege werd gesteld.

Ongeacht de opmerking van de Raad van State wordt de verwijzing naar deze toekomstige vereiste weerhouden als aankondiging voor de kandidaten zodat zij nu reeds hun potentieel om te voldoen aan deze vereiste kunnen inschatten.

Binnen de federale overheidsdiensten, zal de opmaak van de functiebeschrijving en het competentieprofiel, voor de functie van voorzitter van het directiecomité, gebeuren door de minister. Voor de andere managementfuncties en de staffuncties is dit de bevoegdheid van de voorzitter samen met het direct hogere managementniveau voor wat betreft de managementfuncties 2 en 3.

Binnen de programmatorische federale overheidsdiensten stelt de bevoegde minister of desgevallend de bevoegde staatssecretaris de functiebeschrijving en het competentieprofiel op voor de voorzitter.

Wij spreken hier niet van voorzitter van een Directiecomité maar enkel van voorzitter gezien zij niet allemaal een Directiecomité zullen hebben. Voor de overige managementfuncties gebeurt dit door de voorzitter.

Een selectiecommissie beoordeelt de kandidaten aan de hand van de functiebeschrijvingen en de competentieprofielen.

Bij de samenstelling van deze selectiecommissie zal de afgevaardigd bestuurder van Selor, in samenspraak met de betrokken functionele minister voor de voorzitter en met de betrokken voorzitter voor de andere functies de betrokken voorzitter, rekening houden met de functiespecifieke elementen die voorkomen in de functiebeschrijving en het competentieprofiel en zorgen dat de competenties van de leden van de selectiecommissie van die aard zijn dat deze de aanwezigheid van die functiespecifieke elementen in het profiel van de kandidaat kunnen evalueren. De selectiecommissie wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder van Selor of zijn gedelegeerde en bestaat minimaal voor de helft plus één uit experten uit de brede overheidssector en non-profit sector.

De afgevaardigd bestuurder van SELOR maakt voor de functie van voorzitter en de managementfunctie 1 de samenstelling van de Selectiecommissie over aan de regeringsleden die hem hun eventuele opmerkingen binnen de zeven kalenderdagen laten geworden. Zo het betrokken regeringslid geen rekening houdt men hun opmerkingen, dient hij of de minister van Ambtenarenzaken de samenstelling van de Selectiecommissie te agenderen op de Ministerraad. Intussen is de selectieprocedure opgeschort.

De Raad van State vraagt zich af of het opportuun is om § 2 van het artikel 7 te behouden. Deze bepaling werd niettemin weerhouden. Gezien de belangrijke bevoegdheden die aan de selectiecommissies worden toevertrouwd, lijkt het echter aangewezen dat de regering een bijkomende controle op de samenstelling van de selectiecommissies uitoefent. Hiervoor wordt aan elke minister de mogelijkheid geboden om bezwaren te uiten tegen ieder voorstel van samenstelling dat hem niet gepast lijkt. De Ministerraad wordt gelast het geschil op te lossen indien de overheid die voor de wijze van samenstelling bevoegd is zich niet met de geformuleerde bezwaren kan verzoenen.

In antwoord op de vraag van de Raad van State naar het behoud van de groep C, werd de tekst van het ontwerp van koninklijk besluit voor alle duidelijkheid als volgt aangepast : wie niet slaagt in het eerste deel wordt in groep D ingedeeld. Wie slaagt in het eerste deel en niet in het assessment, wordt in groep C ingedeeld. Wie slaagt in de twee delen wordt door de Selectiecommissie ingedeeld in groep A of B. De indeling in groepen gebeurt enkel door de Selectiecommissie na het beëindigen van de vergelijkende selectie, en niet na de eerste proef noch door het assessmentbureau.

De kandidaten worden na elk gedeelte ingelicht over hun resultaat. Na het assessment kunnen alle kandidaten feedback vragen bij het assessmentbureau.

In artikel 8 wordt de situatie beschreven van de kandidaat of houder van een management- en staffunctie, die opnieuw wenst mee te dingen naar dezelfde of een andere management- of staffunctie. Bij een nieuwe kandidaatstelling worden naargelang de functie, vorige selecties of delen van selecties gevaloriseerd. De vrijstelling voor de staffuncties verschillend van die van de managementfunctie gezien bepaalde bijvoorbeeld ICT-expertise wordt getest en deze niet toepasbaar is op bijvoorbeeld een P & O -staffunctie. Afdeling III. - Werving

Na het tweede gedeelte van de selectieprocedure, het assessment, maakt de selectiecommissie voor elke management- en staffunctie een indeling naar geschiktheid op. Kandidaten die werden ondergebracht in groep A krijgen een onderhoud met, naargelang de managementfunctie, de minister of de voorzitter van het directiecomité of de houder van een lagere managementfunctie. Voor de staffunctie zal dit de voorzitter zijn.

Teneinde te voldoen aan de bepalingen van de taalwetgeving inzake bestuurszaken zal bij het onderhoud, wanneer diegene die het onderhoud leidt ééntalig is, aan betrokkene een wettelijk tweetalige worden toegevoegd. Teneinde te verzekeren dat aan deze verplichting wordt voldaan, zal SELOR, dat instaat voor de kwaliteitscontrole van de selectie, bij de overmaking van de namen van de geselecteerden in groep A, desgevallend in groep B, steeds de interviewer hierop wijzen.

Bij uitputting van groep A, wordt dezelfde procedure herhaald voor de kandidaten van groep B. Onder uitputting wordt verstaan, het feit dat er geen kandidaten in groep A ingedeeld werden of dat de kandidaten van groep A niet willen of kunnen hun functie opnemen.

De keuze uit groep A, of desgevallend groep B, is niet vergelijkend.

De keuze zal positief dienen gemotiveerd te worden. Afdeling IV. - De aanstelling

De management- en staffuncties worden uitgeoefend in het kader van een mandaat of aanstelling van zes jaar. In afwijking van deze algemene regel wordt de voorzitter van het directiecomté van de FOD « Kanselarij en algemene zaken » aangesteld voor de duur van de ambtstermijn van de Eerste Minister.

Binnen de federale programmatorische overheidsdiensten zullen het mandaten zijn voor de duur van de POD, met andere woorden, die een einde nemen bij de herziening van de betrokken federale programmatorische overheidsdienst, met een maximum van zes jaar.

De voorzitter van het directiecomité wordt aangesteld door de Koning na beraadslaging in de Ministerraad op voorstel van de betrokken minister. De betrokken minister stelt de houders van de managementfunctie 1 aan. De voorzitter van het Directiecomité stelt de andere houders van een managementfunctie en staffunctie aan.

Zij doen geen stage. Afdeling V. - Het managementplan van de houder van een

managementfunctie Het zijn de partijen die het onderhoud gevoerd hebben die de verdere inhoudelijke invulling van de managementfunctie zullen uitwerken. Ook hier kan de voorzitter van het Directiecomité ervoor kiezen zijn bevoegdheid in casu niet uit te oefenen. Die inhoudelijke invulling zal gebeuren aan de hand van : 1° een managementplan, zijnde de vertaling naar de betrokken managementfunctie van de beleidsvisie zoals die blijkt uit het strategisch plan, uitgewerkt door de beleidsraad en de minister, in een meer precieze beheersopdracht alsook in te bereiken strategische en operationele doelstellingen;indien het managementplan gevolgen heeft op het personeelsbeleid, zal dit overlegd worden in het Basisoverlegcomité. 2° een jaarlijks operationeel plan, voortrollend over drie jaar, dat de concrete prestaties en resultaatgebieden omschrijft.In dit operationeel plan worden zowel jaarlijkse doelstellingen opgenomen (bvb. specifieke outputs, processen), managementdoelen (bvb. training, IT) en financiële doelstellingen als een aantal doelstellingen op het vlak van efficiëntie- en kwaliteitsverbetering.

Dit operationeel plan omvat eveneens een budgettaire invulling op jaarbasis van het managementplan.

Zowel het managementplan als het operationeel plan zijn als dusdanig niet als statisch te beschouwen. Het operationeel plan wordt minstens jaarlijks aangevuld en geëvalueerd. Dit kan eveneens op elk moment gebeuren voor het managementplan bijvoorbeeld na de tweejaarlijkse evaluatie en na vaststelling van de jaarlijkse begroting. HOOFDSTUK IV Voorwaarden en nadere regelen van de uitoefening van de functie Het statuut van de rijksambtenaren is, behoudens wat bepaald is in onderhavig besluit, van toepassing op de houders van een management- en staffunctie. Zo zijn de rechten en plichten van de rijksambtenaren en de tuchtregeling op hen van toepassing.

Tijdens de duur van zijn mandaat of aanstelling wordt de vastbenoemde ambtenaar in verlof voor opdracht van ambtswege geplaatst. Hij behoudt dus al zijn rechten. Zijn betrekking kan slechts na twee jaar vacant verklaard worden.

Sociaal zekerheidsstatuut De houders van een management- of staffunctie die extern zijn aan het federaal administratief Openbaar Ambt of reeds contractueel personeelslid waren, vallen eveneens onder het sociaal zekerheidsstatuut van de statutaire ambtenaren van de Staat, behoudens wat de sector pensioenen betreft. Dit betekent bijvoorbeeld op vlak van ziekteuitkering dat na de betaling van het gewaarborgd maandloon, zij geen ziekteuitkering van hun mutualiteit ontvangen maar gewoon doorbetaald worden.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State betreffende de vormvereiste van advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, zal het sociaal zekerheidsstatuut van de houders van een managementfunctie - zoals beschreven in dit Verslag - afzonderlijk worden geregeld.

Alle houders van een management- en staffunctie bouwen tijdens hun mandaat of aanstelling een privé-pensioen en een extra-legaal pensioen op.

Op de toekenning en de berekening van het pensioen van de vastbenoemde ambtenaar zal artikel 4 van de wet van 10 januari 1974 (Belgisch Staatsblad van 4 april 1974) « tot regeling van de in aanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas » van toepassing zijn.

De houder van een management- of staffunctie - vastbenoemde ambtenaar - is krachtens dit besluit in verlof voor opdracht van ambtswege geplaatst dat gelijkgesteld wordt met de administratieve stand « dienstactiviteit » om hem in staat te stellen de management- of staffunctie uit te oefenen en kan op grond van die beroepswerkzaamheid aanspraak maken op een rustpensioen of rente in de privé-sector. Voor de berekening van zijn ambtenarenpensioen tellen de jaren gepresteerd als houder van een management- of staffunctie mee maar de verhoging van zijn ambtenarenpensioen die deze meetelling met zich meebrengt, zal in de regel lager zijn dan het opgebouwde privé-pensioen en extra-legaal pensioen gezien de hoge verloning. Hij zal derhalve in de regel het privé-pensioen en het extra-legaal pensioen krijgen en een ambtenarenpensioen zonder rekening te houden met het aantal jaren gepresteerd als houder van een managementfunctie. Hij krijgt dus steeds het hoogste bedrag.

Bij het einde van het mandaat vallen de externen onder artikel 7 van de wet 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen en zal de overheid derhalve gezien zij tijdens de uitoefening van hun mandaat geen sociale bijdragen betalen voor de sector uitkeringen van de verplichte ziekteverzekering en de werkloosheidsverzekering, de nodige sociale bijdragen dienen te storten. Bijvoorbeeld wat betreft het genot van werkloosheidsuitkering is het zo dat wie ouder is dan 50 jaar, 24 maanden dient bij te dragen zelfs bij de beëindiging van rechtswege van het mandaat of van de aanstelling.

Verloven Artikel 14 bepaalt dat de houder van een management- en staffunctie zijn functie voltijds uitoefent. Hij geniet dus het verlofstelsel van de rijksambtenaar met de beperkingen voorzien in onderhavig besluit.

Beloning De beloning van de houders van een management- en staffunctie zal op een evenwichtige wijze gebeuren, wat betekent een gelijkwaardige bruto beloning voor een gelijkwaardige functie.

Functies van hetzelfde managementniveau zijn niet noodzakelijk gelijkwaardige functies naar beloning toe. Elke functie wordt gewogen naar de uit te voeren taken en toegekende verantwoordelijkheden. Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek, worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het functiewegingssysteem heeft als doel gelijkwaardige functies gelijkwaardig te belonen en is gebaseerd op objectieve criteria aangeduid in het functiewegingssysteem.

Het beloningspakket omvat een maandwedde en een extra-legaal pensioen.

De houders van de management- en staffunctie kunnen bovenop het vastgestelde beloningspakket een onkostenvergoeding genieten en een dienstwagen ter beschikking krijgen. HOOFDSTUK V. - De evaluatie De houders van een management- en staffunctie, inclusief de voorzitter van het directiecomité, worden tweejaarlijks geëvalueerd.

De beschrijvende evaluatie, zoals de regering de bedoeling heeft in te voeren, zijnde Titel I van het ontwerp van koninklijk besluit tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, zal op hen van toepassing zijn. Intussen zijn de basisprincipes zoals vermeld in onderhavig koninklijk besluit van toepassing.

Gelet op de te bereiken doelstellingen en gelet op hun bijzondere positie - zeker wat betreft de personeelsleden van de federale ministeries en overheidsdiensten - wordt bij de management- en staffuncties een andere invulling gegeven aan een evaluatie « onvoldoende », namelijk in relatie tot de management- en staffunctie.

Bij de managementfunctie zal, gezien hun bijzondere verantwoordelijkheden, met name de concrete strategische en operationele doelstellingen die geformuleerd staan in de respectieve managementplannen en operationele plannen, de evaluatie zich ook daarop moeten focussen. De beoordeling van de houders van een managementfunctie zal bijgevolg gebaseerd zijn enerzijds op de behaalde resultaten met betrekking tot de vooropgestelde doelstellingen en anderzijds op de manier waarop de werkzaamheden werden ondernomen.

De evaluatie beperkt zich tot de uitoefening van de management- en staffunctie. Het onvoldoende functioneren op managementniveau of in een staffunctie heeft inderdaad slechts gevolgen voor dat niveau, wat blijkt uit de gevolgen van de evaluatie « onvoldoende ». Er wordt enkel een einde gesteld aan het mandaat of de aanstelling. Het leidt voor vastbenoemde ambtenaren niet tot een voorstel tot ontslag als ambtenaar.

Een ander bijzonder aspect van de management- en staffuncties, is dat de houder van een mandaat zes maanden voor het einde van zijn mandaat een globale eindevaluatie krijgt. Deze evaluatie houdt rekening met de uiteindelijke resultaten.

Ten einde de objectiviteit van de evaluatie te garanderen, wordt, voor de evaluatie van de voorzitter van het Directiecomité de minister bijgestaan door een extern bureau. Dit bureau heeft als opdracht de evaluatie van de bereikte prestaties alsook de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, te controleren. Het bureau wordt, overeenkomstig de geldende gunningsregelen, aangesteld door de minister van Ambtenarenzaken, na advies van de Ministerraad.

We voorzien geen beroepsprocedure. Het beroep zal gebeuren bij het nieuw op te richten administratief rechtscollege en en attendant bij de Raad van State.

HOOFDSTUK VI Einde van het mandaat en de aanstelling en de niet-hernieuwing ervan Het mandaat of de aanstelling neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn en kan bij de toekenning van een evaluatie « onvoldoende » vroegtijdig beëindigd worden.

In `s lands belang, en om de continuïteit van openbare dienst te verzekeren, is een verlenging van het mandaat tot de datum van aanstelling van zijn opvolger mogelijk, en dit voor een termijn van maximum zes maanden.

Er kunnen zich volgende situaties voordoen : 1° beëindiging met een evaluatievermelding « onvoldoende » : a) de vastbenoemde ambtenaar van het federaal administratief Openbaar Ambt wordt gereaffectateerd in een passende statutaire functie;hij krijgt geen gunstigere inschaling en verliest zijn recht op vrijstelling voor een deel van of het geheel van de vergelijkende selectie; b) de houder van een management- of staffunctie extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt (incl.de ex-contractuele personeelsleden) heeft recht op een beëindigingsvergoeding, door Ons bepaald maar verliest zijn recht op vrijstellingen bij deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie; 2° einde van het mandaat van rechtswege zonder toekenning van een « onvoldoende » en zo na deelname aan een vergelijkende selectie met geheel of gedeeltelijke vrijstelling, er geen voorstel tot nieuw mandaat of nieuwe aanstelling volgt : a) de vastbenoemde ambtenaar van het federaal administratief Openbaar Ambt heeft het recht op vrijwillig ontslag uit zijn statutair ambt met genot van een herintegratievergoeding, door Ons bepaald of reaffectatie in een passende statutaire functie met genot van een voordeligere inschaling die geleidelijk afgebouwd wordt over een tijdspanne van 12 jaar, bepaald bij koninklijk besluit;b) de houder van een management- of staffunctie extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt (incl.de ex-contractuele personeelsleden) heeft recht op een herintegratievergoeding, door Ons bepaald.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State omtrent de mogelijke ongelijkheid tussen de ex-mandaathouder en de overige ambtenaren, stelt de Regering uitdrukkelijk dat de gunstigere inschaling wordt toegekend aan alle vastbenoemden die zich in een gelijkaardige situatie bevinden namelijk het ex-mandaathouderschap. Bovendien zal de gunstigere inschaling over een periode van 12 jaar geleidelijk worden afgebouwd.

HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat Indien uit de uitoefening van zijn functie blijkt dat de houder van een managementfunctie ontegensprekelijk aan de gestelde generieke en specifieke voorwaarden voldoet, wat geconcretiseerd wordt in een eindevaluatie « zeer goed », wordt het mandaat, met uitzondering van het mandaat van de voorzitter van het Directiecomité van de FOD Kanselarij en Algemene Diensten, hernieuwd op grond van een door beide partijen goedgekeurd nieuw managementplan zonder dat deze management-functie open wordt verklaard.

Er wordt met andere woorden geen nieuwe selectie georganiseerd. De eerste selectie wordt geacht geldig te zijn voor het sluiten van het nieuwe mandaat. Ten opzichte van de overheid, heeft de houder van de managementfunctie van wie het eerste mandaat is afgelopen, dus een recht op een nieuwe mandaatperiode bij een eindvermelding « zeer goed ».

Voor de staffuncties is de deelname aan een nieuwe selectie steeds vereist gezien de expertise, verbonden aan de staffunctie, zesjaarlijks moet geëvalueerd worden. Men is niet levenslang expert; er moet nagegaan worden of men zijn expertisekennis op peil heeft gehouden.

HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen Selectie De gevraagde managementervaring is bij de eerste invulling, voor de vastbenoemde ambtenaren, een ervaring in minstens rang 1 3. Dit is een objectief criterium en enkel een deelnemingsvoorwaarde. Hoe dan ook zal betrokkene tijdens het assessment het bezit van managementpotentieel moeten bewijzen.

Bij de eerste invulling van de management- en staffuncties zal elke vakminister, met ondersteuning van Personeel en Organisatie, een functiebeschrijving en competentieprofiel opstellen.

Voor de managementfuncties, andere dan de functie van voorzitter van het Directiecomité, wordt ook, zolang de voorzitter niet is aangesteld en dus in afwijking van de algemene regel, de Selectiecommissie samengesteld door de Afgevaardigd bestuurder van SELOR en de betrokken minister of staatssecretaris.

De staffunctie « Personeel en Organisatie » In uitvoering van het koninklijk besluit van 22 mei 2000 houdende aanstelling van de deskundigen in human resources, werd een selectie doorgevoerd vergelijkbaar met deze in artikel 7 van onderhavig koninklijk besluit. De deskundigen in human resources worden derhalve vrijgesteld van de mondelinge, en desgevallend, van de schriftelijke proef van de vergelijkende selectie voor een staffunctie P & O. De huidige rangen 16 en 17 De federale overheidsdiensten worden opgericht op het ogenblik van bekendmaking van hun oprichtingsbesluit in het Belgisch Staatsblad.

Het personeel wordt slechts overgeheveld na de invulling van de functie van voorzitter van het directiecomité en de staffuncties.

De graden van rang 16 en 17 worden afgeschaft in de federale overheidsdiensten bij de aanstelling van de betrokken voorzitter van het directiecomité.

Hun titularissen kunnen deelnemen aan de selectieprocedures voor de management- en staffuncties. Zo zij dit niet wensen of niet aangesteld worden, wordt hen na een grondige analyse van hun competenties en loopbaanverwachtingen via professionele individuele coaching een passende functie aangeboden, natuurlijk met behoud van wedde.

Zo zij niet akkoord gaan met de hen door de bevoegde dienst van hun federale overheidsdienst aangeboden passende betrekking, kan de bevoegde dienst van de federale overheidsdienst « Personeel en Organisatie » bemiddelen tussen beide. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen Artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel bepaalt dat de graden van de huidige rangen 15, 16 en 17 bij mandaat worden uitgeoefend. Dit artikel heeft, gezien het voorliggend ontwerp, geen bestaansreden meer.

Hetzelfde geldt voor de vermelde koninklijke besluiten die in uitvoering van het oud artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken en bovenvermeld artikel 74bis werden genomen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 8 maart 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de aanduiding en de invulling van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten", heeft op 22 maart 2001 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit bevat de basisregels betreffende de management- en staffuncties die in de federale overheidsdiensten worden ingevoerd. De managementfuncties worden in vier groepen onderverdeeld (artikel 2, § 1, eerste lid), terwijl de staffuncties nominatim worden opgesomd (artikel 2, § 1, tweede lid).

De managementfuncties worden uitgeoefend in het raam van een mandaat als bedoeld bij artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake amtenarenzaken (artikel 3, eerste lid). De houders van een staffunctie worden aangesteld voor een periode van zes jaar (artikel 3, tweede lid).

Het ontworpen besluit bevat bepalingen betreffende de verschillende onderdelen van het statuut van de houders van de management- en staffuncties, namelijk de selectie, de werving en de aanstelling (artikelen 4 tot 10), de voorwaarden en de nadere regels betreffende de uitoefening van de functie (artikelen 12 tot 14), het pecuniaire statuut (artikel 15), de evaluatie (artikelen 16 tot 19), het einde van het mandaat of de aanstelling (artikelen 20 tot 24) en de hernieuwing ervan (artikel 25).

Voorts bepaalt het ontworpen besluit dat de houder van een managementfunctie een ontwerp van managementplan en van operationeel plan dient op te maken. Die plannen worden na overleg met, al naargelang het geval, de minister of de voorzitter van het directiecomité vastgesteld en in onderling overleg bijgestuurd (artikel 11).

Het ontworpen besluit bevat tot slot een aantal overgangsbepalingen (artikelen 26 tot 28) en opheffings- en slotbepalingen (artikelen 29 tot 32). 2. Het ontwerp wijzigt het statuut van het rijkspersoneel.Bijgevolg vindt het rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.

Voorafgaande vormvereisten Artikel 12, § 2, van het ontworpen besluit regelt de toepasselijkheid van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders op de titularissen van een management- of staffunctie.

Krachtens artikel 15 van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg dient, behoudens in spoedeisende gevallen, over zulk een bepaling het advies te worden ingewonnen van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Uit geen enkel aan de Raad van State, afdeling wetgeving, bezorgd stuk blijkt dat aan dit vormvereiste werd voldaan. Behoudens wanneer effectief een beroep zou kunnen worden gedaan op het spoedeisend karakter van het ontwerp - waarvan dan in de aanhef op de geëigende wijze melding zal dienen te worden gemaakt -, zal alsnog het advies van het zo-even vermelde beheerscomité dienen te worden ingewonnen. Mocht het vervullen van dat vormvereiste nog leiden tot een aanpassing van de betrokken bepaling, dan zal de aangepaste bepaling opnieuw aan het advies van de Raad van State, afdeling wetgeving, dienen te worden voorgelegd.

Algemene opmerkingen 1. Luidens artikel 3, eerste lid, van het ontwerp worden de managementfuncties uitgeoefend in het raam van een mandaat bedoeld in artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.Krachtens artikel 12, § 1, eerste lid, van het ontwerp is, behoudens de afwijkende bepalingen in het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt en onverminderd de toepassing van artikel 9 van het erin aangehaalde koninklijk besluit van 28 november 1969, het statuut van de rijksambtenaren van toepassing op de houders van een management- of staffunctie.

Uit die bepalingen vloeit voort dat ook aan het bestuur vreemde personen of contractuele personeelsleden van de federale overheid, die in een managementfunctie worden aangesteld, voor de duur van die functie in statutair verband worden tewerkgesteld.

Aldus wordt een categorie van ambtenaren in een statutaire toestand gecreëerd die slechts tijdelijk in dienst van de overheid zijn. Vraag is of zulks in overeenstemming is met het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (APKB).

Luidens artikel 1, § 1, eerste lid, van dat besluit is ambtenaar "elkeen die, in vast dienstverband, tewerkgesteld is bij het federaal bestuur van de Staat, in de diensten van een Gemeenschaps- of Gewestregering, in de diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of in de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie". Krachtens artikel 1, § 2, van hetzelfde besluit bevindt de in artikel 1, § 1, bedoelde ambtenaar zich in een statutaire stand, waaraan slechts een einde kan worden gemaakt in de gevallen bepaald in het APKB. Krachtens artikel 21 van het voornoemde besluit kan niemand zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van inrustestelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of in het APKB. Krachtens artikel 2, § 1, van het APKB wordt, behoudens in de gevallen omschreven in het tweede lid van die bepaling, aan de personeelsbehoeften in beginsel uitsluitend voldaan door statutaire personeelsleden onderworpen aan het APKB (1).

Uit het geheel van de zo-even aangehaalde bepalingen vloeit voort dat het APKB als algemeen beginsel poneert dat de statutaire tewerkstelling een vast dienstverband impliceert en uitsluit dat een statutaire ambtenaar slechts tijdelijk zou worden aangeworven (2).

Tijdelijke aanwervingen impliceren, althans volgens de in het APKB neergelegde beginselen, een contractuele tewerkstelling (3).

Conclusie dient derhalve te zijn dat de "tijdelijke statutaire tewerkstelling" in een managementfunctie van niet tot het bestuur behorende personen of van contractuele personeelsleden van de overheid bezwaarlijk in overeenstemming te brengen is met de artikelen 1, §§ 1 en 2, 2, § 1, en 21 van het APKB. Alhoewel het aanmerken van een regel als algemeen principe in het APKB de federale overheid niet belet bij latere regelgeving daarvan af te wijken, moet erop worden gewezen dat de desbetreffende regel, in ieder geval in de mate van die afwijking, niet langer kan worden beschouwd als een algemeen principe waardoor de gemeenschappen en de gewesten gebonden zijn (4). Indien de stellers van het ontwerp ondanks dit gevolg de ontworpen teksten doorgang zouden willen laten vinden, kan, omwille van rechtszekerheidsoverwegingen, worden aanbevolen het APKB aan te passen gelet op de door het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt gecreëerde mogelijkheden tot "tijdelijke statutaire tewerkstelling". 2. Ook op het hierna volgende punt doet het ontwerp een probleem rijzen in het licht van het APKB. Krachtens artikel 12 van het APKB kan het statuut in een mandaatstelsel voorzien voor de managementfuncties. In het verslag aan de Koning wordt met betrekking tot dat artikel het volgende gesteld : « Artikel 12 bepaalt dat het statuut in een mandaat kan voorzien. Deze uitdrukkelijke vermelding wordt noodzakelijk geacht omdat het mandaat tijdelijk is en dus geen vaste benoeming inhoudt voor de functie die bij mandaat wordt begeven. Het is niet de bedoeling het mandaat op een veralgemeende wijze in te voeren in alle niveaus. Het mandaat zal worden aangewend voor managementfuncties ».

Uit die toelichting moet worden afgeleid dat als algemeen principe wordt beschouwd dat de mogelijkheid van een tijdelijke aanstelling van een statutair ambtenaar in een functie, beperkt is tot de aanwijzing voor het uitoefenen van een managementfunctie. Vraag is of ook de functies die in het ontwerp "staffuncties" worden genoemd onder het begrip "managementfunctie" in de zin van het APKB kunnen vallen. Dit zou enkel het geval zijn mocht dit laatste begrip in het APKB een bredere inhoud hebben dan in het ontwerp. 3. In het ontwerp komen tal van referenties voor aan regelgeving die nog niet is uitgewerkt (5).Die werkwijze is niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid - belangrijke onderdelen van het statuut van de houders van de management- en staffuncties zullen worden geregeld in andere teksten - en doet het risico op incoherenties in de regelgeving toenemen. 4. De stellers van het ontwerp dienen erover te waken de door hen gehanteerde terminologie consequent te gebruiken. Zo worden de begrippen "mandaat" (geldend voor een managementfunctie) (6) en "aanstelling" (geldend voor een staffunctie) niet altijd even consequent gebruikt (zie bijvoorbeeld de artikelen 10, 11, eerste lid, 14, tweede lid, en 20, tweede lid). Voorts worden nu eens autonome bepalingen ingevoerd, dan weer wijzigingsbepalingen gehanteerd om af te wijken van bestaande regelgeving (vergelijk de artikelen 13 en 28 met artikel 12, § 2). Ook op dit gebied zou een meer consequente werkwijze wenselijk zijn. 5. De consultatie van het aan het ontworpen besluit toegevoegde verslag aan de Koning wordt bemoeilijkt doordat dat verslag, in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is, geen eigenlijke artikelsgewijze bespreking bevat. De stellers van het ontwerp wordt aanbevolen om alsnog de tekst van dat verslag in die zin te wijzigen.

Onderzoek van de tekst Opschrift Er is een discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst van het opschrift, waar in de Nederlandse tekst gewag wordt gemaakt van de "invulling van de management- en staffuncties", terwijl de Franse tekst het heeft over "l'exercice des fonctions de management et d'encadrement". Die discordantie dient te worden verholpen.

Aanhef 1. Artikel 22 van de wet van 22 juli 1993, waarnaar in het tweede lid van de aanhef wordt verwezen, bepaalt weliswaar het algemene kader waarin het ontworpen besluit te situeren valt, maar biedt eraan geen rechtsgrond (7). Behoudens indien men het nuttig zou achten naar dat artikel te verwijzen voor een beter begrip van het ontwerp, kan het tweede lid van de aanhef worden weggelaten. 2. De in het derde en het vierde lid van de aanhef vermelde besluiten bieden uiteraard geen rechtsgrond aan het ontworpen besluit, noch worden ze erdoor gewijzigd.De vermelding van die besluiten is evenmin noodzakelijk voor een goed begrip van het ontworpen besluit. Het derde en het vierde lid van de aanhef kunnen dan ook vervallen. 3. De aanhef dient te worden aangevuld met een lid waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid naar artikel 9, § 1, van dat besluit.Dat artikel wordt immers gewijzigd door artikel 12, § 2, van het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt. 4. Artikel 30 heft een aantal koninklijke besluiten op.Ook aan die besluiten dient in de aanhef te worden gerefereerd. 5. Men redigere het tiende en elfde lid van de aanhef van het ontwerp zoals dat thans voorligt, als volgt : « Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand; Gelet op het advies 31.372/1 van de Raad van State, gegeven op 22 maart 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".

Artikel 1 Artikel 1 refereert voor het bepalen van het toepassingsgebied van het ontworpen besluit aan "de federale overheidsdiensten, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst".

Aangezien in dat besluit geen definitie wordt gegeven van het begrip "federale overheidsdiensten", vermag die verwijzing niet op rechtszekere wijze het toepassingsgebied van het ontworpen besluit te bepalen.

In artikel 1 zelf zal derhalve een omschrijving van het toepassingsgebied van het ontworpen besluit dienen te worden opgenomen.

Artikel 2 1. In artikel 2, § 1, worden de managementfuncties ingedeeld in vier groepen, zonder dat evenwel duidelijk is waarom een bepaalde managementfunctie in een bepaalde groep dient te worden ondergebracht. In het verslag aan de Koning wordt weliswaar vooropgesteld dat "het belang van de managementfunctie wordt gewogen aan de hand van wegingsfactoren gekaderd in een vooraf vastgelegd wegingssysteem", maar het is niet duidelijk of ook de indeling van een managementfunctie in een bepaalde groep aan de hand van dit wegingssysteem gebeurt (8).

In ieder geval zouden de criteria aan de hand waarvan de onderscheiden managementfuncties in een bepaalde groep worden ondergebracht (9), in het ontworpen besluit moeten worden aangegeven. 2. De Raad van State, afdeling wetgeving, merkt op dat de hoofden van de "Interne audit" van elke federale overheidsdienst krachtens artikel 2, § 1, tweede lid, geacht worden een staffunctie uit te oefenen, maar in tegenstelling tot de houders van andere staffuncties geen zitting hebben in het directiecomité bedoeld in de artikelen 4 tot 6 van het koninklijk besluit van 7 november 2000.Vraag is wat de verantwoording van dit onderscheid is.

Artikel 5 Krachtens artikel 5, § 1, tweede lid, dienen de kandidaten voor een functie van voorzitter van het directiecomité of voor een managementfunctie -1 te beschikken over een managementervaring (10) van minstens zes jaar of over een "nuttige" professionele ervaring van tien jaar.

Vraag is wat het onderscheid is tussen "managementervaring" en een "nuttige professionele ervaring". Die vraag klemt des te meer nu het woord "nuttige" niet anders dan in relatie kan worden gebracht dan met het domein van het management.

Artikel 6 Krachtens artikel 6, § 1, eerste lid, dienen de kandidaten voor een managementfunctie - vanaf een door de Koning te bepalen datum - de functionele kennis van de tweede taal te bewijzen.

Het opleggen van taalvoorwaarden aan ambtenaren van de federale overheidsdiensten is evenwel een door de Grondwet aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid, die thans wordt geregeld in de op 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Het is slechts door een wijziging van die wetten dat aan de kandidaten voor een managementfunctie bijkomende vereisten inzake taalkennis kunnen worden opgelegd.

In artikel 6, § 1, eerste lid, dienen derhalve de woorden "de functionele taalkennis van de tweede taal bewijzen en" te vervallen, terwijl artikel 6, § 1, tweede lid, in zijn geheel dient te worden weggelaten.

Artikel 7 1. De Raad van State, afdeling wetgeving, ziet niet wat het nut is van het creëren van een groep C waarin de kandidaten na deelname aan de vergelijkende selectie kunnen worden ingedeeld, nu uit artikel 9 van het ontwerp blijkt dat enkel kandidaten uit de groepen A of, subsidiair, B in aanmerking voor een werving kunnen komen en een indeling in de groepen C en D derhalve eenzelfde rechtsgevolg heeft, namelijk de onmogelijkheid om in de management- of staffunctie te worden aangewezen respectievelijk aangesteld.2. Krachtens artikel 7, § 2, tweede lid, kan de samenstelling, door de afgevaardigd bestuurder van de selectiecommissies voor de functie van voorzitter van een directiecomité en voor de managementfuncties -1, worden gewijzigd door de Ministerraad (11). Vraag is of aldus de waarborg van een objectieve en onafhankelijke selectie, die door de inschakeling van SELOR juist wordt beoogd en door artikel 9, § 3, van het APKB tot algemeen beginsel is verheven, niet dreigt te worden aangetast. 3. In de tweede volzin van artikel 7, § 2, tweede lid, wordt beter geschreven "Zij kunnen hem hun opmerkingen mededelen" in plaats van "Zij maken hem, zo zij dit nodig achten, hun opmerkingen over".4. Men schrijve in de derde volzin van artikel 7, § 2, tweede lid, "wordt de zaak door het betrokken regeringslid of door de minister die bevoegd is voor ambtenarenzaken ter beslissing aan de Ministerraad voorgelegd" in plaats van "agendeert het betrokken regeringslid of de minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken het punt op de Ministerraad".5. In artikel 7, § 3, tweede lid, dient duidelijker te worden gepreciseerd dat zowel het niet-slagen in de mondelinge proef als in het assessment leiden tot uitsluiting. Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 7, § 4, tweede lid. 6. Aangezien het niet slagen in de mondelinge proef de uitsluiting als gevolg heeft, moeten in de laatste volzin van artikel 7, §§ 3, derde lid, en 4, derde lid, de woorden "en/of" worden vervangen door het woord "of".7. In tegenstelling tot wat het geval is voor de managementfunctie, is het onderscheid tussen beide onderdelen van de vergelijkende selectie voor de staffuncties niet voldoende afgelijnd.Waar de mondelinge proef (desgevallend aangevuld met een schriftelijke proef) de "functiespecifieke competenties" beoogt te toetsen, is het assessment gericht op een toetsing van de "functiespecifieke vaardigheden".

In artikel 7, § 4, dient te worden verduidelijkt waarin het onderscheid tussen beide onderdelen van de vergelijkende selectie bestaat.

Artikel 8 1. Krachtens artikel 8, § 1, wordt de kandidaat die bij de vergelijkende selectie voor een managementfunctie slaagt voor het in artikel 7, § 3, eerste lid, 2°, vermelde assessment, gedurende tien jaar vrijgesteld van deelname aan dat assessment ingeval van kandidaatstelling voor een vergelijkende selectie voor een managementfunctie van een lager of gelijk niveau in een federale overheidsdienst. Deze bepaling geldt voor alle kandidaten die zijn geslaagd voor het assessment, onafgezien de groep waarin zij worden ingedeeld. Zij heeft derhalve tot gevolg dat ook kandidaten die werden ingedeeld in de groepen B en C, mogelijkerwijze juist op grond van het resultaat van het assessment (12), worden vrijgesteld van het afleggen van het assessment. Die regel geeft de betrokken categorie van kandidaten een ten aanzien van het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie niet te verantwoorden voordeel op de categorie van nieuwe kandidaten die ook, mogelijkerwijze op grond van hun resultaat van het assessment, worden ingedeeld in de groepen B en C en die op grond van die indeling niet (kandidaten gerangschikt in groep C) of slechts in tweede orde (kandidaten gerangschikt in groep B) voor werving in aanmerking komen.

Immers, voor de laatstgenoemde categorie van kandidaten zal een slechts matig presteren op de assessmentproef een uitsluiting van de werving tot gevolg hebben of kunnen hebben, terwijl voor de groep van kandidaten die voorheen reeds slaagden in de assessmentproef abstractie wordt gemaakt van hun mogelijkerwijze vroegere matig presteren op die proef en zij zodoende enkel en alleen op grond van het resultaat van de mondelinge proef tot de werving kunnen worden toegelaten.

Uit wat voorafgaat volgt dat artikel 8, § 1, dient te vervallen. 2. Ook artikel 8, § 2, doet vragen rijzen op het vlak van de gelijke toegang tot de managementfuncties.Krachtens die bepaling wordt de kandidaat die bij de vergelijkende selectie voor een managementfunctie ingedeeld werd in groep A, gedurende tien jaar vrijgesteld van deelname aan een vergelijkende selectie voor een managementfunctie van een lager of gelijk niveau in dezelfde federale overheidsdienst.

Waar die regel nog kan worden verantwoord met betrekking tot het assessment, omdat in die proef de leidinggevende vaardigheden als zodanig, geheel los van de specifieke functie, worden getest, is zulks niet het geval met betrekking tot de mondelinge proef. Die proef heeft immers tot doel de functiespecifieke competenties te testen. Omdat het niet noodzakelijkerwijze zo is dat het geschikt bevonden zijn voor een welbepaalde functie ook impliceert dat men dat ook is voor een andere, ziet de Raad van State, afdeling wetgeving, niet waarom het slagen in een vroegere mondelinge proef een afdoende verantwoording zou kunnen vormen voor de algemene vrijstelling van die proef gedurende tien jaar. Die verantwoording bestaat enkel wanneer het zou gaan om een nieuwe kandidaatstelling voor eenzelfde functie, zoals overigens met betrekking tot de staffuncties het geval is (13).

Conclusie moet dan ook zijn dat de in artikel 8, § 2, eerste lid, opgenomen vrijstelling dient te worden beperkt tot het assessment, behalve wanneer het gaat om eenzelfde managementfunctie die opnieuw te begeven is.

Artikel 9 1. Het ontwerp is wat betreft de selectie en de werving geïnspireerd op het systeem dat reeds voorkomt in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 22 december 2000. Indien het in de bedoeling mocht liggen de kandidaten voor een management- of staffunctie, na de fase van de vergelijkende selectie georganiseerd door SELOR, ook op vergelijkende basis aan te werven, moet worden opgemerkt dat het louter voorzien in een onderhoud, zonder dat zelfs wordt bepaald welke competenties volgens welke criteria nog bijkomend in dit onderhoud zullen worden getoetst, deze doelstelling niet vermag te bereiken (14). 2. In tegenstelling tot wat in het verslag aan de Koning wordt vooropgesteld, laat artikel 9, § 3, eerste lid, ook toe dat de voorzitter van het directiecomité ingeval van uitputting van groep A wordt aangewezen uit kandidaten gerangschikt in groep B.Eventueel zal die bepaling in het licht van de bedoeling van de stellers van het ontwerp dienen te worden aangepast.

Artikel 10 1. Men schrijve in artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, "door de Koning, bij een besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel ... » in plaats van "door de Ministerraad, op voorstel... » . 2. Het is niet duidelijk wat, in artikel 10, § 3, van het ontwerp, de draagwijdte is van de woorden "In afwijking van de artikelen 27 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel".Zo hiermee een volledige buitentoepassingverklaring van die artikelen wordt beoogd, dreigen een aantal gevolgen te ontstaan die wellicht niet door de stellers van het ontwerp zijn gewild. Zo rijst de vraag of het in de bedoeling ligt de personen vreemd aan het bestuur, die zijn aangewezen voor een managementfunctie, niet te onderwerpen aan een onderzoek van de lichamelijke geschiktheid of aan de afgevaardigd bestuurder van SELOR de bevoegdheid te ontnemen toe te zien op de naleving van de toelaatbaarheidsvereisten.

Het staat aan de stellers van het ontwerp om op deze punten duidelijkheid te verschaffen.

Artikel 11 1. Artikel 11 betreft reeds de uitoefening van de functie en wordt derhalve beter in hoofdstuk IV geïntegreerd.2. Men schrijve in artikel 11, eerste lid, conform artikel 9, "geleid hebben" in plaats van "gevoerd hebben".Bovendien vervange men het woord "overgemaakt" door het woord "bezorgd". 3. Er dient te worden gespecificeerd waaraan het in artikel 11, vierde lid, bedoelde "strategisch plan" refereert.4. Er dient te worden verduidelijkt wie in artikel 11, vijfde lid, met het begrip "partijen" worden bedoeld.5. De vraag rijst of niet moet worden bepaald wat er dient te gebeuren wanneer de betrokkenen geen overeenstemming bereiken over de inhoud van het managementplan of van het operationeel plan of over de aanpassing ervan. HOOFDSTUK IV. - Opschrift De volgende redactie wordt voor het opschrift van hoofdstuk IV in overweging gegeven : « Nadere regels betreffende de uitoefening van de management- en staffuncties ». Artikel 12 1. Binnen de hem toegemeten, korte termijn om over een belangrijk ontwerp als het voorgelegde advies te verlenen, heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, geen onderzoek kunnen wijden aan de gevolgen van de toepassing van artikel 12, § 1, van het ontwerp. Het behoort aan de stellers van het ontwerp om na te gaan of de bepalingen van het statuut van het rijkspersoneel waarvan in het ontworpen besluit niet wordt afgeweken, zonder moeilijkheden kunnen worden toegepast op de houders van een management- of staffunctie. 2. Aangezien er uiteraard slechts één rang 17 bestaat, schrijve men in artikel 12, § 1, tweede lid, "boven rang 17" in plaats van "boven de rangen 17".3. In de inleidende zin van artikel 12, § 2, dienen de nog geldende wijzigingen die het erin vermelde artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 heeft ondergaan, te worden weergegeven. Artikel 13 Artikel 13 bevat de regel dat de houder van een management- of staffunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast was benoemd, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang wordt geplaatst voor de duur van zijn mandaat of van zijn aanstelling en dat zijn betrekking tijdens de duur van zijn mandaat of aanstelling niet kan worden vacant verklaard, maar enkel kan worden uitgeoefend door middel van uitoefening van een hogere functie.

Mede rekening gehouden met het gegeven dat het mandaat of de aanstelling kunnen worden verlengd, kan die regel tot gevolg hebben dat de betrokken functie gedurende zeer lange tijd niet vacant kan worden verklaard, maar moet worden waargenomen door middel van de uitoefening van een hogere functie, ondanks het gegeven dat zulk een aanstelling in wezen een tijdelijk karakter heeft.

De stellers van het ontwerp zullen derhalve, gelet op wat voorafgaat, dienen te overwegen of de in artikel 13 vervatte regel moet worden gehandhaafd.

Artikel 14 Vraag is of de in artikel 14, tweede lid, opgenomen opsomming wel volledig is. Zo rijst bijvoorbeeld de vraag waarom in artikel 14, tweede lid, 2°, geen gewag wordt gemaakt van de werkzaamheden voor de Koning of een Prins, of voor een politieke groep in een wetgevende vergadering (15).

Artikel 15 1. Volgens het verslag aan de Koning zal de beloning van de houders van een management- of staffunctie zo dienen te worden opgevat "dat zij voor een gelijkwaardige functie bruto zal dienen overeen te stemmen".Die bedoeling zou evenwel duidelijker tot uiting moeten komen in de redactie van artikel 15, § 1. 2. Teneinde niet in strijd te komen met artikel 27 van het APKB, mag het in artikel 15 ontworpen systeem niet eraan in de weg staan dat voor de betrokken functies salarisschalen met een minimum- en maximumwedde worden bepaald. Artikel 16 Krachtens artikel 31 van het APKB vervalt de uitzondering met betrekking tot de leidende ambtenaren, ingeschreven in artikel 11, § 2, eerste lid, van het APKB, van zodra het evaluatiesysteem voor de federale leidende ambtenaren in werking treedt.

Aangezien het evaluatiesysteem voor de leidende ambtenaren in het besluit dat in ontwerpvorm voorligt wordt uitgetekend, treden op de dag van inwerkingtreding van dat besluit de bepalingen van het APKB inzake evaluatie met betrekking tot de leidende ambtenaren in werking.

Eén van de beginselen die in het APKB zijn opgenomen, is de regel dat, indien de evaluatie leidt tot een eindvermelding waaraan het statuut rechtsgevolgen verbindt, het statuut dient te voorzien in een beroepsprocedure bij een commissie met ten minste adviesbevoegdheid.

In een dusdanige beroepsmogelijkheid wordt thans niet voorzien. Mocht in die mogelijkheid niet worden voorzien in de bepalingen van titel I van het in artikel 16 van het ontwerp in het vooruitzicht gestelde koninklijk besluit tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, dewelke door dat artikel van toepassing wordt gemaakt op de houders van een management- of staffunctie, dan zou op dit punt afbreuk worden gedaan aan het APKB. Artikel 18 1. In artikel 18, § 3, eerste lid, schrijve men : "... een managementfunctie geschiedt door het orgaan of de organen, bedoeld in... » . 2. Men schrijve in artikel 18, § 3, tweede lid, "bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad op voorstel... » in plaats van "door een beslissing van de Ministerraad op voorstel... » .

Artikel 19 Krachtens artikel 19 kunnen slechts twee evaluaties worden toegekend, namelijk "onvoldoende" en "zeer goed", die respectievelijk worden toegekend wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan "klaarblijkelijk niet" en "optimaal" werden verwezenlijkt.

De stellers van het ontwerp zijn er klaarblijkelijk aan voorbijgegaan dat het ook mogelijk is dat de bedoelde doelstellingen en de uitwerking ervan, noch klaarblijkelijk niet, noch optimaal worden verwezenlijkt. Nochtans zal ook in die gevallen een evaluatie dienen te worden toegekend die dan per definitie noch "zeer goed", noch "onvoldoende" kan luiden.

Indien de stellers van het ontwerp slechts in twee evaluatievermeldingen willen voorzien, zullen de voorwaarden waaraan de vermeldingen zijn gekoppeld, derhalve dienen te worden aangepast.

Artikel 20 1. De stellers van het ontwerp dienen zich erover te beraden of in artikel 20, tweede lid, ook niet voor de staffuncties moet worden voorzien in de mogelijkheid tot verlenging van de aanstelling totdat de opvolger van het betrokken personeelslid is aangesteld.2. Bepalingen die alleen de motivering van een normatieve tekst weergeven, horen daarin niet thuis.In artikel 20, tweede lid, dienen de woorden "In het kader van de continuïteit van de openbare dienst" derhalve te worden weggelaten.

Artikel 21 1. Krachtens artikel 21, § 3, eerste lid, wordt de houder van een management- of staffunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming in die functie vast benoemd is in één van de federale overheidsdiensten, en van wie het mandaat of de aanstelling werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde overheid van zijn federale overheidsdienst. Uit artikel 13 kan evenwel worden afgeleid dat de betrokkene zijn vroegere functie terug opneemt.

Vraag is of artikel 21, § 3, wel een algemene en permanente regel inhoudt, in welk geval artikel 13 zal dienen te worden herschreven, dan wel of die bepaling doelt op de gevallen waarin titularissen van graden die krachtens de op til zijnde hervormingen zullen worden afgeschaft, in een managementfunctie worden aangewezen of in een staffunctie worden aangesteld, in welk geval de bepaling een overgangsbepaling is die als zodanig in het ontwerp moet worden opgenomen.

Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 24, § 2, eerste lid. 2. Er dient te worden gespecificeerd wat de inhoud is van de mogelijkheid bepaald in artikel 21, § 3, tweede lid, om "een beroep (te) doen op de diensten van de bevoegde dienst van het ministerie van Ambtenarenzaken" (16). Een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 24, § 2, tweede lid, en 28, derde lid.

Artikel 22 1. Krachtens artikel 10, § 1, tweede lid, van het ontwerp wordt de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene diensten" aangesteld voor "de periode van een regering". Vraag is of de regel dat het salaris van die voorzitter wordt uitbetaald tot op het einde van de zittingsperiode, gelet op de toch vooraf bepaalde beperkte duur van zijn mandaat, wel te verantwoorden valt in het licht van het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie. 2. Het begrip "regeringswissel" behoeft nadere verduidelijking. Artikel 23 Volgens de gemachtigde van de regering is, wanneer een vast benoemde ambtenaar vraagt om zijn mandaat of aanstelling te beëindigen, een gelijkaardige reaffectatieregeling van toepassing als die uitgewerkt in artikel 21. Zulks dient uitdrukkelijk in artikel 23 te worden bepaald.

Artikel 24 Krachtens artikel 24, § 2, eerste lid, kan de statutaire ambtenaar die een management- of staffunctie uitoefende en die geen nieuw mandaat of nieuwe aanstelling krijgt na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie, vrijwillig ontslag nemen of de reaffectatie vragen in een passende functie. Wanneer hij voor die laatste mogelijkheid opteert, heeft hij recht op een gunstigere inschaling volgens door de Koning vastgestelde regels. Dit laatste heeft tot gevolg dat de betrokken ambtenaar zonder enige beperking voor de rest van zijn loopbaan recht heeft op een gunstigere verloning dan ambtenaren die een gelijke functie uitoefenen maar voorheen geen management- of staffunctie hebben uitgeoefend.

Vraag is hoe een dergelijk, zelfs niet in tijd beperkt verschil in behandeling in overeenstemming kan worden gebracht met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie.

Artikel 25 De vraag rijst waarom het mandaat van de houder van een managementfunctie wel, en de aanstelling van een staffunctie niet, automatisch kan worden hernieuwd. Dat onderscheid kan slechts worden gehandhaafd indien ervoor een redelijke verantwoording bestaat, die dan best in het verslag aan de Koning wordt weergegeven.

Artikel 26 Luidens artikel 26, eerste lid, worden bij de eerste aanstelling van de voorzitters van het directiecomité en van de houders van een managementfunctie -1, de jaren gepresteerd als titularis van een graad van rang 13 in aanmerking genomen voor de berekening van de zes jaar managementervaring die is vereist om te worden aangewezen in de mandaten van die functies.

Die bepaling doet de vraag rijzen hoe de ervaring opgedaan in de uitoefening van een graad van rang 13 als relevant kan worden beschouwd voor de toetsing van de aanwezigheid van managementervaring, nu een groot deel van de functies behorende tot rang 13 geen uitstaans hebben met het management van een overheidsdienst.

Artikel 27 1. De gemachtigde van de regering verduidelijkte dat de in artikel 27 bedoelde deskundigen in human ressources vanaf hun aanstelling door de betrokken voorzitter van het directiecomité als functioneel directeur van de stafdienst "Personeel en Organisatie", voor een nieuwe termijn van zes jaar worden aangesteld.Het verdient aanbeveling zulks uitdrukkelijk in artikel 27 te bepalen. 2. Gelet op de in artikel 10, § 1, eerste lid, 2°, vervatte regel ware het logischer ook in artikel 27 in een aanstelling door de minister te voorzien. Artikel 28 Men schrijve in artikel 28, eerste lid, "naar de betrokken federale overheidsdienst" in plaats van "naar die federale overheidsdienst".

Artikelen 29 en 30 1. Binnen de hem toegemeten tijd voor het verlenen van zijn advies, heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, niet kunnen nagaan of de lijst met opheffingsbepalingen volledig is, noch of er al dan niet wijzigingsbepalingen in het ontworpen besluit moeten worden opgenomen.2. In artikel 30 dient melding te worden gemaakt van de wijzigingen die de op te heffen besluiten hebben ondergaan.3. Het is niet een wijzigend besluit dat moet worden opgeheven - zulk een besluit heeft immers volledige uitwerking gehad -, maar wel de door zulk een besluit gewijzigde bepalingen.Artikel 30, 5°, dient gelet op deze regel te worden herschreven.

Artikel 31 Luidens artikel 31 treedt het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Het besluit kan evenwel niet gezien worden los van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, dat zelf slechts in werking treedt op dezelfde datum als "de koninklijke besluiten houdende respectievelijk oprichting van de federale overheidsdiensten", die zelfs nog niet genomen zijn.

De inwerkingtreding van die onderscheiden besluiten zal op elkaar dienen te worden afgestemd. Indien artikel 31 in zijn huidige redactie wordt behouden, impliceert zulks dat het besluit dat in ontwerpvorm voorligt, niet zal mogen worden bekendgemaakt vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 7 november 2000.

Ondertekening Tenzij er een bijzondere reden valt aan te wijzen waarom het ontworpen besluit moet worden medeondertekend door de Minister van Begroting, kan de ondertekening door deze minister achterwege worden gelaten.

Legistieke en taalkundige opmerkingen 1. Zowel de Nederlandse als de Franse tekst dienen op de volgende punten te worden aangepast : 1.1. De onderdelen van de in de artikelen 2, § 1, eerste en tweede lid, en 9, § 1, eerste lid, vervatte opsommingen dienen te worden aangegeven met « 1° », « 2° », enzovoort in plaats van met « 1. », « 2. », enzovoort. 1.2. Conform artikel 2 van de wet van 14 december 2000 tot wijziging van de benaming van het Vast Wervingssecretariaat en met het oog op de eenvormigheid van de tekst van het ontworpen besluit, schrijve men in artikel 9, § 1, "SELOR" in plaats van "Selor". 1.3. Men schrijve in artikel 15, § 3, "in de §§ 1 en 2" in plaats van "in de vorige paragrafen". 2. De Franse tekst van het voorliggende ontwerp zou grondig moeten worden herzien, zowel uit het oogpunt van het correcte taalgebruik als de stijl en de concordantie met de Nederlandse tekst, waarvan sommige bepalingen overigens gebrekkig zijn vertaald. In de Franse versie van dit advies worden, evenwel niet op exhaustieve wijze, dienaangaande een aantal opmerkingen gemaakt. 3. Wat betreft de Nederlandse tekst kan onder meer worden gewezen op de volgende punten : 3.1. In artikel 7, § 2, eerste lid, moet worden geschreven "meerderheid" in plaats van "meederheid". 3.2. Men schrijve in de tweede volzin van artikel 7, § 2, tweede lid, "binnen zeven kalenderdagen" in plaats van "binnen de zeven kalenderdagen". 3.3. In artikel 7, § 3, eerste lid, 2°, dienen de woorden "verstaan we" te worden vervangen door de woorden "wordt verstaan". 3.4. In artikel 8, § 2, derde lid, dient te worden geschreven "respectievelijk" in plaats van "respectievelik". (...) 3.5. Men schrijve in artikel 8, § 3, "twee" in plaats van "2". 3.6. Men schrijve in artikel 9, § 1, tweede lid, "georganiseerd" in plaats van "voorzien". (...) 3.7. Men schrijve in artikel 11, eerste lid, "drie maanden" in plaats van "3 maanden". 3.8. Men schrijve in de inleidende zin van artikel 12, § 2, "ingevoegd" in plaats van "toegevoegd". 3.9. Men schrijve in artikel 15, § 1, eerste lid, "genieten" in plaats van "genieten van". 3.10. Men schrijve in artikel 15, § 3, "in een forfaitaire terugbetaling voorzien" in plaats van "een forfaitaire terugbetaling voorzien". 3.11. In het opschrift van hoofdstuk VI dient het eindpunt te worden geschrapt. 3.12. Men vervange in artikel 22 het woord "legislatuur" door het woord "zittingsperiode". 3.13. Men schrappe in de eerste volzin van artikel 27 de woorden "van dit besluit". (...) (...) (...) (...) (...) Nota's (1) Artikel 2, § 2, bevat nog een te dezen niet terzake doende uitzondering op dit beginsel.(2) Het APKB voorziet niet in de mogelijkheid een einde te stellen aan het statutaire dienstverband bij beëindiging van een mandaatsfunctie.(3) De gevallen waarin contractuele tewerkstelling mogelijk is, worden omschreven in artikel 2, § 1, tweede lid, van het APKB (zie ook, wat het federale ambtenarenstatuut betreft, artikel 4 van de wet van 22 juli 1993). (4) R.v.St., nr. 47.689, 31 mei 1994, Leclercq. (5) In dit verband kan bijkomend worden opgemerkt dat het weinig zinvol is dat de Koning aan zichzelf een opdracht verleent tot het uitwerken van bepaalde regelingen.(6) In het APKB "aanwijzing voor een mandaat" (artikel 12).(7) In het ontworpen besluit wordt geen uitvoering gegeven aan het derde lid van dat artikel op grond waarvan de Koning voor de in die bepaling bedoelde overheidsdiensten de managementfuncties vaststelt die bij wijze van mandaat zullen worden begeven.(8) Het verslag aan de Koning verduidelijkt enkel dat de weging de beloning bepaalt.(9) Zo bijvoorbeeld het in het verslag aan de Koning vermelde criterium dat de managementfunctie -1 verantwoordelijkheid impliceert voor de verschillende operationele diensten.(10) Omschreven als "ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de private sector".(11) Bedoeld wordt allicht bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.(12) Het slagen in die proef neemt niet weg dat de ene kandidaat beter zal hebben gepresteerd op die proef dan de andere.(13) Gelet op wat voorafgaat rijst overigens ook de vraag naar de conformiteit met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie van het verschil in behandeling tussen de kandidaten voor een managementfunctie, enerzijds, die beroep kunnen doen op de vrijstelling met betrekking tot al de managementfuncties van gelijk of lager niveau, en de kandidaten voor een staffunctie, anderzijds, voor wie de vrijstelling enkel geldt wanneer eenzelfde staffunctie vacant is.(14) Zie ook het advies L.30.123/1 van 25 mei 2000 over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, Belgisch Staatsblad, 20 januari 2001, 1589. (15) Zie in dat verband respectievelijk het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten;en het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en de Gemeenschappen of de Gewesten. (16) Terminologisch dient overigens rekening te worden gehouden met de geplande hervorming der federale overheidsdiensten, ten gevolge waarvan het Ministerie van Ambtenarenzaken zal worden omgevormd tot de federale overheidsdienst "Personeel en Organisatie". De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.

De griffier, De voorzitter, A. Beckers. M. Van Damme.

2 MEI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van tweetalig adjuncten in de centrale diensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende oprichting van de Hoge Raad van Ambtenarenzaken;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 mei 1999 tot vaststelling van het opleidingsprogramma voor het directiebrevet;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 december 2000;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 25 januari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Pensioenen van 13 februari 2001;

Gelet op het protocol nr. 121/2 van 20 februari 2001 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 378 van 28 februari 2001 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 31.372/1 van de Raad van State, gegeven op 22 maart 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de federale overheidsdiensten, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. HOOFDSTUK II De management- en staffuncties en hun juridische aard

Art. 2.§ 1. De managementfuncties in de federale overheidsdiensten worden in vier groepen ingedeeld, in de volgende hiërarchische orde : 1° de voorzitter van het Directiecomité;2° de managementfunctie -1;3° de managementfunctie -2;4° de managementfunctie -3. De staffuncties in de federale overheidsdiensten zijn : 1° de functionele directeurs van de stafdiensten « Begroting en Beheerscontrole », « Personeel en Organisatie » en « Informatie- en Communicatietechnologie » en de hoofden van « Interne audit » van elke federale overheidsdienst;2° de hoofden van de stafdiensten « Studie en Onderzoek », « Functionele expertise en ondersteuning », « Dienstverlening coördinatie en uitvoering », « Program Management Office » van de federale overheidsdienst Financiën. § 2. Het organogram van de management- en staffuncties wordt per federale overheidsdienst door Ons bepaald, op voorstel van de betrokken minister of staatssecretaris.

Art. 3.De managementfuncties worden uitgeoefend in het kader van een mandaat bedoeld in artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.

De houders van een staffunctie worden aangesteld voor een periode van zes jaar. HOOFDSTUK III. - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een managementfunctie en staffunctie Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 4.Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een management- of staffunctie. Afdeling II. - De selectie

Art. 5.§ 1. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor de functie van voorzitter van het directiecomité, een managementfunctie 1 of een staffunctie moeten de kandidaten een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

De kandidaten voor een functie van voorzitter van het directiecomité en managementfunctie -1 dienen over een managementervaring van minstens zes jaar te beschikken of tien jaar nuttige professionele ervaring te hebben. Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de private sector.

De kandidaten voor een staffunctie dienen een nuttige professionele ervaring van minstens zes jaar te bewijzen. § 2. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor een managementfunctie -2 en 3 moeten de kandidaten gedurende minstens zes jaar titularis zijn van een functie van niveau 1 in een ministerie of federale overheidsdienst, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

Art. 6.§ 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten de functionele taalkennis van de tweede taal bewijzen en over de competenties, relationele en managementvaardigheden beschikken die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie.

De functionele taalkennis bedoeld in het vorig lid, moet slechts bewezen worden op de datum door Ons bepaald bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd.

De kandidaten voor een staffunctie moeten voldoen aan de specifieke en functiegebonden ervarings- en kennisvoorwaarden die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven staffunctie. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van de binnen een federale overheidsdienst te begeven management- of staffunctie worden bepaald : 1° voor de functie van voorzitter van het directiecomité, door de minister;2° voor de managementfunctie 1 en de staffuncties, door de voorzitter van het directiecomité;3° voor de managementfunctie 2, door de voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie -1;4° voor de managementfunctie 3, door de voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie -2. § 3. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van een binnen een federale programmatorische overheidsdienst te begeven managementfunctie worden bepaald : 1° voor de voorzitter, door de bevoegde minister of de bevoegde staatssecretaris;2° voor de overige managementfuncties, door de voorzitter.

Art. 7.§ 1. De kandidaten voor een management- of staffunctie nemen deel aan een vergelijkende selectie die leidt tot hun indeling in de groepen A, B, C of D. § 2. De selectiecommissie wordt samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR Selectiebureau van de Federale Overheid in samenspraak met de betrokken minister voor de voorzitter van het directiecomité en met de betrokken voorzitter voor de overige management- en staffuncties en zal een meerderheid aan experten tewerkgesteld bij een overheid of in de non-profitsector bevatten. De leden van de selectiecommissie worden op basis van hun kennis van de jobspecifieke competenties gekozen.

Voor de functie van voorzitter van het directiecomité en de managementfunctie 1, maakt de afgevaardigd bestuurder van SELOR Selectiebureau van de Federale Overheid aan de regeringsleden de samenstelling van de selectiecommissie over. Zij kunnen hem hun opmerkingen binnen zeven kalenderdagen meedelen. Indien die opmerkingen niet gevolgd worden, wordt de zaak door het betrokken regeringslid of de minister die bevoegd is voor Ambtenarenzaken ter beslissing aan de Ministerraad voorgelegd. De procedure is opgeschort tot beslissing van de Ministerraad. § 3. De vergelijkende selectie voor de managementfuncties bestaat uit twee delen : 1° een mondelinge proef.Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke competenties, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van de kandidaat te evalueren; 2° een assessment waarbij de voor de managementfunctie vereiste leidinggevende vaardigheden worden getoetst.Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting.

Het niet-slagen in de mondelinge proef leidt tot uitsluiting van deelname aan het assessment. Deze kandidaten worden ingedeeld in groep D. De kandidaten die geslaagd zijn in het assessment, worden door de Selectiecommissie ingedeeld in de groep A of B op basis van hun resultaat behaald op de mondelinge proef en het assessment. De kandidaten die niet slaagden in het assessment, worden ingedeeld in groep C. De kandidaten worden ingelicht over hun resultaat. § 4. De vergelijkende selectie voor de staffuncties bestaat uit twee delen : 1° een eerste deel bestaande uit een mondelinge proef desgevallend aangevuld met een schriftelijke proef.Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke expertise, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van de kandidaat te evalueren; 2° een assessment waarbij de persoonlijke vaardigheden worden getoetst.Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting.

Het niet-slagen in de mondelinge proef leidt tot uitsluiting van deelname aan het assessment. Deze kandidaten worden ingedeeld in groep D. De kandidaten die geslaagd zijn in het assessment, worden door de Selectiecommissie ingedeeld in de groep A of B op basis van hun resultaat behaald op de mondelinge proef en het assessment. De kandidaten die niet slaagden in het assessment, worden ingedeeld in groep C. De kandidaten worden ingelicht over hun resultaat.

Art. 8.§ 1. De kandidaat die bij de vergelijkende selectie voor een managementfunctie slaagt voor het in artikel 7, § 3, 2°, vermelde assessment wordt gedurende tien jaar vrijgesteld van deelname aan bovenvermeld assessment bij zijn kandidaatstelling voor een vergelijkende selectie voor een managementfunctie van een lager of hetzelfde niveau in een federale overheidsdienst. § 2. De kandidaat die bij de vergelijkende selectie voor een managementfunctie ingedeeld werd in groep A, wordt gedurende tien jaar vrijgesteld van deelname aan een vergelijkende selectie voor een gelijkaardige managementfunctie met eenzelfde competentieprofiel.

Voor de staffuncties gelden de vrijstellingen enkel voor eenzelfde staffunctie. § 3. Indien hij reeds houder van een management- of staffunctie was en zijn mandaat respectievelijk zijn aanstelling werd beëindigd ten gevolge van een evaluatievermelding « onvoldoende », vervallen de vrijstellingen bedoeld in de §§ 1 en 2. § 4. Een kandidaat die niet slaagt in het in artikel 7, § 3, 2°, of § 4, 2°, vermelde assessment, kan gedurende twee jaar niet deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een management- of staffunctie van hetzelfde of een hoger niveau. Afdeling III. - De werving

Art. 9.§ 1. Voor wat betreft de binnen de horizontale en verticale federale overheidsdiensten te begeven management- en staffuncties, maakt SELOR Selectiebureau van de Federale Overheid de lijst van de in groep A ingedeelde kandidaten over : 1° aan de betrokken minister, voor de functie van voorzitter van het directiecomité;2° aan de voorzitter van het directiecomité, voor de andere management- en staffuncties. Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd. Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de voorzitter van het directiecomité, door de minister;2° voor de werving van de houder van de managementfunctie 1 of staffunctie, door de voorzitter van het directiecomité;3° voor de werving van de houder van de managementfunctie 2, door de houder van de managementfunctie 1 en de voorzitter van het directiecomité voor zover deze laatste dit nodig acht;4° voor de werving van de houder van de managementfunctie 3, door de houder van de managementfunctie 2 en de voorzitter van het directiecomité voor zover deze laatste dit nodig acht. § 2. Voor wat betreft de binnen de federale progammatorische overheidsdiensten te begeven managementfuncties, maakt Selor de lijst van de in groep A ingedeelde kandidaten over : 1° aan de bevoegde minister of staatssecretaris, voor de voorzitter;2° aan de voorzitter, voor de overige managementfuncties. Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud voorzien.

Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de voorzitter, door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris;2° voor de werving van de houders van de overige managementfuncties, door de voorzitter. § 3. Bij uitputting van groep A, wordt de procedure vermeld in § 1 en § 2 herhaald voor de kandidaten van groep B. De kandidaten worden ingelicht over het resultaat van de werving. Afdeling IV. - De aanstelling

Art. 10.§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 9, worden voor een periode van zes jaar aangesteld : 1° voor de functie van voorzitter van het directiecomité, door de Koning bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel van de betrokken minister;2° voor de managementfunctie -1 en de staffunctie, door de minister;3° voor de overige managementfuncties, door de voorzitter van het directiecomité. In afwijking van § 1, 1°, krijgt de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene diensten" een mandaat tot de datum van aanstelling van de opvolger van de Eerste Minister. § 2. In afwijking van § 1, stelt de betrokken minister, de voorzitter en de betrokken voorzitter de houders van een managementfunctie binnen een federale programmatorische overheidsdienst aan voor de duur van het bestaan van de programmatorische federale overheidsdienst en uiterlijk voor zes jaar. § 3. In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, moeten de houders van een management- of staffunctie geen stage doormaken. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de management- en staffuncties Afdeling I. - Het managementplan van de houder van een

managementfunctie

Art. 11.Binnen een termijn van drie maanden na de aanstelling wordt door de houder van de managementfunctie een ontwerp van managementplan en operationeel plan bezorgd aan de organen die het onderhoud bedoeld in artikel 9, geleid hebben.

Het managementplan bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de houder van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;4° de toegekende budgettaire middelen. Het operationeel plan omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de uitwerking in het raam van een jaarlijks operationeel plan met horizon van drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;2° de begroting op jaarbasis voor de uitvoering van de in 1° bedoelde prestaties. Het ontwerp van managementplan en het ontwerp van operationeel plan worden door de houder van de managementfunctie opgesteld op basis van de door het in het eerste lid vermelde organen verstrekte informatie, met name wat de hem ter beschikking gestelde middelen betreft en rekening houdend met het strategisch plan, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

In de maand volgend op de ontvangst van de ontwerpen leggen de organen, bedoeld in artikel 9, § 1 en § 2, het managementplan en het operationeel plan vast.

Het managementplan en het operationeel plan worden aangepast in onderling overleg. Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitvoering van de

management- en staffuncties

Art. 12.Tijdens de duur van hun mandaat of aanstelling, is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de houders van een management- of staffunctie.

Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel, maken de houders van een management- of staffunctie deel uit van niveau 1 en staan zij hiërarchisch boven rang 17.

Art. 13.De houder van een management- of een staffunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat of de aanstelling. Hun betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.

Art. 14.De houder van een management- of staffunctie oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat of zijn aanstelling kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten.

Art. 15.§ 1. Ingevolge het resultaat van de functieweging voor een in dezelfde groep geklasseerde functie genieten de houders van een management- of staffunctie een gelijk bruto jaarlijks beloningspakket.

Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek worden door Ons bepaald bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd. § 2. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een management- of staffunctie bevat : 1° een maandelijkse brutowedde;2° deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinanceerd door persoonlijke en werkgeversbijdragen. § 3. Bovenop de in de §§ 1 en 2 vermelde bezoldigingen, kan het beloningspakket in een forfaitaire terugbetaling voorzien voor gemaakte onkosten en het ter beschikking stellen van een dienstvoertuig dat voor privé-doeleinden mag gebruikt worden. HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een management- of staffunctie Afdeling I. - De evaluatie van de houder van een staffunctie

Art. 16.Elke houder van een staffunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd; de eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na de aanstelling. Ten laatste zes maand vóór het einde van de aanstelling krijgt hij een globale eindevaluatie.

De evaluatie van de houders van een staffunctie gebeurt door het (de) orgaan (organen), bedoeld in artikel 9, § 1.

De tweejaarlijkse evaluatie en eindevaluatie van de houder van een staffunctie kunnen besloten worden met de vermelding « onvoldoende ». Afdeling II. - De evaluatie van de houder van een managementfunctie

Art. 17.§ 1. Elke houder van een managementfunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd; de eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie. § 2. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van een managementfunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11. § 3. De evaluatie van de houders van een managementfunctie geschiedt door het orgaan of de organen, bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2.

Voor de evaluatie van een voorzitter wordt de evaluator bijgestaan door een extern bureau. Dit bureau heeft als opdracht de evaluatie van het bereiken van de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11 na te gaan.

Art. 18.De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.

De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding « zeer goed » wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementcontract en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt. HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat en de aanstelling en de niet-hernieuwing ervan Afdeling I. - Einde van het mandaat en de aanstelling

Onderafdeling I. - Einde van rechtswege

Art. 19.Het mandaat en de aanstelling eindigen van rechtswege op het einde van de periodes bedoeld in artikel 10.

Het mandaat van de houder van de managementfunctie kan verlengd worden met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.

Onderafdeling II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 20.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 16, eerste lid, en 17, § 1, leidt tot een vermelding « onvoldoende », wordt het mandaat van de houder van de managementfunctie of de aanstelling van de houder van een staffunctie beëindigd. § 2. De houder van een management- of staffunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, van wie het mandaat of de aanstelling vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende », krijgt een beëindigingsvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 3. De in artikel 13 vermelde houder van een management- of staffunctie van wie het mandaat of de aanstelling vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende », wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.

Zo de houder van de management- of staffunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Art. 21.Het mandaat van de voorzitter van het directiecomité, bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid, wordt vroegtijdig beëindigd bij de aanstelling van de opvolger van de Eerste Minister tijdens de zittingsperiode. Artikel 24 is in dit geval eveneens niet van toepassing.

Art. 22.Indien de houder van een management- of staffunctie vraagt om zijn mandaat of aanstelling te beëindigen, is, zo de organen bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2 akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 20, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing. Afdeling II. - Niet-hernieuwing

Art. 23.§ 1. De houder van een management- of staffunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat of nieuwe aanstelling krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 2. De in artikel 13 vermelde houder van een management- of staffunctie die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat of nieuwe aanstelling krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de in § 1 bedoelde herintegratievergoeding, en anderzijds de reaffectatie in een passende functie die hem wordt voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst en een gunstigere inschaling volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen.

Zo de houder van de management- of staffunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat

Art. 24.Indien de houder van een managementfunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen zijn federale overheidsdienst en hij bij zijn eindevaluatie de vermelding « zeer goed » heeft gekregen, geven de organen, bedoeld in artikel 9, § 1 en 2, hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 10.

In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk III, Afdelingen II en III, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de in artikel 7 vermelde vergelijkende selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen

Art. 25.Bij de eerste aanstelling van de voorzitters van het Directiecomité en de houders van een managementfunctie 1, worden de jaren gepresteerd als titularis van een graad van rang 13 in aanmerking genomen voor de berekening van de zes jaar managementervaring bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid.

In afwijking van artikel 6 worden de functiebeschrijvingen en competentieprofielen bij de oprichting van de federale overheidsdienst vastgesteld door de betrokken minister of staatssecretaris met methodologische ondersteuning van de bevoegde dienst van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken.

Zolang de voorzitter van het Directiecomité of de voorzitter van de betrokken federale overheidsdienst niet is aangesteld, wordt in afwijking van artikel 7, § 2, elke Selectiecommissie samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR Selectiebureau van de Federale Overheid in samenspraak met de betrokken minister of staatssecretaris.

Art. 26.De deskundigen in human resources die werden geselecteerd en aangesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 mei 2000 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de human resources cellen in de federale ministeries worden vrijgesteld van de proef, desgevallend de proeven, bedoeld in artikel 7, § 4, 1°.

Art. 27.Bij de invulling van de functie van voorzitter van het Directiecomité worden de respectievelijke graden in rang 17 en 16 van de titularissen die ambtshalve overgeheveld worden naar de betrokken federale overheidsdienst, afgeschaft.

De titularissen van deze afgeschafte graden worden door de bevoegde dienst van hun federale overheidsdienst een passende functie voorgesteld overeenkomstig hun competenties en relevante ervaring.

Zo zij niet akkoord gaan met de hen door de bevoegde dienst van hun federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kunnen zij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Zij behouden het voordeel van hun weddenschaal verbonden aan hun afgeschafte graad tot wanneer zij in hun nieuwe functie een wedde bekomen die ten minste daaraan gelijk is. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 28.Artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 29.Volgende koninklijke besluiten worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten;2° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid;3° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van tweetalig adjuncten in de centrale diensten;4° het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende oprichting van de Hoge Raad van Ambtenarenzaken;5° het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;6° het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten;7° het koninklijk besluit van 25 mei 1999 tot vaststelling van het opleidingsprogramma voor het directiebrevet.

Art. 30.Dit besluit treedt in werking de dag waarop de respectieve koninklijke besluiten houdende oprichting van de federale overheidsdiensten in werking treden.

Art. 31.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 mei 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^